UIT HET WOORD 11TD c. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN OER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur f? PREDIKBEURTEN MAATSCHAPPELIJK m\ ik» LEVEN V verteerder s v. onder redactie van onder redactie van ned. herv. kerk. SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS aagt br. Bestaan of er te Herkingen, Den en tot oprichting van oorz. antwoordt dat er erkt is, maar dat men xtra«ordinair»orthodoxe vele menschen op het jnkt de Voorz. allen die het welslagen van dezen werkt, hierna deze intiem«ge« de onder ons gebruike» ergadering zal D.V. te ;ehouden. ntvanger der N ed. Herv. i dezer in 't Kerkgebouw atvangst van zitplaatsen» erfpachten. oogstcollecte in de Ned, eft opgebracht f 379,12. n de op 14 November alhier gehouden oogst» n f 583,-. itabelen zijn bij de Herv. ran aftreding de heeren Aleman Mz„ Jac. Tanis Thz. De laatstgenoemde daar hij onderwijl als ad. De stemming moet Nov. in de kerkekamer nieuwe zaak der heeren te Middelharnis geopend, een eenigszins feestelijk sprak voor zichzelf. De ire bloemenhulde en had n verschillende officieele t te nemen. oegen 's avonds een kijkje stigd op het Zandpad en aandacht door de groot- de moderne ingebouwde irdoor vooral de artikelen ndelt, goed tot haar recht zijn stofvrij ingericht en hting voorzien. De deco- hyper-moderne stijl n heer Bergman te h- Ive beantwoordt ten volle ie het pand aan de buiten- ïagt het karakter van een nden en in de vitrines de rs, luxe glaswerken enz. poseerd zijn. heeft een uitgebreide col zilveren werken, gero en stal collectie is een genot erste plaats hiervoor is het wamen nemen, svas het doel. dectrisch verlicht. Negen geven een zachte belich- verwarming, die het ge- behagelijke warmte ver deze zaak wel op haar >ende ruimte gezorgd, of- mten meende, dat een vol- artikelen een nog grootere beneden zijn de berg- ckamer ingericht, bene^p^ Ier is dan deze, dan scheld ïaap met een guitigen glim- die hij op den rug had ge- n en liet haar den meester zijn lachen bedwong, ter» ;se schaterde en de kleine :lijk weer naar zijn plaats )EILJKE LES. leele rust toen allen veilig het perron stonden, artjes aan Moeder gegeven Piet aan: „Piet jonge"' hulp, met alles hoor en denken". sloeg Piet de oogen neer. eerst nog moest zeggen- Vader er toch wel reden ïij eens toonen, dat hij ook :cht keek hij Vader in de zal mijn best doen druk met Hans, die had over wat hij zag, „M°c- en dan moest Moe weer nt zien. O Hans vond a"es zoo lang meer te wachten trein met veel geraas het en. istje kneep angstig vast vond hij toch ook wel w01 er is een leege coupé, f'jn mpje riep Piet. aampje vroeg Vader, al, schrok Piet van zichzri1' regen allen een mooi plaats' de leer menschen in en. al :en lipje, toen Va zoo alleen gauw kreeg hij zooveC verdriet zoo weer verg3 en om zijn leuke uitroepen loopt weg, kijk maar da3 dat hij niet he' omdat hij zelf zoo haf pret om dat leu^c met hoar vie emand te lang. Geen wonder zien. >e: „Nou we zijn zoo klein, im, en trein, allen een foedeT genoot VOOR DEN ZONDAG ~i gaan we ons %I- 3' i er zoo". (Wordt vervolgd)1 OP ZONDAG 25 NOV. 1928 Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van Ameide. Middelharnis, n.m. dhr. van Yperen van Her kingen (Oogstcollecte) en 's av. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 en 's av. 6 uur Ds. Polhuijs. Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. leesdienst en n.m. dhr. P. Zijlstra, Zend. v. d. G. Z. B.( collecte). Oude Tonge, dhr. Vetter van Langstraat (col lecte v. d. Langstraat). Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. van Yperen. Dirksland, v.m. 9.30 dhr. P. Zijlstra, Zend. v. d. G. Z. B. (collecte) en 's av. 6 uur leesd. Melissant, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Baar slag van Lage Zwaluwe (Oogstcollecte). Goedereede, v.m. Ds. van Ameide van Som melsdijk. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds. van Ameide van Sommelsdijk (Oogstcollecte in beide diensten) GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. dhr. Jansen van Doorn. Stad aan 'f Haringvliet, v.m. 9.30 en s av. 5.30 uur Ds. de Graaff. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (voorb. H. A.) en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en s av. 6 uur leesdienst. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeente geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING TWEEËRLEI DANKSTOND. En het geschiedde ten einde van eenige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den Heere offer bracht, en Habel bracht ook, van de eerstge borenen zijner schapen en van hun vet; en de Heere zag Habel en zijn offer aan; maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan: toen ontstak Kaïn zeer en zijn aangezicht verviel. Gen. 4 35. Tot arbeid is de mensch geroepen. Niet alleen nu den val. In het Paradijs reeds was het den mensch als taak op de schouders gelegd, den hof te bouwen en te bewaren. Als heer geplaatst in den hof, staat hij daar als medearbeider Gods, om alles wat nu nog in zijn aanvangsstaat was, tot voltooiing te brengen. Geheel de aarde één Paradijs, ziedaar het doel. Geen doornen en distelen zouden dien arbeid bemoeilijken. Hij zou dagelijks van de vruchten genieten en recht gesteld als zijn hart was, zou het lied van den arbeid onafgebroken begeleid worden door het lied van lof en dank, waardoor de mensch in zou stemmen met gansch het lied der Schepping, ja als opperzangmeester daarin voor zou gaan. Zóó laat ons Gen. 2 den mensch zien met betrekking tot zijn aardsche levenstaak. In Gen. 4 zien wij de eerste kinderen der menschen Kaïn en Abel aan den arbeid. Een oppervlakkig beschouwer, die onkundig was van het ingrijpende gebeuren in Gen. 3 ons geteekend, zou kunnen meenen, dat zij bezig waren het werk van het bouwen, van het onder den zegen Gods tot vruchtbaarheid brengen van deze aarde, voort te zetten. Want wel heeft het oordeel ook over de aarde weerklonken, maar wij vinden hier toch weer het eerste broederpaar arbeidende, elk in zijn goddelijk beroep. En de aarde weigert haar gewas niet, zoo zelfs, dat, hoewel het danklied niet dag aan dag over de velden weerklinkt en jubelend ten hemel stijgt, Kaïn zich toch, nadat eenige tijd verloopen is en de oogst is binnengebracht, ge drongen gevoelt een offer, een dankoffer te gaan brengen. Kaïn is aanvankelijk niet iemand, die van God en zijn gebod niet weten wil, integendeel hij is godsdienstig en zelfs zijn broeder Abel, wiens naam een zooveel beteren klank voor ons heeft gekregen, vóór in het betoonen zijner dankbaarheid. Hij gaat heen en bouwt een altaar, neemt wat van zijn veldvruchten en legt ze er op, opdat straks de rook ten hemel op zal stijgen als bewijs zijner dankbaarheid. En het is alsof het voorbeeld beschamend is voor zijn broeder Abel, die nu eerst ziende, wat zijn broeder gaat doen, ook zich ge drongen gevoelt om ijlings tot zijn kudde heen te gaan, en nu van het eerstgeborene, van het beste van zijn vee neemt, om ook een altaar te bouwen en het offer er op te leggen. En zie, nu geschiedt er een teekenHoe, staat ons niet opgeteekend. In elk geval is het voor hen beiden onmiskenbaar, dat slechts