Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
CARTER'S BPILLS
No. 3480
ZATERDAG 27 OCTOBER 1928
43STE JAARGANG
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
W. BOEKHOVEN ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Landbouw en Socialisme
Hoe men Nieuwe Kracht
Uithoudingsvermogen
en Levenslust Verkrijgt.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f h— vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telcf. Interc» No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f I.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
De gesteldheid van de S.D.A.P. ten
aanzien van den landbouw is in de laat
ste jaren wèl verandert.
Een der sprekers op het Wagening-
sche Socialistische Landbouwcongres
beweerde wel het tegendeel en zeide
dat het socialisme van den beginne af
zich met den landbouw had ingelaten,
maar de feiten zijn er die het tegendeel
bewijzen.
We leven snel en daarom vergeten
we spoedig. Maar de oorlogsjaren lig
gen toch nog te versch in het geheu-
s £en om dit socialistisch beweren zon-
fa' £ïr meer te aanvaarden. Juist uit den
socialistischen hoek kwam in de mobi
lisatie-jaren het meeste verzet tegen
hetgeen den Minister van Landbouw
in het belang van den landbouw deed.
Had deze minister niet den voortduren-
den steun gehad van de Rechtsche par
tijen dan zou het platteland een ellen-
digen tijd hebben doorgemaakt.
Op het oogenblik bezweeren de so
cialistische leiders dat er geen tegen
stelling tusschen stad en platteland be
staat, maar in de mobilisatiejaren heb
ben diezelfde heeren alles gedaan om
de tegenstelling zoo scherp mogelijk te
maken en het stadsproletariaat tegen de
plattelandersbevolking op te zetten. De
boeren zullen zich de „hetze" die van
sociaaldemocratische zijde tegen den
boerenstand gestookt werd nog wel
-herinneren.
Bekend is b.v. de uitspraak van het
"socialistisch kamerlid Dr. v. d. Waer-
den „De boerenstand bulkt van lol als
het vette vee in de malsche weide en
in die kringen zegt menigeen, dat hij
vreest dat de vrede zal losbarsten. De
boeren behangen hunne vrouwen en
kinders met goud en zilver, ze koopen
tapijten en allerlei weeldeartikelen om
het geld op te maken vóór de nieuwe
belastingen komen."
En het socialistisch kamerlid Scha
per waarschuwde in de Kamer tegen
„de verwaten pretentie der boeren om
winsten naar zich toe te halen teneinde
vrouw en kinderen met goud en zilver
te kunnen behangen uit goudsmidswin
kels", en de bedoeling der roode hee
ren was toen naar het duidelijke woord
van Schaper Wij hebben den bo
dem van Nederland noodig, niet de
Nederlandsche boeren."
Ze kunnen zich van deze uitspraken
niet los maken door te zeggen d'at was
tegen de kapitalistische boeren bedoeld,
want die waren aan het goud en zilver
gewend en behoefden niet naar de
goudsmidwinkels te loopen, zij hadden
het immers alMaar het betrof hier
juist den kleinen boerenstand, die thans
met zoet gefluit en beloften van een
pachtwet gelokt worden.
Daarom de gesteldheid in de S. D.
A. P. is dus in enkele jaren veranderd
de kleine boer wordt in de kring der;
socialistische belangstelling betrokken.
In deze zwenking ligt een veroordee-
ling van het oorspronkelijke socialis
tische principe.
Het wetenschappelijke socialisme
heeft zich weinig of niet met den land
bouw ingelaten. Het socialistische stel
sel ging uit van de theorie der groot-
industrieele verhoudingen.
Door de economische ontwikkeling
in de kapitalistische maatschappij zou,
naar het oordeel der socialistische the
oretici het kleinbedrijf vanzelf afnemen
en tenslotte uitgeschakeld worden.
Deze voorspelling is door de prac-
tijk gelogenstraft. Het kleinbedrijf,
vooral in den landbouw, bloeit.
