iRTEN|
.DEN
EN Zn.
Mand-Tel. 1029
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
BIEDING
S EN
PPEN
1 KELEN
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
UT 132 óostëïwii
No. 3487
WOENSDAG 21 NOVEMBER 1928
43STE JAARGANG
|ELLEN
f*Rhevm&tiek
Klooster&alsem y
ST. NICOLAAS!
Het huisje aan den Zeedijk
r stellen wij
arkrijgbaar,
rraad strekt
t moderne
oor den ge-
van slechts
i *OV2 X 5 c.M.
bevelend
sommelsdijk
GsliiKrichters
accumulatoren
Tegenover de
W. BOEKHOVEN A ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Gemeene Gratie en
Maatschappelijk leven.
I Geen goud 1
I zoo goed" f
NAASTENLIEFDE.
ZEER GESCHIKT VOOR
I
v V-
in Uw kippen hebben N«e®
oer
2,- en 50 kilo f 8,75. Waar
vraagd.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling!
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. ïnterc.No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zQ beslaan.
Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
IN DE GOEDE RICHTING.
Ds. Kersten hield bij de algemeene beschou
wingen zijn jaarlijksche rede over art. 36 en de
coalitie.
Eén zinnetje uit dat betoog trok bizonder on
ze aandacht.
We geven het hier woordelijk weer zooals
we het vonden in het verslag in zijn eigen blad
en waarin het cursief gedrukt stond.
Daar staat„Willem van Oranje tastte in
dezen mis."
Het ging hier over het zoeken van hulp bij
het Roomsche Frankrijk tegen de macht van
Spanje.
En daarin heeft Prins Willem misgetast, zegt
Ds, Kersten.
We noemen deze bekentenis een stap in de
goede richting.
Levendig herinneren we ons een debat tus-
schen een onzer sprekers en een Staatk. Geref.
voorman, een hoofd van een school, waarbij
deze laatste trachtte Willem van Oranje tegen
de Antirev. Partij uit te spelen. Hij toch was de
geloofsheld geweest, die goed en bloed feil had
in den kamp voor vrijheid van geloof en ge
weten, tegen Rome's macht en nu willen de
Antirev. met die Roomsche coaliseeren.
Dat is een slag in het gezicht van den Vader
des Vaderlands
Zoo redeneerde die man.
En zoo was in dien tijd een jaar of vier
geleden algemeen de redeneering onder de
Staatk. Geref.
De Anti-Rev. politiek was een verloochening
van den worstelstrijd en de offers door Prins
Willem gebracht.
En nu zegt de leider dier partij en hij laat
het cursief drukken „Willem van Oranje
tastte in dezen mis."
We zouden zeggen hier hebben we een van
de goede vruchten van het boek van den heer
De Wilde.
Dit boek dwong tot historie-onderzoek in
Staatk. Geref. kring, en vanzelf bracht dat on
derzoek eenige teekening in het Staatk. Geref.
historisch besef.
Met het gevolg, dat thans wordt toegegeven
dat een mistasten, een vergissen bij onze vade
ren, zelfs bij een geloofsheld als Prins Willem
van Oranje toch mogelijk is geweest.
Zou dat geen stap in de goede richting zijn
Inderdaad is het dat
Vroeger werd in de Staatk. Geref. partij de
tegenstelling aldus gemaakt: de oude Geref.
vaderen en del neo-Gereformeerden, en werd
het de A.-R. partij als een groote grief aange
wreven, dat zij durfden zeggen dat die vaders
zich op één punt vergist hadden.
En nu stelt de leider der S.G.P. de tegenstel
ling anders.
Ze gaat nu tusschen die Geref. vaderen zelve;
eenerzijds Datheen en z'n volgelingen en ander
zijds Prins Willem van Oranje en z'n volge
lingen.
Ds. Kersten zegt nu Prins Willem van Oran
je heeft zich vergist.
En wij zeggen Datheen heeft zich vergist.
Ons dunkt zoo wordt het probleem toch heel
wat zuiverder gesteld dan de S.G.P. vroeger
deed.
We gaan zij het langzaam in de goede
richting.
