L UIT HET WOORD J b _i wl onder redactie van ■■hhhskhmbbi c. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN Geestelijke Opbouw l\ MAATSCHAPPELIJK LEVEN "g schetsen uit de kerkgeschiedenis ALLERLEI saam n VOOR DEN ZONDAG "j OP ZONDAG 11 NOV. 1928 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. en 's av. Ds. van Ameide (Oogstcoliecte). Middelharnis, v.m. leesdienst en 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop). Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Pol- buijs (Oogstcoliecte) en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en s av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en 's av. 6 uur dhr. Vetter van Langstraat. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Wal van Dirksland. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur dhr. van Yperen van Herkingen. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. van Yperen. Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal en 's av. lees dienst. Melissant, n.m. 2 uur dhr. Bouman van Stel lendam. Stellendam, dhr. Bouman (dankst. v. h. gewas). GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. van Velzen. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Diemer. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. en 's av. Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en s av. 6 uur leesdienst, OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. STICHTELIJKE OVERDENKING S GEBED. Aanzie mijne ellende en mijne moeite en neem weg alle mijne zonden. Ps. 25 18. Het opschrift boven dezen Psalm luiert in onzen vertaalden Bijbel: Een Psalm Davids. Dit kan met het volste recht, aangezien het stuk voorkomt in den Psalmenbundel. Een nauwkeurig bijbellezer heeft echter dik wijls gemerkt, dat er in de Schrift sommige woorden cursief, d.i. schuin, gedrukt staan. Dit is niet, omdat er nadruk op valt, zooals in kranten en boeken dit een wijze van aan duiding is, doch omdat deze woorden in het oorspronkelijke ontbreken. Er staat gewoonDavids. Zouden wij een titel voor dit stuk moeten kiezen, dan zegt de inhoud: het is een gebed. Dit is de oorzaak waarom Psalm 25 zoo ge liefd is. ,ar Het is een gebed, dat iedere ziel, die eenige zelfkennis heeft roert, en iedere ziel. die den Heere vreest, van harte kan meebidden. Eigen ongerechtigheid wordt openhartig be leden, eigen onwaardigheid gul bekend de Heere wordt om Zijn gerechtigheid geprezen, en om Zijn goedertierenheid geroemd. De man naar Gods hart komt tot God. Ditmaal niet met een offerdier of met wierook doch in onzen Psalm en in onzen tekst met zijne ellende, moeite en zonden. Ook deze drie vormen een keten, waarin geen schakel wordt gemist. En het beste bewijs, dat hij waarlijk in el lende zit, wordt ons geleerd in zijne bede om uitredding. Hij is bekommerd. Hij is tusschen al zijne vreeze en hope, in zijne getuigenissen omtrent Gods rechtvaardig heid en zijn geloof, dat de Heere niemand be schamen zal die Hem 'verwacht, nochtans in zwaren zielestrijd. 't Is alsof God Zijn aangezicht verbergt. Ach, hij weet het wel, God kent zijn leed, God zendt zijn leed, maar ook God wendt zijn leed. Doch het is gelijk Elia, die ook vertrouwde, en nochtans zich wentelde in het zand. Aanzie mijne ellende zoo bidt hij. Die ellende weegt hem zwaar, 't Is hem geen uitwendig dor en verstard leerstuk, om zich daarin te vermeien, maar 't is een stuk van zijn leven. Daarom bidt hij of de Heere hem, onwaar dig wil aanzien in deze zijne ellende. Die ellende baart hem moeite. Moeite en verdriet. Ook dezen