UIT HET WOORD
11TD
c. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN OER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
f?
PREDIKBEURTEN
MAATSCHAPPELIJK m\
ik» LEVEN V
verteerder s
v.
onder redactie van
onder redactie van
ned. herv. kerk.
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
aagt br. Bestaan of er
te Herkingen, Den
en tot oprichting van
oorz. antwoordt dat er
erkt is, maar dat men
xtra«ordinair»orthodoxe
vele menschen op het
jnkt de Voorz. allen die
het welslagen van dezen
werkt,
hierna deze intiem«ge«
de onder ons gebruike»
ergadering zal D.V. te
;ehouden.
ntvanger der N ed. Herv.
i dezer in 't Kerkgebouw
atvangst van zitplaatsen»
erfpachten.
oogstcollecte in de Ned,
eft opgebracht f 379,12.
n de op 14 November
alhier gehouden oogst»
n f 583,-.
itabelen zijn bij de Herv.
ran aftreding de heeren
Aleman Mz„ Jac. Tanis
Thz. De laatstgenoemde
daar hij onderwijl als
ad. De stemming moet
Nov. in de kerkekamer
nieuwe zaak der heeren
te Middelharnis geopend,
een eenigszins feestelijk
sprak voor zichzelf. De
ire bloemenhulde en had
n verschillende officieele
t te nemen.
oegen 's avonds een kijkje
stigd op het Zandpad en
aandacht door de groot-
de moderne ingebouwde
irdoor vooral de artikelen
ndelt, goed tot haar recht
zijn stofvrij ingericht en
hting voorzien. De deco-
hyper-moderne stijl
n heer Bergman te h-
Ive beantwoordt ten volle
ie het pand aan de buiten-
ïagt het karakter van een
nden en in de vitrines de
rs, luxe glaswerken enz.
poseerd zijn.
heeft een uitgebreide col
zilveren werken, gero en
stal collectie is een genot
erste plaats hiervoor is het
wamen nemen,
svas het doel.
dectrisch verlicht. Negen
geven een zachte belich-
verwarming, die het ge-
behagelijke warmte ver
deze zaak wel op haar
>ende ruimte gezorgd, of-
mten meende, dat een vol-
artikelen een nog grootere
beneden zijn de berg-
ckamer ingericht, bene^p^
Ier is dan deze, dan scheld
ïaap met een guitigen glim-
die hij op den rug had ge-
n en liet haar den meester
zijn lachen bedwong, ter»
;se schaterde en de kleine
:lijk weer naar zijn plaats
)EILJKE LES.
leele rust toen allen veilig
het perron stonden,
artjes aan Moeder gegeven
Piet aan: „Piet jonge"'
hulp, met alles hoor en
denken".
sloeg Piet de oogen neer.
eerst nog moest zeggen-
Vader er toch wel reden
ïij eens toonen, dat hij ook
:cht keek hij Vader in de
zal mijn best doen
druk met Hans, die had
over wat hij zag, „M°c-
en dan moest Moe weer
nt zien. O Hans vond a"es
zoo lang meer te wachten
trein met veel geraas het
en.
istje kneep angstig vast
vond hij toch ook wel w01
er is een leege coupé, f'jn
mpje riep Piet.
aampje vroeg Vader,
al, schrok Piet van zichzri1'
regen allen een mooi plaats'
de
leer menschen in en.
al
:en lipje, toen Va zoo alleen
gauw kreeg hij zooveC
verdriet zoo weer verg3
en om zijn leuke uitroepen
loopt weg, kijk maar da3
dat hij niet he'
omdat hij zelf zoo haf
pret om dat leu^c
met hoar vie
emand te lang. Geen wonder
zien.
>e: „Nou
we zijn
zoo klein,
im,
en trein,
allen een
foedeT genoot
VOOR DEN ZONDAG ~i
gaan we ons %I- 3'
i er zoo".
(Wordt vervolgd)1
OP ZONDAG 25 NOV. 1928
Sommelsdijk, v.m. leesdienst en 's av. Ds. van
Ameide.
Middelharnis, n.m. dhr. van Yperen van Her
kingen (Oogstcollecte) en 's av. leesdienst.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 en 's av. 6 uur
Ds. Polhuijs.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en
's av. 6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. leesdienst en n.m. dhr. P.
