HLSDIJK
MEI!
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
{TEN
>EN
Zn.
zttiggelaara%6a/t
BESTEVAER
IEDING
EN
EN
No, 3484
ZATERDAG 10 NOVEMBER 1928
43ste JAARGANG
30
PL IPIICIEl
IN HOC SIGNO YINCES
MMnM
m Lunchroom
LEN
EERSTE BLAD.
Het Pachtvraagstuk
oogen
W. BOEKHOVEN ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
zooals 2
1 compleet Ches-
solide 55.00,
jsui bestaand©
ast voor dan
Schrijftafels en
leering. Bezoekt
:t alleen de beste
ad! strekt
oderne
den ge-
slechts
X 5 c.M.
ilend
Op den Uitkijk.
weet maap al
te goed hoeveel
dinden aan de
markt zijn,waar
van de waande
i beneden
„pani" staat
de geurige .volrijpe
TE EN
►UW VAN
VTMEL
eschetst door
der ZEE
'redikant
PRIJS 30 Ct.
E UITGEEFSTER
>N 3343
(DAM
Deze Cour. nt verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b( vooruitbetaling.
BUITENLAND bg vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege
DIENSTAANVRAQEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zfl beslaan,
Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
ellen wi|
djgbaar,
NIELSDIJK
t pond 85 ct.
f pond 85 ct.
We beloofden, in verband met het
geen het program van actie der Anti-
Rev. partij in de landbouw-paragraaf
zegt enkele beschouwingen te geven
over het Pachtvraagstuk.
Het is bekend, dat het bestaande
pachtstelsel feitelijk geen enkelen
pachtboer meer voldoet en voldoen
kan.
Zooals in alles heeft zich in de laat
ste tientallen jaren ook in het land-
bouwleven een algeheele wijziging van
'toestanden voltrokken.
Het is ook hier niet meer zooals het
was in de vijftiger en zestiger jaren der
yfc, Trige eeuw.
Voor een groot deel vinden deze
gewijzigde toestanden in het landbouw-
leven hun oorzaak in de enorme be
volkingsaanwas;
Het beteekenisvolle feit, dat thans
ieder jaar ons volk zich met 150.000
zielen uitbreidt, doet zich ook in den
landbouw gelden.
De wilde jacht om een bedrijf in
handen te krijgen houdt hiermede zeer
zeker verband.
En deze groote concurrentie veroor
zaakt weer een loven en bieden tot in
het onzinnige toe.
De prijzen worden hierdoor en ook
door bijkomstige factoren opgejaagd en
de gelukkige pachter kan zien, dat
hij het goud, waarmee hij zijn land be
taalt, weer uit den grond haalt.
Men hoort meermalen het verwijt
K» raarom betalen ze ook zulke onzinnige
v pachten
Men zij hier echter voorzichtig in
zijn oordeel.
Langs den weg van onthouding is
deze kwestie niet op te lossen.
Het geldt hier voor vele boeren de
levensvraag: „to be or not to be", te
bestaan of niet te bestaan.
Tusschen deze twee moet gekozen
worden.
Wat moet een pachtboer beginnen
als hij zijn bedrijf kwijt is
De kwestie der overbevolking in on
ze plattelandsstreken moet afzonderlijk
bezien worden.
Het is óók een vraagstuk, dat de
regeering zich aan te trekken heeft.
Het program van actie der A. R.
partij spreekt dan ook in de landbouw-
paragraaf over emigratie.
Daarnaast is ook in ons eigen landje
nog wel wat te doen. Er liggen nog
duizenden H.A. grond op cultiveering
te wachten.
Het ligt echter buiten het bestek van
ons onderwerp hierover thans te spre
ken.
Het pachtvraagstuk is niet nieuw.
Urgent is het al sedert tientallen
van jaren.
De tachtiger jaren der vorige eeuw,
(de periode na den oorlog van '70)
was voor den landbouw een tijd van
malaise. Een geweldige inzinking druk
te op het landbouwbedrijf.
Het vraagstuk is toen aan de orde
gesteld.
En langzamerhand won het vraag
stuk aan beteekenis en belangstelling.
Enquêtes, rapporten en conclusiën
werden ingesteld en opgemaakt.
