voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antin voluiionair
Orgaan
DERDE BLAD
FEUILLETON
No. 3490
ZATERDAG 1 DECEMBER 1928
43ste JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
De Storm.
[F? jDames
^^®*^Kindcrkleedi(t|
v hif
ST. NiCOLAAS!
Het huisje aan den Zeedijk
snoiierziciiL
tinbouw.
W. BOEKHOVEN A ZONEN
Rede van dhr. P. Bom.
Eerst
kükén
ROTTERDAM, Hoogstraat, hoek Spui
DEN HAAG, Alléén „Modehuis-Hofweg 6"
voorn
yvoou
ZEER GESCHIKT VOOR
mm
overweging gegeven
a tedenken en goed
daarvan de gevol-
andigheden een ge-
ielanghebenden zoo-
ïg betrachten.
:r Centrale Veiling,
VAN HEEST.
oden.
er den akker.
ar en over den akker
:nde werkzaamheid,
even praktisch ver»
chiedt het aldus op
en mestwagen wordt
iden, de knecht of
der vorige rij een
t hoop af (naar ge»
an weer vijf passen
ap af eDZ. De mest»
chter iederen wagen,
:n hunner den mest»
iw uit elkaar gooit,
i naast elkaar gaan
treiden, Is de vracht
dan gaat het ge»
r den voorkant van
tngekomene op de»
en. Beter dan aeze
nde werkwijze lijkt
t bemest moetwor»
in een aantal, laten
;roote stukken ver»
makkelijk door een
te duiden is, krijgt
t, welke er opgere»
opjes moet spreiden,
akkelijken, rijdt de
huuden, langzaam
waarbij de knecht
net den haak aftrekt,
de, dat hij rondkomt
heel spoedig. Wil
afnemen, dan laat
iden. De voordeelen
Igendele de paar»
Lat het voortdurende
le wagen of kar is
ststooicrs behoeven
n kant van den ak»
int terug te loopen,
:n is 4e het toezicht
er afzonderlijk werkt
kan worden 5 e alle
de werk verrichten
rieten 6e de opzich»
:eds achter de veeren
ren. doch kan zijn
ere dingen. Hij kan
rzien en weet dade»
In één woordhij
nd. Deze arbeidsver»
zulk een werklust
dat ieder zijn best
verrichten en, daar
rordt, den mest be»
n, waar het bij slot
doen is,
inlicht.
als voor de planten
minst het zonlicht,
Zoodra des morgens
pt is, zien we een
iptreden, dat bij de
bij de andere, n.l.
h naar het zonlicht
doet zulks zeer sterk
eelen dag mee. Het
ant wordt door het
gezet. De koolzuur»
ng, de werking van
iphyl) worden tot
ld. Vandaar dat plan»
:n, geel worden, de
Komt men verder
chten rijpen en ge<
ensch tot voedsel te
het warme zonlicht
-onttrekking, verhar»
engels, bevordering
ijpen successievelijk
druiven, enz.
evenals de planten
evenwel een breed
licht. Half donkere
evelen voor werkvee
ranneer de insecten
zaken en veel werk
is een donkere stal
de vetmesting is
vooral als men kal»
vleeseh wil fokken
ondervinding heeft
wolvreten bij scha»
donkere stallen, en
de dieren, wanneer
onker gebracht wor»
rwer«7eeiouder hier
tallen zóó ingericht
licht en warmte kan
zooals hagedissen,
iele hun leven slijten
en, enz., op plaatsen
g of niet komt, ge»
a licht. Hun oogen
telbaar tot het zieke»
[liezen het gezichts»
aeer bekende eigen»
often verbleeken en
t eerste past iedere
toe, en vroeger ook
linnen. Het laatste
t, waarin de boerin,
gelijken schoonmaak
eikkannen, enz., aan
lagere organismen
erwarmend zonlicht
n gedood. Vandaar
al op stallen waar
zijn offers vraagt,
aan te brengen,
niddel dan het zon»
Licht is leven, ge
Idt voor mensch en
Deze Courait vetschaaf eiken WOENSDAG en 7ATERDAG.
ABONNEM'-.NTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— bi vooruitbetaling.