Zijlstra, Zend. v. d. G. Z. B.( collecte).
Oude Tonge, dhr. Vetter van Langstraat (col
lecte v. d. Langstraat).
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. v. d. Zee van Den Bommel.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. van
Yperen.
Dirksland, v.m. 9.30 dhr. P. Zijlstra, Zend. v.
d. G. Z. B. (collecte) en 's av. 6 uur leesd.
Melissant, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. Baar
slag van Lage Zwaluwe (Oogstcollecte).
Goedereede, v.m. Ds. van Ameide van Som
melsdijk.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds.
van Ameide van Sommelsdijk (Oogstcollecte
in beide diensten)
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. dhr. Jansen van
Doorn.
Stad aan 'f Haringvliet, v.m. 9.30 en s av. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (voorb. H. A.) en
's av. 6 uur Ds. de Lange.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en s av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeente geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING
TWEEËRLEI DANKSTOND.
En het geschiedde ten einde van
eenige dagen, dat Kaïn van de vrucht
des lands den Heere offer bracht, en
Habel bracht ook, van de eerstge
borenen zijner schapen en van hun vet;
en de Heere zag Habel en zijn offer
aan; maar Kaïn en zijn offer zag Hij
niet aan: toen ontstak Kaïn zeer en
zijn aangezicht verviel.
Gen. 4 35.
Tot arbeid is de mensch geroepen.
Niet alleen nu den val.
In het Paradijs reeds was het den mensch
als taak op de schouders gelegd, den hof te
bouwen en te bewaren.
Als heer geplaatst in den hof, staat hij daar
als medearbeider Gods, om alles wat nu nog
in zijn aanvangsstaat was, tot voltooiing te
brengen. Geheel de aarde één Paradijs, ziedaar
het doel.
Geen doornen en distelen zouden dien arbeid
bemoeilijken.
Hij zou dagelijks van de vruchten genieten
en recht gesteld als zijn hart was, zou het lied
van den arbeid onafgebroken begeleid worden
door het lied van lof en dank, waardoor de
mensch in zou stemmen met gansch het lied
der Schepping, ja als opperzangmeester daarin
voor zou gaan.
Zóó laat ons Gen. 2 den mensch zien met
betrekking tot zijn aardsche levenstaak.
In Gen. 4 zien wij de eerste kinderen der
menschen Kaïn en Abel aan den arbeid. Een
oppervlakkig beschouwer, die onkundig was
van het ingrijpende gebeuren in Gen. 3 ons
geteekend, zou kunnen meenen, dat zij bezig
waren het werk van het bouwen, van het onder
den zegen Gods tot vruchtbaarheid brengen
van deze aarde, voort te zetten.
Want wel heeft het oordeel ook over de
aarde weerklonken, maar wij vinden hier toch
weer het eerste broederpaar arbeidende, elk
in zijn goddelijk beroep.
En de aarde weigert haar gewas niet, zoo
zelfs, dat, hoewel het danklied niet dag aan
dag over de velden weerklinkt en jubelend ten
hemel stijgt, Kaïn zich toch, nadat eenige tijd
verloopen is en de oogst is binnengebracht, ge
drongen gevoelt een offer, een dankoffer te
gaan brengen.
Kaïn is aanvankelijk niet iemand, die van
God en zijn gebod niet weten wil, integendeel
hij is godsdienstig en zelfs zijn broeder Abel,
wiens naam een zooveel beteren klank voor
ons heeft gekregen, vóór in het betoonen zijner
dankbaarheid.
Hij gaat heen en bouwt een altaar, neemt
wat van zijn veldvruchten en legt ze er op,
opdat straks de rook ten hemel op zal stijgen
als bewijs zijner dankbaarheid.
En het is alsof het voorbeeld beschamend is
voor zijn broeder Abel, die nu eerst ziende,
wat zijn broeder gaat doen, ook zich ge
drongen gevoelt om ijlings tot zijn kudde heen
te gaan, en nu van het eerstgeborene, van het
beste van zijn vee neemt, om ook een altaar
te bouwen en het offer er op te leggen.
En zie, nu geschiedt er een teekenHoe,
staat ons niet opgeteekend. In elk geval is het
voor hen beiden onmiskenbaar, dat slechts één
van beide offers aangenomen is en wel juist
dat laatste, dat van Abel.
