Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
f
SbeAmótenaai?
wtggejaartfojbak
BESTEVAER
IN HOC SIGNO VINCES
No, 3498
ZATERDAG 29 DECEMBER 1928
43ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
W. BOEKHOVEN d ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
„Als een Gedachte...."
heeft by zijn vaak
zoo eentonige ais.
beid behoefte aan
een smakelyke
pyp tabak,-
roaar? tabak,die door?
haat? aangename geut?
zn stemming vepbeteet
en z'n geest veefpischt,-
de dooi? iedeeeen gepoemde
Land- esi Talabotiw.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bi) vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. -s
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsiHg.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zl| beslaan.
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Als een wilde wervelwind jachten de
jaren voorbij.
En wij, die gegrepen zijn onder den
druk van den' tijd, wij brengen onze
jaren door als eene gedachte.
Wat is een gedachte
Ijler dan de ether, vluchtiger dan
een damp, looser dan een schaduw.
Zóó zijn onze jaren.
Of die gedachte is van het spelend
jonkske, dan wel van den vorschende
geleerde, die gebogen over perkamen
ten der eeuwenloop door zijn gedachte
laat heenstroomen.
Welk verschil maakt het uit?
Onze gedachten komen in ons op,
Vaak kennen we hun oorsprong niet,
noch weten we hun weg en de ééne
verdringt de andere. Ze hebben een
oogenblik, soms minder, soms een on
deelbaar gedeelte van een oogenblik
ons vastgegrepen en ze zijn weer heen-
gevlogen, opgevolgd door andere, en
weer andere, elk op haar beurt.
En wat spoor laten ze achter
Zóó zijn onze jaren.
En zóó is ons leven.
Kan het minder
En wie maakt hier een uitzondering.
Wat onderscheid is er tusschen de
pasgeboren jonkskens, die op Farao's
last aan de moederborst ontrukt en aan
het Nijlgedierte toegeworpen werden,
en deze Farao zelf, die in pracht en
praal werd bijgezet in de eeuwen trot-
seerende pyramiden Ook al mogen we
in het geopende graf zijn afzichtelijke
mummie zien, wat is het meer voor ons
dan een ding
Het leven, óók van den grootste on
der ons, gaat heen als een gedachte.
En toch, wat een eigendunkelijkheid!
Wil de mensch der twintigste eeuw
er nog wel aan, dat zijn leven niet meer
is dan een gedachte
Hemelbestormer die hij toch is
Bedwinger van de physieke en psy-
chise krachten.
Beheerscher van lucht en zee en aar
de, van ether en stoom, van bliksem
en kracht, van afstand en snelheid.
Lacht de mensch der twintigste eeuw
niet om den Nebukadnezar der grijze
oudheid, die zich verhoovaardigde op
zijn Babeltje, dat toch maar kinderge-
pruts was bij wat deze mensch denkt
en doet, wil en werkt, beeldt en bouwt
Zou hij er niet om lachen, dat dit
ouderwetsche Koninkje, loopend over
zn terrassen, z'n Babeltje overzag en
mijmerde: is dat niet het Babel dat ik
gebouwd heb
Is het Babel der twintigste eeuw er
mee te vergelijken
Ja zooals men het spelend gewurm
van den jongen, die uit zijn mecanodoos
zijn brug bouwt, zou kunnen verge
lijken met den reusachtigen geestes
arbeid van den architect, die zijn ge
weldige bogen bouwen laat over wijde
Waterzoomen.
Het Babel, dat de me:nsch dezer eeuw
optrekt, heeft zijn fundamenten in het
ingewand der aarde, beslaat met zijn
voet het wereldoppervlak en verheft
zich boven hooge wolkgevaarten.
Hemelbestormer is zijn naam
Zijn geest heeft de geheimenissen der
natuurwetten doorvorscht en aan zich
onderworpen, hij regeert en daarom is
hij koning.
^!j heeft gedacht en toen ge-
Werkt.
En zijn worstelinq met «de stof is be
loond
Denken bracht werken en werken
o'u 009sten en zijn oogsten bracht
en zijn geld bracht...^., genot en
'in genot brengtja wat?
fs er eigenlek genot?
Is deze hemelbestormer gelukkiger
dan die voor hem geweest zijn
Laat ik het antwoord op deze vraag
doen geven door een modern dichter,
die ons in de danszaal der twintigste
eeuw brengt
„Men leefde hier in een wereld van schijn,
Een wereld, die duur was en chique.
Een wereld vol beangstigende zielepijn,
Een wereld hol, koortsig, ziek
als een longpatiënt.