O, De Wildeal ware dit de eenige vrucht
van uw boek Om de Vrijheid, we zouden uw
arbeid reeds rijk beloond achten
ui.
De Gemeene gratie, zooals we dit in voor
gaande artikelen hebben uiteengezet vindt haar
vast historisch uitgangspunt in het Verbond,
dat God na den zondvloed met Noach heeft op
gericht.
Ge vindt dit omschreven in Genesis VIII 21
en 22 en Genesis IX. De regenboog werd het
teeken van dit Verbond der Gemeene gratie.
Zooals we reeds er opmerktenwas de ge
meene gratie reeds terstond na den val van
het eerste menschenpaar in werking getreden
en was een verder levensbestaan hierdoor
mogelijk geworden, maar toen stond het alles
nog los, en de zondvloed was van dit losstaan
der gemeene gratie het bewijs.
In het Noachitisch Verbond heeft God de
gemeene gratie voor alle tijden en voor alle
menschen vastgelegd. Hij heeft daarbij Zijn on
veranderlijk Woord gegeven, dat de zegenin
gen in het rijk der natuur niet zouden ophou
den, zoodat alle menschelijk leven in dit me-
zèch der ongerechtigheid nochtans kan voort
bestaan en zich ontwikkelen tot den dag des
oordeels als de aarde in de brandende elemen
ten zal gezuiverd worden van den laatsten smet.
Wij hebben eenigszins uitvoerig bij de betee-
kenis van de gemeene gratie stilgestaan opdat
duidelijk zij wat hiermede bedoeld wordt en er
in dit opzicht geen misverstand rijzen zal.
Daar we vervolgens uitsluitend zullen han
delen over de gemeene gratie en het maatschap
pelijk leven, heeft men wel goed voor het oog
te houden, dat de gratie algemeen is, dus niet
alleen voor het maatschappelijk leven maar
voor alle levensopenbaring, zoowel voor de
natuur, de planten- en dierenwereld als voor
den staat, de school, het huisgezin, het indi-
vidueele menschenleven enz.
Het zou echter te ver voeren hier alles te be
spreken. Wie zich hiertoe aangetrokken gevoelt,
en het is een hoogst leerzame en dankbare stu
die verwijzen we naar het standaardwerk
van Dr. A. KuyperDe gemeene gratie (in drie
deelen). In dit schitterend studiewerk wordt
dit leerstuk in drie afzonderlijke gedeelten be
handeld. Ie het geschiedkundige, 2e het leer
stellige en 3e het praktische gedeelte. Een mooie
studie voor de lange winteravonden
Wij bepalen ons hier tot de gemeene gratie
en haar beteekenis voor het maatschappelijke
leven.
„Kerk, staat en maatschappij".
Vaak wordt dit trio door ons genoemd.
Weten wij wel wat we er mede bedoelen
Kunnen we het onderscheid tusschen staat
en maatschappij scherp omlijnen
Het komt hier op scherpe onderscheiding en
precisieering aan.
De maatschappij heeft een eigen wezen, en
de staat idem.
Vooral in onze dagen mag hierop wel goed
gelet worden.
Voornamelijk van de zijde van het socialisme
is men er voortdurend op uit om het maatschap
pelijk leven onder de leiding en de curateele
van den Staat te brengen.
Het beginsel van het socialisme eischt dat de
Staat de Alvader, de voedsterheer van het gan-
sche maatschappelijke leven wordt.
Hierop bouwt deze richting de heilstaat.
Kan dat en mag dat
Als we letten op het wezensonderscheid tus
schen beiden .zullen we zien dat socialisme hier
een zeer gevaarlijken weg in wil, een weg die
ons niet bij den heilstaat maar bij den onder
gang van het maatschappelijk leven brengen zal.
De maatschappij is opgekomen, vanzelf, spon
taan uit het gezinsleven.
De maatschappij heeft zich allengs, vanzelf
uit het gezinsleven ontwikkeld.
Zij is er uit opgegroeid. Zij is het vrije ge
meenschapsleven tusschen die menschen uit die
verschillende gezinnen onderling.
De maatschappij is geboren.
