Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON No. 3501 WOENSDAG 9 JANUARI 1929 43ste JAARGANG ABDIJSIROOP Het huisje aan den Zeedijk W. BOEKHOVEN ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Land- ess Tuinbouw. KINKHOEST wordt verzacht AKKER'S Voorde Borst Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef, Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES40 cent, BOEKAANKONDIGING lOcent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die sl| beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. v V, V h Li f SOCIALE VERHOUDINGEN IN HET LANDBOUWLEVEN. Onze lezers hebben uit de polemiek tusschen de patroons- en werkliedenvereenigingen te Nieuwe Tonge, in ons blad gevoerd, iets kun nen zien van de sociale verhoudingen in het landbouwleven van ons gewest. We mogen wel als vaststaand aannemen, dat de sociale verhoudingen over en weer ten onzent nog ver van volmaakt zijn. We weten heel goed, dat bij het berekenen van het gemiddelde inkomen van den arbeider meer berekend moet worden dan alleen het weekloon, dat hij in loondienst bij den boer verdient. Toch is zijn positie allesbehalve benijdens waard. De onzekerheid van zijn bestaansvoor waarden, de afhankelijkheid zijner verdiensten van allerlei factoren, staan een sociale ver heffing van deze categorie van arbeiders in 'en weg, drukken zijn positie en benemen hem 11e weerstand om in dagen van ziekte en tegen spoed het hoofd boven water te houden. Hieraan is het te wijten, dat men vooral in deze kringen het pauperisme telkens weer den kop ziet opsteken. Nu is het terdege waar, dat, indien er in arbeiderskringen meer verantwoordelijkheidsbe sef, maar solidariteitsgevoel, spaarzaamheid en overleg heerschte, we al een flinke stap in de goede richting zouden zijn. Men vrage het onze banket- en kleingoed- bakkers maar eens in welken kring zij hun meeste en beste klantjes hebben. Evenzoo staat het met velerlei andere dingen. Juist in arbeiders kringen worden vaak luxieuse voorwerpen ge kocht en gedragen, waarvan men zich in den burgerstand ter wille van spaarzaamheid ont houdt. In dit opzicht hebben zij, die invloed hebben en leiding in arbeiderskringen, nog een groote opvoedende taak te vervullen. Niet beter staat het ten aanzien van het on derlinge solidariteitsgevoel. In plaats van een drachtige samenwerking en onderling hulpbe toon, is er veelszins onverdraagzaamheid en liefdeloosheid, gunt de een den ander geen voordeeltje. Het spreekt vanzelf, dat we de goeden niet te na komen, ook hier zijn uitzonderingen, die lieflijk aandoen. Maar waar het over het algemeen zoo is als we hier boven schetsten, moet toch, zal er sprake zijn van sociale verheffing, de genezing van binnen uit geschieden. Wij gelooven, dat de onmacht tot broederlijke organisatie grooten- deels aan deze glad verkeerde mentaliteit, die in arbeiderskringen veelal heerscht, te wijten is. En toch, tot organisatie op goeden grondslag zal het moeten komen. We hebben reeds meermalen hierop gewezen. Geen organisatie in de eerste plaats om een macht tegenover een andere macht te vormen. We verwerpen om principieele, materieele en formeele redenen den klassenstrijd, die van roode zijde als het eenige redmiddel gepredikt wordt. Maar organisatie is eisch, allereerst om de onderlinge solidariteit in actie te brengen. Het is eisch van de christelijke leer, die vij andig staat tegenover het individualisme, maar op broederlijke samenleving, niet alleen in de kerk, maar ook