BUITENLAND bjj vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJX
Telef. Interc. No. 202 Postbus No, 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zl beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
All® stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco (oe te zenden aan de Uitgevers
Vv
Wonderschoon in dictie en uitbeelding is de
honderdvierde Psalm.
Ge moet hem eens rustig en met volle aan
dacht lezen
Een kenner van het oorspronkelijke Ooster-
sche lied zegt er van: „Hier staan wij voor
den aangrijpenden lofzang van een man, wiens
oog ontsloten is voor den wonderen rijkdom
der schepping, waarin de heerlijkheid Gods op
zoo veelkleurige en veelsoortige wijze in het
licht treedt".
Lees b.v. vs. 3: „Die zijne opperzalen zoldert
in de wateren, die van de wolken zijnen wagen
maakt, die op de vleugelen des winds wandelt".
Wondervol is -zegt de verklaarder het
Koninklijk paleis van den Almachtige. In het
onderste gedeelte de aarde wonende de
menschenkinderen. Boven in de opperzalen
woont God, van uit den hooge nederziend op
des menschen doen. En die Opperzalen hebben
hun balkenlaag in het minst constante element:
in het water, ze rusten op den hemeloceaan met
zijn bronwellen en sluizen, waaruit de regen-
stroomen nederdalen Zijne wagens staan ten
alle tijde gereed Hem in alle richtingen te voeren.
Van uit zijn Opperzalen behoeft de Heere des
huizes niet eerst in de benedenste verdieping
af te dalen 1 Hij beklimt zijn satiewagens: de
wolken, die in ontelbaren getale door het lucht
ruim varen, nu eens dreigend als een vijan
delijk heir, dan weer vreedzaam en kalm als
een kudde schapen: nu eens donker getint als
de oogopslag van een vergramde, dan weer
badend in zonnestralen als het lachend gelaat
van een, die verheugd welkom heet( vers 3).
En wanneer de Hemelkoning een oogenblik zijn
wagen verlaten wil, dan spreidt de wind zijn
geheimzinnige vleugelen uit en vormt voor Hem
een beweeglijke baan, waarop Hij voortschrij
den kan naar het Hem behaagt (vers 3). Even
wonder van vermogen als de Koning zelf, zijn
zijne dienaren. De winden, die soms met schrik
wekkende snelheid door het luchtruim suizen
en alle schepselen vervullen met diep ontzag,
jpjk ja met vreeze en beving, ze zijn niet anders
V dan koninklijke boden, die Zijne bevelen hebben
over te brengen, nu eens vernielend en afbre
kend, neerstootend in den dood, dan weer rei
nigend en zuiverend verkwikkend en tot nieuw
leven verwekkend.
Dus geen storm noodlot.
Geen grillig-wreede-onwillekeurigheid.
Neen, „het licht is een kleed, de hemel een
tentwind en bliksem Zijn dienaren, het zijn
boden van den grooten God, van Israels God,
de dichter zegt „van m ij n God.
En volgt dan den gedachtengang van dezen
dichter des geloofs. Van den Hemel keert hij
naar de aarde en van den rijkdom der aarde,
keert hij weer terug naar het hemelgewelf met
zijn groote wereldbollen, zon en maan. Ook zij
zijn gedienstige lichamen. En dan het gedierte
des velds en van het water en van de lucht.
Geen schepsel of het vindt zijn levensvoor
waarde in God alleen.
Dien God wil de dichter dienen en zijn „over
denking van Hem zal zoet zijn" „Loof den Heere
mijne ziel".
Ook in deze bange en wilde Novemberdagen
past het 't redelijke schepsel, stil te staan bij
het geweldige en onmeetbare van de krachten
der natuur.
Oók al zijn we er niet rechtstreeks bij be
trokken.
Oók al waren we zelf niet in doodsgevaar.
Oók al betreuren we geen verlies van na
bestaanden.
Oók al werd onze erve en goed niet door het
hongerige water weggeslokt.
Want in deze donkere dagen komt onze on
macht tegen Gods almacht zoo schril uit, en
ons kennen en kunnen, wat is het bij al zijn
vlucht van den modernen tijd bij de kracht
van den orkaan en bij den onweerstaanbaren
drang van het woelende water?
In die schijnbaar losgelaten elementen der
natuur hebben we de hand Gods te zien, die
wind en wolken en water als Zijn gedienstige
boden uitzendt om te doen wat Hem behaagt.