Toen ontstak Kaïn zeer.
Daarmede valt opeens het licht op geheel
Kaïn s persoonlijkheid en op de geaardheid van
zijn godsdienst.
Hij ontsteekt, zonder ook maar een oogen-
blik den hand in eigen boezem te steken.
I oorn in plaats van verslagenheid vervult
zijn hart.
Z ij n vroomheid niet erkend, en die van
zijn broeder well
Z ij n dank niet aanvaard en die van Abel
wèl
Hij vernederd en nog wel in zijn godsdienst
tegenover 'den jongeren Abel 1
Kaïns dankbaarheid kan den toets der echt
heid niet doorstaan en wanneer zij beproefd
wordt onder de verberging van God's aange
zicht, verkeert zij in toorn.
In Kaïn staat voor ons de ongebroken hoo-
vaardige, die zichzelven niet als zondaar ken
nende, leeft, alsof dit leven een, zij het dan
ook minder luisterrijke, voortzetting is van den
paradijstoestand.
Zij de arbeid dan ook wat zwaarder en de
dank wat kariger, hij heeft toch ook zijn dank
stond, waarin hij met de gave in'de hand tot
God nadert en met de werken zijner handen,
de vrucht van zijn arbeid in gemeenschap met
God te kunnen treden.
Het geslacht van Kaïn is wat dat betreft nog
niet uitgestorven.
In voorspoed in het bijzonder de klove der
zonde gering achtende, gaat de mensch dan
op den Dankdag het Huis des Heeren binnen,
om daar zijn lof uit te spreken in lied en gebed
en gave, om dan voldaan huiswaarts te
keeren.
Is dit uw beeld, lezer
De Heere ziet echter het hart aan.
Abel's geheel andere gezindheid komt reeds
uit in zijn offer.
Hij heeft van de eerstgeborenen zijner scha
pen en van hun vet genomen.
In de hoedanigheid spreken zich reeds de
liefde en de waarachtige dankbaarheid uit.
Maar er is meer.
Abel meent niet met zijn gave aan God's
recht te kunnen voldoen, zoodat God wel over
hem tevreden kan zijn.
Het kenmerkende verschil tusschen Kaïn en
Abel is, dat hoewel beiden in denzelfden God
schijnen te gelooven, van Abel gezegd wordt
in den Hebreeënbrief: „Door het geloof
heeft Abel een meerdere offerande geofferd
dan Kaïn
Kaïn en Abel hadden hetzelfde onderwijs ge
noten aangaande de grondbeginselen der waar
heid in Gen. 1—3 vervat, en alleen bij Abel
heeft het waarlijk vrucht gedragen.
Terwijl Kaïn in den grond der zaak nog uit
het verbroken werkverbond leeft en met de
vrucht van den arbeid zijner handen voor den
Heere verschijnen wil, is Abel doordrongen
van het geweldige van het feit der zonde en
worden hem de weldaden ook in het natuur
lijk leven één groot wonder en zijn oog wordt
ontsloten voor de waarde van de belofte in
het Paradijs geschonken, van dat Vrouwen
zaad, van dien Zoon des menschen, die noch
in zijn broeder Kaïn, noch in hem verschenen
was.
Abel staat weliswaar nog maar aan het be
gin van de geschiedenis der bijzondere Gods
openbaring, maar hij leeft reeds uit het ge-
nadeverbond.
En daarom getuigt zijne offerande niet alleen
van dankbaarheid, maar is zijn bloedig offer
een belijdenis van eigen zonde en onwaardig
heid, een belijdenis echter ook van zijn geloof
in dien Zaligmaker, die in de moederbelofte
den mensch geopenbaard was.
Daarom is zijn offer aangenomen en is het
Gode aangenaam geweest, omdat het geheiligd
was in Christus, die het groote offer, ja het
eenige offer is, dat met God verzoent en in
Wien ook alle weldaden des Heeren hun
oorsprong vinden.
Die Christus is het, die alleen als de tweede
Adam herstelt, wat de eerste Adam bedorven
heeft en tegenover den vloek, alleen zegen
brengt ook in het natuurlijke.