weg wil hij van den Heere tot loutering verstaan. De koning zelf is in moeite. Een moeite misschien hem aangedaan door zijne zonen, of door regeeringsaangelegenheden, want zijne vijanden vermenigvuldigen. Zij haten hem. Ja, met een wreveligen haat, niet meer bedekt, maar zich uitend in woorden en daden. Dit nu doe hem inkeeren tot zichzelf. En als de verloren zoon keert hij zich daarna tot zijn Vader. Hij is niet als een wereldsch mensch, uit varende tegen zijne haters, doch zich wendende om recht en genade tot God. Om recht, want hij bidt om bewaring. ding°Venal °m 9enade' want hil bidt om red" Niet alleen om het zwaard te ontkomen, doch t,e--|etrS^ eli meest- om Gods goedertieren- neiü te ondervinden in vergeving. anzie mijne ellende en mijn moeitewant 1 ln n 9r°nd der zaak zelf de oorzaak, wij ik met zonden bevlekt en met schuld over laden ben. Derhalve is de derde bede neemj weg alle mijne zonden. Zijn zonden overdenkende, is hij de zonden zijner jeugd indachtig. Zijn toestand in het heden ziende, bespeurt hij hoe ook tot het heden toe, alle Gods wel daden verbeurd zijn. Verbeurd om zijne zonden Dit drijft hem uit tot gebed. Gebed tot God. Tot dien God, die alleen de zonden vergeven kan, en ook vergeven wil, krachtens Zijn be lofte, Zijn Woord, Zijn liefde. Dit geeft hem den waren toevlucht. Maar juist het feit, dat God liefde is, heilige liefde, maakt de belijdenis zwaarder. Want als hij ziet, dat de Heere hem zoo dikwijls is voorgekomen met allerlei natuurlijke en geestelijke gaven, en hij zoo dikwerf zich daartegen in gesteld heeft, juist dit feit doet hem in het stof nederbukken. De eisch der Wet slaat hem terneer, nochtans zal die Wet hem alleen tot ontdekking hebben gebracht. Uit die Wet was ook Davids kennis van zijn zonde. Als hij zich zóó overstelpt ziet, keert hij zich tot Dien die hem slaat. 't Is de eenige weg. In dezen weg had hij wel meer verlichting ondervonden. Deswege besluit hij ook: Ik verwacht U. En als de Heere dan zijn twistenden Geest van hem neemt, en hem zendt den Geest der vertroosting, dan wordt ook weggenomen zijn zonde, en daarmede zijn moeite, want het ver driet neemt een einde. Ellende en moeite, 't is een gevolg van de zonde. Als die oorzaak dan ook weggenomen is, en de zondeschuld vergeven is, vloeit er vrede in de ziel. Mijn lezer, keer U tot God met uwe zonden. Gij zult het doen, als die zonden U zwaar gaan wegen. Als ze zóó zwaar worden, dat gij ze niet meer kunt wegdragen om ze te verbergen. Als gij niet ontdekt zijt, belijdt gij ze ook niet. Wie niet belijdt wordt niet bevrijd. Maar wie zijne zonden belijdt en nalaat, dien zijn ze vergeven. Vergeven in het dierbaar bloed van Christus. Zonde, moeite en ellende, ziedaar wortel, stam en vrucht. Door Adam kwam deze drie, doch door Christus deze drie anderen gerechtigheid, vrede en blijdschap. Gelukkig, ja welgelukzalig is dat volk, dat deze klanken verstaat, en als krachten beleeft. D. B. G. v. d. Z. DB ■b HEILSLEER EN LEVENSLEER. Vischnet en zuurdeeg. Bij het doorlezen van Matth. 