Dientengevolge hebben de socialisten
hier als op zoovele punten de
noodzakelijkheid van een revisie inge
zien.
De bekende Duitsche socialist Kauts
ky schreef ten aanzien van het land
bouwvraagstuk „Indien de maatschap
pelijke theorie, waarop de sociaal-de
mocratie steunt, werkelijk niet voor den
landbouw geldt, dan zal niet alleen de
tot dusverre gevolgde tactiek maar
zullen ook de grondslagen van de soci
aal-democratie moeten worden gewij
zigd."
Welnu, al zijn de grondslagen mis
schien niet gewijzigd, de socialistische
tactiek is het wel.
Nu het socialisme door de opge
zette wet van het grootkapitalisme dat
uiteindelijk alles in handen krijgt
de boeren niet verliest, zal het trachten
die boeren te winnen
Zullen de boeren zich laten winnen
Wij betwijfelen het nog zeer.
Het verleden der S. D. A. P. wekt
geen vertrouwen.
En ook het heden bevredigt niet.
Volgens het verslag in het roode
hoofdorgaan „Het Volk" sprak Albar-
da de socialistische leider op het land
bouwcongres als volgt
Er is maar een uitkomst, om de landbou
wende bevolking de vruchten van haar arbeid
en een behoorlijk levenspeil te verzekeren
socialisatie van den landbouw. Groote te
genwerking zal daarbij ongetwijfeld moeten
-worden overwonnen. Bovendien zal rekening
moeten worden gehouden met de gevoelig
heid van het landbouwbedrijf. Voorzichtig
maar beslist moet de landbouw in handen der
gemeenschap worden gebracht. De eigendom
van den grond moet voorgaan.; dan pas volgt
de socialisatie van het bedrijf.
Hieruit blijkt, dat al worden er veel
verbeteringen door de S. D. A. P. aan
den kleinen landbouwer beloofd, het
alleen maar een voorloopig karakter
zal dragen, socialisatie van den grond
en het bedrijf blijft het doel, en als de
S. D. A. P. in gebreke blijft dat uit
drukkelijk te verzekeren het pas ge
houden congres heeft het wel duidelijk
bewezen dan zijn de roode arbeiders
er als de kippen bij om het hun leiders
te laten zeggen.
Willen onze kleine landbouwers
daaraan
Wie iets van de mentaliteit dezer
stoere werkers en zwoegers kent weet
beter.
Er is iets wat hen meer hindert dan
een staatsambtenaar op hun erf en
grond te zien. Zullen ze zich er dan bij
neerleggen zélf tot staatsambtenaren
te worden gemaakt
Er is geen sprake van
Al hun werken en zwoegen en sla
ven, wordt bekroond door het groote
loon van een vrij leven, zullen ze zich
dit leven laten ontnemen Wie het ge
looft, kent ze niet
Er is geen gemeenschappelijk belang
tusschen het roode proletariaat, dat aan
stuurt op communisme van grond en
bedrijf en arbeid, en den kleinen land
bouwer. Integendeel er is hier een be
langenconflict.
De S. D. A. P. heeft het terrein
waar uit het roode proletariaat te be
trekken is, afgevischt, en de fuiken
worden derhalve verlegd.
Maar wij gelooven niet, dat het Hol-
landsche boertje zich zal laten verschal
ken.
De luitenant-admiraal van Kinsbergen, ook
het zijne willende toebrengen, tot het vereeu
wigen van eene gebeurtenis, die zijn geliefd va
derland uit den staat van vreemde overheer-
sching en ongeluk tot die van onafhankelijkheid
en voorspoed, en onder het gebied van een
Nederlandschen vorst heeft teruggebracht, noo-
Zoo is het precies 1
digde in 1815 de Nederlandsche geleerden, dich
ters en kunstenaars uit, om aan dit oogmerk
hunne bekwaamheden en talenten dienstbaar te
maken.