Het onderscheid tusschen Kaïn en Abel, is
dat tusschen schijn en wezen, tusschen het vrij
postig naar voren tredende: „Heere, ik dank
U van den Farizeëer en die ootmoedige dank
baarheid, waar de toon van een oprecht: „O
God, wees mij zondaar genadig" nog doorheen
klinkt en waarvan dan ook, omdat gave en
gever niet gescheiden maar één zijn, geldt het
woord van den Psalmdichter
God's offers zijn een gansch verbroken geest,
Door schuldbesef getroffen en verslagen
Dit offer kan Uw heilig oog behagen
't Is nooit, o God, van U veracht geweest.
Wanneer het oog dan geopend wordt voor
de tallooze weldaden, die de Heere in Christus
en Zijne offerande bereidt, zoowel voor het
tijdelijke als het eeuwige leven, wordt er af
gezien van elk pogen om den Heere, uit Wien,
door Wien en tot Wien alle dingen zijn
iets toe te brengen. Zijns is het goud en het
zilver en het vee op duizend bergen.
Dan blijft het niet bij dankbare woorden of
gaven, maar wordt Gods dank geofferd.
Dank voor de spijze die vergaat, maar ook
voor die, welke blijft tot in het eeuwige leven.
Ja, terwijl Kaïn ten slotte een aarde over
houdt, die hem zijn vermogen niet meer geeft,
is Abel de eersteling dergenen, die de zaligheid
beërven, naar de ziel de eerste dergenen, die
in God's heerlijkheid worden opgenomen en de
belofte hebben van een herwonnen paradijs,
een aarde waarop gerechtigheid wonen zal, om
dat z ij n bloed wel om wraak riep van den
hemel, maar het bloed van het Lam Gods, dat
de zonde der wereld wegdraagt en waarop hij
in zijn offerande zag, alleen stroomen van ze
gen over een vervloekte aarde en een veroor
deelden zondaar afroept.
Welke is uwe dankstond, lezer die van
Kaïn of die van Abel
D.
C. v. d. W.
GEREFORMEERD.
Wij hebben verleden week in deze rubriek
den naam „Protestant" besproken en willen nu
een enkel woord zeggen over het woord
„Gereformeerd".
Het woord „gereformeerd" is van meet af
aan gebruikt geworden in betrekking tot de
Kerk, terwijl „protestant" alleen ontstond naar
aanleiding van het protest van 19 April
1529. Ge r e formeerd wilde aanvankelijk niets
anders zeggen dan „opnieuw geformeerd", daar
de bestaande R. K. Kerk ge d e formeerd, d.w.z.
m i s vormd was.
Door de uittreding van duizenden bij dui
zenden ontstond in de 16e eeuw de gerefor
meerde, d.i. dus: de opnieuw g evormde
kerk.
Deze wederom-gevormde, dus h e r-vormde
kerk, kreeg met de Dordtsche Synode van
1618/19 officieel haar nieuwe leer, reeds over
lang beleden en met bloed bezegeld, haar uit
drukking vindende in de „Drie formulieren van
Eenigheid", grondslag der kerk, te weten De
Nederlandsche Geloofsbelijdenis der 37 artike
len, de Heidelbergsche Catechismus en de Vijf
Artikelen tegen de Remonstranten.
Men sprak nu sedert 1618/19 van de
Gereformeerde kerk en in de officieele
stukken, van de Gereformeerde Kerken, ook
wel van Gereformeerde kerk.
De Remonstranten, in 1619 uitgeworpen,
noemden zich hier en daar Remonstrantsch-
gereformeerd.
Zij hielden dit woord „gereformeerd" bij, om
historisch aan te toonen, dat ook hun Kerkge
meenschap aan Rome onttrokken was.
In het midden der achttiende eeuw, alzoo
1750, wisselde men hier en daar het la-
tijnsche woord „gereformeerd" in voor den
specifiek Nederlandschen term „hervormd", het
geen louter een spreekwijze was.
Toen onze kerk in 1816 de tegenwoordige
bestuursorganisatie kreeg werd de officieele
naam: Neder 1 a n d s c h e Hervormde kerk, om
vattende drie soorten van gemeenten:
Nederduitsche, Waalsche en Presbyteriaansch-
Engelsche.
