Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
No. 3501
WOENSDAG 9 JANUARI 1929
43ste JAARGANG
ABDIJSIROOP
Het huisje aan den Zeedijk
W. BOEKHOVEN ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Land- ess Tuinbouw.
KINKHOEST
wordt verzacht
AKKER'S
Voorde Borst
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef, Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES40 cent, BOEKAANKONDIGING lOcent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die sl| beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
v
V,
V
h
Li
f SOCIALE VERHOUDINGEN IN HET
LANDBOUWLEVEN.
Onze lezers hebben uit de polemiek tusschen
de patroons- en werkliedenvereenigingen te
Nieuwe Tonge, in ons blad gevoerd, iets kun
nen zien van de sociale verhoudingen in het
landbouwleven van ons gewest.
We mogen wel als vaststaand aannemen, dat
de sociale verhoudingen over en weer ten onzent
nog ver van volmaakt zijn.
We weten heel goed, dat bij het berekenen
van het gemiddelde inkomen van den arbeider
meer berekend moet worden dan alleen het
weekloon, dat hij in loondienst bij den boer
verdient.
Toch is zijn positie allesbehalve benijdens
waard. De onzekerheid van zijn bestaansvoor
waarden, de afhankelijkheid zijner verdiensten
van allerlei factoren, staan een sociale ver
heffing van deze categorie van arbeiders in
'en weg, drukken zijn positie en benemen hem
11e weerstand om in dagen van ziekte en tegen
spoed het hoofd boven water te houden.
Hieraan is het te wijten, dat men vooral in
deze kringen het pauperisme telkens weer den
kop ziet opsteken.
Nu is het terdege waar, dat, indien er in
arbeiderskringen meer verantwoordelijkheidsbe
sef, maar solidariteitsgevoel, spaarzaamheid en
overleg heerschte, we al een flinke stap in de
goede richting zouden zijn.
Men vrage het onze banket- en kleingoed-
bakkers maar eens in welken kring zij hun
meeste en beste klantjes hebben. Evenzoo staat
het met velerlei andere dingen. Juist in arbeiders
kringen worden vaak luxieuse voorwerpen ge
kocht en gedragen, waarvan men zich in den
burgerstand ter wille van spaarzaamheid ont
houdt.
In dit opzicht hebben zij, die invloed hebben
en leiding in arbeiderskringen, nog een groote
opvoedende taak te vervullen.
Niet beter staat het ten aanzien van het on
derlinge solidariteitsgevoel. In plaats van een
drachtige samenwerking en onderling hulpbe
toon, is er veelszins onverdraagzaamheid en
liefdeloosheid, gunt de een den ander geen
voordeeltje.
Het spreekt vanzelf, dat we de goeden niet
te na komen, ook hier zijn uitzonderingen, die
lieflijk aandoen.
Maar waar het over het algemeen zoo is als
we hier boven schetsten, moet toch, zal er
sprake zijn van sociale verheffing, de genezing
van binnen uit geschieden. Wij gelooven, dat
de onmacht tot broederlijke organisatie grooten-
deels aan deze glad verkeerde mentaliteit, die
in arbeiderskringen veelal heerscht, te wijten is.
En toch, tot organisatie op goeden grondslag
zal het moeten komen.
We hebben reeds meermalen hierop gewezen.
Geen organisatie in de eerste plaats om een
macht tegenover een andere macht te vormen.
We verwerpen om principieele, materieele en
formeele redenen den klassenstrijd, die van
roode zijde als het eenige redmiddel gepredikt
wordt.
Maar organisatie is eisch, allereerst om de
onderlinge solidariteit in actie te brengen.
Het is eisch van de christelijke leer, die vij
andig staat tegenover het individualisme, maar
op broederlijke samenleving, niet alleen in de
kerk, maar ook in de maatschappij, aandringt.
Elkander tot een hand en een voet te zijn is
het bevel, dat God ons geeft bij het bepalen
van onze verhouding tot den naaste.
Door middel van organisatie kan dit zoo
heerlijk tot zijn recht komen. Men zie maar
eens wat de organisatie voor haar leden in
dagen van ziekte en werkloosheid doet, en dat
alles door eigen krachten, zonder hulp van
buiten.