13, een hoofd stuk van vele gelijkenissen, treft ons de tweeër lei gelijkenis van hetzelfde ééne Koninkrijk Gods. Want hoewel gesproken door den eenen grooten Zegsman, en uitkomende op het eene groote doel, wordt hier de waarheid op tweeër lei wijze ons voorgesteld. Deze sluiten elkaar niet uit, doch vullen elkaar aan. En hoewel ze op zichzelf beide eene vol- komene waarheid zijn, betichten zij toch beide een bepaalde kant van het leven. De gelijkenis van het vischnet is de gelijkenis van de vangst van zondaren in het net van het koninkrijk Gods. Over het wegwerpen van de kwade visschen kunnen wij in dit bestek niet handelen. Wat hier naar voren komt is de vangst. Hier valt de nadruk op het feit, dat de Heere Zijn netten uitwerpt om het verlorene te zoeken en het als eene goede vangst, als een buit, op te halen. In deze gedachtenreeks is de redding van zondaren de heerschende beschouwing. De heele wereld ligt voor God verloren, en het is Zijne onpeilbare zondaarsliefde, dat Hij Zijn Woord der waarheid nog onder ons doet uitgaan, nu eens als een bedreiging, die angstige beklemming verwekt, dan weer als een vrien delijke lokstem, die verademing schenkt. De leer des heils is als een gouden draad, geweven door de geheele geopenbaarde waar heid Gods heen. De leer der zaligheid wordt in de H. Schrift overal gevonden, en telkens hervinden wij de oude vraag: Wat moet ik doen om zalig te worden Verloren gaan of zalig worden, zietdaar de levenskwestie van een mensch. Nu wordt het Koninkrijk Gods vergeleken bij een vischnet. 't Wordt honderde malen uitgeworpen, dik wijls ledig opgehaald, nochtans wederom ge spannen, hoe ontmoedigend het soms ook is, wijl de visschers het doen op Gods bevel, en is des Hoogsten lof hun lust zoeken, in de wetenschap, dat des Heeren Woord niet ledig zal wederkeeren. Zalig degene, die zich in dit vischnet heeft laten vangen. Die de roepstem in zijn hart ver stond, en wiens geweten te klaar was wakker geschud dan om nog langer die roepstem te versmoren. Hij zal bekennen, dat het des Heeren vrije genade was, dat Deze zijn vischnet heeft uit gezet, en zijn pad alzoo heeft bestuurd om juist daarin terecht te komen. In de gelijkenis van het vischnet ligt het woord der prediking van Gods opzoekende liefde. Dit woord der prediking is een woord van ontdekking en verzoening. Ontdekking aan zichzelf, is 't eerste wat een zondaar behoeft. In elke prediking der waarheid ligt een ont dekkend element. Dit is het profetische woord der waarschu wing. Luther, hierdoor getroffen, zijnde op een dwaalweg, vroeg steeds luider en bad inniger: Wat moet ik doen om zalig te worden Toen vond hij de leer des heils, gegeven in de Heilige Schrift, dat des Heeren gekenden zalig worden door 't geloof. Door 't geloof in den Zoon Gods. Dat geloof is een overgave, zich een ge willig gevangen geven in het nel van het Ko ninkrijk Gods. Dit Koninkrijk wordt echter ook voorgesteld als een zuurdeeg. Het doorzuurt het geheele deeg. Zuurdeeg bekleedt in het Oosten de plaats als de gist bij ons. De gist doortrekt het geheel. Zoo is ook het Koninkrijk Gods. Het moet zijn stempel zetten op alle verhoudingen des levens; de wereld dient voor God opgeëischt, want Zijns is de wereld en al hare volheid. Er staat: alles wat adem heeft love den Heere. Zoo wordt het woord der waarheid een levens leer. Het Koninkrijk Gods bestaat dus niet alleen uit den evangeliseerenden arbeid van het zielen winnen. 't Is niet alleen het profetisch woord der ont dekking, noch het priesterlijk woord der ver zoening, doch ook het Koninklijk woord dei- zachtmoedige beheersching De gelijkenis van het zuurdeeg is de ge lijkenis van het wereld overwinnend geloof. Die wereld is overal: Buiten ons en in ons. Die wereld is in en buiten de kerk. Die wereld is in de staat en in de maat schappij. Die wereld openbaart zich in alle verhou dingen. Welnu, God gaf zijn Koninkrijk, om als een zuurdeeg al die verschillende maten meel te doortrekken, opdat overal en te allen tijde de gedachten Gods, die