in de maatschappij, aandringt. Elkander tot een hand en een voet te zijn is het bevel, dat God ons geeft bij het bepalen van onze verhouding tot den naaste. Door middel van organisatie kan dit zoo heerlijk tot zijn recht komen. Men zie maar eens wat de organisatie voor haar leden in dagen van ziekte en werkloosheid doet, en dat alles door eigen krachten, zonder hulp van buiten. Maar daarnaast is de organisatie ook het orgaan, waarmede de arbeiders contact moeten krijgen met hun georganiseerde patroons om te spreken over arbeidsvoorwaarden. Helaas wordt dit vooral in landbouwkringen nog te weinig begrepen. Ook hierop hebben we meermalen gewezen. Georganiseerd overleg wil er op verschillende plaatsen nog maar niet in, ofschoon deze on welwillende landbouwers talrijke voorbeelden voor oogen hebben van plaatsen waar juist dit georganiseerd overleg een goede verstandhou ding tusschen patroon en arbeider schiep. Onze christelijke landbouwers moeten wel be seffen, dat zij dit gewichtige vraagstuk niet alleen van de materialistische zijde mogen be schouwen. Zij moeten zich wel overtuigd hou den, dat ook het christelijk geloof hier den eisch doet gelden. Wat voor de arbeiders on derling geldt, geldt ook voor den patroon, er moet solidariteit, broederlijke samenwerking zijn. De verhouding van patroon tot knecht is niet alleen een financieele, maar ook een zedelijke. En juist die zedelijke verhouding dwingt tot georganiseerde samenwerking, opdat de sterke denzwakke tot steun zij en de sociale ver houdingen van uit een algemeen standpunt be zien worden. Onze christen-landbouwers zijn zich van deze zedelijke roeping nog te weinig bewust. Zij leggen bij de beoordeeling van de arbeidsvoor waarden nog te veel de individualitisch-mate- rialistische maatstaf aan. En dat moet zich stoffelijk en geestelijk wreken èn op eigen per soon èn op hen, die ons omringen. Gemeenschappelijk overleg in broederlijken geest en op christelijken grondslag is het eenige redmiddel, dat we kennen, om beiderzijds Gods onmisbaren zegen over geestelijk en stoffelijk leven te behouden. (Nadruk verboden). Voederproeven. In den winter van 1925—'26 en dien van '26'27 werden aan het Rijkslandbouwproef station te Hoorn voederproeven genomen bij melkvee met ingekuild gras en hooi, beide van practisch gelijkwaardig uitgangsmateriaal af komstig. De perceeltjes, die in het eerste proef jaar gehooid werden, leverden in den 2den winter het in te kuilen gras, en omgekeerd. Uit het rapport diers proeven, door den directeur dr. E. Brouwer uitgebracht, ontleenen wij het volgende: Wat de consistentie (vastheid) der boter betreft, was eerst de indruk gewekt, dat het gekuilde gras de boter weeker maakt, en men vermoedde, dat het verschil in de na- periode bij gelijk voer weer te niet zou worden gedaan. Bij de 2de proef was echter het ver schil ook zocr klein, dat het niet met voldoende zekerheid al blijft de mogelijkheid bestaan kon worden geconstateerd. Bij de keuring der boter, welke in Friesland geschiedde, wer den f voor gehalte en bewerking steeds gelijke cijfers verkregen, en was als regel het zelfde 't geval bij de beoordeeling van den geur. Uit de kolommen voor smaak blijkt, dat de boter der kuilgroep ook in dit opzicht niet voor die der hooigroep onderdeed. Nimmer werd iets van een smaak naar ingekuild gras gemerkt. Wat de natuurlijke kleur der boter betreft, werd bij de 2de. proef in hoofdzaak hetzelfde gezien als bij de vorige proef. Llit de