De ontembare macht van wind en water
moet uitdrijven tot aanbidding.
Dat is de dringende sprake, die tot ons komt
in de beangstigende stormen dezer dagen.
(Wegens -plaatsgebrek eerst heden geplaalst.)
Vrijdag 16 November j.l. trad in het Koor
van de Ned. Herv. Kerk alhier op voor de
Prop.'club der Anti»Rev, Kiesvereeniging de
heer P. Bom van Ooltgensplaat, die een rede
hield getiteld »De hand aan den ploeg».
Na opening der vergadering door den Voor»
zitter en nadat hij het doel dezer vergadering
uiteen gezet had en inzonderheid den heer
Bom hartelijk welkom heette gaf hij den spreker
van dezen avond het woord. Spreker schetst
in een inleidend woord de droevige toestanden
in de oorlogsjaren. In 1918 dreigde er echter
een ernstiger gevaar dan in de voorafgaande
jaren. Het revolutionair element greep naar
de staatsmacht. Het beginsel der revolutie was
voor Troelstra de groote lichtende fakkel, die
ook ors volk, dat z.i. in duisternis was ge»
zeten, den weg moest wijzen naar de blijde
hoogten van vrijheid, gelijkheid en broeder»
schap.
Het bleek echter spoedig dat Mr. Troelstra
zich vergist had. Hij moest berusten in de
royalistische gezindheid des volks. Spr. wijst
er met klem op dat een fatalistische berusting
geen finaal karakter draagt Moet het revo»
lutionair clement thans bukken voor de reli»
gieuse en royalistische gezindheid der bevol»
king, het wacht in fatalistische berusting beter
lot af, vast vertrouwend dat het komen zal.
Spr. zet de theoriën van het revolutionair
element uiteen. Velen worden onweerstaanbaar
aangetrokken door het socialistisch vrijheids»
ideaaleen nieuwe maatschappij, waarin ge»
rechtigheid wonen zal, waar ieder, die werkt,
zal kunnen leven van zijn handen werk, is
het parool dat de maatschappij verbeteraars
toelicht.
Maar de praktijk is anders zegt spreker
Wij hebben slechts te zien naar het experiment
van Rusland, dat zooveel als de proeftuin is
voor het communisme familie van het so
cialisme om te weten, dat men zich vergist.
Spr. concludeert dat het revolutionair ele»
ment een ziekte is, waardoor duizenden jonge
menschen worden verwoest voor tijd en
eeuwigheid. Het is een pest voor het lichaam
en een pest voor den geest, een ontzettend
gevaar voor de moraliteit van alle volkeren.
Waar geijverd wordt om alle godsdienstzin
in de volksziel uit te branden, moet het moreel
en maatschappelijk peil der bevolking sterk
dalen. Die immoraliteit is een kwaad, dat op
den duur den ondergang van den Staat be
reiden zal.
De cijfers der Statenverkiezingen in 1927
hebben bewezen dat de roode vloed blijft
wassen.
Thans scheiden ons Diet veel maanden meer
van de verkiezing der leden van de Tweede
Kamer der Staten»Generaal Bij den inzet van
dezen politieken strijd hebben wij wederom
het eene beginselTegen de Revolutie het
Evangelie te verkondigen Anti»Rev. wil im»
mers zeggen, dat wij het beginsel dat aan de
Fransche Revolutie ten grondslag ligt, ver<
werpen en bestrijdenhet preciseert onze
positie op staatkundig terrein dus door te
zeggen wat wij niet zijn en wat wij niet willen.
Vervolgens zet spr. het chr. hist, standpunt
uiteen, waaruit blijkt dat in de Chr. Hist.