En thans bemoeien alle politieke par
tijen tot de S.D.A.P. toe zich
met het vraagstuk, en schrijven er over
in hun politieke programma's.
Ook de Regeering trok zich het
vraagstuk aan.
In 1906 werd een Staatscommissie
ingesteld, die over het vraagstuk rap
porteerde.
In 1919 volgde de tweede staats
commissie, bekend onder den naam
„commissie-Diepenhorst".
Deze commissie bracht in November
1923 haar laatste rapport uit.
Het is de moeite waard te releveeren
wat deze commissie te berde bracht.
De opdracht, die zij van regeerings-
wege gekregen had, luidde aldus
le. te onderzoeken of er grond is
tot herziening van de bepalingen om
trent de pacht in het burgerlijk wet
boek en zoo ja, welke.
2e. Na te gaan of de bestaande
bijzondere tijdsomstandigheden maat
regelen vragen om opdrijving der
huurprijzen te voorkomen, en zoo ja,
welke.
Haar meenïng omtrent punt 2 legde
de commissie in een tweetal wetsont
werpen neer.
De commissie stelde in de eerste
plaats voor
„Bij verkooping en verpachting uit
loven van strijk- en verhooggelden te
verbieden, en den opdrachtgever te
verplichten de kosten voor zijn reke
ning te nemen".
De regeering\ nam de voorgestelde
wetsontwerpen over, de Tweede Ka
mer aanvaardde ze, maar de Eerste
Kamer sprak er haar „Veto" over uit.
In de tweede plaats stelde de com
missie een wijziging van het burgerlijk
wetboek betreffende het remissierecht
voor.
Het eerste was bedoeld als crisis
maatregel en het tweede meer als een
van blijvende beteekenis.
In het tweede deel der voorstellen
worden behandeld
de vormen van pachtmaatregelen
tegen het te hoog opdrijven van den
pachtprijs; recht op continuatie; vergoe
ding voor verbeteringen; pacht op za
kelijk recht; pachtcommissie.
Reeds uit het noemen dezer hoofd
stukken blijkt, dat de voorstellen van
de commissie Diepenhorst diep in het
bestaande stelsel ingrijpen.
Het remissierecht (het recht op ver
mindering van huur, wanneer de waar
de van den oogst door onvoorziene om
standigheden geheel of half te loor
gaat) kent ons Burgerlijk Wetboek. De
commissie-Diepenhorst wilde hieraan
een bepaling toevoegen, die in land-
bouwkringen weinig sympathiek ont
vangen werd. Deze kwestie met die
van „veranderlijke pacht" en „recht op
continuatie" zijn de groote moeilijkhe
den in het pachtvraagstuk.
Betreffende 't laatste zegt de Staats
commissie: de bestaansonzekerheid, die
de beroepsvreugde verminderen moet,
is allicht van nadeeligen invloed op de
energie en arbeidslust van den pachter.
De onzekerheid, dat de pachter weer
opnieuw kan inhuren, werkt inderdaad
verlammend op zijn energie.
De bezwaren om hieraan tegemoet te
komen zijn echter vele.
Bij de meeste oplossingen komt al
spoedig het eigendomsrecht in 't ge
drang en dat moet voorkomen worden.
De Staatscommissie kwam tot de
conclusie, dat alleen verbetering kon
worden gebracht: a. door een vaste
opzeggingstermijn, voordat de huurtijd
is afgeloopen, vast te stellen; b. door
het recht aan wettelijke pachtcommis-
sies te geven, om in sommige gevallen
publiciteit te geven aan de al of niet
gegronde motieven van dë opzegging
van de pachtovereenkomst.
De kwestie van vergoeding voor
aangebrachte verbeteringen is ook van
belang.
Het Burgerlijk Wetboek eischt al
leen van den Huurder dat hij bij het
gehuurde in goeden staat terug geeft.
De instelling van pachtcommissies is
eveneens een groote factor, door de
Staatscommissie voorgesteld. Deze
commissies zouden optreden als recht
sprekend orgaan, in geschillen betref
fende pachtovereenkomsten, overigens
kon ze ook tot taak krijgen schattingen
te doen, opmaken van huur-overeen-
komsten, enz. Een centrale pachtcom
missie bestaande uit juristen zou in
hooger beroep uitspraak te doen heb
ben.