Maar daarnaast is de organisatie ook het
orgaan, waarmede de arbeiders contact moeten
krijgen met hun georganiseerde patroons om te
spreken over arbeidsvoorwaarden.
Helaas wordt dit vooral in landbouwkringen
nog te weinig begrepen.
Ook hierop hebben we meermalen gewezen.
Georganiseerd overleg wil er op verschillende
plaatsen nog maar niet in, ofschoon deze on
welwillende landbouwers talrijke voorbeelden
voor oogen hebben van plaatsen waar juist dit
georganiseerd overleg een goede verstandhou
ding tusschen patroon en arbeider schiep.
Onze christelijke landbouwers moeten wel be
seffen, dat zij dit gewichtige vraagstuk niet
alleen van de materialistische zijde mogen be
schouwen. Zij moeten zich wel overtuigd hou
den, dat ook het christelijk geloof hier den
eisch doet gelden. Wat voor de arbeiders on
derling geldt, geldt ook voor den patroon, er
moet solidariteit, broederlijke samenwerking zijn.
De verhouding van patroon tot knecht is niet
alleen een financieele, maar ook een zedelijke.
En juist die zedelijke verhouding dwingt tot
georganiseerde samenwerking, opdat de sterke
denzwakke tot steun zij en de sociale ver
houdingen van uit een algemeen standpunt be
zien worden.
Onze christen-landbouwers zijn zich van deze
zedelijke roeping nog te weinig bewust. Zij
leggen bij de beoordeeling van de arbeidsvoor
waarden nog te veel de individualitisch-mate-
rialistische maatstaf aan. En dat moet zich
stoffelijk en geestelijk wreken èn op eigen per
soon èn op hen, die ons omringen.
Gemeenschappelijk overleg in broederlijken
geest en op christelijken grondslag is het eenige
redmiddel, dat we kennen, om beiderzijds Gods
onmisbaren zegen over geestelijk en stoffelijk
leven te behouden.
(Nadruk verboden).
Voederproeven.
In den winter van 1925—'26 en dien van
'26'27 werden aan het Rijkslandbouwproef
station te Hoorn voederproeven genomen bij
melkvee met ingekuild gras en hooi, beide van
practisch gelijkwaardig uitgangsmateriaal af
komstig. De perceeltjes, die in het eerste proef
jaar gehooid werden, leverden in den 2den
winter het in te kuilen gras, en omgekeerd. Uit
het rapport diers proeven, door den directeur
dr. E. Brouwer uitgebracht, ontleenen wij het
volgende: Wat de consistentie (vastheid)
der boter betreft, was eerst de indruk gewekt,
dat het gekuilde gras de boter weeker maakt,
en men vermoedde, dat het verschil in de na-
periode bij gelijk voer weer te niet zou worden
gedaan. Bij de 2de proef was echter het ver
schil ook zocr klein, dat het niet met voldoende
zekerheid al blijft de mogelijkheid bestaan
kon worden geconstateerd. Bij de keuring
der boter, welke in Friesland geschiedde, wer
den f voor gehalte en bewerking steeds
gelijke cijfers verkregen, en was als regel het
zelfde 't geval bij de beoordeeling van den
geur. Uit de kolommen voor smaak blijkt,
dat de boter der kuilgroep ook in dit opzicht
niet voor die der hooigroep onderdeed. Nimmer
werd iets van een smaak naar ingekuild gras
gemerkt.