Deze onderscheiding is naar de talen waarin
gepreekt wordt. Nederduitsch is de oude naam
voor Hollandsch. In de Waalsche gemeenten
spreekt men Fransch, daar deze gemeenten ont
staan zijn uit de vluchtende Hugenoten de
Presb. Eng. gemeenten zijn dié, welke in kerk-
regeering overeenkomen met ons.
Maar al is nu sedert 1816 de naam onzer
kerk taalkundig zuiver Nederlandsch, de leer
welke geleerd moet worden is toen niet af
geschaft.
De aloude leer past in de Ned. Hervorm-
d e of zoo gij wilt: Gereformeerde Kerk.
Nu krijgen velen een koud waterbad op het
hooren van den naam „gereformeerd", niet we
tende, dat dit staat op de geboorte-acte van
hun eigen kerk.
Het is niet anders dan getrouwheid aan de
overlevering, aan het beeld der vaderen, als
wij spreken van deze of die vereeniging, bond,
school, op gereformeerden grond-
sla g.
Gereformeerd wil ni e t zeggen, Luthersch of
Doopsgezind, maar ook niet: „Afgescheiden"
of „doleerend".
Deze laatste twee groepen, hetzij apart of
vereenigd, dragen wel den naam gefefor-
m e e r d, wijl zij teruggrepen op de historie,
maar hebben daarvan niet het monopolie.
Gereformeerd wil zeggen in onze Hervormde
(Geref.) Kerk, dat men leerstellig zich grondt
op de eenmaal vastgestelde en nimmer afge
schafte, alzoo op de drie historische fondament
stukken der Kerk.
Het streven van deze beweging, in de
Hervormde Kerk, uitkomende in den
Gereformeerden Bond, Gereformeerden Zen-
dingsbond, Jongelings- en Meisjesvereen., Kna-
penvereen. op gereformeerden grondslag, kan
onze Herv. Kerk louter ten goede komen, wijl
men opkomt voor de belijdenisschriften der
vaderen, wel oud, maar niet verouderd.
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
XVII.
De zeventiende eeuw is over het algemeen
een tijdperk van rust, doch juist deze rust wieg
de velen in slaap.
Men had immers de belijdenisschriften, en
spoedig werd openbaar dat ontzaglijk velen
hun belijdenis geloofden in plaats hun geloof
beleden.
Maar als er ketterijen waren die grootere
afmetingen aannamen dan voor het heil der
kerk wenschelijk was, kwam van hooger hand
de vermaning, op schrift gesteld, doorgezonden
naar iedere gemeente met de verplichting dit
in de archiefboeken in te schrijven. Zoo b.v.
het volgende
Den 18en December 1649 kondigde de Raad
pensionaris het besluit der Grootmogende Hee
ren af, behelzende zeven artikelen van vermaan
tot rust, vrede en eendracht in de Gereformeerde
Kerk.
Hoofdzakelijk betreft het professoren, lec
toren en predikanten, om de gereformeerde leer,
volgens de drie formulieren van eenigheid, on-
vervalscht te handhaven en te verbreiden.
Er wordt onder meer op gewezen hoe de
predikanten zich te buiten gaan door allerlei
onschriftuurlijke spreekwijzen in te voeren, ont
leend aan de taal der wijsgeeren, waardoor de
fondamenteele waarheden ernstiglijk worden be
dreigd.
Men bezat nu eenmaal den grondslag der
kerk in Gods Woord, opgevat naar de drie
Formulieren van Eenigheid, en diende zich
daarnaar te richten en daaraan te houden.
Een Synode was er niet. Hoogstens konden
ingeslopen ketterijen op de Classis en op de
Provinciale Synode behandeld worden, doch de
Regeering dier dagen waakte tevens voor de
zuiverheid der leer. Echter heeft de regeering
de ketterij ook niet kunnen keeren, en komt
allengs de tijd op, dat een ieder deed wat goed
was in zijn eigen oogen, om ten slotte kerk en
volk grootendeels van de waarheid te ver
vreemden.
Als in het voorjaar de rekening gedaan werd,
kerke-rekening en diaconie-rekening op eenen
dag, dan werd reeds van kort na de stichting
een maaltijd aangericht.
Voor bijzondere dingen deed men bestellingen
bij den bakker te Ooltgensplaat. Tegen een
eindje loopen zag men niet op.