„Wij gingen glimlachend door deze wereld
van leed,
De Jazz drumde. De menschen keken ons aan
„Komt hier iemand die werkkelijk ellende
vergeet
Of niet kent, misschien; en blind en blij
kan gaan
door deze vreeselijke wereld van
onbelangrijkheid
door deze sferen van grenzelooze leegheid
van ontzagwekkende verveling
„Een vrouw met een naakte rug lachte schel.
Haar gezicht was als een masker van de dood.
Haar oogen in kuilen zwart en groot
Zagen ontzet in de afgrond der hel.
„Boven de dansvloer was een hemel
gebouwd, als het dak van een prieel,
omslingerd van ranken met bloemen van
lampjes, geel
en rood en blauw. Hier draaide 't gewoemel
van dansende paren.
„De wereld was vol van de lichte geruchten
der passen, en de troostlooze zuchten
der zielen, bij het syncopisch gedrum der Jazz
als een noodgeschrei
.„God, geef antwoord, waarom leven wij
Zie daar de mensch dezer eeuw, die
zich koning waant.
Hoe sterker hoe zwakker, bij 's le
vens hoogtepunt de dood, bij het genot
het graf, bij alle kennis, de twijfel, bij
intensieve beleving van het leven de
levensvraag: „O God waarom leven
wij J"
Dus toch als een ijle gedachte, en
kel ijdelheid
Daarom een gedachte slechts, daar
om maar ijdelheid, omdat de dood
heerscht in de ziel en in het lichaam.
Wij brengen onze jaren daarheen als
een gedachte.
Voor ons schier verloren.
Wie kent alle zijn gedachten van de
wieg tot zijn graf
Zijn ze niet vervaagd in het niet
Zoo schijnt het, maar al onze ge
dachten, ze zijn opgeteekend, gewikt en
gewogen en staan vast in eeuwigheid,
omdat ze door den Alwetende en den
Almachtige zijn vastgehouden.
En zoo als ieder onzer gedachten,
zoo staan onze levensjaren vast in het
Goddelijke bouwplan, omdat Gods Ma
jesteit het niet doogen zou, dat eenig
scheppingswerk ooit vervagen en weg
drijven zou.
Hij zoekt het weggedrevene.
En het komt voor het gericht Gods.
„Wie kent de sterkte Zijns toorns
en de verbolgenheid naardat God te
vreezen is
Wat zoekt ge dan, o ijdel mensch,
o Nebukadnezar dezer eeuw
Buig U in 't stof, dat uw dienstbaar
maaktet en beken, dat stof ben ik, als
de aardekluit in de Hand van zijn For
meerder
En leer alzoo uwe dagen tellen, op
dat ge een wijs hart bekome.
Zoo zal eenmaal de liefelijkheid des
Heeren uws Gods over u zijn, en het
werk uwer handen in eeuwigheid be
vestigd worden en zuk ge als Koningen
en Priesters tot Gods eere leven.
Tusschen dezen Uitkijk-brief en den volgen
den ligt een jaarswisseling.
Dat feit herinnert er ons aan, dat wij in den
t ij d leven.
En bij dat feit staat ieder mensch, die ernst
in z'n leven kent, even stil.
Er zijn ook menschen, die altijd de klem van
den tijd in hun bestaan voelen.
Dat zijn pessimisten, die niets beginnen en tot
stand brengen, omdat ze den dood tot hun eeu
wigdurend gezelschap hebben.
Kluizenaars, in eenzame hutten, met een
doodshoofd op tafel, vindt men niet alleen in
de afzondering, maar ook in het volle leven.
Tot dezulken behoor ik niet en ik hoop m'n
lezers en lezeressen evenmin.
We werden niet geboren met het doel den
dood tot gezelschap te hebben, maar om het
leven te zoeken en te beleven.
Toch ligt er iets weemoedigs in als we ons
in oudejaarsstemming zetten om te gedenken
en tot ons te laten doordringen, dat wij niet
den tijd, maar dat hij ons beheerscht.
Die tijd is een wonderlijk ding.
Als die er eens niet was
Het is maar goed, dat de mensch na den
zondeval uit het Paradijs verdreven is, want
ware hem den gang tot den boom des levens
niet belet geworden en had hij er van gegeten
levende in eeuwigheid, het zou er rampzalig
uitgezien hebben.
In de eerste plaats al, omdat de vreeze des
doods en daarna het oordeel nog heel wat zonde
voorkomt.
Het aantal godsdienstige menschen zou, wan
neer er van geen sterven sprake ware, heel wat
minder zijn.
Bangheid voor dood en oordeel drijft heel
wat menschen naar de kerk.