Wat de natuurlijke kleur der boter
betreft, werd bij de 2de. proef in hoofdzaak
hetzelfde gezien als bij de vorige proef. Llit
de cijfers* der vóórperiode kon worden gecon
stateerd, dat er in dit opzicht in deze periode
geen verschil tusschen de groepen bestond. In
de hoofdperiode echter verminderde de kleur-
intensiteit van de boter der hooigroep aan
merkelijk, zoodat er een aanzienlijk verschil ont
stond, dat gedürende de naperiode langzamer
hand weer kleiner werd. Ook bij deze proef
ging dit laatste zóó langzaam, dat er aan het
slot der naperiode nog een duidelijk verschil
tusschen de boters der beide groepen aanwezig
was. De oorzaak van deze langzame reactie
laat zich niet moeilijk gissen, zegt de rappor
teur. Dezelfde kleurstof, welke wij in de boter
zien, bevindt zich ook in het lichaamsvet van
het dier. Het ligt voor de hand, dat in tijden,
waarin het voedsel weinig van deze kleurstof
bevat, voorloopig uit deze voorraden wordt
geput. Ontvangt het dier daarna weer meer
kleurstof met het voedsel, dan wordt daarvan
aanvankelijk een deel weer door het lichaams
vet opgenomen, zoodat eerste minder, later meer
met het botervet wordt afgescheiden. De resul
taten samenvattend, blijkt dus, dat de boter en
het botervet der beide groepen, behalve wat de
natuurlijke kleur betreft, geen groote verschil
len vertoonden; de uitslag der boterkeuringen
was voor beide groepen practisch gelijk; van
een smaak naar ingekuild gras werd niets
gemerkt.
Het groote nut der Bijen in den Boomgaard.
De Ir. R. Zweede hield eenigen tijd geleden te
Wageningen een hoogst belangwekkende voor
dracht over „Bevruchtingsproblemen bij vrucht-
boomen". Hij sprak daarbij ook over de rol,
welke de bijen bij de bevruchting spelen. Voor 't
verkrijgen van een bevruchting is het nood
zakelijk, dat stuifmeel op den stempel belandt.
De overbrenging van dit stuifmeel kan op
verschillende manieren gebeuren. Sommige plan-
tenfamilies zijn speciaal aangewezen op over
brenging door middel van den wind, b.v. de
Gramineeën (grasachtigen)Ook water speelt
Verzacht de hoestbuien,
waaraan dekinkhoestde ver
zwakte lichaampjes Uwer
kinderen blootstelt, ver
kort den duur der sloopende ziekte en
vermijd het gevaar voor ergere ge
volgen met de steeds lekker smakende
soms een rol; zelfs slakken kunnen van belang
zijn, doch verreweg de meerderheid, ook de
fruitsoorten, zijn aangewezen voor de over
brenging van het stuifmeel, op insecten.
Als insect, dat uitstekend geschikt is om bij
de meeste fruitsoorten een bestuiving te be
werkstelligen en dat bovendien om het produkt,
dat het op de bloemen verzamelt (honig), loo-
nend gehouden kan worden, moet de honigbij
genoemd worden. Bij het verzamelen van honig
in de bloemen, beweegt een bij zich tusschen
stempel en meeldraden. Het rijpe stuifmeel blijft
aan het harige bijenlichaam kleven, en kan zoo
bij het vliegen naar een andere bloem worden
overgebracht op een stempel.
De volgende cijfers, betrekking hebbende op
den kersenoogst in de gem. Eijsden (Limb.)
geven een indruk van den geweldigen invloed,
welken het plaatsen van bijen in den boomgaard
geeft
1908, geen bijen aanwezig, veel vliegdagen,
opbrengst vrijwel nihil.
1909, 60 volken,^weinig vliegdagen, opbrengst
ongeveer 10.000.
1910, 500 volken, 5 a 6 vliegdagen, opbrengst
ongeveer 90.000.
1911, 1000 volken, vele vliegdagen, opbrengst
ongeveer 90.000.
1912, 600 volken, weinig vliegdagen, op
brengst ongeveer 20.000.
1913, 535 volken, 8 vliegdagen, opbrengst
ongeveer 50.000.
1914, 535 volken, vele vliegdagen, (kersen
bevroren op 2 Mei) 10.000.
De cijfers doen zien, dat met het aantal
volken ook de opbrengst sterk toeneemt. Een
Amerikaansch onderzoek van R. Hutson geeft
als resultaat, dat de beste opbrengsten ver
kregen worden, indien de korven door den
boomgaard verdeeld worden, zoodat de onder
linge afstand is 210 voet (is 1 korf per Acre)
en is iedere korf ongeveer 15 voet (dus 5 M.)
van de boomen, die bestoven moeten worden.