De Staat is een instituut dat door menschen
opzettelijk gemaakt is. De Staat is een instel
ling van een volk onder een overheid, gehou
den aan vaste wetten.
Men gevoelt, hier is wezenlijk, principieel on
derscheid.
Zonder den bepaalden wil van den mensch
zou er toch een maatschappij zijn.
Maar zonder den opzettelijken wil van den
mensch is er geen staat.
Het gemeenschappelijk leven is een orga
nisme, dat de wetten, waaraan het onderworpen
is in zich zelf heeft.
De Staat is een mechanisme wier wetten
van buitenaf zijn opgelegd.
Dit geeft aan de maatschappij primaire rech
ten boven den Staat. Dit stelt de maatschappij
superieur boven den staat.
Hieruit vloeit voort, dat de maatschappij
geen staat als Alvader boven zich hebben kan.
Het fijne organisme zou door het lompe, grove
staatsmechanisme vernield worden.
De maatschappij moet als ieder organisme
aan eigen wetten gehoorzamend, vrij en on
gebonden kunnen opbloeien, en zich ontwikkelen
in natuurlijken groei. En eerst als de natuur
lijke groei „producten" geeft, menschelijke in
stellingen, dan mag de staat optreden om door
wettelijke regelen het recht te handhaven en
het zwakke te sterken en de orde te binden.
We laten nu verder het Staatsleven in dit
verband rusten, we hebben het alleen even
aangestipt om goed het onderscheid tusschen
Staat en Maatschappij te laten zien.
Wat is nu gemeene gratie voor het Maat
schappelijk leven
Den mensch is ingeschapen een behoefte tot
gemeenschapsleven.
We zijn uit een bloede geschapen en zijn
op elkander aangewezen. We zijn elkanders
leden. De hand, de voet en het oog kunnen
elkander niet missen.
Dat brengt solidariteit in de samenleving.
Door de zonde kwam de dreiging van gevaar
en dood.
Dat gevaar dreigt aan alle kanten. Bij ge
boorten en groei en leven, bij arbied en rust,
van de zijde der natuur, door gif in het planten
rijk, van de zijde der dierenwereld, door krank
heden, ongevallen en zooveel meer als ieder
onzer kan opnoemen.
Dat gevaar is er door de zonde.
Dit staat' voor alles voor ons vast.
Maar we hebben gezien, dat de gevolgen
De ware oorzaak van die ellendige pijne»,
m die ongeschikt maken voor eiken arbeid,
is nog weinig bekend. Maar de ervaring
heeft geleerd, dat masseeren met Akker's
Kloosterbalsem in staat is, de pijn aanmer
kelijk te verzachten. Gij behoeft niet
oud te worden, voordat ge oud zijtl
dier zonde door God in Zijn gemeene gratie
zijn getemperd.
God deed dit om Zijn schepping in stand
te houden en Zijn particuliere, zaligmakende ge
nade voor de Kerke Christi mogelijk te maken.
En nu is het Gods eisch, dat we die tem
pering der gevolgen van de zonde in de hand
zullen werken.
We hebben met mannenmoed de gevolgen
der zonde in al die levensgevaren die ons be
dreigen tegen te gaan.
Als ons ziekte dreigt geeft God in gemeene
gratie ons in planten, kruiden, enz., middelen
tot herstel. We hebben dus in den weg der
middelen een dokter te raadplegen.
Voedsel en kleeding en deksel is alles ge
meene gratie, maar wordt ons in den weg der
middelen door God beschikt, opdat we aan
de gevolgen der zonde, de levensgevaren van
honger, koude en ontbering ontkomen.
God wil dat niet slechts, maar God eischt
dat van ons.
Dat is onze plicht, onze dure roeping.
Welnu, tegen al die gevaren, die door de
zonde ons leven bedreigen, hebben we te strij
den. En het geschapen zijn uit ééne bloede,
uit één menschelijk geslacht brengt mede, dat
we tegen die gemeenschappelijke gevaren aan
sluiting zoeken en vinden bij onze medemen-
schen.
Die samenleving zou er ook zijn zonder
zondeval.
God heeft de samenleving gewild.