En het is treurig, dat het gezegd moet we
den, verscheidene predikanten, die voor recht
zinnig doorgaan, speculeeren daarop en dreigen
iederen Zondag met hel en verdoemenis.
Natuurlijk maakt dat geen sterveling beter en
brengt dit geen mensch tot bekeering.
En ware de vreeze des doods er niet, der
gelijke predikanten zouden hun klantjes spoedig
verliezen, want er is geen besef van de zonde
en doemwaardigheicPbij den natuurlijken mensch
en dus vanzelf geen aandrift om heilig voor
Gods aangezicht te leven.
Hemelzoekers zijn geen God-zoekers.
En als ze de aarde steeds bezitten konden en
geen vrees voor hellestraf behoefden te koes
teren, zou het verlangen naar rechtvaardig-
making en heiligmaking er bij dat soort men
schen ook niet zijn.
En wat moesten ze dan in de kerk doen 7
Intusschen, gelukkig, dat het niet zoo is. De
doodsvreeze houdt nog menigeen in toom.
De tijd is er dus en beheerscht ons.
Teruggaan of zelfs maar stilstaan is ten "e-
nemale uitgesloten.
Daaraan herinnert ook het oude jaar 192?,
dat weldra vol is en in de rij der eeuwen een
plaats vindt.
Is het beter of slechter geweest dan andere
jaren
Och, ik geloof, dat er weinig onderscheid is.
Het is een gewoonte onder de menschen om
zijn dagen het donkerst af te schilderen.
„We leven in een booze tijd", zegt men.
En die „goeie oude tijd" wordt nog al eens
ten koste van den tegenwoordigen tijd ver
heerlijkt.
Dat is verklaarbaar, maar onjuist.
Wat heht dichtstbij is of althans onder het
bereik van eigen gezichtskring valt, ziet men
het beste en vandaar, dat als men schrijvers en
predikers van eeuwen achteruit leest, iederen
schrijver en prediker zijn tijd het slechtste acht.
Tijdpreeken tegen de „zonde dezer eeuw" zijn
er alle eeuwen geweest.
Er is, om een voorbeeld te noemen, voor
eenige maanden en terecht in de chris
telijke pers scherpe critiek uitgeoefend op het
optreden van de naakte danseres Josephine
Baker, een negerin, en dit verschijnsel werd
een der symptomen van de degeneratie der twin
tigste eeuw genoemd. Dat is juist. Maar vorige
eeuwen was het niet minder. Iedere eeuw was
een eeuw van degeneratie.
Als bij toeval kwam mij dezer dagen een
oud boekje in handen, waarin aardige schetsen
van een predikant staan.
Een dier schetsen heet: „Het klaaglied onzer
eeuw". In Mei 1839 werd in Weenen de „snel
voetige en wereldberoemde danseres Eaglioni
door duizenden ingehaald, men spant de paarden
af en als een vorstin werd de heldin der plan
ken in zegepraal binnengetrokken".
Dat heette „de roem der negentiende eeuw".
„O eeuw, o dwaze eeuw zucht onze brave
dominé, die vervolgens op lofwaardige wijze
de zedeloosheid en oppervlakkigheid van zijn
tijd hekelt.
Ik wil maar zeggen, we zijn niets beter ge
worden dan de menschen van de negentiende
eeuw, maar wellicht ook niets slechter.
Misschien doen wij er op nog grootere schaal
aan mee, maar in principe, in beginsel
is er gêen onderscheid.
Ik zie eigenlijk nog een lichtzijde aan onzen
tijd.
De geesten openbaren zich meer dan
voorheen.
Er is een tijd geweest en die ligt nog
niet zoo heel ver achter ons dat de menschen
uit de kerk naar de kermis toogen en vroolijk
meededen.
Dat was dê tijd, dat men elk wat gunde
de kerk en de wereld beide eerlijk hun portie.
Dat was de tijd, dat het nog onfatsoenlijk
heette, niet gedoopt te zijn, en geen belijdenis
afgelegd te hebben.
Dien tijd zijn we gelukkig te boven.
Er komt scheiding, en tengevolge dier schei
ding is het mogelijk, dat de kerk zich wat
zuiverder gaat openbaren en ten naastenbij
weten kan hoe ver ze nu eigenlijk staat, en
welke positie zij in de wereld inneemt. We moe
ten maar goed beseffen, dat zoo van één ding,
het in deze zeker van de kerk geldt, haar kracht
ligt niet in haar kwantiteit, maar alleenlijk in
har kwaliteit.
Intusschen, het is niet over dergelijke vraag
stukken, dat ik het in deze „oudejaarsavond
stemming" wilde hebben.