één van beide offers aangenomen is en wel juist dat laatste, dat van Abel. Toen ontstak Kaïn zeer. Daarmede valt opeens het licht op geheel Kaïn s persoonlijkheid en op de geaardheid van zijn godsdienst. Hij ontsteekt, zonder ook maar een oogen- blik den hand in eigen boezem te steken. I oorn in plaats van verslagenheid vervult zijn hart. Z ij n vroomheid niet erkend, en die van zijn broeder well Z ij n dank niet aanvaard en die van Abel wèl Hij vernederd en nog wel in zijn godsdienst tegenover 'den jongeren Abel 1 Kaïns dankbaarheid kan den toets der echt heid niet doorstaan en wanneer zij beproefd wordt onder de verberging van God's aange zicht, verkeert zij in toorn. In Kaïn staat voor ons de ongebroken hoo- vaardige, die zichzelven niet als zondaar ken nende, leeft, alsof dit leven een, zij het dan ook minder luisterrijke, voortzetting is van den paradijstoestand. Zij de arbeid dan ook wat zwaarder en de dank wat kariger, hij heeft toch ook zijn dank stond, waarin hij met de gave in'de hand tot God nadert en met de werken zijner handen, de vrucht van zijn arbeid in gemeenschap met God te kunnen treden. Het geslacht van Kaïn is wat dat betreft nog niet uitgestorven. In voorspoed in het bijzonder de klove der zonde gering achtende, gaat de mensch dan op den Dankdag het Huis des Heeren binnen, om daar zijn lof uit te spreken in lied en gebed en gave, om dan voldaan huiswaarts te keeren. Is dit uw beeld, lezer De Heere ziet echter het hart aan. Abel's geheel andere gezindheid komt reeds uit in zijn offer. Hij heeft van de eerstgeborenen zijner scha pen en van hun vet genomen. In de hoedanigheid spreken zich reeds de liefde en de waarachtige dankbaarheid uit. Maar er is meer. Abel meent niet met zijn gave aan God's recht te kunnen voldoen, zoodat God wel over hem tevreden kan zijn. Het kenmerkende verschil tusschen Kaïn en Abel is, dat hoewel beiden in denzelfden God schijnen te gelooven, van Abel gezegd wordt in den Hebreeënbrief: „Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande geofferd dan Kaïn Kaïn en Abel hadden hetzelfde onderwijs ge noten aangaande de grondbeginselen der waar heid in Gen. 1—3 vervat, en alleen bij Abel heeft het waarlijk vrucht gedragen. Terwijl Kaïn in den grond der zaak nog uit het verbroken werkverbond leeft en met de vrucht van den arbeid zijner handen voor den Heere verschijnen wil, is Abel doordrongen van het geweldige van het feit der zonde en worden hem de weldaden ook in het natuur lijk leven één groot wonder en zijn oog wordt ontsloten voor de waarde van de belofte in het Paradijs geschonken, van dat Vrouwen zaad, van dien Zoon des menschen, die noch in zijn broeder Kaïn, noch in hem verschenen was. Abel staat weliswaar nog maar aan het be gin van de geschiedenis der bijzondere Gods openbaring, maar hij leeft reeds uit het ge- nadeverbond. En daarom getuigt zijne offerande niet alleen van dankbaarheid, maar is zijn bloedig offer een belijdenis van eigen zonde en onwaardig heid, een belijdenis echter ook van zijn geloof in dien Zaligmaker, die in de moederbelofte den mensch geopenbaard was. Daarom is zijn offer aangenomen en is het Gode aangenaam geweest, omdat het geheiligd was in Christus, die het groote offer, ja het eenige offer is, dat met God verzoent en in Wien ook alle weldaden des Heeren hun oorsprong vinden. Die Christus is het, die alleen als de tweede Adam herstelt, wat de eerste Adam bedorven heeft en tegenover den vloek, alleen zegen brengt ook in het natuurlijke. Het onderscheid tusschen Kaïn en Abel, is dat tusschen schijn en wezen, tusschen