Hij loofde uit een renumeratie of geschenk van
500 of de waarde daarvan in bewerkt goud
of zilver, ten keuze van de vervaardigers, aan
den Dichter en Componist te zamen, welke
zullen slagen in het maken en samenstellen
van een volkslied, met de daartoe behoorende
muziek, in den smaak van de bekende liederen
Wilhelmus van Nassauwen en God Save the
King.
De Dichter en Componist moeten zich, bij
uitsluiting, toeleggen, om zoowel in de poëzy
als de muzijk, den tegenwoordigen Nederland-
schenvolkstoon en geest te brengen, zoodanig,
dat het eenvoudige met het verhevene, en het
volksbehagende met het nuttige, zich daarin
vereenige.
In alle stukken (er waren 4 prijsvragen), zoo
in ondicht als poëzy, vordert men dat niets ge
vonden worde, hetwelk eenigermate de voor
heen in Nederland zoo ongelukkig bestaan heb
bende partijschappen verlevendige, dat alle
gevoelens en uitboezemingen, daarin vervat,
eene strekking hebben om de billijke verwach
tingen des Nederlandschen Volks, zoo uit des
zelfs verlossing als verheffing geboren, in der-
zelver waar licht te stellen en te staven om,
bij den haat tegen alle overheersching, de eer
bied voor een geliefden Koning, de liefde voor
Hoogst deszelfs aloud Vorstelijk Geslacht, en
het vertrouwen op een liberaal Staatsbewind,
aan alle onze Landgenooten in te boezemen en
duurzaam te bevestigen, zonder echter daarbij
den geest van onverdraagzaamheid omtrent alle
volken, strijdig met de grondbeginselen, zoo
wel van echten godsdienst als ware wijsbe
geerte, voedsel te verschaffen.
De dichtstukken moeten vpór of uiterlijk op
den 31sten December 1815 bezorgd worden ten
huize van Mr. M. C. van Hall, advocaat, wo
nende op de Heerengracht, bij de Bergstraat,
te Amsterdam die met en benevens de heeren
Mrs. H. C. Cras, D. Hooft en D. J. van Len-
nep, tot het toevoorsigt in deze door den heer
van Kinsbergen, is verzocht.
Als prijswinnaar werd uitverkoren de dich
ter Hendrik Tollens Czn., uit Rotterdam.
VolksliedPrincipi eit Patricae.
Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit,
Van vreemde Smetten vrij,
Wiens hart voor land en Koning gloeit,
Verheff' den zang als wij
Hij stelt met ons, vereend van zin,
Met onbeklemde borst,
Het godwgevallig feestlied in
Voor vaderland en vorst.
Zóó is het „Volkslied" waarmee de „Haag-
sche post" zoo hoog weg loopt, ontstaan.
Interessant is wat Postmus hiervan zegt.
De oud-vaderlandsche Calvinistische geest
was geweken en men had de Franschen binnen
gehaald, en 't was meer geluk dan wijsheid ge
weest dat we ze in 1813 weer kwijt raakten.
En bij het nieuwe begin paste een nieuw
volkslied, waarbij natuurlijk het „Wilhelmus"
pro-memorie werd uitgetrokken
En toen loofden ze een prijsvraag uit. En
het resultaat was dat men er in één keer drie
tegelijk had. Ze vroegen er één en kregen er
drie „van gelijke waarde", zooals het heette.
Dat men met Tollens' vers uit den brand was
is begrijpelijk. Niets beter dan dit gedicht ver
tolkte de liberale begrippen van die dagen. Het
was „het" lied uit den braven-hendrikken-tijd.