Plaatste men ze dichter bij, of verder af, dan
werd het resultaat in beide gevallen minder.
In onze gebruikelijke maten uitgedrukt, komt
een en ander dus hierop neer, dat men 1 korf
per halve Hectare plaatst. Men beschouwe deze
getallen echter als minimum. De heer Zweede
oordeelt, dat een grootere hoeveelheid bijen nog
gunstiger zal werken. Men bedenke bij de plaat
sing, dat de bijen altijd tegen den wind in van
den korf wegvliegen.
Wenken en mededeelingen.
Kenteeekenen van een goed melkschaap zijn:
Friesch ras, fijne kop, lange hals, lange rugge-
graat, dunne korte staart, groote uier, lange
spenen. Mag vooral niet gekruist zijn met En-
gelsch ras. Koestallen vinden de meesten
voor paarden te warm. Een warmte van plm.
50 graden Fahrenheit voldoet hierbij het best.
Voeder voor pasgevangen vink: wit en bruin
kanariezaad en eens per dag een klein stukje
wittebrood, gedoopt in versche melk. Familie
teelt bij kippen is zeer schadelijk; 't ras wordt
er spoedig kleiner en zwakker door, wordt aan
meer ziekten onderhevig en legt minder. Als
de hoeven van een paard bersten, moet men
ze dagelijks insmeren met olie of vet; de smid
moet bij 't beslaan de benedenhoornhuid niet te
hoog afkappen. Een hond, die ruwe plakjes
met jeukte heeft, smere men in met olie of vet,
later afwasschen met sterk zeepwater; geregeld
om de 14 dagen wasschen met water, waarin
1 pCt. lysol.
W eet gij dit
Zwanen kunnen een verbazend hoogen ouder
dom bereiken, volgens sommigen kunnen zij 300
jaar oud worden. Papagaaien kunnen, nadat zij
gevangen en tam gemaakt zijn, vaak nog langer
dan 100 jaar leven. De gans en de koekoek
bereiken eveneens een hoogen leeftijd. Een
koekoek, door zijn eigenaardig heusch geroep
goed bekend bij de bewoners van den omtrek
der plaats, waar hij vertoefde, werd gedurende
32 achtereenvolgende jaren in hetzelfde boschje
gehoord. Ook de raven leven, naar verzekerd
wordt, meer dan 100 jaren. De eksters leven
in gevangenschap van 20 tot 25 jaar, in vrijen
staat worden zij ouder. Van den huishaan
weten we, dat hij 15 tot 20 jaar zijn luid ge-
kraai laat weerklinken. De fazant wordt 15,
duiven tot 10 jaar oud. De kleine zangvogels
8 tot 11 jaar. Een nachtegaal in een kooi leeft
hoogstens 8 tot 10 jaar, een merel 12 tot 15
jaar; in vrijen staat wordt zij ouder. De kanaries
worden bij ons 12 a 13 jaar oud, doch op de
Kanarische eilanden, hun oorspronkelijke vader
land, worden zij veel ouder.
B—r.
door
H. ZEEBERG.
40)
Dat alles verdween.
Alleen, heel alleen moest hij den dood in,
nadat hij alles, alles, wat hem lief en dierbaar
was, waarop hij misschien zijn hart wel had
gezet, had moeten loslaten.
Met opzet heb ik dit alles geschreven van
den rijken man, die hedenmorgen in de stad
mijner inwoning werd begraven.
Om u duidelijk te doen zien, wat deze man
loslaten moest, om u den ernst te doen be
seffen.
Maar wat voor dezen man geldt, geldt
voor ons allen, zonder één uitzondering.
Of wij rijk zijn of arm, het doet er niet toe,
voor ons allen komt de tijd, vroeg of laat, dat
wij de doodsvallei moeten intreden.
Dat wij sterven.
Dat wij gaan naar pns eeuwig huis.
En dan moeten we alles loslaten.
Of we veel hebben of weinig, het doet er
niet toe: alles hebben we los te te laten.
,,~jr wordt niet gevraagd, of wij graag willen.
Wij hebben niet te willen. De Heere in den
emel dwingt ons, los te laten, wat wij be
zitten, hetzij veel, hetzij weinig.