hooger zijn dan de onze, zouden triomfeeren over de gedachten van den mensch 't Koninkrijk Gods een zuurdeeg, is dezelfde gedachte uit de Bergrede: Gij zijt het zout der aarde Gelijk het licht overal doorbreekt, de duis ternis verdrijft en bovendien warmte schenkt en leven wekt, en gelijk het zout alles doortrekt, smakelijk maakt en voor bederf behoedt, zoo is het Koninkrijk Gods, in deze wereld geplant de onmiskenbare en onontbeerlijke factor om te leven ter eere van Hem, die ons geschapen heeft. Dit was de levensvraag van Calvijn. Deze groote hervormer en scherpzinnige geleerde, daarbij innig vrome man begreep de heilsleer in de levensleer. Luther vroegHoe zal ik zalig worden Calvijn vroeg: Hoe komt God tot zijn eer De eerste vraag is de kwestie van het gevangen worden in het vischnet, de tweede is de kwestie van zelf een zuurdeeg te zijn. Dit laatste kan echter niet zonder weder geboorte. De wedergeborenen zijn gevangenen in het net, en tevens laten zij bij het wassen en toe nemen in de genade hun invloed gelden op de omgeving. De heilsleer werd hun tot levensleer, wijl zij door leer en voorbeeld, door woord en daad toonen wie zij zijn en wat zij bezitten. En hun levensleer werd hun tot heilsleer, wijl zij bespeurden dat hoe meer zij zichzelve verloren, en God leerden liefhebben en vreezen rilt een rein beginsel, Hij de eenigste is die trouw houdt tot in eeuwigheid en op Wien te vertrouwen is het edelst zalig goed. BB (Vervolgd). Wanneer wij nu in Gen. 8 en 9 nalezen, wat er over het verbond met Noach gezegd wordt, dan valt het ons op, dat veel er in klinkt als een hernieuwing, tot op zekere hoogte, van het geen oorspronkelijk in de Schepping geordineerd was. In hoofdstuk 8 17 wordt bijna met de zelfde woorden als in Gen. 1 22 de wil des Heeren uitgesproken, dat het gedierte en het gevogeltè zal vermenigvuldigen. Ook ten op zichte van den mensch wordt dit in hoofdstuk 9 1 herhaald. Zelfs wordt met terugslag op Gen. 1 29 gezegd: „En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle visschen der zee: zij zijn in uwe hand overgegeven Dan wordt de onschendbaarheid van het leven des menschen vastgesteld, met een beroep op het feit, dat de mensch naar Gods beeld ge maakt is. Aan dit verbond wordt verbonden de be lofte, dat, alle de dagen der aarde, zaaiïng en oogst, koude en hitte,, zomer en winter, dag en nacht niet zullen ophouden, terwijl de regen boog als verbondsteeken gegeven wordt. Het is op deze verbondssluiting en op tal van andere uitspraken der Schrift, die getuigen van God's onderhoudende en zegenende werk zaamheid ten opzichte van deze gevallen wereld, dat het leerstuk der z.g.n. algemeene genade is gegrond. Daaruit volgt dan ook niet alleen het recht, maar ook de plicht om ook het terrein van het natuurlijk leven te betreden en te vragen naar God's wetten daarvoor, ook in verband met de gevallen toestand, waarin deze wereld verkeert. In die lijn ligt de beschouwing van 's men schen aardsche levenstaak als een goddelijk beroep en van dien mensch zelf, in wiens, zoo als onze Statenvertalers bij Gen. 9 6 aan- teekenen, hoewel Gods beeld door den val ge schonden en verbroken is, God nochtans eenig overblijfsel daarvan, om verscheidene redenen, in den mensch heeft overgelaten, hetwelk Hij niet begeert geschonden te hebben, waarom dien mensch dan ook recht moest wedervaren. Wij merken dan ook op, in het leven der volkeren, dat rekening houden met deze over blijfselen, of volkomen vertreding ervan zich ook afteekent in den bloei of in den