iRTEN| .DEN EN Zn. Mand-Tel. 1029 Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. BIEDING S EN PPEN 1 KELEN IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON UT 132 óostëïwii No. 3487 WOENSDAG 21 NOVEMBER 1928 43STE JAARGANG |ELLEN f*Rhevm&tiek Klooster&alsem y ST. NICOLAAS! Het huisje aan den Zeedijk r stellen wij arkrijgbaar, rraad strekt t moderne oor den ge- van slechts i *OV2 X 5 c.M. bevelend sommelsdijk GsliiKrichters accumulatoren Tegenover de W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Gemeene Gratie en Maatschappelijk leven. I Geen goud 1 I zoo goed" f NAASTENLIEFDE. ZEER GESCHIKT VOOR I v V- in Uw kippen hebben N«e® oer 2,- en 50 kilo f 8,75. Waar vraagd. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling! BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. ïnterc.No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zQ beslaan. Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. IN DE GOEDE RICHTING. Ds. Kersten hield bij de algemeene beschou wingen zijn jaarlijksche rede over art. 36 en de coalitie. Eén zinnetje uit dat betoog trok bizonder on ze aandacht. We geven het hier woordelijk weer zooals we het vonden in het verslag in zijn eigen blad en waarin het cursief gedrukt stond. Daar staat„Willem van Oranje tastte in dezen mis." Het ging hier over het zoeken van hulp bij het Roomsche Frankrijk tegen de macht van Spanje. En daarin heeft Prins Willem misgetast, zegt Ds, Kersten. We noemen deze bekentenis een stap in de goede richting. Levendig herinneren we ons een debat tus- schen een onzer sprekers en een Staatk. Geref. voorman, een hoofd van een school, waarbij deze laatste trachtte Willem van Oranje tegen de Antirev. Partij uit te spelen. Hij toch was de geloofsheld geweest, die goed en bloed feil had in den kamp voor vrijheid van geloof en ge weten, tegen Rome's macht en nu willen de Antirev. met die Roomsche coaliseeren. Dat is een slag in het gezicht van den Vader des Vaderlands Zoo redeneerde die man. En zoo was in dien tijd een jaar of vier geleden algemeen de redeneering onder de Staatk. Geref. De Anti-Rev. politiek was een verloochening van den worstelstrijd en de offers door Prins Willem gebracht. En nu zegt de leider dier partij en hij laat het cursief drukken „Willem van Oranje tastte in dezen mis." We zouden zeggen hier hebben we een van de goede vruchten van het boek van den heer De Wilde. Dit boek dwong tot historie-onderzoek in Staatk. Geref. kring, en vanzelf bracht dat on derzoek eenige teekening in het Staatk. Geref. historisch besef. Met het gevolg, dat thans wordt toegegeven dat een mistasten, een vergissen bij onze vade ren, zelfs bij een geloofsheld als Prins Willem van Oranje toch mogelijk is geweest. Zou dat geen stap in de goede richting zijn Inderdaad is het dat Vroeger werd in de Staatk. Geref. partij de tegenstelling aldus gemaakt: de oude Geref. vaderen en del neo-Gereformeerden, en werd het de A.