Maar de zonde bracht storing. Kaïn sloeg
Abel dood.
Toen is Gods gemeene gratie tusschenbeide
getreden en heeft het leven in gezin, staat en
maatschappij veilig gesteld.
En nu rust onze maatschappelijke samenleving
niet op de aaneensluiting van Gods volk in
eigen kerkgemeenschap, afgezonderd van de
wereld, maar het maatschappelijke leven rust
op het terrein der gemeene gratie.
De „Dooprsche mijding" wilde wel een an
deren kant uit. Ontvlood de booze wereld en
liet ze aan zichzelve over.
Maar dat strijd tegen Gods Woord.
Niet dat ze uit de wereld worden wegge
nomen, maar dat ze bewaard blijven van den
booze, was het ge*bed des Heeren.
»En gij zult uwen naasten liefhebben als
U zelf.«
Zoo luidt één van de grootste geboden die
men vindt in de Heilige Schrift.
Liefhebben is iets, dat bij ons geestelijk
leven thuis behoort. Men kan zoo maar niet
een beetje gaan liefhebben, dat gaat niet.
Neen, het komt rechtstreeks van ons hart.
Men kan veel houden van vrouw of kin'
deren, vader of moeder, of van onze naaste
bloedverwanten, en wil het goed zijn, moet
dat ook echte liefde zijn, maar dat is nog
niet wat bedoeld wordt in den eersten regel.
Naastenliefde wil zeggen, liefde voor alle
menschen, negers, roodhuiden en blanken,
allemaal. Dat is het waar Christus op wijst.
Iedereen liefhebben als u zelf. Kan dat? Ja,
menschen die van God kunnen getuigen, die
beseffen wat naastenliefde is. En hoe dikwijls
voeren zulke menschen niet ëen strijd met de
wereld voor hun ziele leven, want van nature
is men geneigd al onze naasten te haten.
Wanneer niet de bewarende hand Gods ons
leidt, wat zou er van terecht komen
We vertraden onze naasten »weg er mee,
Tl 5PEI,DJE,9 K
T1GE5PJE,
VOOR UW OUDSTE
YOUR UW JONGSTE
DOCHTE!
'I ELM O UWER
VUU1-
AYOOI
door
H. ZEEBERG.
35)
Zij begon maar met de eerst e bladzijde en
las: „In den beginne schiep God den hemel en
de aarde Het boeide haar zóc'j, dat zij bleef
doorlezen Genesis I geheel uit. Met een kleur
als vuur zat zij over den Bijbel gebogen. Want
het ontcijferen van den druk. die ;n zij niet kende
zij begreep, dat het kwam, omdat het zulk
een ouden Bijbel was kos tte haar groote
moeite. Diep werd zij getroffe ut door de een
voudige en toch zoo machtige- ïaal. Het was
alles volkomen nieuw voor ha aT.
Achtereenvolgens las zij Hoofdstuk II en III
van het eerste Bijbelboek. En toen duizelde het
haar, als voelde zij instinctmatig, dat het leven
der menschen op aarde hier zijn oorsprong
vond. Zóóveel begreep zij er wel van, dat hier
scheiding werd gemaakt tusschen het goede en
het kwade. Maar verder kw;am zij niet. Het
bleef haar een onoplosbaar raadsel.
Zij sloeg de bladen om. Tot aan het hoofd
der pagina's zij het woord „Psalmen"" ontdekte.
En toen was de honderd zeven en veertigste
gauw gevonden.
Ingespannen ging zij lezen: „Looft den Heere
want onzen God te psalmzingen is gc tec1..'dewijl
Hij liefelijk is; de lof is betamelijk. i
„De Heere bouwt Jeruzalem, Hij vv-gadert
Israels verdrevenen.
„Hij geneest de gebrokenen van h art en Hij
ve« ze in hunne smarten.
..Hij telt het getal der sterren. Hij noemt ze
alle bij name.
..Onze Heere is groot en van v «s>3 kracht,
jns verstands is geen getal.
„De Heere houdt de zachtmoedigen staande,
de goddeloozen vernedert Hij tot de aarde toe.