cijfers* der vóórperiode kon worden gecon stateerd, dat er in dit opzicht in deze periode geen verschil tusschen de groepen bestond. In de hoofdperiode echter verminderde de kleur- intensiteit van de boter der hooigroep aan merkelijk, zoodat er een aanzienlijk verschil ont stond, dat gedürende de naperiode langzamer hand weer kleiner werd. Ook bij deze proef ging dit laatste zóó langzaam, dat er aan het slot der naperiode nog een duidelijk verschil tusschen de boters der beide groepen aanwezig was. De oorzaak van deze langzame reactie laat zich niet moeilijk gissen, zegt de rappor teur. Dezelfde kleurstof, welke wij in de boter zien, bevindt zich ook in het lichaamsvet van het dier. Het ligt voor de hand, dat in tijden, waarin het voedsel weinig van deze kleurstof bevat, voorloopig uit deze voorraden wordt geput. Ontvangt het dier daarna weer meer kleurstof met het voedsel, dan wordt daarvan aanvankelijk een deel weer door het lichaams vet opgenomen, zoodat eerste minder, later meer met het botervet wordt afgescheiden. De resul taten samenvattend, blijkt dus, dat de boter en het botervet der beide groepen, behalve wat de natuurlijke kleur betreft, geen groote verschil len vertoonden; de uitslag der boterkeuringen was voor beide groepen practisch gelijk; van een smaak naar ingekuild gras werd niets gemerkt. Het groote nut der Bijen in den Boomgaard. De Ir. R. Zweede hield eenigen tijd geleden te Wageningen een hoogst belangwekkende voor dracht over „Bevruchtingsproblemen bij vrucht- boomen". Hij sprak daarbij ook over de rol, welke de bijen bij de bevruchting spelen. Voor 't verkrijgen van een bevruchting is het nood zakelijk, dat stuifmeel op den stempel belandt. De overbrenging van dit stuifmeel kan op verschillende manieren gebeuren. Sommige plan- tenfamilies zijn speciaal aangewezen op over brenging door middel van den wind, b.v. de Gramineeën (grasachtigen)Ook water speelt Verzacht de hoestbuien, waaraan dekinkhoestde ver zwakte lichaampjes Uwer kinderen blootstelt, ver kort den duur der sloopende ziekte en vermijd het gevaar voor ergere ge volgen met de steeds lekker smakende soms een rol; zelfs slakken kunnen van belang zijn, doch verreweg de meerderheid, ook de fruitsoorten, zijn aangewezen voor de over brenging van het stuifmeel, op insecten. Als insect, dat uitstekend geschikt is om bij de meeste fruitsoorten een bestuiving te be werkstelligen en dat bovendien om het produkt, dat het op de bloemen verzamelt (honig), loo- nend gehouden kan worden, moet de honigbij genoemd worden. Bij het verzamelen van honig in de bloemen, beweegt een bij zich tusschen stempel en meeldraden. Het rijpe stuifmeel blijft aan het harige bijenlichaam kleven, en kan zoo bij het vliegen naar een andere bloem worden overgebracht op een stempel. De volgende cijfers, betrekking hebbende op den kersenoogst in de gem. Eijsden (Limb.) geven een indruk van den geweldigen invloed, welken het plaatsen van bijen in den boomgaard geeft 1908, geen bijen aanwezig, veel vliegdagen, opbrengst vrijwel nihil. 1909, 60 volken,^weinig vliegdagen, opbrengst ongeveer 10.000. 1910, 500 volken, 5 a 6 vliegdagen, opbrengst ongeveer 90.000. 1911, 1000 volken, vele vliegdagen, opbrengst ongeveer 90.000. 1912, 600 volken, weinig vliegdagen, op brengst ongeveer 20.000. 1913, 535 volken, 8 vliegdagen, opbrengst ongeveer 50.000. 