L UIT HET WOORD J
b _i wl onder redactie van ■■hhhskhmbbi
c. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
Geestelijke Opbouw
l\ MAATSCHAPPELIJK
LEVEN "g
schetsen uit de
kerkgeschiedenis
ALLERLEI
saam
n VOOR DEN ZONDAG "j
OP ZONDAG 11 NOV. 1928
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. en 's av. Ds. van Ameide
(Oogstcoliecte).
Middelharnis, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur
Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop).
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Pol-
buijs (Oogstcoliecte) en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en s av.
6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av.
6 uur dhr. Vetter van Langstraat.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d.
Wal van Dirksland.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
dhr. van Yperen van Herkingen.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. van
Yperen.
Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal en 's av. lees
dienst.
Melissant, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel
lendam.
Stellendam, dhr. Bouman (dankst. v. h. gewas).
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Diemer.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en s av. 6 uur
leesdienst,
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
STICHTELIJKE OVERDENKING S
GEBED.
Aanzie mijne ellende en mijne moeite
en neem weg alle mijne zonden.
Ps. 25 18.
Het opschrift boven dezen Psalm luiert in
onzen vertaalden Bijbel: Een Psalm Davids.
Dit kan met het volste recht, aangezien het
stuk voorkomt in den Psalmenbundel.
Een nauwkeurig bijbellezer heeft echter dik
wijls gemerkt, dat er in de Schrift sommige
woorden cursief, d.i. schuin, gedrukt staan.
Dit is niet, omdat er nadruk op valt, zooals
in kranten en boeken dit een wijze van aan
duiding is, doch omdat deze woorden in het
oorspronkelijke ontbreken.
Er staat gewoonDavids.
Zouden wij een titel voor dit stuk moeten
kiezen, dan zegt de inhoud: het is een gebed.
Dit is de oorzaak waarom Psalm 25 zoo ge
liefd is.
,ar Het is een gebed, dat iedere ziel, die eenige
zelfkennis heeft roert, en iedere ziel. die den
Heere vreest, van harte kan meebidden.
Eigen ongerechtigheid wordt openhartig be
leden, eigen onwaardigheid gul bekend de
Heere wordt om Zijn gerechtigheid geprezen,
en om Zijn goedertierenheid geroemd.
De man naar Gods hart komt tot God.
Ditmaal niet met een offerdier of met wierook
doch in onzen Psalm en in onzen tekst met
zijne ellende, moeite en zonden.
Ook deze drie vormen een keten, waarin geen
schakel wordt gemist.
En het beste bewijs, dat hij waarlijk in el
lende zit, wordt ons geleerd in zijne bede om
uitredding.
Hij is bekommerd.
Hij is tusschen al zijne vreeze en hope, in
zijne getuigenissen omtrent Gods rechtvaardig
heid en zijn geloof, dat de Heere niemand be
schamen zal die Hem 'verwacht, nochtans in
zwaren zielestrijd.
't Is alsof God Zijn aangezicht verbergt.
Ach, hij weet het wel, God kent zijn leed,
God zendt zijn leed, maar ook God wendt zijn
leed.
Doch het is gelijk Elia, die ook vertrouwde,
en nochtans zich wentelde in het zand.
Aanzie mijne ellende zoo bidt hij.
Die ellende weegt hem zwaar, 't Is hem geen
uitwendig dor en verstard leerstuk, om zich
daarin te vermeien, maar 't is een stuk van
zijn leven.
Daarom bidt hij of de Heere hem, onwaar
dig wil aanzien in deze zijne ellende.
Die ellende baart hem moeite.
Moeite en verdriet.
Ook dezen weg wil hij van den Heere tot
loutering verstaan.
De koning zelf is in moeite.
Een moeite misschien hem aangedaan door
zijne zonen, of door regeeringsaangelegenheden,
want zijne vijanden vermenigvuldigen. Zij haten
hem. Ja, met een wreveligen haat, niet meer
bedekt, maar zich uitend in woorden en daden.
Dit nu doe hem inkeeren tot zichzelf.
En als de verloren zoon keert hij zich daarna
tot zijn Vader.