Omstreeks 1690 boekte men het grafgeld in
één post, zoodat dan niet meer de sterfdag
van bekende personen kan nagaan.
De kerk had toen nog 600.— schuld van
den bouw, terwijl de lasten verzwaard werden.
Hoe vreemd het ook moge klinken, er kwam
een belasting van op de hoofdsom van
geleend geld, zoodat wij jaarlijks 3.— daar
voor betaalden. En tevens werd de 4 op
5 gebracht, waartegen wij hevig, maar vruch
teloos protesteerden.
Wat de kerke-inkomsten betreft, deze waren
hoofdzakelijk
le. Huur van zitplaatsen. De bankjes in den
tuin waren van sloten voorzien, als teeken
van verhuring tegen 1.— per plaats. Voorts
waren er 20 stoelen tegen 1.25 en 42 stoelen
a 0.15.
2e. Een derde gedeelte van de opbrengst
van het dorpswaaggeld van de Bommelsche en
Plaatsche Stoof (meekrapstoof) waarover in de
volgende eeuw een zeer langdurig en kostbaar
proces is gevoerd en waarop wij nader terug
hopen te komen.
Voorts de collecte, rechten en pacht, be-
grafenisgelden en classicale subsidie voor den
Schoolmeester.
De kerk kreeg in 1692 een model Kerk
meester-boekhouder in den persoon van Maar
ten Bigge.
Uit zijn rekening blijkt, dat de kerk toen
bezat aan landerijen 6 gemeten en 90 roeden
tegen 52.— totaal jaarlijksche pacht.
Tevens werd de kerk dat jaar vereerd met
een legaat van de Weduwe van Jan Arense
Pover, in leven diaken (en die zelf bij zijn
overlijden in 1677 ook een legaat geschonken
had). Het bestond uit 200.gevestigd als
hypotheek op een huis aan de Voorstraat,
tegen 4)/> hetgeen toen bij de schenking
op 4 werd teruggebracht.
Terloops zij opgemerkt ,dat in dezen tijd
te Goeree stond (1678-1704) Ds. Petrus van
der Poel, de oudste zoon van onzen bekenden
kerkstichter.
Wat de Diaconie aangaat, zien wij in deze
jarèn het aantal zwervers verminderen, zoodat
de uitgaven zich deswege meer gaan bepalen
tot verpleging en onderhoud der armen. Een
enkel geval van geloofsvervolging komt nog
voor, n.l. van verdreven lieden uit den Palz
en Piemont. Zoo ook wekte een honderdjarige
bedelaar onze deernis op.
Het blijkt de gewoonte geweest te zijn, dat,
indien oude alleenstaande lieden, die in hun
levensavond gesteund waren door de Diaconie,
kwamen te overlijden, hun inboedel publiek
verkocht werd ten bate der Diaconie.
Een paar van die gevallen zijn er uit 1649.
Maatje Isaaks Stevens was n.l. melaatsch.
Men kon haar in Den Bommel niet meer hou
den, en werd derhalve naar Dordrecht gebracht
Haar inboedel bracht 56..op. Zoo ook ging
het met Lijntje Hooghe, wier inboedel na haar
dood door Schout en Schepenen verkocht werd.
De opbrengst staat gespecificeerd in het
boek, o.a.
Een out kuers (keurslijfje) met kousen
en oude mantel1.
Twee oude treckmutsen met wat brand
hout 3.30
nogh hebt schoon geit in haer kist ge
vonden 3.
een ijzeren ketel'en een veltmande 0.55
een out bedde en wat rommelinge 3.10
een witte deken en een spinnewiel 3.55
enz. enz.
Maar ook andere tafereelen speelden zich
hier soms af.
In 1695 was n.l. een groot zeeschip onklaar
geraakt en door storm en ijsgang tegen de
wal terecht gekomen.
Zestig a zeventig bootsgezellen wisten het
dorp Den Bommel te bereiken en zochten alles
wat een mensch behoeft:onderdak .kleeding
en voedsel.
Men was met deze schare verlegen. Een
predikant was hier niet, want we waren drie
jarep vacant.
Men schafte van kerkewege echter spoedig
raad, door al deze lieden te onthalen op brood,
boter en kaas, waarna zij met moeite van het
dorp werden verwijderd.