Ofschoon de dagbladen al het gewichtige ge
beuren in Kerk en Staat en Maatschappij op
den oudejaarsdag de reveu laten passeeren, zal
de lezer meer geneigd zijn zich van al deze
algemeene belangen het gemeenebest betref
fende, liever afwenden, om in te keeren tot het
nauwere kringetje van familieleven en eigen
persoon.
Dat ligt zoo in den aard der zaak.
Al vormen wij individuen tezamen de groote
wereld, elk individu gevoelt zich toch ook een
wereld apart.
En dat is hij ook.
1
Ieder mensch is een afzonderlijke weield, een
rijke wereld met zelfstandig bestaan.
En wanneer de tijd weer een mijlpaal zet en
de mensch zich overgeeft aan meditatie, valt
er zooveel te overdenken en te bespreken uit
eigen wereld, dat de groote wereld, waarvan hij
een nietig deel uitmaakt, op den achtergrond
raakt.
Inderdaad, de oudejaarsviering behoort in de
intimiteit van het gezins- en familieleven, slechts
in deze sfeer van afzondering komt zij tot haar
recht.
Het zou jammer zijn als deze goede oude
gewoonte onder ons teloor ging.
Het patriarchale in het familieleven moet op
den oudejaarsavond tot zijn volle recht komen.
In het mooie boekske: „De levensavond van
Dr. A. Kuyper", vindt ge door de dochters van
dezen grooten christen-staatsman beschreven hoe
in het gezin van dezen Calvinist de oudejaars
avond op echt patriarchale wijze gevierd werd.
Dr. Kuyper hechtte veel aan de viering van
de»' oudejaarsavond.
De geheele familie bleef dan op tot het
Nieuwjaar was ingeluid.
Laat ik m'n lezers, die misschien niet allen
dit boekske kennen, zelf laten lezen wat z'n
dochters hiervan schrijven
„Tegen dat de laatste ure van het oude
jaar was ingegaan, begon de plechtige viering
met kinderen en kleinkinderen, en huispersoneel.
Precies op tijd het groote gouden horloge
lag voor hem op tafel begon mijn Vader met
ons het oudejaarsavond-stuk uit „De Heraut"
voor te lezen. Precies op tijd, want mijn Vader
wilde altijd biddend met ons van 't Oude in 't
nieuwe jaar overgaan. Dat gebed moest dus
op bepaalden tijd worden aangevangen. Niet
te vroeg en niet te laat. Dat zou stoornis geven.
En geenerlei stoornis werd geduld, om door
niets de gewijde stemming en den plechtigen
gang van lezen en zingen en bidden te ver
storen.
„Er kwam dan een groote, vaste rust over
mijn vader. Hij was op oudejaarsavond ouder
dan op andere avonden. Er trilde een andere
klank in zijn aan klanken zoo rijke stem. De
„groote klokkenist", zooals Elout hem genoemd
heeft, had ook een kleine oudejaarsavond-klok,
die hij alleen dan luidde; voor ons, zijn gezin.
Dan klonk er door de stille kamer zacht een
sobere, sonore toon, die daalde diep in onze
zielen en ons stelde voor God, wiens Hand
door de jaarswisseling immers ingreep ook in
ons oersoonlijk leven
„Als het oudejaarsavond-stuk uit „De Heraut"
was voorgelezen, dan zongen wij bij ons huis
orgel eenige verzen uit Psalm 102. Vooral altijd:
„Als een kleed zal 't al verouden,
Niets kan hier zijn stand behouden..." enz.
„En daarna las mijn vader ons Ps. 90 voor,
het gebed van Mozes, den man
Gods.
„Lnagzaam, plechtig, sober en met een stem,
diep en warm van ontroering. De oudejaars
avond-stemming had hem aangegrepen. Het
middernachtelijk uur naderde. Het oude jaar
zou gaan, het nieuwe jaar zou komen.
„En iedere Oudejaar schikten wij ons in ge
wijde afwachting aan de groote tafel, om Vader
op zijn ontroerend en schoone, onnavolgbare
wijze, de grootsche zinnen van Mozes' gebed
te, hooren voorlezen.
„En onmiddellijk na dit lezen knielde Vadet
met ons neder, om dankend en biddend met
ons het Nieuwe jaar in te gaan.
„Dan herdacht hij wat het oude jaar gebracht
had aan zorgen en zegen; voor de wereld, voor
ons volk, voor ons gezin, voor ieder onzer
persoonlijk.