Hij is niet als een wereldsch mensch, uit
varende tegen zijne haters, doch zich wendende
om recht en genade tot God.
Om recht, want hij bidt om bewaring.
ding°Venal °m 9enade' want hil bidt om red"
Niet alleen om het zwaard te ontkomen, doch
t,e--|etrS^ eli meest- om Gods goedertieren-
neiü te ondervinden in vergeving.
anzie mijne ellende en mijn moeitewant
1 ln n 9r°nd der zaak zelf de oorzaak,
wij ik met zonden bevlekt en met schuld over
laden ben.
Derhalve is de derde bede neemj weg alle
mijne zonden.
Zijn zonden overdenkende, is hij de zonden
zijner jeugd indachtig.
Zijn toestand in het heden ziende, bespeurt
hij hoe ook tot het heden toe, alle Gods wel
daden verbeurd zijn.
Verbeurd om zijne zonden
Dit drijft hem uit tot gebed.
Gebed tot God.
Tot dien God, die alleen de zonden vergeven
kan, en ook vergeven wil, krachtens Zijn be
lofte, Zijn Woord, Zijn liefde.
Dit geeft hem den waren toevlucht.
Maar juist het feit, dat God liefde is, heilige
liefde, maakt de belijdenis zwaarder.
Want als hij ziet, dat de Heere hem zoo
dikwijls is voorgekomen met allerlei natuurlijke
en geestelijke gaven, en hij zoo dikwerf zich
daartegen in gesteld heeft, juist dit feit doet
hem in het stof nederbukken.
De eisch der Wet slaat hem terneer, nochtans
zal die Wet hem alleen tot ontdekking hebben
gebracht.
Uit die Wet was ook Davids kennis van
zijn zonde.
Als hij zich zóó overstelpt ziet, keert hij
zich tot Dien die hem slaat.
't Is de eenige weg.
In dezen weg had hij wel meer verlichting
ondervonden.
Deswege besluit hij ook: Ik verwacht U.
En als de Heere dan zijn twistenden Geest
van hem neemt, en hem zendt den Geest der
vertroosting, dan wordt ook weggenomen zijn
zonde, en daarmede zijn moeite, want het ver
driet neemt een einde.
Ellende en moeite, 't is een gevolg van de
zonde.
Als die oorzaak dan ook weggenomen is,
en de zondeschuld vergeven is, vloeit er vrede
in de ziel.
Mijn lezer, keer U tot God met uwe zonden.
Gij zult het doen, als die zonden U zwaar
gaan wegen.
Als ze zóó zwaar worden, dat gij ze niet
meer kunt wegdragen om ze te verbergen.
Als gij niet ontdekt zijt, belijdt gij ze ook
niet.
Wie niet belijdt wordt niet bevrijd.
Maar wie zijne zonden belijdt en nalaat,
dien zijn ze vergeven.
Vergeven in het dierbaar bloed van Christus.
Zonde, moeite en ellende, ziedaar wortel,
stam en vrucht.
Door Adam kwam deze drie, doch door
Christus deze drie anderen gerechtigheid,
vrede en blijdschap.
Gelukkig, ja welgelukzalig is dat volk, dat
deze klanken verstaat, en als krachten beleeft.
D. B.
G. v. d. Z.
DB
■b
HEILSLEER EN LEVENSLEER.
Vischnet en zuurdeeg.
Bij het doorlezen van Matth. 13, een hoofd
stuk van vele gelijkenissen, treft ons de tweeër
lei gelijkenis van hetzelfde ééne Koninkrijk
Gods.
Want hoewel gesproken door den eenen
grooten Zegsman, en uitkomende op het eene
groote doel, wordt hier de waarheid op tweeër
lei wijze ons voorgesteld.
Deze sluiten elkaar niet uit, doch vullen
elkaar aan.
En hoewel ze op zichzelf beide eene vol-
komene waarheid zijn, betichten zij toch beide
een bepaalde kant van het leven.
De gelijkenis van het vischnet is de gelijkenis
van de vangst van zondaren in het net van
het koninkrijk Gods.
Over het wegwerpen van de kwade visschen
kunnen wij in dit bestek niet handelen.
Wat hier naar voren komt is de vangst.