het vrij postig naar voren tredende: „Heere, ik dank U van den Farizeëer en die ootmoedige dank baarheid, waar de toon van een oprecht: „O God, wees mij zondaar genadig" nog doorheen klinkt en waarvan dan ook, omdat gave en gever niet gescheiden maar één zijn, geldt het woord van den Psalmdichter God's offers zijn een gansch verbroken geest, Door schuldbesef getroffen en verslagen Dit offer kan Uw heilig oog behagen 't Is nooit, o God, van U veracht geweest. Wanneer het oog dan geopend wordt voor de tallooze weldaden, die de Heere in Christus en Zijne offerande bereidt, zoowel voor het tijdelijke als het eeuwige leven, wordt er af gezien van elk pogen om den Heere, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn iets toe te brengen. Zijns is het goud en het zilver en het vee op duizend bergen. Dan blijft het niet bij dankbare woorden of gaven, maar wordt Gods dank geofferd. Dank voor de spijze die vergaat, maar ook voor die, welke blijft tot in het eeuwige leven. Ja, terwijl Kaïn ten slotte een aarde over houdt, die hem zijn vermogen niet meer geeft, is Abel de eersteling dergenen, die de zaligheid beërven, naar de ziel de eerste dergenen, die in God's heerlijkheid worden opgenomen en de belofte hebben van een herwonnen paradijs, een aarde waarop gerechtigheid wonen zal, om dat z ij n bloed wel om wraak riep van den hemel, maar het bloed van het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt en waarop hij in zijn offerande zag, alleen stroomen van ze gen over een vervloekte aarde en een veroor deelden zondaar afroept. Welke is uwe dankstond, lezer die van Kaïn of die van Abel D. C. v. d. W. GEREFORMEERD. Wij hebben verleden week in deze rubriek den naam „Protestant" besproken en willen nu een enkel woord zeggen over het woord „Gereformeerd". Het woord „gereformeerd" is van meet af aan gebruikt geworden in betrekking tot de Kerk, terwijl „protestant" alleen ontstond naar aanleiding van het protest van 19 April 1529. Ge r e formeerd wilde aanvankelijk niets anders zeggen dan „opnieuw geformeerd", daar de bestaande R. K. Kerk ge d e formeerd, d.w.z. m i s vormd was. Door de uittreding van duizenden bij dui zenden ontstond in de 16e eeuw de gerefor meerde, d.i. dus: de opnieuw g evormde kerk. Deze wederom-gevormde, dus h e r-vormde kerk, kreeg met de Dordtsche Synode van 1618/19 officieel haar nieuwe leer, reeds over lang beleden en met bloed bezegeld, haar uit drukking vindende in de „Drie formulieren van Eenigheid", grondslag der kerk, te weten De Nederlandsche Geloofsbelijdenis der 37 artike len, de Heidelbergsche Catechismus en de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten. Men sprak nu sedert 1618/19 van de Gereformeerde kerk en in de officieele stukken, van de Gereformeerde Kerken, ook wel van Gereformeerde kerk. De Remonstranten, in 1619 uitgeworpen, noemden zich hier en daar Remonstrantsch- gereformeerd. Zij hielden dit woord „gereformeerd" bij, om historisch aan te toonen, dat ook hun Kerkge meenschap aan Rome onttrokken was. In het midden der achttiende eeuw, alzoo 1750, wisselde men hier en daar het la- tijnsche woord „gereformeerd" in voor den specifiek Nederlandschen term „hervormd", het geen louter een spreekwijze was. Toen onze kerk in 1816 de tegenwoordige bestuursorganisatie kreeg werd de officieele naam: Neder 1 a n d s c h e Hervormde kerk, om vattende drie soorten van gemeenten: Nederduitsche, Waalsche en Presbyteriaansch- Engelsche. Deze onderscheiding is naar de talen waarin gepreekt wordt. Nederduitsch is de oude naam voor Hollandsch. In de Waalsche