Unie meer de nadruk gelegd wordt op het
subjectieve, persoonlijke in de politiek, terwijl
in de A.R. politiek meer aandacht bestaat
voor het objectieve. Waar een objectieve maat»
staf ontbreekt zegt spr. zwenkt iemand zoo
licht naargelang er andere personen met vaste
overtuiging tegenover hem staan. En men ziet
dan ook vaak dat de Chr. Hist, in publieke
College's met een zekere gemakkelijkheid mee»
gaan met de linkerzijde. Hiervan heeft het
Chr. Hist. Kamerlid Dr. de Visser vorige week
in de Tweede Kam3r weer blijk gegeven. Als
Dr. de Visser zich voor de toekomst een warm
voorstander toont van christelijk-nationale
politiek beijvert hij zich hieraan toe te voegen,
dat dit niets te maken heeft met kerkelijke
geloofsbelijdenissen. In dien zin is Dr. de
Visser gaarne bereid tot bevordering der sa
menwerking van alle partijen, die de chr,
grondslagen der nationale samenleving willen
behouden. Hoe breeder de basis voor samen»
werking is, des te liever zal het hem zijn.
Dit schijnt te beteekenen, dat Dr. de Visser
samenwerking met een deel_ der linkerzijde
geenszins schijnt te versmaden.
Dr. de Visser kan echter zijn illusies voor
samenwerking met een deel der linkerzijde
wel laten varen, zegt spreker want Mgr. Nolens
heeft op 9 Nov. j 1. in de Tweede Kamer
verklaard, dat er krasse dingen moeten ge»
schieden en in de R K. Partij machtsverschuL
vingen moeten plaats hebben, veel grooter
dan wat de heer Albirda hoopt, zal binnen»
kort op een rood»roomsch kabinet uitzicht
bestaan. Ook met de V.B. zal Mgr. Nolens
niet in zee gaan.
Spr. zegt dat slechts een gezamenlijk optrek»
ken der christelijke partijen het maatschappelijk
en staatkundig gevaar van ongeloof en revo»
lutie bezweren kunnen.
Sluit ge de R.»K. buiten de hedendaagsche
Christenheid, dan is de Protestantschegeloovige
Christenheid aan handen en voeten gebonden
en voor altijd aan de ongeloovige meerderheid
overgeleverd, en wordt alle verzet tegen het
revolutionair element doelloos. Wilt ge daar»
entegen den strijd voor den christelijken
grondslag van ons staatsleven met hoop op
zegepraal voortzetten, zij het U dan een
oorzaak van bemoediging dat de R »Kath. U
in dit christelijk bedoelcnHkrachtdadig steunen
kunnen.
De antithese, die in heel 19de eeuw en ook
nu der burgeren levensopvatting verdeeld
houdt, is «Tegenover de Revolutie het
Evangelie Die antithese beheerscht ons ge»
heele volksleven. Wel-schijnt ze zich thans in
dichte nevelen gehuld te hebben, zoodat de
meesten haar niet zien. Maar als straks het
zonlicht weer doorbreekt en ieder die Christus
belijdt weer ziet, hoe deze rots der ergernis,
vlak voor ons, nog altoos dwars over onzen
levensweg ligt, dan zegt spr. met klem, vrees
ik voor een duurzaam uiteen vallen der coalitie
niet. AI is ze tijdelijk losgewrikt, toch zal ze
uit natuurlijken aandift baar kracht her»
nieuwen en hoe voller nadruk gelegd op de
antithese, die in geheel onze levensopvatting
en in geheel onze beschouwing over het
huiselijk, sociaal en staatkundig leven werkt,
des te vaster zal ze inwortelen. Die antithese
is van de coalitie het cement. Wie haar ver»
zwakt, verzwakt tegelijk het saamwerken der
christelijke partijen. Omdat ook Ds. Kersten
voor de antithese het oog gesloten heeft en
aldoor zich blind staart op het martelaarsbloed
van 't grijs verleden, heeft hij er in 1925 den
stoot toe gegeven dat het Ministerie-Colijn
ten val werd gebracht. Spr. zegt dat de
meerderheid der Tweede Kamer in 1925 niet
tegen 't gezantschip bij den Paus was. Het
was een beslissing die veelmeer te maken had
met de binnenlandeche dan met de buiten»
landsche politiek Het coalitie-kabinet-Colijn
moest ten val gebr.cht worden. Daarom werd
Vt spcldje.9 r
TI&E5PJE, X
VaOÏÏUWOUDÓTE,
VOOR UW J0MG3TE
DOCHTE
1EIHOUWER
^pV/ie
het amendement Kersten gesteund door de
Vrijz. Dem., die volstrekt niet tegen het
Gezantschap waren, doch toen de kans zagen
de coalitie te doen uiteenspatten. Het Gezant»
schap is niet verworpen om redenen van
financieelen aard en ook niet omdat men op
het Binnenhof meende dat zulk een Gezant»
schap streed met het rechtsbewustzijn der
natie. Dit is duidelijk gebleken, doordat Mr.