-R. partij als een groote grief aange wreven, dat zij durfden zeggen dat die vaders zich op één punt vergist hadden. En nu stelt de leider der S.G.P. de tegenstel ling anders. Ze gaat nu tusschen die Geref. vaderen zelve; eenerzijds Datheen en z'n volgelingen en ander zijds Prins Willem van Oranje en z'n volge lingen. Ds. Kersten zegt nu Prins Willem van Oran je heeft zich vergist. En wij zeggen Datheen heeft zich vergist. Ons dunkt zoo wordt het probleem toch heel wat zuiverder gesteld dan de S.G.P. vroeger deed. We gaan zij het langzaam in de goede richting. O, De Wildeal ware dit de eenige vrucht van uw boek Om de Vrijheid, we zouden uw arbeid reeds rijk beloond achten ui. De Gemeene gratie, zooals we dit in voor gaande artikelen hebben uiteengezet vindt haar vast historisch uitgangspunt in het Verbond, dat God na den zondvloed met Noach heeft op gericht. Ge vindt dit omschreven in Genesis VIII 21 en 22 en Genesis IX. De regenboog werd het teeken van dit Verbond der Gemeene gratie. Zooals we reeds er opmerktenwas de ge meene gratie reeds terstond na den val van het eerste menschenpaar in werking getreden en was een verder levensbestaan hierdoor mogelijk geworden, maar toen stond het alles nog los, en de zondvloed was van dit losstaan der gemeene gratie het bewijs. In het Noachitisch Verbond heeft God de gemeene gratie voor alle tijden en voor alle menschen vastgelegd. Hij heeft daarbij Zijn on veranderlijk Woord gegeven, dat de zegenin gen in het rijk der natuur niet zouden ophou den, zoodat alle menschelijk leven in dit me- zèch der ongerechtigheid nochtans kan voort bestaan en zich ontwikkelen tot den dag des oordeels als de aarde in de brandende elemen ten zal gezuiverd worden van den laatsten smet. Wij hebben eenigszins uitvoerig bij de betee- kenis van de gemeene gratie stilgestaan opdat duidelijk zij wat hiermede bedoeld wordt en er in dit opzicht geen misverstand rijzen zal. Daar we vervolgens uitsluitend zullen han delen over de gemeene gratie en het maatschap pelijk leven, heeft men wel goed voor het oog te houden, dat de gratie algemeen is, dus niet alleen voor het maatschappelijk leven maar voor alle levensopenbaring, zoowel voor de natuur, de planten- en dierenwereld als voor den staat, de school, het huisgezin, het indi- vidueele menschenleven enz. Het zou echter te ver voeren hier alles te be spreken. Wie zich hiertoe aangetrokken gevoelt, en het is een hoogst leerzame en dankbare stu die verwijzen we naar het standaardwerk van Dr. A. KuyperDe gemeene gratie (in drie deelen). In dit schitterend studiewerk wordt dit leerstuk in drie afzonderlijke gedeelten be handeld. Ie het geschiedkundige, 2e het leer stellige en 3e het praktische gedeelte. Een mooie studie voor de lange winteravonden Wij bepalen ons hier tot de gemeene gratie en haar beteekenis voor het maatschappelijke leven. „Kerk, staat en maatschappij". Vaak wordt dit trio door ons genoemd. Weten wij wel wat we er mede bedoelen Kunnen we het onderscheid tusschen staat en maatschappij scherp omlijnen Het komt hier op scherpe onderscheiding en precisieering aan. De maatschappij heeft een eigen wezen, en de staat idem. Vooral in onze dagen mag hierop wel goed gelet worden. Voornamelijk van de zijde van het socialisme is men er voortdurend op uit om het maatschap pelijk leven onder de leiding en de curateele van den Staat te brengen. Het beginsel van het socialisme eischt dat de Staat de Alvader, de voedsterheer van het gan- sche maatschappelijke leven wordt. Hierop bouwt deze richting de heilstaat. Kan dat en mag dat Als we letten op het wezensonderscheid tus schen beiden .zullen we zien dat socialisme hier een zeer gevaarlijken weg in wil, een weg die ons niet bij den heilstaat maar bij den onder gang van het maatschappelijk leven brengen zal. De maatschappij is opgekomen, vanzelf, spon taan uit het gezinsleven. De maatschappij heeft zich