gemeenten spreekt men Fransch, daar deze gemeenten ont staan zijn uit de vluchtende Hugenoten de Presb. Eng. gemeenten zijn dié, welke in kerk- regeering overeenkomen met ons. Maar al is nu sedert 1816 de naam onzer kerk taalkundig zuiver Nederlandsch, de leer welke geleerd moet worden is toen niet af geschaft. De aloude leer past in de Ned. Hervorm- d e of zoo gij wilt: Gereformeerde Kerk. Nu krijgen velen een koud waterbad op het hooren van den naam „gereformeerd", niet we tende, dat dit staat op de geboorte-acte van hun eigen kerk. Het is niet anders dan getrouwheid aan de overlevering, aan het beeld der vaderen, als wij spreken van deze of die vereeniging, bond, school, op gereformeerden grond- sla g. Gereformeerd wil ni e t zeggen, Luthersch of Doopsgezind, maar ook niet: „Afgescheiden" of „doleerend". Deze laatste twee groepen, hetzij apart of vereenigd, dragen wel den naam gefefor- m e e r d, wijl zij teruggrepen op de historie, maar hebben daarvan niet het monopolie. Gereformeerd wil zeggen in onze Hervormde (Geref.) Kerk, dat men leerstellig zich grondt op de eenmaal vastgestelde en nimmer afge schafte, alzoo op de drie historische fondament stukken der Kerk. Het streven van deze beweging, in de Hervormde Kerk, uitkomende in den Gereformeerden Bond, Gereformeerden Zen- dingsbond, Jongelings- en Meisjesvereen., Kna- penvereen. op gereformeerden grondslag, kan onze Herv. Kerk louter ten goede komen, wijl men opkomt voor de belijdenisschriften der vaderen, wel oud, maar niet verouderd. VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. XVII. De zeventiende eeuw is over het algemeen een tijdperk van rust, doch juist deze rust wieg de velen in slaap. Men had immers de belijdenisschriften, en spoedig werd openbaar dat ontzaglijk velen hun belijdenis geloofden in plaats hun geloof beleden. Maar als er ketterijen waren die grootere afmetingen aannamen dan voor het heil der kerk wenschelijk was, kwam van hooger hand de vermaning, op schrift gesteld, doorgezonden naar iedere gemeente met de verplichting dit in de archiefboeken in te schrijven. Zoo b.v. het volgende Den 18en December 1649 kondigde de Raad pensionaris het besluit der Grootmogende Hee ren af, behelzende zeven artikelen van vermaan tot rust, vrede en eendracht in de Gereformeerde Kerk. Hoofdzakelijk betreft het professoren, lec toren en predikanten, om de gereformeerde leer, volgens de drie formulieren van eenigheid, on- vervalscht te handhaven en te verbreiden. Er wordt onder meer op gewezen hoe de predikanten zich te buiten gaan door allerlei onschriftuurlijke spreekwijzen in te voeren, ont leend aan de taal der wijsgeeren, waardoor de fondamenteele waarheden ernstiglijk worden be dreigd. Men bezat nu eenmaal den grondslag der kerk in Gods Woord, opgevat naar de drie Formulieren van Eenigheid, en diende zich daarnaar te richten en daaraan te houden. Een Synode was er niet. Hoogstens konden ingeslopen ketterijen op de Classis en op de Provinciale Synode behandeld worden, doch de Regeering dier dagen waakte tevens voor de zuiverheid der leer. Echter heeft de regeering de ketterij ook niet kunnen keeren, en komt allengs de tijd op, dat een ieder deed wat goed was in zijn eigen oogen, om ten slotte kerk en volk grootendeels van de waarheid te ver vreemden. Als in het voorjaar de rekening gedaan werd, kerke-rekening en diaconie-rekening op eenen dag, dan werd reeds van kort na de stichting een maaltijd aangericht. Voor bijzondere dingen deed men bestellingen bij den bakker te Ooltgensplaat. Tegen een eindje loopen zag men niet op. Omstreeks 1690 boekte men het grafgeld in één post, zoodat dan niet meer de sterfdag van bekende personen kan nagaan. De kerk had toen nog 600.