In het boek waarin de kerkelijke formaliteiten
zijn geschreven troffen wij de volgende attes
tatie formule aan
„Voor geschreven formulier om eene attes
tatie te geven aen een, Lidmaat die na een
andere plaats gaat woonen.
N. N. is lidmaat der gereformeerde kerke
J. Christi alhier in den bommel, gesond int
geloove en stigtelijk van Leven, immers soo
veel ons bekent is, versoeken derhalve de E.
broederen en opsienders der gemeente J. Christi
totdit ons getuigenis geloof te geven
en de voorn: broeder of suster onder haar
Christelijk opsigt tot de gemeenschap van
Christi kercke en tafel toe te laten. Actum
den bommel den1714 uit name en last
des kerkenraads."
Hieruit blijkt ons, dat onze vaderen spraken
van de gemeente van Jezus Christus, en wij
van „Hervormde gemeente". Voorts, dat de
attestatie toegang verleent tot het H, Avond
maal, hetgeen tegenwoordig ook maar al te
zeer op de attestatie-formulieren ontbreekt.
Alles een kenmerk van geestelijken achter
uitgang.
Een attestatie is meer dan een bewijs van
lidmaatschap. Dit laatste kan dienst doen als
verhuisbiljet, een attestatie mag daarvoor niet
verlaagd worden, want zij is een getuigschrift
omtrent geloof en leven.
In hetzelfde boek staat
„Hoe dat men den ondertrouw moet doen.
Nota dient eerst nagesien of de persoonen
die geerne in ondertrouw souden opgenomen
werden, behoorlijke actens hebben van de Secre
tarissen onder welkers ressort sij woonen, tzij
Pro Deo of voor geld,
en dan ten tweeden dient gelet of het zegel
waarop den ondertrouw sal geschreven werden
wel is een zegel van 6 stuyvers behalven de
verhooginge.
Eindelijk geen attestatie, dat de gebooden ge
gaan sijn, nog troubrief te geven sondert voor
noemde zegel telkens nieuw te gebruiken.
Had men op dit alles gelet en de stukken
accoord bevonden, zoo volgde:
N. N. (jongeman) gebooren (b.v. in de
oude tong, met (jongedochter) gebooren in
beide woonende op den bommel, wettig on-
dertrout den
Notaindien de gebooden op een andere
plaats ook moeten gaan, soo mag men op het
zelve zegel daar den ondertrou op geschreven
is het versoek schrijven dat de gebooden ook
mogen in de voorn, plaats afgelesen werde.
Aldus
Alsoo de bruidegom ofte de bruid nog laast
gewoont heeft tesoo versoecken wij
de Eerw. broeders en opsienders der gem. J.
Christi aldaar, dat ook volgens gewoonte de
huwelijks geboodep in haar kerkelijke woon
stede mogen werden afgelesen en dat ons van
desselfs uitslag des daartoe versogt sijnde, mag
kennis gegeven werden. Uit last des Kerke-
raads.
(Wordt vervolgd)
itni
CHRISTELIJK-SOCIALE BEGINSELEN.
(Vervolg).
Wij hebben in vorige nummers gewezen op
het Noachitisch Verbond, waarin de algemeene
genade (of misschien is het beter, ter voor
koming van misverstand, de benaming „gemeene
gratie" te gebruiken) het klaarst naar voren
treedt en waarin zij als het ware vasten vorm
verkrijgt.
Zij is echter uit den aard der zaak reeds
onmiddelijk na den val begonnen te werken.
Al wat de mensch, in tegenstelling met het in
Gen. 3 aangekondigde oordeel over de aarde,
ontvangen heeft, dankt hij aan deze genade
Gods ten opzichte van het natuurlijke leven.
Dat de aarde, om zijnentwil vervloekt, nog iets
anders voortbrengt dan doornen en distelen, het
vindt zijn oorzaak in de gemeene gratie.
En deze staat ook niet ten eenenmale los
van de bijzondere genade. Integendeel. Gelijk
alle vloek voortspruit uit den eersten Adam
en diens val, ligt de bron van alle zegen in
het beloofde Vrouwenzaad.