allengs, vanzelf uit het gezinsleven ontwikkeld. Zij is er uit opgegroeid. Zij is het vrije ge meenschapsleven tusschen die menschen uit die verschillende gezinnen onderling. De maatschappij is geboren. De Staat is een instituut dat door menschen opzettelijk gemaakt is. De Staat is een instel ling van een volk onder een overheid, gehou den aan vaste wetten. Men gevoelt, hier is wezenlijk, principieel on derscheid. Zonder den bepaalden wil van den mensch zou er toch een maatschappij zijn. Maar zonder den opzettelijken wil van den mensch is er geen staat. Het gemeenschappelijk leven is een orga nisme, dat de wetten, waaraan het onderworpen is in zich zelf heeft. De Staat is een mechanisme wier wetten van buitenaf zijn opgelegd. Dit geeft aan de maatschappij primaire rech ten boven den Staat. Dit stelt de maatschappij superieur boven den staat. Hieruit vloeit voort, dat de maatschappij geen staat als Alvader boven zich hebben kan. Het fijne organisme zou door het lompe, grove staatsmechanisme vernield worden. De maatschappij moet als ieder organisme aan eigen wetten gehoorzamend, vrij en on gebonden kunnen opbloeien, en zich ontwikkelen in natuurlijken groei. En eerst als de natuur lijke groei „producten" geeft, menschelijke in stellingen, dan mag de staat optreden om door wettelijke regelen het recht te handhaven en het zwakke te sterken en de orde te binden. We laten nu verder het Staatsleven in dit verband rusten, we hebben het alleen even aangestipt om goed het onderscheid tusschen Staat en Maatschappij te laten zien. Wat is nu gemeene gratie voor het Maat schappelijk leven Den mensch is ingeschapen een behoefte tot gemeenschapsleven. We zijn uit een bloede geschapen en zijn op elkander aangewezen. We zijn elkanders leden. De hand, de voet en het oog kunnen elkander niet missen. Dat brengt solidariteit in de samenleving. Door de zonde kwam de dreiging van gevaar en dood. Dat gevaar dreigt aan alle kanten. Bij ge boorten en groei en leven, bij arbied en rust, van de zijde der natuur, door gif in het planten rijk, van de zijde der dierenwereld, door krank heden, ongevallen en zooveel meer als ieder onzer kan opnoemen. Dat gevaar is er door de zonde. Dit staat' voor alles voor ons vast. Maar we hebben gezien, dat de gevolgen De ware oorzaak van die ellendige pijne», m die ongeschikt maken voor eiken arbeid, is nog weinig bekend. Maar de ervaring heeft geleerd, dat masseeren met Akker's Kloosterbalsem in staat is, de pijn aanmer kelijk te verzachten. Gij behoeft niet oud te worden, voordat ge oud zijtl dier zonde door God in Zijn gemeene gratie zijn getemperd. God deed dit om Zijn schepping in stand te houden en Zijn particuliere, zaligmakende ge nade voor de Kerke Christi mogelijk te maken. En nu is het Gods eisch, dat we die tem pering der gevolgen van de zonde in de hand zullen werken. We hebben met mannenmoed de gevolgen der zonde in al die levensgevaren die ons be dreigen tegen te gaan. Als ons ziekte dreigt geeft God in gemeene gratie ons in planten, kruiden, enz., middelen tot herstel. We hebben dus in den weg der middelen een dokter te raadplegen. Voedsel en kleeding en deksel is alles ge meene gratie, maar wordt ons in den weg der middelen door God beschikt, opdat we aan de gevolgen der zonde, de levensgevaren van honger, koude en ontbering ontkomen. God wil dat niet slechts, maar God eischt dat van ons. Dat is onze plicht, onze dure