Hier valt de nadruk op het feit, dat de Heere
Zijn netten uitwerpt om het verlorene te zoeken
en het als eene goede vangst, als een buit, op
te halen.
In deze gedachtenreeks is de redding van
zondaren de heerschende beschouwing.
De heele wereld ligt voor God verloren, en
het is Zijne onpeilbare zondaarsliefde, dat Hij
Zijn Woord der waarheid nog onder ons doet
uitgaan, nu eens als een bedreiging, die angstige
beklemming verwekt, dan weer als een vrien
delijke lokstem, die verademing schenkt.
De leer des heils is als een gouden draad,
geweven door de geheele geopenbaarde waar
heid Gods heen.
De leer der zaligheid wordt in de H. Schrift
overal gevonden, en telkens hervinden wij de
oude vraag: Wat moet ik doen om zalig te
worden
Verloren gaan of zalig worden, zietdaar de
levenskwestie van een mensch.
Nu wordt het Koninkrijk Gods vergeleken
bij een vischnet.
't Wordt honderde malen uitgeworpen, dik
wijls ledig opgehaald, nochtans wederom ge
spannen, hoe ontmoedigend het soms ook is,
wijl de visschers het doen op Gods bevel, en
is des Hoogsten lof hun lust zoeken, in de
wetenschap, dat des Heeren Woord niet ledig
zal wederkeeren.
Zalig degene, die zich in dit vischnet heeft
laten vangen. Die de roepstem in zijn hart ver
stond, en wiens geweten te klaar was wakker
geschud dan om nog langer die roepstem te
versmoren.
Hij zal bekennen, dat het des Heeren vrije
genade was, dat Deze zijn vischnet heeft uit
gezet, en zijn pad alzoo heeft bestuurd om
juist daarin terecht te komen.
In de gelijkenis van het vischnet ligt het
woord der prediking van Gods opzoekende
liefde.
Dit woord der prediking is een woord van
ontdekking en verzoening.
Ontdekking aan zichzelf, is 't eerste wat een
zondaar behoeft.
In elke prediking der waarheid ligt een ont
dekkend element.
Dit is het profetische woord der waarschu
wing.
Luther, hierdoor getroffen, zijnde op een
dwaalweg, vroeg steeds luider en bad inniger:
Wat moet ik doen om zalig te worden
Toen vond hij de leer des heils, gegeven
in de Heilige Schrift, dat des Heeren gekenden
zalig worden door 't geloof.
Door 't geloof in den Zoon Gods.
Dat geloof is een overgave, zich een ge
willig gevangen geven in het nel van het Ko
ninkrijk Gods.
Dit Koninkrijk wordt echter ook voorgesteld
als een zuurdeeg.
Het doorzuurt het geheele deeg. Zuurdeeg
bekleedt in het Oosten de plaats als de gist
bij ons.
De gist doortrekt het geheel.
Zoo is ook het Koninkrijk Gods. Het moet
zijn stempel zetten op alle verhoudingen des
levens; de wereld dient voor God opgeëischt,
want Zijns is de wereld en al hare volheid.
Er staat: alles wat adem heeft love den Heere.
Zoo wordt het woord der waarheid een
levens leer.
Het Koninkrijk Gods bestaat dus niet alleen
uit den evangeliseerenden arbeid van het zielen
winnen.
't Is niet alleen het profetisch woord der ont
dekking, noch het priesterlijk woord der ver
zoening, doch ook het Koninklijk woord dei-
zachtmoedige beheersching
De gelijkenis van het zuurdeeg is de ge
lijkenis van het wereld overwinnend geloof.
Die wereld is overal: Buiten ons en in ons.
Die wereld is in en buiten de kerk.
Die wereld is in de staat en in de maat
schappij.
Die wereld openbaart zich in alle verhou
dingen.