Marchant, toen hij de opdracht kreeg een
een kabinet te formeeren, aan Mgr. Nolens
het Gezantschap plus nog veel meer moois
aanbood, als de R.-K. wilden samengaan met
de V.»D. en de S. D. A. P. In 1929 zal.
volgens sprde keuze wel gaan tusschen een
coalitiekabinet of een extra-parlementair»
Ministerie Spr wenscht natuurlijk een homo»
geen ministerie dat zijn Program van Begin»
selen als een anker in de politieke zee werpt.
Het kabinet waaronder we thans leven, zegt
spr., put zijn levenskracht niet uit de beginselen
der homogeniteit.
Een kabinet, dat geen politieke kleur bekent,
dat onvatbaar is voor wat in het volk aan
geestelijke stroomingen leeft, die de groote
problemen die. om een oplossing vragen, laat
voor hetgeen ze zijn, werkt niet tot zegen
van een land, maar is voor zijn ontwikkeling
schade.
Wij hebben, aldus spr, het werk dat de
Chr. kabinetten met Gods hulp tot staod
hebben gebracht, tegen de aanvallen van den
vijand te beschermen. Die aanvallen rusten
nimmer. «Bouwen en bewaren» is de taak door
God reeds op de eerste bladzijde der H. Schrift
den mensch opgedragen.
Tot dat bewaren van het ons toevertrouwde
pand troept ons ook de naderende stembus.
Daarom s aan weer de hand aan den ploeg
en zullen we ons kloek opmaken tot den
sttijd. We zeggen alle rust vaarwel en kiezen
onze plaats in de strijdlinie, totdat de strijd
in 1929 gestreden is.
Het leven is geen vrede alhier,
Geen wapenstilstand vragen.
Leven is de krijgsbanier
Tot in Gods handen dragen.
Nadat nog eenige vragen, door den heer
De Reus gesteld, door den spreker op af»
doende wijze werden beantwoord, dankte de
Voorz. dhr. Bom en de aanwezigen en sloot
daarna deze vergadering op de gebruikelijke
wijze.
Naar we vernemen zal dit leerzaam referaat
in druk verschijnen. Ieder, die meeleeft met
de A.«R. Partij schaffe dit boekje aan.
door
H. ZEEBERG.
bben de financieele
'eutsche Automobil»
lke de financiering
i ten doel heeft de
zoozeer omdat deze
dbare van het huur»
doch wel speciaal
Disconteeringsbank,
inancieel beheerscht,
het kapitaal te four»
om deze bank weer
36)
„En de menschen, die niet gelooven vroeg
i-ia in spanning.
'iP'6 ,sterven °ok. Maar hun ziel komt niet
'if i", e®ek doch in de hel. Daar is het niet
heerlijk. Daar is, het staat in den Bijbel te
lezen, weening en knersing der tanden".
„Maar gelooft u dan alles wat er in den
Bijbel staat?" vroeg Lia.
„Zeker, ik geloof dat. Van het begin tot het
eind, juffrouw".
„Maar die Bijbel is toch geschreven door
iemand
"is?6'' ^°°r iemand maar door vele menschen".
„Nu, wij behoeven toch niet alles te gelooven
v"at e menschen zeggen of schrijven
j D"l' ^aar u gelijk aan. Maar met
en Bijbel is het wat anders. De Bijbel is Gods
oord, dat zoo door menschen, door Profeten
en Apostelen en Heiligen opgeteekend is. Het
niet zoo maar een woord van menschen,
is God, Die tot ons spreekt".
»net is me alles onbegrijpelijk", zei Lia op
eenJoon van teleurstelling.
•■'k kan het niet duidelijker zeggen juffrouw,
leen kan ik wel zeggen, dat ik veel, heel
veel medelijden met u heb. Want wie den
eere Jezus niet liefheeft, die kan hier op
-larde rijk zijn en aan niets gebrek hebben, als
het op sterven aankomt, is hij doodarm. Want
dan komt hij niet in den hemel. Dan zegt de
x*Ga weg Ik heb u niet gekend."