„Zingt den Heere bij beurte met dankzegging,
psalmzingt onzen God op de harp,
„die de hemelen met wolken bedekt, die voor
de aarde regen gebiedt, die het gras op de
bergen doet uitspruiten
„die het vee zijn voeder geeft, den jongen
raven, als zij roepen.
„Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards.
Hij heeft geen welgevallen aan de beenen des
mans,
„de Heere heeft een welgevallen aan degenen,
die Hem vreezen, die op Zijne goedertierenheid
hopen.
„O, Jeruzalem, roem den Heere, o, Sion, loof
uwen God
„Want Hij maakt de grendelen uwer poorten
sterk, Hij zegent uw kinderen binnen in u.
„Die uwe landpale in vrede stelt; Hij ver
zadigt u met het vette der tarwe.
„Hij zendt zijn bevel op aarde, Zijn woord
loopt zeer snel.
„Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit den
rijm als asch.
„Hij werpt zijn ijs henen als stukken: wie
zou bestaan voor Zijn koude?
„Hij zendt zijn woord en doet ze smelten;
Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien
henen.
„Hij maakt Jacob zijn woorden bekend, Israël
zijn inzettingen en zijn rechten.
„Alzoo heeft Hij aan geen volk gedaan; en
Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah
Lia keek op, toen zij den Psalm gelezen had.
Zij begreep er niets van. Zou Grootmoeder,
zouden de menschen, die in den Bijbel lazen,
dat nu wel begrijpen Zouden zij alle.» be
grijpen 7
Toen ging haar in eenen een licht op: in de
kerk werd dat alles aan de menschen ver
klaard
En in haar op kwam een onzegbaar verlangen
er méér van te weten
Mijmerend bleef Lia zitten. Tot de oude
Friesche hangklok half elf sloeg.
Daar schrok zij van op. Half elf. En om
twaalf uur zou Grootmoe pas terugkeeren.
Zou zij eens naar Vrouw Goedegebuure
gaan Dat kortte het lange wachten wat. In
lezen had zij nu toch geen zin.
Lia stond op, sloeg, nadat zij de sleekachel
van brandstof voorzien had, haar mantel om
en liep door de sneeuw, die knerpte onder
haar voeten, den weg af, om weldra aan te
landen bij de buurvrouw, die in een huisje
woonde, dat wonderveel op dat van Groot-
Inoeder geleek.
Met verwondering zag vrouw Goedegebuure
haar aan.
„Mag ik wel een oogenblikje met u komen
praten vroeg Lia. „Ik ben zoo alleen en het
duurt nog zoolang eer Grootmoeder terug komt".
„Met alle plezier juffrouw", zei de vrouw,
wat verlegen. „Ik dacht, dat u naar de kerk
was".
„Daar ga ik niet heen", antwoordde Lia. ,,'k
Ben er nog nooit geweest. Vindt u dat noodig
voor jonge menschen
„Voor jonge menschen 't Is voor ieder
noodig. Voor ieder. Ook voor kinderen. Ik ben
juist bezig de kinderen voor te lezen uit het
boek met Bijbelsche geschiedenissen. Dat heeft
Betsy verleden jaar Kerstmis van de Zondags
school gehad".
„Zoo", zei Lia. „Maar dat begrijpen ze toch
nog niet
„Het valt mee juffrouw. Zooals het in dit
boek staat begrijpen ze het wel. En wat ze
niet begrijpen leeren ze later wel. Gaat u nooit
naar de kerk
De buurvrouw stond versteld over zichzelf,
dat zij zoo vrij met deze dame sprak en maar
op den man af vroeg, 't Kwam zeker, doordat
zij zoo vriendelijk en eenvoudig was.
„Neen, ik kom nooit in een kerk. 'k Ben het
thuis nooit geleerd", antwoordde Lia.
„Dan is u met al uw rijkdom toch zéér arm",
merkte vrouw Goedegebuure op.
„Hoe bedoelt u dat vroeg Lia verbaasd.