roeping. Welnu, tegen al die gevaren, die door de zonde ons leven bedreigen, hebben we te strij den. En het geschapen zijn uit ééne bloede, uit één menschelijk geslacht brengt mede, dat we tegen die gemeenschappelijke gevaren aan sluiting zoeken en vinden bij onze medemen- schen. Die samenleving zou er ook zijn zonder zondeval. God heeft de samenleving gewild. Maar de zonde bracht storing. Kaïn sloeg Abel dood. Toen is Gods gemeene gratie tusschenbeide getreden en heeft het leven in gezin, staat en maatschappij veilig gesteld. En nu rust onze maatschappelijke samenleving niet op de aaneensluiting van Gods volk in eigen kerkgemeenschap, afgezonderd van de wereld, maar het maatschappelijke leven rust op het terrein der gemeene gratie. De „Dooprsche mijding" wilde wel een an deren kant uit. Ontvlood de booze wereld en liet ze aan zichzelve over. Maar dat strijd tegen Gods Woord. Niet dat ze uit de wereld worden wegge nomen, maar dat ze bewaard blijven van den booze, was het ge*bed des Heeren. »En gij zult uwen naasten liefhebben als U zelf.« Zoo luidt één van de grootste geboden die men vindt in de Heilige Schrift. Liefhebben is iets, dat bij ons geestelijk leven thuis behoort. Men kan zoo maar niet een beetje gaan liefhebben, dat gaat niet. Neen, het komt rechtstreeks van ons hart. Men kan veel houden van vrouw of kin' deren, vader of moeder, of van onze naaste bloedverwanten, en wil het goed zijn, moet dat ook echte liefde zijn, maar dat is nog niet wat bedoeld wordt in den eersten regel. Naastenliefde wil zeggen, liefde voor alle menschen, negers, roodhuiden en blanken, allemaal. Dat is het waar Christus op wijst. Iedereen liefhebben als u zelf. Kan dat? Ja, menschen die van God kunnen getuigen, die beseffen wat naastenliefde is. En hoe dikwijls voeren zulke menschen niet ëen strijd met de wereld voor hun ziele leven, want van nature is men geneigd al onze naasten te haten. Wanneer niet de bewarende hand Gods ons leidt, wat zou er van terecht komen We vertraden onze naasten »weg er mee, Tl 5PEI,DJE,9 K T1GE5PJE, VOOR UW OUDSTE YOUR UW JONGSTE DOCHTE! 'I ELM O UWER VUU1- AYOOI door H. ZEEBERG. 35) Zij begon maar met de eerst e bladzijde en las: „In den beginne schiep God den hemel en de aarde Het boeide haar zóc'j, dat zij bleef doorlezen Genesis I geheel uit. Met een kleur als vuur zat zij over den Bijbel gebogen. Want het ontcijferen van den druk. die ;n zij niet kende zij begreep, dat het kwam, omdat het zulk een ouden Bijbel was kos tte haar groote moeite. Diep werd zij getroffe ut door de een voudige en toch zoo machtige- ïaal. Het was alles volkomen nieuw voor ha aT. Achtereenvolgens las zij Hoofdstuk II en III van het eerste Bijbelboek. En toen duizelde het haar, als voelde zij instinctmatig, dat het leven der menschen op aarde hier zijn oorsprong vond. Zóóveel begreep zij er wel van, dat hier scheiding werd gemaakt tusschen het goede en het kwade. Maar verder kw;am zij niet. Het bleef haar een onoplosbaar raadsel. Zij sloeg de bladen om. Tot aan het hoofd der pagina's zij het woord „Psalmen"" ontdekte. En toen was de honderd zeven en veertigste gauw gevonden. Ingespannen ging zij lezen: „Looft den Heere want onzen God te psalmzingen is gc tec1..'dewijl Hij liefelijk is; de lof is betamelijk. i „De Heere bouwt Jeruzalem, Hij vv-gadert Israels verdrevenen. „Hij geneest de gebrokenen van h art en Hij ve« ze in hunne smarten. ..Hij telt het getal