onder gang van geheele natiën. Zoo treden wij hierdoor op het terrein van het sociale leven, allereerst, zooals het zich vertoont onder de temperende werking, die de algemeene genade op de doorwerking der zonde in deze wereld uitoefent. Reeds hier liggen de gegevens, waaruit volgt dat al wat dat, zij het dan nog zoo geringe, overblijfsel, het welk er aan herinnert, dat de mensch naar Gods beeld geschapen is, miskent en onteert, veroordeelenswaardig, dat geen mensch de vrijheid heeft zijn naaste tot slaaf te degradeeren, dat de arbeider zijn loon waardig is en hij niet door zijn werkgever mag be schouwd worden als een zoogenaamd verleng stuk eener machine, die hij alleen zooveel heeft te geven, dat zijn hoeveelheid arbeidskracht gelijk blijft en hij voor toekomstige arbeids krachten zorgen kan, hetgeen een gelijkstelling van den mensch met het dier is, waarbij ver geten wordt, dat met het stoffelijke nauw ver bonden zijn onstoffelijk goederen, dat die stof felijke goederen mede bepalen een zekere mate van levensvreugde, van deelen in de zegeningen van het gezinsleven enz., die God ook in deze wereld den mensch schenken wil. Aan de andere zijde volgt hieruit, dat cok de stands- en eigendomsverhoudingen moeten beschouwd worden onder het gezichtspunt van de regeering Gods en dat, hoewel men op mag komen voor hetgeen recht en billijk is, men an derzijds het goed van den naaste heeft te eer biedigen, ja bij den arbeid diens belangen heeft te behartigen. Bij alle sociale kwestie's, als b.v. die van arbeidsduur, nachtarbeid, vrouwen- en kinder arbeid, Zondagsrust. loon, gevaren voor de ge zondheid en zoovele anderen, moet onderling overleg gepleegd worden en op oprechte samen werking moet berusten, het samenwerken tot ontplooiing der maatschappelijke krachten, die hier in minder en daar in ruimer mate aan een volk of streek gegeven zijn, opdat een bloeiende cultuur ontsta, gedragen door een gezond sociaal leven. Geschiedt dit niet en ontstaan er, doordat meer met eigenbelang, dan met recht en billijk heid wordt te rade gegaan, schrille sociale mis standen, dan worden daardoor voedingsstoffen bereid, waarvan een evenzeer egoïstische, re volutionaire strooming gebruik maakt om de bestaande maatschappelijke orde om te keeren. Want met al de zegeningen, die de algemeene genade schenkt, heeft zij toch eigenlijk slechts een negatieve werking, n.l. tempering der zonde in hare openbaring. En het blijkt dan ook tel kens, dat ongeloof en zondig egoïsme, zich open barend in verschillende vormen, al naar men tot de met meer of met minder maatschappelijke goederen bedeelden behoort, direct of indirect medewerken tot en oorzaken zijn van inzichten en handelingen, die zich richten op de ver storing van deze sociale orde. En daarom is het van belang te onderzoe ken, welke beteekenis de bijzondere openbaring, die haar hoofdaandacht niet op de gevolgen der zonde, maar op de zonde zelf verstigt, met be trekking tot het sociale leven. Want het is waar wat Prof. Visscher in zijne Christelijke Ethiek zegt: dat de menschheid juist in die vonskens en resten van het beeld Gods de ontvankelijkheid voor de heerschappij bezit en dat ook de algemeene genade ten opzichte hiervan een voorbereidende werkzaamheid ver richt. De algemeene genade heeft de strekking den mensch het leven op aarde mogelijk te maken, en alzoo het terrein te effenen waarop de bijzondere genade haar werk kan doen. De gevallen menschheid blijft toch nog een mensch heid vatbaar om in zeer bijzonderen zin bewerkt te