De mensch kreeg wat en de godsdienst kreeg
wat. Fijntjes zegt Postmus het: „Men roemde
er den regt godsdienstigen zin" van en oordeel
de „dat het volkomen aan de behoefte voldeed
voor 't volk, een lied voor allen" was
In één woord, 't was al voortreffelijk van de
„vreemde smetten" af, tot het „feestgedruisch"
toe in de oogen van de mannen van het pa
triarchaal standpunt van 18131848, die 's
Konings troon op „duurzaam regt (der heeren
constitutie„gebouwd" achttenschitterde 's
Vorsten kroon ook al meer „door deugd" dan
„door goud".
Niet alleen farizeistische eigengerechtigheid,
maar ook de futloosheid, het totale gebrek aan
kunstgevoel kwam er in uit. De „godheid", zoo
verzekerde de poëet, „op haar hemeltroon be
zongen en vereerd", hield het heilig oor naar
den toon der mannen als hij „gekeerd" na
eerst „het zalig koor, dat hooger snaren spant"
beluisterd te hebben. En ergerlijk vooral: „ons
laatst en jongst gezang", zal een gansch ande
ren wensch, „gestand" moeten doen stel dat
er van iets dergelijks sprake dient te zijn
dan den „eigen wensch" voor „Koning en Va
derland".
Terecht zegt Postmus hiervan„zulk een
enghartig patriottisme dunkt ons thans kortweg
onzinnig' Het heeft het oude
't Sal haest hier sijn gedaen"
geheel en al uit het gezicht, en naar 't schijnt,
ook uit het hart verloren, 't Verwart 't abso
lute met het tijdelijke en voorbijgaande. En
daarom wie waarlijk in den onverbasterden zin
des woords de leuze „Nederland en Oranje"
aanheft, geeft Tollens' lied den afscheidsbrief."
En als „de Haagsche Post" nu terecht con
stateert dat het „Wien Neerlandsch bloed"
meer onder Koning Willem III en het „Wilhel
mus" meer onder Koningin Wilhelmina in eere
kwam, zit dat niet in Willem of Wilhelmina,
maar in geheel iets anders waarvan de Haag
sche Post blijkbaar geen notie heeft.
In het laatst der vorige eeuw leefde het oude
Calvinisme dat in de 17e eeuw zoo spoedig
,al te spoedig ingezonken was, weer op en
daarmee alleen houdt het opleven van het oude
Calvinistische lied het „Wilhelmus" verband.
Zoo Vaderland-loos, zoo futloos en zoo braaf
de oude liberale tijd was, zoo was hun lied.
Zou dat een „volkslied zijn
Plaatst voor het woordje „Neerlansch" uit
den eersten zin de naam van ieder ander volk
en gij kunt het evengoed het Belgische of het
Duitsche volkslied noemen, zoo karakterloos,
zoo nietszeggend is het.
En zouden wij van „vreemde smetten" vrij
zijn
In ijdele zelfgenoegzaamheid mogen onze va
deren in het begin der vorige eeuw, dat ge
dacht hebben, maar inderdaad hadden ze niets
van zichzelf.
Het was al met „vreemde smetten" bevuild
wat ze hadden. Hun taal, hun godsdienst, hun
zeden, hun ideeën (als ze die nog hadden) hun
staatkunde en al wat dias meer zij
Neen. 't „Wien Neerlandsch bloed" is ons
volkslied niet en is het nooit geweest.
Oorsprong en wezen vloeken tegen alle ei-
schen die aan een volkslied gesteld moeten
worden.