Welnu, God gaf zijn Koninkrijk, om als een
zuurdeeg al die verschillende maten meel te
doortrekken, opdat overal en te allen tijde de
gedachten Gods, die hooger zijn dan de onze,
zouden triomfeeren over de gedachten van den
mensch
't Koninkrijk Gods een zuurdeeg, is dezelfde
gedachte uit de Bergrede: Gij zijt het zout der
aarde
Gelijk het licht overal doorbreekt, de duis
ternis verdrijft en bovendien warmte schenkt en
leven wekt, en gelijk het zout alles doortrekt,
smakelijk maakt en voor bederf behoedt, zoo
is het Koninkrijk Gods, in deze wereld geplant
de onmiskenbare en onontbeerlijke factor om
te leven ter eere van Hem, die ons geschapen
heeft.
Dit was de levensvraag van Calvijn. Deze
groote hervormer en scherpzinnige geleerde,
daarbij innig vrome man begreep de heilsleer
in de levensleer.
Luther vroegHoe zal ik zalig worden
Calvijn vroeg: Hoe komt God tot zijn eer De
eerste vraag is de kwestie van het gevangen
worden in het vischnet, de tweede is de kwestie
van zelf een zuurdeeg te zijn.
Dit laatste kan echter niet zonder weder
geboorte.
De wedergeborenen zijn gevangenen in het
net, en tevens laten zij bij het wassen en toe
nemen in de genade hun invloed gelden op
de omgeving.
De heilsleer werd hun tot levensleer, wijl
zij door leer en voorbeeld, door woord en daad
toonen wie zij zijn en wat zij bezitten.
En hun levensleer werd hun tot heilsleer,
wijl zij bespeurden dat hoe meer zij zichzelve
verloren, en God leerden liefhebben en vreezen
rilt een rein beginsel, Hij de eenigste is die
trouw houdt tot in eeuwigheid en op Wien te
vertrouwen is het edelst zalig goed.
BB
(Vervolgd).
Wanneer wij nu in Gen. 8 en 9 nalezen, wat
er over het verbond met Noach gezegd wordt,
dan valt het ons op, dat veel er in klinkt als
een hernieuwing, tot op zekere hoogte, van het
geen oorspronkelijk in de Schepping geordineerd
was. In hoofdstuk 8 17 wordt bijna met de
zelfde woorden als in Gen. 1 22 de wil des
Heeren uitgesproken, dat het gedierte en het
gevogeltè zal vermenigvuldigen. Ook ten op
zichte van den mensch wordt dit in hoofdstuk
9 1 herhaald. Zelfs wordt met terugslag op
Gen. 1 29 gezegd: „En ulieder vrees en
ulieder verschrikking zij over al het gedierte
der aarde en over al het gevogelte des hemels,
in al wat zich op den aardbodem roert en in
alle visschen der zee: zij zijn in uwe hand
overgegeven
Dan wordt de onschendbaarheid van het leven
des menschen vastgesteld, met een beroep op
het feit, dat de mensch naar Gods beeld ge
maakt is.
Aan dit verbond wordt verbonden de be
lofte, dat, alle de dagen der aarde, zaaiïng en
oogst, koude en hitte,, zomer en winter, dag
en nacht niet zullen ophouden, terwijl de regen
boog als verbondsteeken gegeven wordt.
Het is op deze verbondssluiting en op tal
van andere uitspraken der Schrift, die getuigen
van God's onderhoudende en zegenende werk
zaamheid ten opzichte van deze gevallen wereld,
dat het leerstuk der z.g.n. algemeene genade is
gegrond. Daaruit volgt dan ook niet alleen
het recht, maar ook de plicht om ook het
terrein van het natuurlijk leven te betreden en
te vragen naar God's wetten daarvoor, ook
in verband met de gevallen toestand, waarin
deze wereld verkeert.
In die lijn ligt de beschouwing van 's men
schen aardsche levenstaak als een goddelijk
beroep en van dien mensch zelf, in wiens, zoo
als onze Statenvertalers bij Gen. 9 6 aan-
teekenen, hoewel Gods beeld door den val ge
schonden en verbroken is, God nochtans eenig
overblijfsel daarvan, om verscheidene redenen,
in den mensch heeft overgelaten, hetwelk Hij
niet begeert geschonden te hebben, waarom
dien mensch dan ook recht moest wedervaren.
Wij merken dan ook op, in het leven der
volkeren, dat rekening houden met deze over
blijfselen, of volkomen vertreding ervan zich
ook afteekent in den bloei of in den onder
gang van geheele natiën.