Juist het blind zijn hiervoor is het, dat Kaïn
eene offerande deed brengen, bij dien eersten
dankstond na den val, die God niet kan be
hagen. Hij leefde nog uit het verbroken werk
verbond en meende met de vrucht van den
arbeid zijner handen Gode tegemoet te kunnen
treden. Abel daarentegen ziet ook de natuurlijke
zegeningen als voortvloeiende uit hetgeen de
Heere beloofd had, en hij brengt een offerande
des geloofs. Hij leefde uit het genadeverbond.
Hoewel dus de gansche wereld deelt in de
zegeningen, die het gevolg zijn van de bijzon
dere genadegedachten Gods ten opzichte van
Zijn volk, en van de vleeschwording des
Woords in de volheid des tijds, de rechte
waardeering van deze goederen en van
de verhoudingen, die tusschen de menschen on
derling met betrekking tot deze goederen ont
staan, kan echter slechts gevonden worden,
waar men leeft bij het licht van de openbaring
van God's bijzondere genade in Christus.
Met voorbijgaan van het aartvaderlijke tijd
perk, waarin ons alleen de aantrekkelijke ver
houding tusschen Abraham en Eliëzer treft,
willen wij dan eens letten op de sociale ver
houdingen onder het uit Abraham gesproten
Bondsvolk Israël.
Israël heeft, naast de wet der zeden en zijne
ceremonieele of schaduwachtige wetten, ook zijn
burgerlijke wetten van God ontvangen.
En deze wetgeving, gelijk zij ook betrekking
heeft op het maatschappelijk leven, draagt een
humanitair karakter, d.w.z. zij beteugelt op
sterke wijze de zelfzucht en eischt het rekening
houden met de belangen van den naaste.
In tal van bepalingen omtrent het niet-in-
houden van het loon van den arbeider, om
trent het pandrecht, woeker, zelfs in bepalin
gen, die bedoelen het leven van den naaste te
ontzien en te beveiligen.
Wanneer we thans b.v. een wetgeving heb
ben, die eischt, dat bepaalde voorzorgsmaat
regelen bij fabrieksinrichting en dergelijke ge
nomen worden, ter voorkoming van ongelukken,
dan is dit niet de uitdrukking van een bijzonder
hoog peil van menschlievendheid, waartoe wij
onder den invloed van een hoog-verlicht libe
ralisme in de vorige eeuw eerst zouden ge
komen zijn, maar wij zien de grondbeginselen
van een dergelijke wetgeving reeds in de Mo
zaïsche wet.
Zoo lezen we in Deuteronomium 22 de ver
plichting om rondom het platte dak een balus
trade aan te brengen, „opdat gij geen bloed
schuld op uw huis legt, wanneer iemand val
lende daarvan afviel".
Zoo zou er veel meer te noemen zijn, maar
liever willen we er op wijzen, dat reeds de
Mozaische wet, de plant der zelfzucht niet al
leen besnoeit, maar ook in den wortel aantast,
waar zij eischt den naaste lief te hebben als
zichzelven en dat niet alleen den volksgenoot,
maar ook den vreemdeling. Slechts grove on
kunde ziet immers het gebod der naastenliefde
als iets, dat eerst door de openbaring onder
den nieuwen dag te voorschijn zou gekomen
zijn.
De Heere zelve neemt als de opperste Ko
ning over het volk Zijns eigendoms, ook de
maatschappelijke verhoudingen onder Zijn be
scherming, wijst den wortel aan, waaruit de ge
dragingen moeten voortvloeien.
En al brengt het feit der zonde met zich,
dat de mensch ook ten opzichte van zijnen
naaste, de wet, die geestelijk is, niet kan en
niet wil vervullen, de Heere handhaaft Zijn
rechtmatigen eisch en straft hetgeen zich als
overtreding van Zijn gebod openbaart.
Daarom spreekt de Heere het telkens uit, dat
Hij denverdrukte zal beschermen, hem recht
zal doen, hem hooren zal, als Hij tot Hem
roept en worden verschillende wetten, ook ten
opzichte van het maatschappelijk leven, in hun
geheel bijzonder licht gesteld onder deze bij
zondere openbaring, door de plechtige toevoe
ging, die we b.v. in Leviticus 19 aan het einde
telkens vinden: „Ik ben de Heere
Het zou ons te ver voeren en buiten het
bestek van ons Zondagsblad vallen, waarin
B