„Maar Sis dat alles nu waar is, ik weet het
2e9 ^at hu eens, dan is het toch wel
schrikkelijk onrechtvaardig", barstte Lia los.
„Alle menschen zijn toch zeker gelijk
„Als mensch, ja, als mensch zijn zij gelijk.
Maar God de Heere ziet het hart van den
mensch aan. Als dat hart Hem liefheeft, dan
wórdt die mensch behouden. Wie God niet
vreest, is voor eeuwig verloren."
„Ik vind het nogal verschrikkelijk, dat de eene
mensch dat tegen den andere zeggen durft",
meende Lia, wier hart in opstand gekomen was.
„Maar juffrouw, ik zeg dat niet. Ik heb ge
noeg aan mijzelf. Gods Woord leert het ons
zoo. Dat hebben wij te gehoorzamen."
„Goed dan. Maar dan blijft het toch gruwe
lijk onrechtvaardig, om als het waar is, wat
u zegt den eenen mensch verloren te doen
gaan en den anderen te laten leven, zijn ziel
tenminste."
„Waarom zou dat onrechtvaardig zijn was
de eenvoudige wedervraag. „Dat ligt aan de
menschen zelf."
„Aan de menschen zelf
„Zeker juffrouw. Wie in God en zijn Zoon
gelooft, gaat niet verloren."
„Wilt u wel gelooven, dat ik er niets van
begrijp vroeg Lia.
Vrouw Göedegebuure glimlachte flauw.
„Dat geloof ik graag", zeide zij. „Wie dat
alles nog nooit heeft gehoord, kan het natuur
lijk niet begrijpen. Dat moet hij eerst onder
zoeken. En dan, verlicht door Gods Geest, zal
hij tot de ontdekking komen, dat hij een arm
zondaar is. Dat is het begin van de betering.
Want dan voelt hij de zonde zoo zwaar wegen,
dat hij God zoekt, om vergeving te krijgen.
Weet u, wat u eens doen moet juffrouw, als het
u ernst is met uw vragen
„Neen. Wat moet ik dan doen vroeg Lia
gretig. Zij wilde er wel eens meer van weten,
't Was toch wel merkwaardig, dat al deze
menschen zoo tevreden waren.
„Dan moet u er eens over praten met uw
Grootmoeder. Die zal u wel inlichten. En dan
moet u met Kerstmis ook eens naar de kerk gaan
als 't Zondagsschoolfeest is. Daar wordt alles
zoo eenvoudig aan de kinderen verteld, dat
ieder, die wil, het wel begrijpen moet."
„Ik wil er eens over denken", zei Lia. „Maar
nu moet ik weg. 'k Moet de koffie gaan zetten.
U vindt het toch niet erg dat ik geweest ben en
u zoo heb laten praten
„Heelemaal niet juffrouw", zei de vrouw. „Ik
vind het best. En als u uw Grootmoeder niet
hier hadt, zou ik zeggen kom maar meer hier
vragen. Maar heusch, uw Grootmoeder kan u
alles veel beter verklaren, dan ik het kan."
,,'k Wil er eens met haar over praten", zei
Lia. Want 'k zou er toch wel meer van willen
weten."
„God zegene u", zei vrouw Göedegebuure
plechtig. „Dat is al een heel goed begin. Je
hebt duizenden menschen op de wereld, die er
heelemaal niets van hooren willen. Voor die
zal het ontwaken na den dood verschrikkelijk
zijn."
Het kwam uit zooals Grootmoeder het ge
zegd had even twaalf ure verscheen Jan weer
met het rijtuig voor de deur en kwam de oude
vrouw er uit geklommen. Maar zij werd op
den voet gevolgd door een jong meisje, dat Lia
niet kende, terwijl uit het hoekplaatsje naast
Jan, Marie Blankert te voorschijn kwam.
„Ik breng heel wat bezoek mee Lia", zeide
Grootmoeder. „Marie wilde bepaald mede. En
toen moest haar vriendin ook wel mee komen.
Dat is Lies Meinema, de oudste dochter van
den dominé."
Lies Meinema stak de hand uit. „U neemt
me toch niet kwalijk dat ik gekomen ben Mijn
zusje Gretha, heeft al zooveel verteld van u,
dat ik ook eens kennis moest komen maken."