Zoo treden wij hierdoor op het terrein van
het sociale leven, allereerst, zooals het zich
vertoont onder de temperende werking, die de
algemeene genade op de doorwerking der zonde
in deze wereld uitoefent.
Reeds hier liggen de gegevens, waaruit volgt
dat al wat dat, zij het dan nog zoo geringe,
overblijfsel, het welk er aan herinnert, dat de
mensch naar Gods beeld geschapen is, miskent
en onteert, veroordeelenswaardig, dat geen
mensch de vrijheid heeft zijn naaste tot slaaf
te degradeeren, dat de arbeider zijn loon waardig
is en hij niet door zijn werkgever mag be
schouwd worden als een zoogenaamd verleng
stuk eener machine, die hij alleen zooveel heeft
te geven, dat zijn hoeveelheid arbeidskracht
gelijk blijft en hij voor toekomstige arbeids
krachten zorgen kan, hetgeen een gelijkstelling
van den mensch met het dier is, waarbij ver
geten wordt, dat met het stoffelijke nauw ver
bonden zijn onstoffelijk goederen, dat die stof
felijke goederen mede bepalen een zekere
mate van levensvreugde, van deelen in de
zegeningen van het gezinsleven enz., die God
ook in deze wereld den mensch schenken wil.
Aan de andere zijde volgt hieruit, dat cok
de stands- en eigendomsverhoudingen moeten
beschouwd worden onder het gezichtspunt van
de regeering Gods en dat, hoewel men op mag
komen voor hetgeen recht en billijk is, men an
derzijds het goed van den naaste heeft te eer
biedigen, ja bij den arbeid diens belangen heeft
te behartigen.
Bij alle sociale kwestie's, als b.v. die van
arbeidsduur, nachtarbeid, vrouwen- en kinder
arbeid, Zondagsrust. loon, gevaren voor de ge
zondheid en zoovele anderen, moet onderling
overleg gepleegd worden en op oprechte samen
werking moet berusten, het samenwerken tot
ontplooiing der maatschappelijke krachten, die
hier in minder en daar in ruimer mate aan een
volk of streek gegeven zijn, opdat een bloeiende
cultuur ontsta, gedragen door een gezond sociaal
leven.
Geschiedt dit niet en ontstaan er, doordat
meer met eigenbelang, dan met recht en billijk
heid wordt te rade gegaan, schrille sociale mis
standen, dan worden daardoor voedingsstoffen
bereid, waarvan een evenzeer egoïstische, re
volutionaire strooming gebruik maakt om de
bestaande maatschappelijke orde om te keeren.
Want met al de zegeningen, die de algemeene
genade schenkt, heeft zij toch eigenlijk slechts
een negatieve werking, n.l. tempering der zonde
in hare openbaring. En het blijkt dan ook tel
kens, dat ongeloof en zondig egoïsme, zich open
barend in verschillende vormen, al naar men
tot de met meer of met minder maatschappelijke
goederen bedeelden behoort, direct of indirect
medewerken tot en oorzaken zijn van inzichten
en handelingen, die zich richten op de ver
storing van deze sociale orde.
En daarom is het van belang te onderzoe
ken, welke beteekenis de bijzondere openbaring,
die haar hoofdaandacht niet op de gevolgen der
zonde, maar op de zonde zelf verstigt, met be
trekking tot het sociale leven.
Want het is waar wat Prof. Visscher in zijne
Christelijke Ethiek zegt: dat de menschheid juist
in die vonskens en resten van het beeld Gods
de ontvankelijkheid voor de heerschappij bezit
en dat ook de algemeene genade ten opzichte
hiervan een voorbereidende werkzaamheid ver
richt. De algemeene genade heeft de strekking
den mensch het leven op aarde mogelijk te
maken, en alzoo het terrein te effenen waarop
de bijzondere genade haar werk kan doen. De
gevallen menschheid blijft toch nog een mensch
heid vatbaar om in zeer bijzonderen zin bewerkt
te worden door Gods Heiligen Geest, om voor
werp te worden van de particuliere genade, die
verschenen is in Christus Jezus.