1914, 535 volken, vele vliegdagen, (kersen bevroren op 2 Mei) 10.000. De cijfers doen zien, dat met het aantal volken ook de opbrengst sterk toeneemt. Een Amerikaansch onderzoek van R. Hutson geeft als resultaat, dat de beste opbrengsten ver kregen worden, indien de korven door den boomgaard verdeeld worden, zoodat de onder linge afstand is 210 voet (is 1 korf per Acre) en is iedere korf ongeveer 15 voet (dus 5 M.) van de boomen, die bestoven moeten worden. Plaatste men ze dichter bij, of verder af, dan werd het resultaat in beide gevallen minder. In onze gebruikelijke maten uitgedrukt, komt een en ander dus hierop neer, dat men 1 korf per halve Hectare plaatst. Men beschouwe deze getallen echter als minimum. De heer Zweede oordeelt, dat een grootere hoeveelheid bijen nog gunstiger zal werken. Men bedenke bij de plaat sing, dat de bijen altijd tegen den wind in van den korf wegvliegen. Wenken en mededeelingen. Kenteeekenen van een goed melkschaap zijn: Friesch ras, fijne kop, lange hals, lange rugge- graat, dunne korte staart, groote uier, lange spenen. Mag vooral niet gekruist zijn met En- gelsch ras. Koestallen vinden de meesten voor paarden te warm. Een warmte van plm. 50 graden Fahrenheit voldoet hierbij het best. Voeder voor pasgevangen vink: wit en bruin kanariezaad en eens per dag een klein stukje wittebrood, gedoopt in versche melk. Familie teelt bij kippen is zeer schadelijk; 't ras wordt er spoedig kleiner en zwakker door, wordt aan meer ziekten onderhevig en legt minder. Als de hoeven van een paard bersten, moet men ze dagelijks insmeren met olie of vet; de smid moet bij 't beslaan de benedenhoornhuid niet te hoog afkappen. Een hond, die ruwe plakjes met jeukte heeft, smere men in met olie of vet, later afwasschen met sterk zeepwater; geregeld om de 14 dagen wasschen met water, waarin 1 pCt. lysol. W eet gij dit Zwanen kunnen een verbazend hoogen ouder dom bereiken, volgens sommigen kunnen zij 300 jaar oud worden. Papagaaien kunnen, nadat zij gevangen en tam gemaakt zijn, vaak nog langer dan 100 jaar leven. De gans en de koekoek bereiken eveneens een hoogen leeftijd. Een koekoek, door zijn eigenaardig heusch geroep goed bekend bij de bewoners van den omtrek der plaats, waar hij vertoefde, werd gedurende 32 achtereenvolgende jaren in hetzelfde boschje gehoord. Ook de raven leven, naar verzekerd wordt, meer dan 100 jaren. De eksters leven in gevangenschap van 20 tot 25 jaar, in vrijen staat worden zij ouder. Van den huishaan weten we, dat hij 15 tot 20 jaar zijn luid ge- kraai laat weerklinken. De fazant wordt 15, duiven tot 10 jaar oud. De kleine zangvogels 8 tot 11 jaar. Een nachtegaal in een kooi leeft hoogstens 8 tot 10 jaar, een merel 12 tot 15 jaar; in vrijen staat wordt zij ouder. De kanaries worden bij ons 12 a 13 jaar oud, doch op de Kanarische eilanden, hun oorspronkelijke vader land, worden zij veel ouder. B—r. door H. ZEEBERG. 40) Dat alles verdween. Alleen, heel alleen moest hij den dood in, nadat hij alles, alles, wat hem lief en dierbaar was, waarop hij misschien zijn hart wel had gezet, had moeten loslaten. Met opzet heb ik dit alles geschreven van den rijken man, die hedenmorgen in de stad mijner inwoning werd begraven. Om u duidelijk te doen zien, wat deze man loslaten moest, om u den ernst te doen be seffen. Maar wat voor dezen man geldt, geldt voor ons allen, zonder één uitzondering. Of wij rijk zijn of arm, het doet er niet toe, voor ons allen komt de tijd, vroeg of laat, dat wij de doodsvallei moeten intreden. Dat wij sterven. Dat wij gaan naar pns eeuwig huis. En dan moeten we alles