Sorteerders
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
.TRIO" SIGAREH
HUEQliCl
OEHJES
laas!
&Zn.
m
Wz.,
Boek-
eftijd.
(met
zaak
IN HOC SIGNO VINCES
iHHino tegen 13.-
Rotterdam
tUMPT
rale Proeftuin
No. 3490
ZATERDAG 1 DECEMBER 1928
43ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
j m
Op den Uitkijk.
f Springende
Handen
Kloosterbalsem J
arktuigen noodig?
ebruikt, of inruilen,
pst eens bij
HARINGVLIET - Tel. 14
lieuwste en beste
urreerenden prijs.
>g tot verbe-
het Rundvee
rerflakkee
Goeree.
»cbt de stier
Vaan III
W. BOEKHOVEN ék ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
het BEGINSEL, VAN
TRIGLAND.
Jngetoond dat de
iering van
elke andere koek-
2r of de Fabrikant
U EEN
IT DEN
:L VAN
voorraad
enorm I
r
„Geen goud
zoo goed" f
I
en OVERFLAKKEE te
Langeweg) is op eiken
plangstellenden GRATIS
)esgewenscht geeft de
[dichtingen die mochten
(d.
:wone goede afstamming
kglfte en vet.
Jz. te Sommelsdljk.
bn van den tram gehaald
gebracht.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b? vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 ceat per regtl
D1ENSTA AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan,
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
5tin**
HET BESTUUR.
I"
ROOKT DAN
-8-10-12 CENTI
:foon 78 EN DETAIL
1ELHARNIS
Met weergalooze felheid heeft Ds.
Kersten zich wederom in de Tweede
Kamer tegen de Anti-Rev. partij ge
keerd.
Het schijnt, dat hem ten aanzien van
de A. R. alles geoorloofd is.
Hij verweet den heer Schouten, dat
deze één punt uit Ds. Kersten's rede
gehaald had en dat opblies zoo hard
hij wilde.
Men zegt wel eens, dat men eigen
fouten steeds in anderen meent te zien.
Wat Ds. Kersten den heer Schouten
I \f .j laste legde, heeft hij zelf in hooge
I Mi 'ate gedaan.
Natuurlijk liep het weer over art. 36
der Geloofsbelijdenis.
En nu beschuldigde Ds. Kersten de
A. R. partij er van, dat zij de oude Ge
loofsbelijdenis aantast.
En dan haalt hij een woord van
Trigland aan, die de Geloofsbelijdenis
karakteriseert als een geschrift „door
godvruchtige en getrouwe leeraars der
ware Kerk samengesteld, een geschrift
dat vrome martelaren, in gevangenis
sen en op pijnbanken, in vuren, onder
zwaard en galg, standvastig bekenden,
om welken duizenden hun goed en
bloed in gevaar hebben gesteld, naakt
en bloot uit hun vaderland naar een
ander land in ballingschap zijn ge
trokken", enz.
En dan volgen oratorische vragen
f'y deze: Hoe durft men zich nog naar
T^alvijn noemen Hoe nog Gerefor
meerd
„Neen", zegt Ds. Kersten, „ze zijn
noch Calvinistisch, noch Gereformeerd,
ze verloochenen toch de belijdenis der
vaderen
En zoo gaat het door, kolommen
lang
Zou dit geen opblazen van een po
litiek vuurtje zijn
Zou Ds. Kersten er geen politiek be
lang bij hebben, indien het hem lukken
mocht de A. R. partij bij ons Calvinis
tische en Gereformeerde volk te be
stempelen als afgeweken van de oude
Calvinistische, Gereformeerde paden
Natuurlijk, want dat beteekent zijn
opkomst
Maar is het Calvinistisch, is het Ge
reformeerd, om tot dit politiek strijd
wapen zijn toevlucht te zoeken
Heeft Ds. Kersten zich zelve deze
vraag nooit gesteld
Geldt voor hem niet het neqende
gebod a
Zou het óók voor hem niet verstan
diger en meer overeenkomstig de be
lijdenis die hij voorstaat zijn, indien hij
het stoken en opblazen van politieke
vuurtjes aan de Socialisten overliet, en
zich bepaalde tot de waarheid en niets
dan de waarheid
Hoe toch staat de zaak
Het Anti-Rev. program van begin
selen ontkent eenige roeping der Over
heid om de geestelijke vrijheid aan te
randen, en in art. 36 der Ned. Geloofs
belijdenis wordt in een clausule groot
woorden die roeping der Overheid
nadrukkelijk vastgelegd.