— schuld van den bouw, terwijl de lasten verzwaard werden. Hoe vreemd het ook moge klinken, er kwam een belasting van op de hoofdsom van geleend geld, zoodat wij jaarlijks 3.— daar voor betaalden. En tevens werd de 4 op 5 gebracht, waartegen wij hevig, maar vruch teloos protesteerden. Wat de kerke-inkomsten betreft, deze waren hoofdzakelijk le. Huur van zitplaatsen. De bankjes in den tuin waren van sloten voorzien, als teeken van verhuring tegen 1.— per plaats. Voorts waren er 20 stoelen tegen 1.25 en 42 stoelen a 0.15. 2e. Een derde gedeelte van de opbrengst van het dorpswaaggeld van de Bommelsche en Plaatsche Stoof (meekrapstoof) waarover in de volgende eeuw een zeer langdurig en kostbaar proces is gevoerd en waarop wij nader terug hopen te komen. Voorts de collecte, rechten en pacht, be- grafenisgelden en classicale subsidie voor den Schoolmeester. De kerk kreeg in 1692 een model Kerk meester-boekhouder in den persoon van Maar ten Bigge. Uit zijn rekening blijkt, dat de kerk toen bezat aan landerijen 6 gemeten en 90 roeden tegen 52.— totaal jaarlijksche pacht. Tevens werd de kerk dat jaar vereerd met een legaat van de Weduwe van Jan Arense Pover, in leven diaken (en die zelf bij zijn overlijden in 1677 ook een legaat geschonken had). Het bestond uit 200.gevestigd als hypotheek op een huis aan de Voorstraat, tegen 4)/> hetgeen toen bij de schenking op 4 werd teruggebracht. Terloops zij opgemerkt ,dat in dezen tijd te Goeree stond (1678-1704) Ds. Petrus van der Poel, de oudste zoon van onzen bekenden kerkstichter. Wat de Diaconie aangaat, zien wij in deze jarèn het aantal zwervers verminderen, zoodat de uitgaven zich deswege meer gaan bepalen tot verpleging en onderhoud der armen. Een enkel geval van geloofsvervolging komt nog voor, n.l. van verdreven lieden uit den Palz en Piemont. Zoo ook wekte een honderdjarige bedelaar onze deernis op. Het blijkt de gewoonte geweest te zijn, dat, indien oude alleenstaande lieden, die in hun levensavond gesteund waren door de Diaconie, kwamen te overlijden, hun inboedel publiek verkocht werd ten bate der Diaconie. Een paar van die gevallen zijn er uit 1649. Maatje Isaaks Stevens was n.l. melaatsch. Men kon haar in Den Bommel niet meer hou den, en werd derhalve naar Dordrecht gebracht Haar inboedel bracht 56..op. Zoo ook ging het met Lijntje Hooghe, wier inboedel na haar dood door Schout en Schepenen verkocht werd. De opbrengst staat gespecificeerd in het boek, o.a. Een out kuers (keurslijfje) met kousen en oude mantel1. Twee oude treckmutsen met wat brand hout 3.30 nogh hebt schoon geit in haer kist ge vonden 3. een ijzeren ketel'en een veltmande 0.55 een out bedde en wat rommelinge 3.10 een witte deken en een spinnewiel 3.55 enz. enz. Maar ook andere tafereelen speelden zich hier soms af. In 1695 was n.l. een groot zeeschip onklaar geraakt en door storm en ijsgang tegen de wal terecht gekomen. Zestig a zeventig bootsgezellen wisten het dorp Den Bommel te bereiken en zochten alles wat een mensch behoeft:onderdak .kleeding en voedsel. Men was met deze schare verlegen. Een predikant was hier niet, want we waren drie jarep vacant. Men schafte van kerkewege echter spoedig raad, door al deze lieden te onthalen op brood, boter en kaas, waarna zij met moeite van het dorp werden verwijderd. In het boek waarin de kerkelijke formaliteiten zijn geschreven troffen wij de volgende attes tatie formule aan „Voor geschreven formulier om eene