worden door Gods Heiligen Geest, om voor werp te worden van de particuliere genade, die verschenen is in Christus Jezus. Een bijzonder plaats in de heilsgeschiedenis en in de heilsopenbaring, die haar doel vinden in de menschwording van Christus, neemt het volk Israel in, dat, uit Abraham gesproten en deelende in de zegeningen van God's verbond met hunnen stamvader, in zijne instellingen en wetten de komst van Hem, die uit Abraham's zaad zou voortkomen, moest afschaduwen en voorberiden. En waar het toch gaat om de beteekenis, die de verschijning van Christus zal hebben ook voor het maatschappelijke leven, daar stellen wij er ook vanzelf belang in, of deze wetten, die Israel als volk ontving, ook beginselen bevatten, die maatschappelijke toe standen betreffen. En die zijn er niet weinige. (Wordt vervolgd). VAN DEN BOMMEL door Ds. G. VAN DER ZEE. soo dat ons de aperbasy ten volle wijgerde dewijl hij van ons niet naer sijn respect niet ende was angesproke, soo weygerde hij ons de predekant die der beroope was, meer dan tyen (tien) mael en noch meer, ende versoght verscheide mael, dat wij hem dogh den niet meer lastigh daerom soude valle, dat dogh sen leven nietwse, al souder sijn leven geen predekant komen, zoodat hij welde (wilde) hebbe, dat wij weder een beroup dede, hetwelck wij seer tegenstonde, soo vraegde hij ons of wij zoo een acte wel welde onderteikenen als hyer nae volght „pieter janse de jonge en johasnis pieterse goederheide versoeck tot haer predekant te he- ben weihelmus de valois, met vernieten vant berop, dat se door ontwetentheyt ende mes- leyt (misleid) ten behoorlijck respeck des heers, van wegen de predekanten sijn mesleyt sijn, zoo vergeft (vergeeft) den edel antbagh heer in dese alle questye en de sij belooven op den ander tijt verseghtyg (voorzichtig) te sul len zijn. Den 7 Julij 1683 geschiet tot amsterdam. dit is geschreven tot memorye johannes pie terse goederheyde op den hommel, coppye 11-10-1683." De zaak was dus deze: Men vroeg eerst aan den ambachtsheer bij een uit te brengen beroep de goedkeuring. Dan kwamen er twee predikanten uit de classis ter beroepsvergade ring. De approbatie was dus binnen. Maar in dit geval was men den ambachtsheer gepasseerd, die in die dagen tijdelijk in Ooltgensplaat ver toefde. Daarop moest men naar Amsterdam, waarop de heer aanmerking maakte wegens reiskosten, maar nog meer daar hij niet erkend was. Daarop liet hij den kerkeraad een stuk tee kenen, behelzende dat men voortaan zoet zou zijn Het was natuurlijk een informaliteit, en de rechten die gelden, dienen te worden geëer biedigd. XV. BEROEPSMOEILIJKHEDEN. Het ging in vorige eeuwen niet altijd even vlot met het beroepingswerk, gelijk wij reeds zagen bij de zelfstandig-verklaring der gemeente in 1644, toen de Ambachtsheer de goedkeuring weigerde. Een zelfde kwestie was aan de orde na het overlijden van Damasus Zas (in Januari 1683), toen' de Kerkeraad in den loop van dat jaar weer beroepen wilde. Terloops zij opgemerkt, dat de gemeente secretaris van Ooltgensplaat zoo'n beroep uit schreef, wellicht niet ambsthalve, doch als man van de schrijfkunst, tegen eene belooning van „24 stuivers". Omtrent de actie met den Ambachtsheer be helst het diaconie rekeningenboek van 1683 de volgende mededeeling „pieter janse de jonge en johannes pieterse goederheyde hebben haer (zich) voor die am bachtsheer verexkuyseert ende geseyt dat se door de predikanten en den ouderlyn (ouder ling) mesleydt waren, overmedts dat se om rade genemen den heer int Sommerdijck