Een bijzonder plaats in de heilsgeschiedenis
en in de heilsopenbaring, die haar doel vinden
in de menschwording van Christus, neemt het
volk Israel in, dat, uit Abraham gesproten en
deelende in de zegeningen van God's verbond
met hunnen stamvader, in zijne instellingen en
wetten de komst van Hem, die uit Abraham's
zaad zou voortkomen, moest afschaduwen en
voorberiden. En waar het toch gaat om de
beteekenis, die de verschijning van Christus zal
hebben ook voor het maatschappelijke leven,
daar stellen wij er ook vanzelf belang in, of
deze wetten, die Israel als volk ontving, ook
beginselen bevatten, die maatschappelijke toe
standen betreffen. En die zijn er niet weinige.
(Wordt vervolgd).
VAN DEN BOMMEL
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
soo dat ons de aperbasy ten volle wijgerde
dewijl hij van ons niet naer sijn respect niet
ende was angesproke, soo weygerde hij ons
de predekant die der beroope was, meer dan
tyen (tien) mael en noch meer, ende versoght
verscheide mael, dat wij hem dogh den niet
meer lastigh daerom soude valle, dat dogh sen
leven nietwse, al souder sijn leven geen
predekant komen, zoodat hij welde (wilde)
hebbe, dat wij weder een beroup dede, hetwelck
wij seer tegenstonde, soo vraegde hij ons of
wij zoo een acte wel welde onderteikenen als
hyer nae volght
„pieter janse de jonge en johasnis pieterse
goederheide versoeck tot haer predekant te he-
ben weihelmus de valois, met vernieten vant
berop, dat se door ontwetentheyt ende mes-
leyt (misleid) ten behoorlijck respeck des heers,
van wegen de predekanten sijn mesleyt sijn,
zoo vergeft (vergeeft) den edel antbagh heer
in dese alle questye en de sij belooven op
den ander tijt verseghtyg (voorzichtig) te sul
len zijn.
Den 7 Julij 1683 geschiet tot amsterdam.
dit is geschreven tot memorye johannes pie
terse goederheyde op den hommel, coppye
11-10-1683."
De zaak was dus deze: Men vroeg eerst
aan den ambachtsheer bij een uit te brengen
beroep de goedkeuring. Dan kwamen er twee
predikanten uit de classis ter beroepsvergade
ring. De approbatie was dus binnen. Maar in
dit geval was men den ambachtsheer gepasseerd,
die in die dagen tijdelijk in Ooltgensplaat ver
toefde. Daarop moest men naar Amsterdam,
waarop de heer aanmerking maakte wegens
reiskosten, maar nog meer daar hij niet erkend
was.
Daarop liet hij den kerkeraad een stuk tee
kenen, behelzende dat men voortaan zoet zou
zijn
Het was natuurlijk een informaliteit, en de
rechten die gelden, dienen te worden geëer
biedigd.
XV.
BEROEPSMOEILIJKHEDEN.
Het ging in vorige eeuwen niet altijd even
vlot met het beroepingswerk, gelijk wij reeds
zagen bij de zelfstandig-verklaring der gemeente
in 1644, toen de Ambachtsheer de goedkeuring
weigerde.
Een zelfde kwestie was aan de orde na het
overlijden van Damasus Zas (in Januari 1683),
toen' de Kerkeraad in den loop van dat jaar
weer beroepen wilde.
Terloops zij opgemerkt, dat de gemeente
secretaris van Ooltgensplaat zoo'n beroep uit
schreef, wellicht niet ambsthalve, doch als man
van de schrijfkunst, tegen eene belooning van
„24 stuivers".
Omtrent de actie met den Ambachtsheer be
helst het diaconie rekeningenboek van 1683 de
volgende mededeeling
„pieter janse de jonge en johannes pieterse
goederheyde hebben haer (zich) voor die am
bachtsheer verexkuyseert ende geseyt dat se
door de predikanten en den ouderlyn (ouder
ling) mesleydt waren, overmedts dat se om
rade genemen den heer int Sommerdijck te
spreken voor de kereke om tot de aprebasy
(approbatie, goedkeuring) te komen, en hadde
niet eens bij den heer geweest, en den ouder-
lyngh niet erder tuys komende dan donderdagh
ooggent (ochtend) soo dat wijdt (wij het) niet
en weste (wisten) voor dat den selven an-
bogtsheer uyt de plaet was vertrocken, daer
over wij seer over onvernoecht ware en den
heer noch meerder, daer over hij ons we) scherp
over ansprack dat men de kereke op sulcke
onkoste broght, die men wel hadde kenne mijde,
DE GOEDE OUDE TIJD.