attes tatie te geven aen een, Lidmaat die na een andere plaats gaat woonen. N. N. is lidmaat der gereformeerde kerke J. Christi alhier in den bommel, gesond int geloove en stigtelijk van Leven, immers soo veel ons bekent is, versoeken derhalve de E. broederen en opsienders der gemeente J. Christi totdit ons getuigenis geloof te geven en de voorn: broeder of suster onder haar Christelijk opsigt tot de gemeenschap van Christi kercke en tafel toe te laten. Actum den bommel den1714 uit name en last des kerkenraads." Hieruit blijkt ons, dat onze vaderen spraken van de gemeente van Jezus Christus, en wij van „Hervormde gemeente". Voorts, dat de attestatie toegang verleent tot het H, Avond maal, hetgeen tegenwoordig ook maar al te zeer op de attestatie-formulieren ontbreekt. Alles een kenmerk van geestelijken achter uitgang. Een attestatie is meer dan een bewijs van lidmaatschap. Dit laatste kan dienst doen als verhuisbiljet, een attestatie mag daarvoor niet verlaagd worden, want zij is een getuigschrift omtrent geloof en leven. In hetzelfde boek staat „Hoe dat men den ondertrouw moet doen. Nota dient eerst nagesien of de persoonen die geerne in ondertrouw souden opgenomen werden, behoorlijke actens hebben van de Secre tarissen onder welkers ressort sij woonen, tzij Pro Deo of voor geld, en dan ten tweeden dient gelet of het zegel waarop den ondertrouw sal geschreven werden wel is een zegel van 6 stuyvers behalven de verhooginge. Eindelijk geen attestatie, dat de gebooden ge gaan sijn, nog troubrief te geven sondert voor noemde zegel telkens nieuw te gebruiken. Had men op dit alles gelet en de stukken accoord bevonden, zoo volgde: N. N. (jongeman) gebooren (b.v. in de oude tong, met (jongedochter) gebooren in beide woonende op den bommel, wettig on- dertrout den Notaindien de gebooden op een andere plaats ook moeten gaan, soo mag men op het zelve zegel daar den ondertrou op geschreven is het versoek schrijven dat de gebooden ook mogen in de voorn, plaats afgelesen werde. Aldus Alsoo de bruidegom ofte de bruid nog laast gewoont heeft tesoo versoecken wij de Eerw. broeders en opsienders der gem. J. Christi aldaar, dat ook volgens gewoonte de huwelijks geboodep in haar kerkelijke woon stede mogen werden afgelesen en dat ons van desselfs uitslag des daartoe versogt sijnde, mag kennis gegeven werden. Uit last des Kerke- raads. (Wordt vervolgd) itni CHRISTELIJK-SOCIALE BEGINSELEN. (Vervolg). Wij hebben in vorige nummers gewezen op het Noachitisch Verbond, waarin de algemeene genade (of misschien is het beter, ter voor koming van misverstand, de benaming „gemeene gratie" te gebruiken) het klaarst naar voren treedt en waarin zij als het ware vasten vorm verkrijgt. Zij is echter uit den aard der zaak reeds onmiddelijk na den val begonnen te werken. Al wat de mensch, in tegenstelling met het in Gen. 3 aangekondigde oordeel over de aarde, ontvangen heeft, dankt hij aan deze genade Gods ten opzichte van het natuurlijke leven. Dat de aarde, om zijnentwil vervloekt, nog iets anders voortbrengt dan doornen en distelen, het vindt zijn oorzaak in de gemeene gratie. En deze staat ook niet ten eenenmale los van de bijzondere genade. Integendeel. Gelijk alle vloek voortspruit uit den eersten Adam en diens val, ligt de bron van alle zegen in het beloofde Vrouwenzaad. Juist het blind zijn hiervoor is het, dat Kaïn eene offerande deed brengen, bij dien eersten dankstond na den val, die God niet kan be hagen. Hij leefde nog uit het verbroken werk verbond en meende met de vrucht van den arbeid zijner handen Gode tegemoet te kunnen