der sterren. Hij noemt ze alle bij name. ..Onze Heere is groot en van v «s>3 kracht, jns verstands is geen getal. „De Heere houdt de zachtmoedigen staande, de goddeloozen vernedert Hij tot de aarde toe. „Zingt den Heere bij beurte met dankzegging, psalmzingt onzen God op de harp, „die de hemelen met wolken bedekt, die voor de aarde regen gebiedt, die het gras op de bergen doet uitspruiten „die het vee zijn voeder geeft, den jongen raven, als zij roepen. „Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards. Hij heeft geen welgevallen aan de beenen des mans, „de Heere heeft een welgevallen aan degenen, die Hem vreezen, die op Zijne goedertierenheid hopen. „O, Jeruzalem, roem den Heere, o, Sion, loof uwen God „Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk, Hij zegent uw kinderen binnen in u. „Die uwe landpale in vrede stelt; Hij ver zadigt u met het vette der tarwe. „Hij zendt zijn bevel op aarde, Zijn woord loopt zeer snel. „Hij geeft sneeuw als wol, Hij strooit den rijm als asch. „Hij werpt zijn ijs henen als stukken: wie zou bestaan voor Zijn koude? „Hij zendt zijn woord en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien henen. „Hij maakt Jacob zijn woorden bekend, Israël zijn inzettingen en zijn rechten. „Alzoo heeft Hij aan geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah Lia keek op, toen zij den Psalm gelezen had. Zij begreep er niets van. Zou Grootmoeder, zouden de menschen, die in den Bijbel lazen, dat nu wel begrijpen Zouden zij alle.» be grijpen 7 Toen ging haar in eenen een licht op: in de kerk werd dat alles aan de menschen ver klaard En in haar op kwam een onzegbaar verlangen er méér van te weten Mijmerend bleef Lia zitten. Tot de oude Friesche hangklok half elf sloeg. Daar schrok zij van op. Half elf. En om twaalf uur zou Grootmoe pas terugkeeren. Zou zij eens naar Vrouw Goedegebuure gaan Dat kortte het lange wachten wat. In lezen had zij nu toch geen zin. Lia stond op, sloeg, nadat zij de sleekachel van brandstof voorzien had, haar mantel om en liep door de sneeuw, die knerpte onder haar voeten, den weg af, om weldra aan te landen bij de buurvrouw, die in een huisje woonde, dat wonderveel op dat van Groot- Inoeder geleek. Met verwondering zag vrouw Goedegebuure haar aan. „Mag ik wel een oogenblikje met u komen praten vroeg Lia. „Ik ben zoo alleen en het duurt nog zoolang eer Grootmoeder terug komt". „Met alle plezier juffrouw", zei de vrouw, wat verlegen. „Ik dacht, dat u naar de kerk was". „Daar ga ik niet heen", antwoordde Lia. ,,'k Ben er nog nooit geweest. Vindt u dat noodig voor jonge menschen „Voor jonge menschen 't Is voor ieder noodig. Voor ieder. Ook voor kinderen. Ik ben juist bezig de kinderen voor te lezen uit het boek met Bijbelsche geschiedenissen. Dat heeft Betsy verleden jaar Kerstmis van de Zondags school gehad". „Zoo", zei Lia. „Maar dat begrijpen ze toch nog niet „Het valt mee juffrouw. Zooals het in dit boek staat begrijpen ze het wel. En wat ze niet begrijpen leeren ze later wel. Gaat u nooit naar de kerk De buurvrouw stond versteld over zichzelf, dat zij zoo vrij met deze dame sprak en maar op den man af vroeg, 't Kwam zeker, doordat zij zoo vriendelijk en eenvoudig was. „Neen, ik kom nooit in een kerk. 