„Dan deed hij belijdenis van zonde een
gansch jaar is zóó vol zonde voor ons aller
leven, arbeidsverhouding onderling en verhou
ding tot God. Ook altijd van zijn eigen zonden
in al deze opzichten. En dan smeekte hij in
Christus Gods genadige vergeving af over dit
alles. En ten slotte riep hij Gods hulpe in voor
't Nieuwe jaar"
Zou zulk een oudejaarsavond-stemming niet
de heerlijkste zijn, die er te verkiezen is?
Ach, ik weet wel, we kunnen dat niet allen
zooals Kuyper dat kende wie is deze groote
onder ons benaderd maar dat hoeft ook
niet.
't Komt hier meer aan op den inhoud dan
den vorm.
Maar zulk een familie- en gezinsleven heeft
Gods genade.
Als we de eenzame berghoogten van het
tijdelijke leven bestijgen, om in perspectief te
zien wat achter ons ligt en een blik te werpen
in die onzekere en gesluierde toekomst, dan
moet dat, zal het goed zijn, een stijging zijn naar
boven tot Gods verheerlijking, opdat er^kracht
nederdale in ons om het dal des levens weer
door te trekken.
Met God geëindigd met God begonnen
Zulk een jaarswisseling wensch ik van gan-
scher harte al m'n lezers en lezeressen toe.
Want dan zal 't ons goed zijn
UITKIJK.
(Nadruk verboden).
Een greep uit de Voedingsleer.
De grootste voedingswaarde van alle stroo-
soorten heeft het stroo der peulvruchten,
in de eerste plaats dat der linzen. Het onder
scheidt zich door zijn hoog gehalte aan kalk
eri phosphorzuur, doch is veel_ moeilijker te
verteren dan graanstroo, en mag slechts aan
mestvee en schapen gevoederd worden. Wat
het graanstroo betreft, is het stroo der zomer-
halmvruchten zachter en rijker aan voedings
stoffen dan dat van wintergraan. Vooral is dit
het geval bij haverstroo en gerstestroo, dat met
klaver en gras is doorwassen. Het laatste komt
in hoedanigheid met middelmatig hooi bijna
overeen. Van winterhalmstroo geeft men aan
roggestroo dikwijls de voorkeur, omdat het ge
zonder is, en minder door zwammen aangetast;
anders verdient het wintertarwestroo om de ge
makkelijker verteerbaarheid en zachte hoedanig
heid de voorkeur. Ook stroo van gerst is een
best voederstroo. Maisstroo komt in samenstel-
lingt het wintertarwestroo zeer nabij, en is in
voedingswaarde en gemakkelijke verteerbaarheid
daaraan gelijk. Bij 't voederen met stroo lette
men er op, dat de bovenste deelen der halmen
beter en voedzamer zijn dan de onderste. Heeft
men daarom voldoende stroo, dan is 't niet
kwaad, dit den dieren geheel te geven; dan zoe
ken ze 't bovenste (goede) deel zelf op, en
laten het minder voedzame deel liggen, wat
dan als strooisel gebruikt kan worden. Moet
men evenwel zuinig zijn met stroo, dan is 't
natuurlijk beter, dit tot haksel te snijden, en
wel niet te kort, dan kauwen de dieren het
beter, en bevochtigen het zooals 't behoort. Het
haksel moet voor rundvee 45 en voor paarden
al naar de soort van stroo, \x/i a 2Yz c.M.
lang zijn. Zemelen zijn een uitstekend
krachtvoeder, want ze bevatten minstens even
veel voedingsstoffen als de korrels zelf, en ze
worden door de dieren goed verteerd. Ze zijn
meer eiwitrijk dan meel, en daarom als vee
voeder boven meel te verkiezen, afgezien van
het feit, dat ze goedkooper zijn. Wat de soor
ten van zemelen betreft, staan rogge en tarwe
zemelen in voedingswaarde tamelijk gelijk; tar
wezemelen zijn evenwel gemakkelijker te ver
teren en bekomen de dieren beter; roggezemelen
zijn wat scherper. Tarwezemelen "geven een
uitmuntend melkaanzettend voeder, en zijn dus
vooral voor koeien aan te raden. Daar ze eenigs-
zins laxeerend zijn, komen ze vooral dan te
stade, als het overige voeder licht verstoppend
werkt. Roggezemelen werken meer op vleesch-
aanzetting en vervoedert men bij voorkeur aan
mestvee. Gerstezemelen zijn een goed, maar
voor melkkoeien minder geschikt, voeder; men
geeft ze bij voorkeur aan mestvarkens en wel
met het oog op de scherpe haren (baarden).
Rijstzemelen zijn van weinig waarde, omdat ze