treden. Abel daarentegen ziet ook de natuurlijke zegeningen als voortvloeiende uit hetgeen de Heere beloofd had, en hij brengt een offerande des geloofs. Hij leefde uit het genadeverbond. Hoewel dus de gansche wereld deelt in de zegeningen, die het gevolg zijn van de bijzon dere genadegedachten Gods ten opzichte van Zijn volk, en van de vleeschwording des Woords in de volheid des tijds, de rechte waardeering van deze goederen en van de verhoudingen, die tusschen de menschen on derling met betrekking tot deze goederen ont staan, kan echter slechts gevonden worden, waar men leeft bij het licht van de openbaring van God's bijzondere genade in Christus. Met voorbijgaan van het aartvaderlijke tijd perk, waarin ons alleen de aantrekkelijke ver houding tusschen Abraham en Eliëzer treft, willen wij dan eens letten op de sociale ver houdingen onder het uit Abraham gesproten Bondsvolk Israël. Israël heeft, naast de wet der zeden en zijne ceremonieele of schaduwachtige wetten, ook zijn burgerlijke wetten van God ontvangen. En deze wetgeving, gelijk zij ook betrekking heeft op het maatschappelijk leven, draagt een humanitair karakter, d.w.z. zij beteugelt op sterke wijze de zelfzucht en eischt het rekening houden met de belangen van den naaste. In tal van bepalingen omtrent het niet-in- houden van het loon van den arbeider, om trent het pandrecht, woeker, zelfs in bepalin gen, die bedoelen het leven van den naaste te ontzien en te beveiligen. Wanneer we thans b.v. een wetgeving heb ben, die eischt, dat bepaalde voorzorgsmaat regelen bij fabrieksinrichting en dergelijke ge nomen worden, ter voorkoming van ongelukken, dan is dit niet de uitdrukking van een bijzonder hoog peil van menschlievendheid, waartoe wij onder den invloed van een hoog-verlicht libe ralisme in de vorige eeuw eerst zouden ge komen zijn, maar wij zien de grondbeginselen van een dergelijke wetgeving reeds in de Mo zaïsche wet. Zoo lezen we in Deuteronomium 22 de ver plichting om rondom het platte dak een balus trade aan te brengen, „opdat gij geen bloed schuld op uw huis legt, wanneer iemand val lende daarvan afviel". Zoo zou er veel meer te noemen zijn, maar liever willen we er op wijzen, dat reeds de Mozaische wet, de plant der zelfzucht niet al leen besnoeit, maar ook in den wortel aantast, waar zij eischt den naaste lief te hebben als zichzelven en dat niet alleen den volksgenoot, maar ook den vreemdeling. Slechts grove on kunde ziet immers het gebod der naastenliefde als iets, dat eerst door de openbaring onder den nieuwen dag te voorschijn zou gekomen zijn. De Heere zelve neemt als de opperste Ko ning over het volk Zijns eigendoms, ook de maatschappelijke verhoudingen onder Zijn be scherming, wijst den wortel aan, waaruit de ge dragingen moeten voortvloeien. En al brengt het feit der zonde met zich, dat de mensch ook ten opzichte van zijnen naaste, de wet, die geestelijk is, niet kan en niet wil vervullen, de Heere handhaaft Zijn rechtmatigen eisch en straft hetgeen zich als overtreding van Zijn gebod openbaart. Daarom spreekt de Heere het telkens uit, dat Hij denverdrukte zal beschermen, hem recht zal doen, hem hooren zal, als Hij tot Hem roept en worden verschillende wetten, ook ten opzichte van het maatschappelijk leven, in hun geheel bijzonder licht gesteld onder deze bij zondere openbaring, door de plechtige toevoe ging, die we b.v. in Leviticus 19 aan het einde telkens vinden: „Ik ben de Heere Het zou ons te ver voeren en buiten het bestek van ons Zondagsblad vallen, waarin B

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5