Dat is een ingrijpende gedachte, nietwaar
Dat daar in ons leven een moment komt,
'aarop ons alles ontzinkt, alles waaraan wij
gehecht zijn.
Dat wij alleen, moederziel alleen zijn.
d«,:-e,Were met a' ^aar begeerlijkheden, ver
dwijnt voor ons oog.
Alleen moeten wij den dood in.
Niemand onder de menschen kan ons bij
staan; niemand kan ons helpen; niemand gaat
met ons mee.
Alleen, héél alleen moeten wij gaan, nadat
wij alles hebben moeten loslaten.
Ja, het is een aangrijpende gedachte.
Wat zeg ik Gedachte Het is werkelijkheid.
En als wij niet méér, als wij bij deze som
bere beschouwingen moesten stilstaan, dan zou
het ons angstig te moede worden.
Dan zouden wij in groote radeloosheid onzen
levensweg gaan, zooals dat het geval is met
zooveel menschen. die huiveren als gij met hen
over den dood spreekt.
En toch
Wij behoeven niet te huiveren.
Wij behoeven niet angstig te zijn.
Want het is niet waar, dat wij alles, alles
moeten loslaten.
Gode zij dank, niet
Maar waarom, zoo vraagt ge, waarom dan
eerst zulk een sombere beschouwing ons ge
geven
Waarom dan niet direct de lichtzijde ons ge'-
toond
Waarom
Omdat de werkelijkheid niet anders is, dan
dat duizenden menschen inderdaad alles moeten
loslaten.
En dan gaan ze alleen, héél alleen de doods
vallei in, zonder te weten, vaak zonder te wil
len weten, waar zij belanden.
Alweer waarom
Omdat zij in hun leven Eén niet hebben ge
kend en hebben vastgehouden. Eén Die met hen
den dood ingaat
Zij hebben geleefd naar het goeddunkken van
hun eigen boos en verdorven hart.
Zij hebben zich niet bekommerd om den Heere
God, die zich heeft geopenbaard in Zijn Woord,
in den Bijbel.
Zij hebben Hem- niet gevreesd, niet gediend.
Zij hebben Zijn zoon, Jezus Christus uitge
worpen Zijn Zoon, Die op de wereld kwam,
om te verlossen van zonden hen, die in Hem
gelooven.
Mijn lezer, mijn lezeres, ik geloof, dat wij
elkaar nu beter begrijpen.
Ons leven is kort. Wij moeten het besteden
in den dienst des Heeren, d.w.z. wij moeten
Hem dienen en vreezen.
Dat kan alleen, als wij diep in onze ziel be
seffen, dat wij zondaars zijn, geneigd tot alle
kwaad en onbekwaam, van ons zelf, tot eenig
goed.
Als we daarvan overtuigd zijn, dan rusten
we niet, voor wij vrede hebben gevonden bij
Jezus Christus, Die voor zondaars op de we
reld kwam om ons te verlossen, want een
mensch kan het niet. Alleen de Zone Gods was
er toe bekwaam.
Als wij met geheel ons hart en gansch onze
ziel in Hem gelooven, Hem dienen, dan is
de dood voor ons geen verschrikking.
Want voor ieder mensch komt de dood.
De zonde is in de wereld gekomen. En de
bezoldiging het loon der zonde is de dood.
Nu komt het er maar op aan, of wij alles
moeten loslaten
Als wij in ons leven Jezus Christus hebben
vastgehouden, dan behoeven wij Hem niet los
te laten, wanneer onze stervensure komt.
En dan laat Hij ons niet los.
Neen, Hij neemt ons bij de hand en brengt
ons veilig aan de overzijde, in de Heerlijkheid
Gods, in den hemel.
En dan gaan wij niet alleen. Want Hij, Die
gezegd heeft „Ik ben de opstanding en het
leven", Die heeft gezegd, dat Zijn kinderen
zullen leven, ook al waren zij gestorven. Hij
betreedt met ons de doodsvallei.
Laat ons dit goed beseffen.