loslaten. Of we veel hebben of weinig, het doet er niet toe: alles hebben we los te te laten. ,,~jr wordt niet gevraagd, of wij graag willen. Wij hebben niet te willen. De Heere in den emel dwingt ons, los te laten, wat wij be zitten, hetzij veel, hetzij weinig. Dat is een ingrijpende gedachte, nietwaar Dat daar in ons leven een moment komt, 'aarop ons alles ontzinkt, alles waaraan wij gehecht zijn. Dat wij alleen, moederziel alleen zijn. d«,:-e,Were met a' ^aar begeerlijkheden, ver dwijnt voor ons oog. Alleen moeten wij den dood in. Niemand onder de menschen kan ons bij staan; niemand kan ons helpen; niemand gaat met ons mee. Alleen, héél alleen moeten wij gaan, nadat wij alles hebben moeten loslaten. Ja, het is een aangrijpende gedachte. Wat zeg ik Gedachte Het is werkelijkheid. En als wij niet méér, als wij bij deze som bere beschouwingen moesten stilstaan, dan zou het ons angstig te moede worden. Dan zouden wij in groote radeloosheid onzen levensweg gaan, zooals dat het geval is met zooveel menschen. die huiveren als gij met hen over den dood spreekt. En toch Wij behoeven niet te huiveren. Wij behoeven niet angstig te zijn. Want het is niet waar, dat wij alles, alles moeten loslaten. Gode zij dank, niet Maar waarom, zoo vraagt ge, waarom dan eerst zulk een sombere beschouwing ons ge geven Waarom dan niet direct de lichtzijde ons ge'- toond Waarom Omdat de werkelijkheid niet anders is, dan dat duizenden menschen inderdaad alles moeten loslaten. En dan gaan ze alleen, héél alleen de doods vallei in, zonder te weten, vaak zonder te wil len weten, waar zij belanden. Alweer waarom Omdat zij in hun leven Eén niet hebben ge kend en hebben vastgehouden. Eén Die met hen den dood ingaat Zij hebben geleefd naar het goeddunkken van hun eigen boos en verdorven hart. Zij hebben zich niet bekommerd om den Heere God, die zich heeft geopenbaard in Zijn Woord, in den Bijbel. Zij hebben Hem- niet gevreesd, niet gediend. Zij hebben Zijn zoon, Jezus Christus uitge worpen Zijn Zoon, Die op de wereld kwam, om te verlossen van zonden hen, die in Hem gelooven. Mijn lezer, mijn lezeres, ik geloof, dat wij elkaar nu beter begrijpen. Ons leven is kort. Wij moeten het besteden in den dienst des Heeren, d.w.z. wij moeten Hem dienen en vreezen. Dat kan alleen, als wij diep in onze ziel be seffen, dat wij zondaars zijn, geneigd tot alle kwaad en onbekwaam, van ons zelf, tot eenig goed. Als we daarvan overtuigd zijn, dan rusten we niet, voor wij vrede hebben gevonden bij Jezus Christus, Die voor zondaars op de we reld kwam om ons te verlossen, want een mensch kan het niet. Alleen de Zone Gods was er toe bekwaam. Als wij met geheel ons hart en gansch onze ziel in Hem gelooven, Hem dienen, dan is de dood voor ons geen verschrikking. Want voor ieder mensch komt de dood. De zonde is in de wereld gekomen. En de bezoldiging het loon der zonde is de dood. Nu komt het er maar op aan, of wij alles moeten loslaten Als wij in ons leven Jezus Christus hebben vastgehouden, dan behoeven wij Hem niet los te laten, wanneer onze stervensure komt. En dan laat Hij ons niet los. Neen, Hij neemt ons bij de hand en brengt ons veilig aan de overzijde, in de Heerlijkheid Gods, in den hemel. En dan gaan wij niet alleen. Want Hij, Die gezegd heeft „Ik ben de opstanding en het leven", Die heeft gezegd, dat Zijn kinderen zullen leven, ook al waren zij gestorven. Hij betreedt met ons de doodsvallei. Laat ons dit goed beseffen. Wij moeten alles loslaten, als wij