Lia lachte gul. Het ijs was direct gebroken.
Onmiddellijk merkte zij het verschil op tusschen
Marie en Lies. De laatste was toch beschaafder
in haar optreden. Zij had zeker meer met men
schen omgegaan.
„Ik heb uw zusje bijna van den grond opge
raapt", lachte Lia.
„Dat vertelde 'ze, de snapster. En zij zeide
ook, dat u eens in de pastorie wildet komen.
Wij vinden het zeer aardig. U moet maar niet te
lang wachten. Duurde de morgen niet alng, zoo
alleen
„Nu, een beetje wel. 'k Heb wat gelezen en
toen ben ik op bezoek gegaan."
„Op bezoek Lia vroeg Grootmoeder, die
haar plaats bij het raam ingenomen had, ver
wonderd.
„Ja Grootmoeder, bij vrouw Göedegebuure.
Daar heb ik een heelen tijd zitten praten."
„O, met haar valt wel te praten. Blijven jullie
met de kleeren aan meisjes
„Neen", lachte Marie en Lies en verdwenen
naar het gangetje, om zich van de mantels te
ontdoen.
„Je vindt het toch wel goed Lia, dat zij mee
gekomen zijn vroeg Grootmoeder. „Je zit an
ders altijd alleen met zoo'n oude vrouw."
„Maar Grootmoe
„Zeker, zeker, ik meen het. Je moet hier ook
eens met jonge meisjes in aanraking komen.
Maar zij blijven nu niet lang. Om twee uur
moeten zij weer weg, want om half drie begint
de kerk weer. Jan zou ze komen halen, met de
slede, geloof ik."
Marie, die met Lies juist binnenkwam, hoorde
de laatste woorden.
„Zeg Lia, je gaat morgen ook mee, hé
„Waarheen vroeg Lia, die heelemaal niet
meer aan dacht, wat zij dien morgen met Jan
besproken had.
„Wel, sledevaren. Jan had het er over. Ik
zou ook meegaan. En Lies. En Hans Meinema
heeft gevraagd of hij ook meemocht. Je doet
het toch
„Vindt je vader het goed, Marie
„Natuurlijk. Jan heeft het al gevraagd, 't
Wordt een mooi tochtje."
„En dan zouden wij" vulde Lies aan, „op
den terugweg in het dorp afstappen en dan
bleef je Lies had ongemerkt het stijve „u"
vaarwel gezegd den verderen middag en
avond bij ons. Wanneer je het tenminste goed
vindt."
,,'k Moet het wel goed vinden", lachte Lia
hartelijk. „Het is alles al besloten. Maar vindt
Grootmoe het wel goed
„Wil ik je eens wat vertellen, Lia?" vroeg
Lies.
„Ja
„Dat de koffie op tafel moet komen", vond
Grootmoe.
„Ja, dat ook. Maar 'k wilde even zeggen,
dat het heele plannetje van de Grootmoe is
Zoo'n oudje hé
„Stil nu maar," zei Grootmoe, haastig. „Laat
ons eens zien, Lia, hoe het met je koffie staat."
Het werd een heel gezellig uur, dat, vond
Lia, omvloog. De beide meisjes aten een stuk
brood, in de pastorie werd om vijf uur gegeten,
als de kerk uit was, en Marie beweerde het best
een dag zonder middageten te kunnen stellen,
en vertroken even voor twee, toen Jan met de
slede verscheen.
Natuurlijk moest Lia de slede bewonderen.
En zoo lang mogelijk staarde zij het vertrek
kende tweetal na, om dan, opgewekt, naar bin
nen te gaan.
„Die Lies Meinema is een aardig meisje,
Grootmoeder," zeide zij.
HOOFDSTUK XIV.
„25 December. In vier dagen heb ik geen
letter in mijn dagboek geschreven. En toch is
er stof genoeg
Wat heb ik in de afgeloopen vier dagen al
ondervonden. Hoe is het mogelijk, dat het alles
in zoo'n korten tijd gebeuren kanHet lijkt
mij alles zoo onwezenlijk.
Dat ik kennis maakte met dominé Meinema
heb ik reeds meedegedeeld. Maar daarna kwam
er geen eind aan de kennismakingen.
(Wordt vervolgd).
■H