Dat is alles, waar het hier om gaat.
n plaats van te spreken over een
zinsnede uit een der artikelen der Ge
loofsbelijdenis, spreekt Ds. Kersten
over een aantasten van de oude Ge
loofsbelijdenis, en werkt dit zoo breed
mogelijk uit, door er de martelaren, die
om die belijdenis gestorven zijn, bij te
halen natuurlijk met de klaarblijkelijke
bedoeling de meening bij ons volk te
n post vatten, alsof de A. R. partij
de geheele belijdenis over boord gooit,
met het niet aanvaarden van de 21
woorden uit die belijdenis.
En toch is niets minder waar.
De belijdenis is geen Bijbel, geen on
feilbaar Woord van God, is dus steeds
appelabel aan Gods Woord.
En dat is juist steeds het zwakke
punt in des heeren Kersten's redenee
ring, dat hij nooit op de H. Schrift
terug gaat. Terecht is hij hier door den
heer Schouten op gewezen.
Ds. Kersten blijft bij de belijdenis
staan, en doet het voorkomen alsof met
het niet aanvaarden van deze 21 woor
den uit art. 36 de geheele belijdenis
staat en valt.
Men kent de oorzaak waarom art. 36
is opgenomen.
Onze vaderen wilden bij de Over
heid niet in één adem met de Weder-
doopers genoemd worden, die als re
volutiemakers het Overheidsgezag ont
kenden.
Dat is het criterium van het ge
heele artikel.
En dat handhaaft de A. R. partij
onverkort.
De hoofdbedoeling van art. 36 staat
ook in het A. R. program rotsvast.
Dat onze vaderen nu terloops er die
21 woorden bij brachten, is goed ver
klaarbaar.
Het weren en uitroeien van alle af
goderij en valschen godsdienst, om het
rijk des antichrist te gronde te werpen,
werd in die dagen, onberedeneerd door
alle richtingen aanvaard. Maar niet
d i t beginsel is het criterium van
art. 36
Dat weet Ds. Kersten ook wel.
En daarom is zijn heele kolommen-
lange redeneering over een aantasten
van de Geloofsbelijdenis niet anders
dan een opblazen van een politiek vuur
tje, waaraan naar hij denkt de A. R.
partij zich bij de verkiezingen branden
zal.
„Ik stel er prijs op", zei Ds. Kersten
in de Tweede Kamer, „dat wat ik ga
lezen, als één. geheel in de „Handelin
gen" zal worden opgenomen, n.l. het
beginsel van Trigland.
De laatste woorden spatieeren wij.
Wat dat beginsel van Trigland is,
hebben we reeds genoemd. We zullen
nog eens letterlijk opnemen wat Ds.
Kersten in de „Handelingen" wenscht
opgenomen te zien
„De Nederlandsche Belijdenis is maar niet
simpel een menschelijk geschrift, maar een
geschrift bij godvruchtige en getrouwe leer
aars der ware Kerk onzes Heeren uit den
Woorde Gods gesteld, om te dienen voor een
gezonde en Schriftuurlijke belijdenis des ge-
loofs
bij de vrome martelaren, in gevangenissen,
op pijnbanken, in vuren, onder zwaard en
galg, standvastig bekend
om welke vele duizenden hun goed en bloed
in gevaar hebben gesteld, naakt en bloot uit
hun vaderland naar andere landen in balling
schap zijn getrokken, welke alle Gerefor
meerde Kerken in Nederland en Frankrijk
voor gezond en Gods Woord conform hebben
erkend. Dat is wat meer als simpelijk een
geschrift bij menschen gesteld".
Met deze woorden denkt Ds. Kersten
het politieke vuurtje op te blazen.
Immers, randt de A. R. partij die be
lijdenis, die Trigland zoo hoog hield,
aan
Maar we zeiden reeds, toen Trigland
dat schreef, zal hij niet in de eerste
plaats en voornamelijk de 21 woorden
uit art. 36 op het oog gehad hebben
Er waren in die dagen wel andere
onderwerpen des geloofs, die in het
brandpunt stonden
Dit feit reeds moet Ds. Kersten tot
voorzichtigheid manen
Maar hoe nu met Trigland zelf
Trigland is een bekende Gerefor
meerde figuur uit het begin der zeven
tiende eeuw.
Hij heeft de strijd tusschen Contra-
Remonstranten en Remonstranten mee
gemaakt.
En in dien strijd kwam werkelijk de
zin van de door de A. R. partij ge
wraakte 21 woorden een oogenblik
naar voren.