Jezus niet hebben gekend, niet hebben willen kennen. Als Hij onze Verlosser niet is geweest. Dan gaan wij alleen den dood in en komen op de plaats waar weening is en knersing der tanden. Ver loren, voor eeuwig verlorenMaar als wij Jezus wel hebben gehad, dan behoeven wij niet los te laten, want dan mogen wij, door Gods genade, Hem vasthouden, Hem Die ons brengt in de Heerlijkheid, waar al Gods kinderen thuis komen, om eeuwig Hem te prijzen Als 'k eens van de aarde scheide, Och, wijk dan niet van mij Als ik de doodsnik beide, Och,' sta dan aan mijn zij En wordt mijn strijd het bangste, Laat dan in angst en pijn LIw doorgeworstelde angste Mij tot vertroosting zijn. Verschijn dan aan mijn sponde Schenk laafnis in mijn nood Wijs me in mijn laatste stonde Op Uw verzoeningsdood 'k Houd dan in stervenssmarte Den blik op U gericht En klem U vast aan 't harte Zóó valt het sterven licht In diep gepeins bleef de lezeres zitten. Toen de kerkgangers thuis kwamen „Zoe kende zielen" lag nog steeds op den grond peinsde Lia nog HOOFDSTUK XV. Zooals Lia verwacht had, bracht Geurtsen, de brievenbesteller, den volgenden morgen den langverwachten brief van huis, die, naar zij reeds op het couvert bespeurde, door Papa ge schreven was. Och, zooals zij verwacht had. Mama en Annie hadden het natuurlijk veel te druk. Het was een groote brief. Papa had er den tijd voor genomen. Tusschen de regels door, positief stond het er niet in, maar Lia voelde het wel, las zij, hoe naar hij het vond, dat zij van huis was. Het deed haar werkelijk pijn. Maar aan den anderen kant verheugde Papa zich er over, dat zij het aanvankelijk zoo goed naar haar zin had. „Ik kan het wel niet begrij pen", schreef hij, „maar als je het zegt, zal het wel waar wezen, 'k Hoop nu maar, dat je het daar in je eenzaamheid kunt blijven wennen, zoodat je over een paar maanden weer geheel uitgerust naar huis terug komt en weer de on bezorgde Lia van vroeger zult zijn." Veel nieuws had Papa overigens niet te schrij ven. „Het leven gaat hier zijn gewonen gang. En dan weet je het wel." Mama en Annie hebben het zoo druk, dat zij mij vroegen, je t,e schrijven. Je moet namelijk weten, dat er eersten Kerstdag hier in huis een groote partij is en dat datzelfde den tweeden Kerstdag bij de Van Zeggelens het geval is. 'k Wou, dat het achter den rug was, want je weet, hoe ik er 't land aan heb." Ja, dat wist Lia zeker. Zij dacht met medelij den aan Papa. Verkeerde hij maar in haar po sitie hier Hoe blij was zij, dat zij er ver van daan was, het hier zoo rustig had, dat zij een geheel ander mensch begon te worden. Met eenige ontzetting las zij daarop de vol gende regels „Je moet er maar niet over schrij ven of praten, maar met een angstig hart zie ik de verbintenis van Annie met Theo van Zegge len tegemoet. Ik geloof, dat hij werkelijk iets voor Annie gevoelt, al vrees ik, dat het maar tijdelijk zal zijn. Maar Annie is totaal onver schillig voor hem. Daar is tusschen die twee geen diepe, reine liefde. Het wordt, zooals ik gevreesd heb, niets, 'k Wou, dat deze verlo ving nooit tot stand gekomen was. Het kan niet anders, of het wordt een ongelukkig huwelijk. Er wordt over gepraat, om het huwelijk in Juni te doen plaats vinden, 'k Begrijp niet, waarom daarmede zoo'n haast moet worden gemaakt. Maar beide familie's uitgezonderd mijn persoon dan, staan er op. Dus zal het wel doorgaan. Even hield Lia op met lezen. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1929 | | pagina 1