'k Ben het thuis nooit geleerd", antwoordde Lia. „Dan is u met al uw rijkdom toch zéér arm", merkte vrouw Goedegebuure op. „Hoe bedoelt u dat vroeg Lia verbaasd. „Wat is het leven zonder Christus was de wedervraag. v „Ik begrijp u niet, vrouw Goedegebuure, Wie is Christus Is dat God „Maar mijn lieve mensch, we leven toch in een Christelijk land U hebt, al gelooft u niet in Hem, wel eens van onzen Heiland gehoord Waarvoor hebben we anders ieder jaar Kerst mis „O, die in Bethlehem geboren is vroeg Lia. „Jawel, dat heb ik in het Kerstnummer van „De Groene" wel eens gelezen". „Ik weet niet wat dat is", zei de vrouw, terwijl de kinderen, wie zij zat voor te lezen toen Lia binnenkwam, deze met open mond aanstaarden. „Ik weet niet wat dat is. Maar ik weet wel, dat die geschiedenis in mijn Bijbel staat: Lukas 2. Als dat hoofdstuk niet in den Bijbel stond, dan zag het er maar slecht uit met ons". „Waarom Worden we daar dan beter van Vrouw Goedegebuure zat in een groote moei lijkheid. Het was niet zoo eenvoudig, vond zij, dit ontwikkelde meisje, die van den weg der zaligheid intusschen niets wist, aan het ver stand te brengen wat zij bedoelde. „Wel, als de Heerë Jezus niet geboren was", zeide zij, „dan zouden wij, als wij sterven voor eeuwig verloren zijn. Hij is de Zaligmaker van zondaren. Wie in Hem gelooft behoeft niet bang te zijn om te sterven. Want die is be houden". Het was voor Lia orakeltaal, wat de vrouw wel zag. Maar zij wist niet, hoe zij zich dui delijker uitdrukken zou. „Maar die Jezus van Nazareth was toch maar een gewoon mensch, alleen wat beter dan an dere menschen 7" „Hij is de Zoon van God, juffrouw", zei de vrouw, op zulk een toon van eerbied, dat Lia haar verbaasd aanstaarde. „Hij kwam op de wereld om zondaren zalig te maken. De eerste menschen Adam en Eva (Lia luisterde scherp toe, want daarover had zij zooeven gelezen in den Bijbel van Grootmoeder) waren goed ge schapen, zonder zonde. Maar zij waren moed willig ongehoorzaam. Zoo kwam de zonde in de wereld. Zoo kwam ook de dood. En nu zouden alle menschen bij hun sterven voor altijd verloren zijn als God Zijn Zoon niet gezonden had, om te verlossen van den dood hen, die in Hem gelooven willen". Vol vuur sprak de eenvoudige vrouw van den landarbeider, Lia merkte het op. Daar zat iemand met yolle overtuiging te redeneeren. „Ik begrijp het nog niet goed", zei Lia.,, Alle menschen sterven toch? En dan is het toch afgeloopen „Het eerste is waar juffrouw: alle menschen sterven. Dat heeft God de Heere zoo ingesteld. De dood is een straf op de zonde van Adam en Eva, in wie alle menschen gezondigd heb ben. Maar het tweede is niet waar: als wij sterven is het niet afgeloopen. Dan begint het pas. Dan begint het eeuwige leven in den hemel of de eeuwige dood in de hel". „Dood is toch dood Die is toch voor alle menschen gelijk vroef Lia. „Neen juffrouw, laat u dat niet wijsmaken. Dat is niet waar. De Bijbel zegt het anders. De dood is iets verschrikkelijks. Maar voor wie in den Heere Jezus gelooven is de dood geen verschrikking, want zij weten, dat de Hei land voor hen geleden heeft, maar ook voor hen is opgestaan. Hun zonden zijn vergeven in Zijn bloed. En als zij sterven gaat hun ziel naar den hemel. U weet toch wel, dat onze ziel onsterfelijk is Ons lichaam gaat dood en wordt begraven. Maar onze ziel blijft leven. Als wij in God den Heere en in Jezus Christus ge looven, dan woont, na onzen dood, onze ziel eeuwig in den hemel, waar het o zoo heerlijk is. Daar is geen armoede en geen ziekte, omdat er geen zonde is". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1