„Wat is het leven zonder Christus was de
wedervraag. v
„Ik begrijp u niet, vrouw Goedegebuure, Wie
is Christus Is dat God
„Maar mijn lieve mensch, we leven toch in
een Christelijk land U hebt, al gelooft u niet
in Hem, wel eens van onzen Heiland gehoord
Waarvoor hebben we anders ieder jaar Kerst
mis
„O, die in Bethlehem geboren is vroeg
Lia. „Jawel, dat heb ik in het Kerstnummer
van „De Groene" wel eens gelezen".
„Ik weet niet wat dat is", zei de vrouw,
terwijl de kinderen, wie zij zat voor te lezen
toen Lia binnenkwam, deze met open mond
aanstaarden. „Ik weet niet wat dat is. Maar
ik weet wel, dat die geschiedenis in mijn Bijbel
staat: Lukas 2. Als dat hoofdstuk niet in den
Bijbel stond, dan zag het er maar slecht uit
met ons".
„Waarom Worden we daar dan beter van
Vrouw Goedegebuure zat in een groote moei
lijkheid. Het was niet zoo eenvoudig, vond zij,
dit ontwikkelde meisje, die van den weg der
zaligheid intusschen niets wist, aan het ver
stand te brengen wat zij bedoelde.
„Wel, als de Heerë Jezus niet geboren was",
zeide zij, „dan zouden wij, als wij sterven voor
eeuwig verloren zijn. Hij is de Zaligmaker van
zondaren. Wie in Hem gelooft behoeft niet
bang te zijn om te sterven. Want die is be
houden".
Het was voor Lia orakeltaal, wat de vrouw
wel zag. Maar zij wist niet, hoe zij zich dui
delijker uitdrukken zou.
„Maar die Jezus van Nazareth was toch maar
een gewoon mensch, alleen wat beter dan an
dere menschen 7"
„Hij is de Zoon van God, juffrouw", zei de
vrouw, op zulk een toon van eerbied, dat Lia
haar verbaasd aanstaarde. „Hij kwam op de
wereld om zondaren zalig te maken. De eerste
menschen Adam en Eva (Lia luisterde scherp
toe, want daarover had zij zooeven gelezen in
den Bijbel van Grootmoeder) waren goed ge
schapen, zonder zonde. Maar zij waren moed
willig ongehoorzaam. Zoo kwam de zonde in
de wereld. Zoo kwam ook de dood. En nu
zouden alle menschen bij hun sterven voor altijd
verloren zijn als God Zijn Zoon niet gezonden
had, om te verlossen van den dood hen, die
in Hem gelooven willen".
Vol vuur sprak de eenvoudige vrouw van
den landarbeider, Lia merkte het op. Daar zat
iemand met yolle overtuiging te redeneeren.
„Ik begrijp het nog niet goed", zei Lia.,, Alle
menschen sterven toch? En dan is het toch
afgeloopen
„Het eerste is waar juffrouw: alle menschen
sterven. Dat heeft God de Heere zoo ingesteld.
De dood is een straf op de zonde van Adam
en Eva, in wie alle menschen gezondigd heb
ben. Maar het tweede is niet waar: als wij
sterven is het niet afgeloopen. Dan begint het
pas. Dan begint het eeuwige leven in den
hemel of de eeuwige dood in de hel".
„Dood is toch dood Die is toch voor alle
menschen gelijk vroef Lia.
„Neen juffrouw, laat u dat niet wijsmaken.
Dat is niet waar. De Bijbel zegt het anders.
De dood is iets verschrikkelijks. Maar voor
wie in den Heere Jezus gelooven is de dood
geen verschrikking, want zij weten, dat de Hei
land voor hen geleden heeft, maar ook voor
hen is opgestaan. Hun zonden zijn vergeven
in Zijn bloed. En als zij sterven gaat hun ziel
naar den hemel. U weet toch wel, dat onze
ziel onsterfelijk is Ons lichaam gaat dood en
wordt begraven. Maar onze ziel blijft leven. Als
wij in God den Heere en in Jezus Christus ge
looven, dan woont, na onzen dood, onze ziel
eeuwig in den hemel, waar het o zoo heerlijk
is. Daar is geen armoede en geen ziekte, omdat
er geen zonde is".
(Wordt vervolgd).