Er is natuurlijk nog veel meer over
het werk van de commissie-Diepen
horst te zeggen, maar we bepalen ons
tot enkele hoofdtrekken.
De beginselen welke aan de voor
stellen der commissie-Diepenhorst ten
grondslag liggen, worden over het al
gemeen door de Anti-Rev. partij aan
vaard.
Zij gaan uit van het ervaringsfeit
dat óók de Wetgever niet alles vermag.
De voorzitter der commissie, Prof.
Diepenhorst zelve omschreef het aldus
„De Staatscommissie heeft geen heil
gezocht in het aanheffen van klinkende
leuzen, in het geestdriftig zwaaien van
een vlag. Zij erkent de groote macht
van individuen en vereenigingen, om
de handelende partijen, eigenaars en
pachters, te doordringen van de ideeën
van recht en billijkheid, door haar ont
wikkeld. Zij erkent de beperkte macht
van den Staat, al bepleit zij waarlijk
geen staatsonthouding en wordt wel
degelijk op belangrijke omwerking van
de wettelijke regeling aangedrongen."
Er wordt door deze commissie meer
heil verwacht van een beroep op mo-
reele factoren dan op wettelijken
dwang.
„De publieke opinie", zegt Prof. Die
penhorst. „is een macht van beteekenis
en zij moet in deze aangelegenheid wor
den betrokken door de uitspraak van
pachtcommissies, welke een wettelijken
grondslag behooren te bezitten en in
nauw verband staan met de landbouw
organisaties. Pachters en verpachters
moeten er door haar van doordrongen
worden, dat beider belangen met elkan
der en met het belang van de gemeen
schap hand' in hand gaan en dat, omge
keerd, zelfzuchtige, eenzijdige eigenbe-
voordeeling, van de zijde van den pach
ter of van den verpachter, zichzelve
schaadt en als zoodanig ook in strijd
is met de belangen der gemeenschap,
en dat daartegen dus met vereende
krachten dient opgekomen te worden.
Men zal den grondeigenaar er van
moeten overtuigen dat een vrijwillig te
aanvaarden regeling, steunend op de
landbouw-organisaties, ook voor hem
verre te verkiezen is boven een ge
dwongen regeling van bovenaf opge
legd en door met gezag bekleede amb
tenaren gehandhaafd."
Ook Prof. Dr. van der Vlugt is niet meer.
Langzamerhand sterft het geslacht dat zich
rondom de groote staatsmansfiguur van Dr.-
Kuyper groepeerde, uit.
Prof. Dr. van der Vlugt was iemand van
liberale beginselen, en was met Mr. van Hou
ten, de man, die al zijn tijdgenooten overleeft,
de thans negentig jarige grijsaard in het be
gin dezer eeuw de groote tegenstander van
Kuyper, toen minister van binnenlandsche zaken.
Het was de tijd, dat de staatkundige groot
meesters het zwaard der beginselen kruisten,
en vaak ondanks zichzelven de klove der anti
these diep en scherp uitgroeven.
Dr. Kuyper herinnerde in die dagen eens aan
een woord van Mr. van Houten die in een bro
chure geschreven had „Met de wapenen des
geestes wordt in onze dagen een strijd gestreden,
heviger en principieeler, dan in eenig ander
tijdperk onzer geschiedenis. Bij de tegenstellin
gen, die thans vreedzaam op onzen bodem
naast elkander moeten leven, zijn die tusschen
Katholiek en Protestant gering. Het is geen
conflict enkel tusschen dogma's, maar tusschen
geloof en ongeloof, tusschen lijnrecht tegen
strijdige wereld- en levensbeschouwingen. De
waan, dat deze gisting buiten het veld der po
litiek zou kunnen omgaan, of wel omgekeerd,
dat de politiek van den invloed dier gisting
vrijgehouden zou kunnen worden, is reeds voor
bijgegaan."
De staatkundige strijd liep in die dagen over
de diepste wortelen van ons volksleven.
Men heeft Dr. Kuyper wel eens verweten
dat hij zoo weinig legislatieven arbeid ver
richtte als minister.