Wat het zedelijk leven onzer voorouders
betreft, diene het volgende afschrift van Sy
nodale besluiten
„Copie van de Synodale resolutiën, genomen
tegen het vloecken, sweren en danssen, volgens
ordre Synodaal Briel 1662, art. 33 int hoofd
van de kerkeboeken moeten werden geinsereert.
's-GravenJhage 1664, art. 6.
2. Dat elk predikant soo lange dit kwaad,
vloeken en sweren zal heerschen, bij alle be
kwame gelegenheden sijn predikatiën en gebeden
tot uitworteling van 't selve sal aanwenden,
en dat de kerkeraden gebruiken sullen de magt,
die sij van God den Heere ontvangen hebben,
tegen die menschen, die dien verschrikkelijken
name Gods niet en vreesen, maar ontheiligen
door sweeren en vloeken, of dese sonden met
haar stilswijgen merkelijk bevorderen, oeffenen
kerekelijke tucht".
Voorts wordt er op gewezen om van ker-
keraadswege de scholen te bezoeken, om te
controleeren of de schoolmeester de tucht oefe
nen over de jeugd, bij wien dit kwaad van
vloeken aan den dag treedt.
Ook op predikanten en schoolmeesters moet
worden toegezien, en zoo blijkt dat zij vloeken,
uit het ambt worden ontzet.
Wat het dansen betreft, besloot de Synode
van Zuid-Holland, in 1640 gehouden te Gouda,
als volgt
Gouda, art. 55.
„Noopende het danssen, baletten, schandalens
misbruick van Gods goede gaven in overdadyge
maaltijden of banquetten, wilt hair van mannen
en vrouwen, mascaraden, commedien en trage
diën, oneerbare dragt, ergerlijke ontblotingen
des lichaams etc., is gevraagd hoe men met
soodanyge ledematen sal handelen, dewelke
nietegenstaande openbare en bijsondere verma
ningen, de voorgaande ligtveerdigheden even
wel aan de hand houden.
Is eenstemmelijk ook met advijs van haare
H.H. en alle E.E. broederen correspondenten
verstaan, nademaal de gemelde ligtveerdigheden
met de eerbaarheid en godvrugtigheid der Chris
tenen niet kunnen bestaan, en dat door deselve
oock den schrickelijken toorn Gods, insonder-
heid in dese sware tijden, meer en meer wert
ontsteken, dat men na de kerkelijke ordere met
soodanigh lidmaat sal handelen, ook tot sus
pensie vant H. Avontmaal na gelegendheid en
ens van saken in overeenkomst van art. 35
sijn. Gorinch: 1622 als mede van de kerkelijke
ordere der gereformeerde kerken in Vrankrijk
cap. 14, art. 26, 27, 28."
Nog wordt er verder op gewezen, dat allerlei
spelen, op kermissen vertoond, van de dorpen
geweerd dienen te worden.
(Wordt vervolgd).
BBBB
BBBB
STAD AAN 'T HARINGVLIET. Zondag
a.s. zal in de Ned. Herv. Kerk oogstcoliecte
worden gehouden.
DEN BOMMEL. De collecte in de Ned.
Herv. Kerk heeft opgebracht een bedrag van
310..
OOLTGENSPLAAT.* De heer J. C. A.
van Loon te Achthuizen, is geslaagd aan de
Vrije Universiteit voor het candidaat-examen
Godgeleerdheid.
OUDE TONGE. Vrijdagavond 16 Novem
ber, te half zeven uur, hoopt in de Oude school
op te treden Ds. Kok van Gouda.
NIEUWE TONGE. De beroepen predikant
bij de Ned. Herv. Gem. alhier, Ds. J. van
Amstel te Putten, hoopt a.s. Woensdag de