te spreken voor de kereke om tot de aprebasy (approbatie, goedkeuring) te komen, en hadde niet eens bij den heer geweest, en den ouder- lyngh niet erder tuys komende dan donderdagh ooggent (ochtend) soo dat wijdt (wij het) niet en weste (wisten) voor dat den selven an- bogtsheer uyt de plaet was vertrocken, daer over wij seer over onvernoecht ware en den heer noch meerder, daer over hij ons we) scherp over ansprack dat men de kereke op sulcke onkoste broght, die men wel hadde kenne mijde, DE GOEDE OUDE TIJD. Wat het zedelijk leven onzer voorouders betreft, diene het volgende afschrift van Sy nodale besluiten „Copie van de Synodale resolutiën, genomen tegen het vloecken, sweren en danssen, volgens ordre Synodaal Briel 1662, art. 33 int hoofd van de kerkeboeken moeten werden geinsereert. 's-GravenJhage 1664, art. 6. 2. Dat elk predikant soo lange dit kwaad, vloeken en sweren zal heerschen, bij alle be kwame gelegenheden sijn predikatiën en gebeden tot uitworteling van 't selve sal aanwenden, en dat de kerkeraden gebruiken sullen de magt, die sij van God den Heere ontvangen hebben, tegen die menschen, die dien verschrikkelijken name Gods niet en vreesen, maar ontheiligen door sweeren en vloeken, of dese sonden met haar stilswijgen merkelijk bevorderen, oeffenen kerekelijke tucht". Voorts wordt er op gewezen om van ker- keraadswege de scholen te bezoeken, om te controleeren of de schoolmeester de tucht oefe nen over de jeugd, bij wien dit kwaad van vloeken aan den dag treedt. Ook op predikanten en schoolmeesters moet worden toegezien, en zoo blijkt dat zij vloeken, uit het ambt worden ontzet. Wat het dansen betreft, besloot de Synode van Zuid-Holland, in 1640 gehouden te Gouda, als volgt Gouda, art. 55. „Noopende het danssen, baletten, schandalens misbruick van Gods goede gaven in overdadyge maaltijden of banquetten, wilt hair van mannen en vrouwen, mascaraden, commedien en trage diën, oneerbare dragt, ergerlijke ontblotingen des lichaams etc., is gevraagd hoe men met soodanyge ledematen sal handelen, dewelke nietegenstaande openbare en bijsondere verma ningen, de voorgaande ligtveerdigheden even wel aan de hand houden. Is eenstemmelijk ook met advijs van haare H.H. en alle E.E. broederen correspondenten verstaan, nademaal de gemelde ligtveerdigheden met de eerbaarheid en godvrugtigheid der Chris tenen niet kunnen bestaan, en dat door deselve oock den schrickelijken toorn Gods, insonder- heid in dese sware tijden, meer en meer wert ontsteken, dat men na de kerkelijke ordere met soodanigh lidmaat sal handelen, ook tot sus pensie vant H. Avontmaal na gelegendheid en ens van saken in overeenkomst van art. 35 sijn. Gorinch: 1622 als mede van de kerkelijke ordere der gereformeerde kerken in Vrankrijk cap. 14, art. 26, 27, 28." Nog wordt er verder op gewezen, dat allerlei spelen, op kermissen vertoond, van de dorpen geweerd dienen te worden. (Wordt vervolgd). BBBB BBBB STAD AAN 'T HARINGVLIET. Zondag a.s. zal in de Ned. Herv. Kerk oogstcoliecte worden gehouden. DEN BOMMEL. De collecte in de Ned. Herv. Kerk heeft opgebracht een bedrag van 310.. OOLTGENSPLAAT.* De heer J. C. A. van Loon te Achthuizen, is geslaagd aan de Vrije Universiteit voor het candidaat-examen Godgeleerdheid. OUDE TONGE. Vrijdagavond 16 Novem ber, te half zeven uur, hoopt in de Oude school op te treden Ds. Kok van Gouda. NIEUWE TONGE. De beroepen predikant bij de Ned. Herv. Gem. alhier, Ds. J. van Amstel te Putten, hoopt a.s. Woensdag de

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5