En het is waar dat toen het ministerie-Kuyper
in 1905 aftrad, er minder tot stand gekomen was
dan verwacht was.
Maar hiervan geve men niet Kuyper de
schuld. In de eerste plaats had hij de omstan
digheden tegen zich. Hij had het werk van een
liberaal kabinet over te nemen, moest werken
met liberale ambtenaren, en kreeg het anarchis
tisch spoorweg-avontuur in 1903 te onderdruk
ken.
Dan ging de strijd in het parlement over
geestelijke vraagstukken. Telkens weer moest
Kuyper diep en principieel ingaan op lange
redevoeringen van tegenstanders die hem op de
meest fundamenteele punten aanvielen.
En tenslotte zijn er heel wat kabinetten aan
te wijzen die onder gunstiger omstandigheden
minder gedaan hebben dan het ministerie-Kuy
per. Wij herinneren er slechts aan wat Kuyper
gedaan heeft voor het Lager-, Middelbaar en
Hooger-Onderwijs. Maar bovenal het ministe
rie Kuyper had den strijd tegen principieele be
schouwingen die in de Kamer gehouden werden.
En op afdoende wijze heeft Dr. Kuyper zich
hierin geweerd.
De beginselstrijd trok de aandacht van ge
heel ons volk.
De publieke tribunes waren altijd vol, en in
ademlooze stilte werd geluisterd naar de schit
terende redevoeringen van de corypheeën in
onze staatkunde.
Eén dier grootmeesters was Prof. Van der
Vlugt.
Hij was de man die zich voornamelijk tegen
over Dr. Kuyper stelde bij de behandeling der
Hooger Onderwijswet.
Over het algemeen kan worden gezegd dat de
oppositie tegen de Hooger Onderwijswet zich
kenmerkte door klein gedoe.
Zooals men zich zal herinneren ging het om
de effectus civilus, of het recht van de Vrije
Universiteit om graden te verleenen. Wanneer
iemand aan deze Universiteit in de rechten pro
moveerde, dan zou hij voor de Overheid de
zelfde rechten hebben als zij, die den doctor's
titel aan een staatsuniversiteit behaald hadden.
Voor dien was dat niet zoo.
Vroeger moesten de studenten, die aan de
Vrije Universiteit studeerden practisch bij twee
LIniversiteiten ingeschreven staan.
Een schromelijk onrecht dat door Dr. Kuy
per hersteld is.
In het debat over- deze kwestie werd het
principieele punt van het bestaan van Vrije
Universiteiten naar voren gebracht.
Men meende dat het stichten en in stand
houden van Universiteiten tot het monopolie
van den Staat behoorde.
Het is een lust om de redevoeringen te lezen
die Dr. Kuyper over deze kwestie in de Kamer
gehouden heeft.
Zijn groote tegenstander was hier Prof. Van
der Vlugt.
Het moet erkend worden dat deze strijder
voor de liberale beginselen zich niet immer op
een hoog wetenschappelijk standpunt hand
haafde, o.m. kwam hij met het verwijt dat Dr.
Schokking bij de voorbereiding tot zijn pro
motie om zijn meeningen aan de Vrije Univer
siteit was bemoeielijkt. Toen Dr. Schokking op
het hooren van die persoonlijke insinuatie
„neen" schudde, liet professor spoedig dit wa
pen vallen. Een ander praatje van hem was,
dat een student aan de Vrije Universiteit, toen
hij te Groningen doctoraal examen in de rechten
deed, getoond zou hebben Mr. Lohman's boek
„Onze constitutie" in 't geheel niet te kennen.
Daaruit werd afgeleid dat de studenten der
Vrije Universiteit nog minder zouden worden
aangemoedigd om de werken van vrijzinnige
schrijvers te bestudeeren.
Later bleek echter dat bedoelde student zijn
doctoraale studiën aan de Groningsche Uni
versiteit had volbracht.
Al dergelijke argumenten moesten dienen
om de Vrije Universiteit het recht te onthouden
om zelf graden te verleenen die door den Staat
erkend werden.