Men weet, dat de Overheid zoo
als algemeen beleden en beleefd werd
zich met Godsdienstzaken inliet.
Zoo ook ten onzent.
Enze koos de zijde der Remon
stranten
Daar hebt ge het gevaar al van de
21 woorden.
Doch dit tusschen haakjes.
Prins Maurits dacht er beter over.
Hij ging op in de Kloosterkerk te
Den Haag onder de Gereformeerde
prediking, wat naar Groen schrijft,
feitelijk een oorlogsverklaring aan
Oldenbarneveld inhield.
Maar Maurits kind van zijn tijd
deed meer.
Hij vroeg aan Trigland of hij zijn
zwaard en leger ter beschikking der
ware religie zou stellen.
En wat was nu het "beginsel van
Trigland", waar Ds. Kersten in de
Tweede Kamer mee schermt?
Let wel: praktisch een verloochening
van de gewraakte clausule uit art. 36,
want Trigland antwoordde: Wij vra
gen slechts vrijheid, de Gereformeerde
religie heeft „genoeg kracht om de
Remonstranten dood te preeken
Trigland wees Maurits' zwaard af.
En Trigland stelde als een ziener
zich op het standpunt, dat de A.R. partij
heden ten dage, en ten dage van Groen
van Prinsterer inneemt en innam.
Moeten we nu Trigland met zijn
eigen woorden gaan veroordeelen, zoo
als Ds. Kersten consequent zou moe
ten doen
Het lijkt er niet op
Juist omdat het criterium der Ge
loofsbelijdenis niet ligt waar Ds. Ker
sten het uit politiek oogpunt zoo gaar
ne zou willen leggen
Het beginsel van Trigland moet ge
ëerbiedigd, zoowel wat hij beleed om
trent de Belijdenisschriften, als wat hij
beleed tegenover Maurits.
Beide moeten op de juiste plaats en
op de juiste wijze getaxeerd worden.
Wanneer Ds. Kersten niet door de
politiek verblind was, zou hij dat ook
ten aanzien van de A. R. partij gedaan
hebben als eisch van een goed Gere
formeerde consciëntie.
Nu schermt hij met het beginsel van
Trigland in de Tweede Kamer.
En het is niet voor het eerst, dat hier
het wapen wondt dien die het wapen
hanteert.
Moge het tot voorzichtigheid en eer
lijkheid manen.
De lezer, die niet al te slecht van geheugen
is, zal zich herinneren, dat we het de vorige
week hadden over het anti-papisme van som
mige protestanten en de kritiek die ik daartegen
heb.
Omdat er misschien gevraagd wordt: is er
dan geen gevaar van „verroomsching wil ik
het wagen er nog iets meer van te zeggen, en
geef al direct op deze vraag een bevestigend
antwoord.
Er is zeer zeker gevaar voor „verroomsching"
en wel in den slechtsten zin van het woord.
Hiermee bedoel ik niet een gevaar, dat de
Roomsche Kerk weer de oppermacht zal krij
gen, die ze vier eeuwen geleden had.
In genen deele.
„Les idees marchentzeggen de Franschen,
of te wel in goed Hollandsch: de ideeën ont
wikkelen zich, ze maken voortgang en de tijd
keert niet tot het oude terug.
De fout van de felle anti-papisten onzer
dagen is dan ook, dat ze zich blind staren op
het instituut der Roomsche kerk.
En het is niet dat instituut, waaruit het ge
vaar voor „verroomsching" dreigt.
De praedispositie, de voorbeschikking tot ver
roomsching ligt in ieder zondig menschenhart.
En daarom moeten we bij eigen huis en hof
beginnen.
Zijn we daar al mee klaar?
Ofzijn we daar al mee begonnen?
Ik vrees het ergste
Vooral de kerkelijke groepen, die de felste
anti-papisten leveren, mogen wel eens een blik
naar binnen werpen.
Immers wat wil eigen „verroomsching" zeg
gen in den zin waarin het hier bedoeld wordt
Eenvoudig gezegd dit: dat Gods Woord niet
meer de plaats wordt toegekend in de kerk,
en in eigen leven, die het krachtens oorsprong
en wezen toekomt.
De afwijking der Roomsche kerk begon bij
het betwijfelen van de algenoegzaamheid, dui
delijkheid en volledigheid tot zaligheid van het
Woord van God.
En de kern van het Reformatorisch werk
der zestiende eeuw in bloed en vuur tot stand
gebracht zat niet hierin, dat men de Roomsche
kerk aanviel, dat men anti-papist werd, maar
alleen hierin, dat men Gods Woord onder het
stof der eeuwen weer te voorschijn bracht, en
positief werk werd verricht.