Wij moeten alles loslaten, als wij Jezus niet
hebben gekend, niet hebben willen kennen. Als
Hij onze Verlosser niet is geweest. Dan gaan
wij alleen den dood in en komen op de plaats
waar weening is en knersing der tanden. Ver
loren, voor eeuwig verlorenMaar als wij
Jezus wel hebben gehad, dan behoeven wij niet
los te laten, want dan mogen wij, door Gods
genade, Hem vasthouden, Hem Die ons brengt in
de Heerlijkheid, waar al Gods kinderen thuis
komen, om eeuwig Hem te prijzen
Als 'k eens van de aarde scheide,
Och, wijk dan niet van mij
Als ik de doodsnik beide,
Och,' sta dan aan mijn zij
En wordt mijn strijd het bangste,
Laat dan in angst en pijn
LIw doorgeworstelde angste
Mij tot vertroosting zijn.
Verschijn dan aan mijn sponde
Schenk laafnis in mijn nood
Wijs me in mijn laatste stonde
Op Uw verzoeningsdood
'k Houd dan in stervenssmarte
Den blik op U gericht
En klem U vast aan 't harte
Zóó valt het sterven licht
In diep gepeins bleef de lezeres zitten.
Toen de kerkgangers thuis kwamen „Zoe
kende zielen" lag nog steeds op den grond
peinsde Lia nog
HOOFDSTUK XV.
Zooals Lia verwacht had, bracht Geurtsen,
de brievenbesteller, den volgenden morgen den
langverwachten brief van huis, die, naar zij
reeds op het couvert bespeurde, door Papa ge
schreven was. Och, zooals zij verwacht had.
Mama en Annie hadden het natuurlijk veel te
druk.
Het was een groote brief. Papa had er den
tijd voor genomen. Tusschen de regels door,
positief stond het er niet in, maar Lia voelde
het wel, las zij, hoe naar hij het vond, dat zij
van huis was. Het deed haar werkelijk pijn.
Maar aan den anderen kant verheugde Papa
zich er over, dat zij het aanvankelijk zoo goed
naar haar zin had. „Ik kan het wel niet begrij
pen", schreef hij, „maar als je het zegt, zal het
wel waar wezen, 'k Hoop nu maar, dat je het
daar in je eenzaamheid kunt blijven wennen,
zoodat je over een paar maanden weer geheel
uitgerust naar huis terug komt en weer de on
bezorgde Lia van vroeger zult zijn."
Veel nieuws had Papa overigens niet te schrij
ven. „Het leven gaat hier zijn gewonen gang.
En dan weet je het wel."
Mama en Annie hebben het zoo druk, dat zij
mij vroegen, je t,e schrijven. Je moet namelijk
weten, dat er eersten Kerstdag hier in huis een
groote partij is en dat datzelfde den tweeden
Kerstdag bij de Van Zeggelens het geval is.
'k Wou, dat het achter den rug was, want je
weet, hoe ik er 't land aan heb."
Ja, dat wist Lia zeker. Zij dacht met medelij
den aan Papa. Verkeerde hij maar in haar po
sitie hier Hoe blij was zij, dat zij er ver van
daan was, het hier zoo rustig had, dat zij een
geheel ander mensch begon te worden.
Met eenige ontzetting las zij daarop de vol
gende regels „Je moet er maar niet over schrij
ven of praten, maar met een angstig hart zie ik
de verbintenis van Annie met Theo van Zegge
len tegemoet. Ik geloof, dat hij werkelijk iets
voor Annie gevoelt, al vrees ik, dat het maar
tijdelijk zal zijn. Maar Annie is totaal onver
schillig voor hem. Daar is tusschen die twee
geen diepe, reine liefde. Het wordt, zooals ik
gevreesd heb, niets, 'k Wou, dat deze verlo
ving nooit tot stand gekomen was. Het kan niet
anders, of het wordt een ongelukkig huwelijk.
Er wordt over gepraat, om het huwelijk in Juni
te doen plaats vinden, 'k Begrijp niet, waarom
daarmede zoo'n haast moet worden gemaakt.
Maar beide familie's uitgezonderd mijn persoon
dan, staan er op. Dus zal het wel doorgaan.
Even hield Lia op met lezen.
(Wordt vervolgd).