Neen, niet altijd waren de wapenen uit het
liberale tuighuis van het edelste metaal
Een bekende phase in het principieele debat
tusschen Kuyper en de liberale heeren was
de strijd over de Antithese,
Want, ofschoon Mr. Van Houten, zooals ik
hierboven reeds schreef duidelijk de klove tus
schen geloof en ongeloof zag, in de Kamer
wilde men er niet van weten.
Prof. Van der Vlugt had bij het debat over
de Antithese tegen Dr. Kuyper aangevoerd
Als gij die Antithese aanneemt en voor waar
houdt, hoe kunt gij dan gelijktijdig uw systeem
van de rechtsgelijldiied verdedigen Als een
eenvoudig man tegen u zeidat is toch eigen
lijk een beetje draaien, niet recht door zee gaan,
zou dan die pruttelaar het in consequentie
niet van den Minister winnen
Kostelijk was het antwoord, dat Dr. Kuyper
hier op gaf
Hij antwoordde Prof. Van der Vlugt
„Volstrekt niet, mijnheer de Voorzitter. Want
wat is de zaak Wanneer men naar de chris
telijke levensopvatting te werk gaat, dan weet
men ook dat er geschreven staat„Niet door
macht, noch door geweld, maar door Mijn
Geest zal het geschieden", en dan weet men,
dat alleen dan een zege op geestelijk terrein
werkelijk bevochten is, als er gestreden is met
geestelijke wapenen.. Al moet dus de veron
derstelde pruttelaar zeggen gij behoort allen
te dwingen zooals u goeddunkt, dan zijn er
ook nog calvinisten in den lande gelijk de
heer Van der Vlugt zou bemerken'als hij eens
met hen sprak die genoeg onderlegt en op de
hoogte zijn, om eenzelfde antwoord te geven
als ik, t.w. dat zoo iets geen consequentie van
het stelsel zou zijn, maar pure „consequenz-
macherei".
Het meest bekend is het debat tusschen
Kuyper en v. d. Vlugt, waarbij deze laatste
Kuyper verweet, dat hij het intieme godsdien
stige leven uit het bidvertrek gehaald had en
in het midden van het politieke leven had gezet.
Een echt liberaal argument.
De godsdienst is te heilig voor het politieke
leven.
Het is ook wel eens andersom gezegd door
een liberalen grootmeester: „Verknoei met uw
Bijbelteksten ons Staatsrecht niet".
Deze vond blijkbaar het staatsrecht te mooi
voor den Bijbel.
Professor v. d. Vlugt deed het precies anders
om voorkomen, hij vond den Bijbel te mooi
voor de staatkunde.
In de praktijk komt het op hetzelfde neer.
God uit het staatsrecht.
Voor Hem den hemel, als wij liberalen de
aarde maar mogen behouden.
Professor v. d. Vlugt verdedigde dit liberale
standpunt aan de hand van Psalm 25
Hij zei: Gods verborgen omgang vinden, zielen
daar zijn vrees in woont, 't heilgeheim wordt
aan zijn vrinden naar Zijn vreêverbond ge
toond".
De bedoeling was duidelijk.
God laat zich alleen in verborgen omgang
kennen.
Maar niet in het openbare, in het politieke
leven.
Kuyper is het antwoord niet schuldig geble
ven.
Wat zoudt ge denken van het kind, dat va
ders omgang wel in het verborgen zoekt, maar
hem in het bijzijn van anderen en in het open
baar verloochent
Het zou een ontaard kind zijn.
Een huichelaar, die den naam van kind niet
verdient.
Juist de verborgen omgang met God in het
bidvertrek drijft den mensch uit om de eere
Zijns naams te verheffen op alle levensterrein.
Doet hij dat niet, dan staat het er met zijn
Goddelijk kindschap maar bedenkelijk voor
Als wij hooren, dat er weer een van die
ouderen is henengegaan, komen de gedachten
aan dien ouden strijd der geesten onwillekeurig
naar boven.
En wij vragen ons af: wat heeft dat oude
ons te zeggen
Dit: de mensch sterft en gaat naar zijn eeuwig
huis en draagt weg hetgeen hij gedaan, hetzij
goed, hetzij kwaad, en de jongeren hebben
winste te doen met hun arbeid, te leeren uit
hun werken, hetzij ter navolging, hetzij ter
waarschuwing.