Staat ons Gereformeerde leven nog in dat
zelfde teeken
Wij moeten dankbaar zijn, dat het er op 't
oogenblik weer heel wat beter voorstaat dan
b.v. een eeuw geleden, en zeker twee eeuwen
geleden
Is het niet meer dan treurig, dat reeds binnen
een eeuw na het hoog opleven van de Refor-
Doe het dit jaar beter dan den vorigen
winter. Zorg dat ge een pot Akker's
Kloosterbalsem in huis hebt, en bescherm
Uw huid tegen inwerking van koude en
vocht, door haar iederen avond voor het
naar bed gaan, in te smeren met Akker's
matie, het Gereformeerde denken en beleven
scheen uitgeput, dat er op de zeventiende eeuw
met haar Dordtsche Synode, een achttiende
eeuw gevolgd is, die voor het Gereformeerde
leven niets heeft gedaan, integendeel, waarin
het Gereformeerde leven, is ineengezonken en
er ten slotte een volksmassa overschoot, dat
wel Gereformeerd heette ja natuurlijk, want
de Overheid had de Gereformeerde Kerk be
voorrecht, „beschermd", naar de mannen van
art. 36 het willen maar waarbij alle be
zieling en beleving geweken was, zóó, dat men
de Franschen, die Ongeloof en Revolutie pre
dikten, met gejuich binnenhaalde.
Zoudt ge denken, dat toen het Woord des
Heeren in het centrum stond
Geen denken aanMen was even ver en
verder afgezakt als de Roomschen, die gehaat
werden
En denk niet, dat die achttiende-eeuwsche-
geest uit alle deelen van ons land geweken is.
Er wordt wat met de „oude waarheid", en
„het Gereformeerd-zijn" geschermd, terwijl men
er schier even ver van af is als de Roomschen.
Er zijn heel wat gemeenten in ons land, die
voor „goed-gereformeerd" en „zuiver orthodox"
doorgaan, maar waar de kracht van het Woord
gebroken is, waar de geest der Reformatie uit
weg is.
Ge kunt de sfeer, waarin die menschen leven,
reeds benaderen, als men sommige meditaties,
of „stichtelijke overdenkingen", zooals ze bij
voorkeur genoemd worden, eens naleest. Heel
hun gereformeerde beschouwing loopt om de
simpele en doodeenvoudige zinnetjes, als er zijn:
„wat is er toch een oppervlakkig christendom;
maar op schijngronden zal het niet gaan; er is
wat toe noodig; de mensch ligt krachtens zijn
val en dadelijke zonden doemwaardig voor God;
hij is onbekwaam iets van zichzelven te doen;
en ochmocht er nog eens een straal van
Goddelijke genade doorbreken tot redding van
een ziel
Dat is de totaal-confessie inhoud, de volledige
gedachtengang van een zeker soort zich-gere-
formeerd-noemenden.
En zeg nu niet: dit is de zelfkant van het
Gereformeerde leven, neen, er zijn groote stre
ken in ons land, waar deze richting haar stem
pel drukt.
Men schaart zich daar Zondag aan Zondag
onder de prediking, en o wee de „dienaar des
Woords", die zich daar dienaar des W o o r d s
betoont, hij houdt het er niet uit.
Het zijn menschen, die zich neerzetten, alleen
om te hooren wat ze reeds wisten, die een
etalage komen zien, waarin hun bekende arti
kelen worden uitgestald en die ze graag be-
oordeelen willen wat betreft rangschikking, mo
delleering enz. Het zijn menschen, die gaarne
vele waarheden willen hooren, maar op de
Waarheid niet letten, die graag vele „zui
vere" gedachten opvangen, maar de Ge
dachte van het Woord niet verstaan, die
vol zijn over de werken Gods, maar het
Werk Gods niet vatten.
En dat er nog steeds voldoende predikers
gevonden worden om deze schare te believen,
bewijst ook weer, dat het gevaar van verroom
sching grooter is in eigen boezem, dan zou
dreigen van Roomschen kant.
Ze preeken liever naar „aanleiding van" het
Woord, dan uit het Woord. Het Woord is
hun goed genoeg om dienst te doen als kap
stok, waarop ze hun wekelijksche praatje op
hangen. Iedere tekst, iedere catechismuspredi-
king is één en hetzelfde thema, hierboven ont
wikkeld.
En omdat praatje op te smukken wordt
Gods Woord op de pijnbank gelegd.
Ik las dezer dagen deze treffende uitdrukking:
De grootste martelaar aller eeuwen is de Bijbel.
Inderdaad, zoo is het.
Omdat de prediker meer dienaar van z'n
gemeente, dan dienaar des Woords is, moet
dat Woord in dienst der gemeente er maar aan
gelooven.
En dan krijgt men fraaie motto-preeken, naar
aanleiding van „halve teksten", die derhalve
geen teksten meer zijn.
Dan wordt Gods Woord uit zijn organisch
verband gerukt, teksten door elkaar gehaspeld
en meer aan inleg- dan aan uitlegkunde ge
daan.
Uitlegkunde
Bemoeit men zich daar nog mee
De grondtekst Wat zou die nog te betee-
kenen hebben als het er zelfs toe komt, dat
b.v. den derden naamvalsvorm van een tekst
„vergeestelijkt" wordt, zooals gebeurd is, en
met veel pathos verteld wordt: „let wel, volkje,
er staat niet de Heere, maar den Heere
Zie, dan gaat Gods Woord op de pijnbank,
en treedt de verroomsching van binnen uit.
Natuurlijk heeft het Woord in die kringen
geen centrale plaats meer, heeft het er nog
we! een plaats
En let dan op de uitvloeisels.
Daar komt misvatting van de Sacramenten,
de kerk wordt volkskerk, alles wordt gedoopt
was in het doophuis gebracht wordt, als men
maar „ingeschreven staat"; dat de doop voor
het kind van den „geloovige" is, beseft men
niet meer; hoe vast men zich aan den naam
Gereformeerd klampt, de tucht is weg, èn uit
het Woord èn uit het ambt; de gemeenschap
der heiligen ontaardt in conventikels waar de
schapen uit de bokken gesorteerd worden.
En zoo gaat de deformatie voort tot het bitter
einde.
Dat is ook een soort „verroomsching", die
ons verder van de Gereformeerde belijdenis der
vaderen afbrengt dan de Roomsche kerk ooit
doen kan.
Want geloof niet, dat deze geest nog iets
met den geest der Dordtsche vaderen gemeen
heeft.
Men zweert er wel bij, maar men leeft
er niet bij.
Hoe zouden een Brakel, een Comrie, een
Voetius tegen deze geestesgesteldheid getoornd
hebben
Het lust men niet in den breede de ontaarding
van het geestelijk en kerkelijk leven, die dit
alles tot gevolg heeft, te schetsen.
Wie ze in eigen omgeving aantreft toetst de
praktijk maar eens.
De hoofdoorzaak zit natuurlijk in de leer
aren, die „de eenvoudige, aloude en beproefde
Waarheid" preeken.
O, die beminnelijke, aloude adjectieven, ze
bemantelen zooveel niet-eenvoudige, niet al
oude en niet beproefde onwaarheden
De Gereformeerde leer is niet zoo eenvoudig
als men denkt.
De eenvoud wordt maar al te vaak door
de dommen als een scherm voor hun pedanterie
gebruikt.
Maar het is inderdaad zoo eenvoudig niet.
Dezer dagen las ik over een soortgelijk on
derwerp eens deze rake opmerking: „Ik heb het
niet begrepen", zegt de schare gemakkelijk, om
dat ze niet werken wil. Een andere keer heeft
ze gemeend het wel te begrijpen; maar dat
was de groote vergissing, de waan. Wanneer
ik zeg: Jezus Christus is in de wereld gekomen
om zondaren zalig te maken, dan denkt menig
een: dat is „eenvoudige" waarheid. Hij vergist
zich. Zal dat woord voor hem leven, dan
moet hij weten wat Jezus en wat Christus en
wat God en wat zonde en wat genade en wat
zaligheid is; en daar zijn de geweldigheden van
rondom."
Zoo is het inderdaad.
Men maakt de dingen graag „eenvoudig".
Waarom Omdat men aan de uitdrukking
der dingen zoo gewend is. Het wordt een op
gaan in de vormen, in de sleur van de begrip
pen, die men voor waarheid houdt.
En hiertegen met geheel zijn ziel en al zijn
krachten te vechten, is de taak var» iedere be
dienaar des Woords.
En daarvoor is arbeid noodig in het zweet
des aanschijns.
En dan wordt het maken en houden van
lange preeken, soms drie op een dag, niet zoo
gemakkelijk. Want dat is een draven in de
lengte, zonder ooit tot een graven in de diepte
te komen.
Maar hoe zal het hier ooit toe komen zoo
lang niet verstaan wordt dat „Gereformeerd-zijn"
.1