In één woord het was „maak werk", op de
sofa bij den haard, onder genoeglijk scliijnsel
Vele menschen zouden gelukkig zijn, wanneer
zij wisten, dat het geheim van een goede ge
zondheid in een geregelden stoelgang gelegen
is. De nieren, lever, en ingewanden moeten regel
matig werken; 2tj moeten worden aangespoord
om de giftige stoffen uit het lichaam te verwijde
ren. Wanneer U lijdt aan constipatie met hare
gevolgen als hoofdpijn, slechte spijsvertering,
last van gal en vermoeidheid, neem dan
CARTER'S KLEINE LEVER PILLEN
Zij zijn klein en met een
suikerlaagje bedekt, dus
gemakkelijk in te nemen
en bevatten geen vergiften,
zoodat ze door oud en
jong kunnen worden ge
bruikt. Neem ze dagelijks
om de spijsvertering te
regelenU zult er niet aan verslaafd raken. Zij
doen de ingewanden pijnloos functioneeren
zonder onaangename nawerking. Bedenk, dat zij
volgens doktersrecept samengesteld en gegaran
deerd zuiver zijn. Zorg ervoor, dat U „Carter's"
ontvangt - met bovenstaand merk. Bij Apoth. en
Drog. in roode kokertjes van 75 ct. en f 2.25.
Import. Fa. B. Meindersma, Den Haag. 19
van het liberale petroleumlicht in elkaar gezet.
Maar kan het ook anders
Scherp vraagt Postmus„Stel u voor, dat
Koning Willem's huzaren in 1834, toen ze op
de „afgescheidenen" ingingen, het echte, het
oude Wilhelmus hadden gezongen Maar wie
kende het nog
Met 't „Wien Neerlandsch bloed" hebben wij
afgedaan.
Toen de strijd tegen de Fransche revolutie
begrippen ontbrandde, eerst onder Groen, later
onder mannen als Kuyper, Elout, Keuchenius,
Otterloo, en anderen, kon het niet anders of die
toonen van het oude strijdlied ons eenig volks
lied, moesten weer worden gehoord.
„Voor Godes Woord gepresen
Heb ick nog onversaagd
Als een held sonder vresen
Mijn edel bloedt gewaagd
Dat klonk anders.
Het oude lied is door liberalen als „antiqui
teit" alleen voor „kenners" interrant genoemd.
De practijk wees anders uit.
Thans moet men van diezelfde zijde getuigen
dat onder Wilhelmina het oude lied weer meer
volkslied geworden is.
Gelukkig kwam er ook kentering in den li
beralen kring zelve.
Ook in dien kring is men het oude Geuzen
lied weer gaan waardeeren.
In het letterkundig bijvoegsel schreef de N.
R. Ct. voor een paar jaar, dat het zoo ge
lukkig was, dat, als ons nationaal gevoel wordt
wakker geroepen, wij, boven andere volken, het
onwaardeerbaar voordeel hebben tevens een
uiting daarvoor in onze taal gereed, altijd wach
tend, altijd vanzelf weer opstijgend, een uiting
die 't gevoel niet alleen vertolkt, maar het tevens
gestalte verleent, het voordraagt, en het tot een
zoodanige diepte in ons wezen doet doortrillen,
dat wij ons afvragen: hief ons gevoel het volks
lied aan of was 't het „Wilhelmus" zelf, dat
ons gevoel voortbracht. Geen ander volk, naar
ik weet, heeft een volkslied, dat onze hoogste
functie van poëzie in het gedicht zelf bezit;
wij behoeven niet als de Franschen, de Duit-
schers, de Engelschen, in geestdrift, vaderlands
liefde of staatseenheid, een kunstlooze, nationale
hymne met onze zingende gemoedsopwellingen
kracht bij te zetten; neen, wij hebben een
volkslied, dat, afgezien nog van de meesleepend-
heid der melodie, tot de allergrootste poëzie
behoort, zoodat het ter rechter tijd onze emotie
overneemt en verzelfstandigt tot een bewust be
sef, waartoe, door een soort schroom, door een
tekort aan vervoering, door een gebrek aan zelf
vertrouwen, wij anders wellicht niet bij machte
zouden zijn. En zoo, terwijl het Hollandsche
hart slechts tot een geringe persoonlijke ont
roering in staat moge zijn, heeft het als het
ware deze ontroering zakelijk in den vorm van
zijn Wilhelmus, voor altijd weten vast te leggen.
Een betere vollediger rehabilitatie is van ons
lang miskend volkslied, en van die zijde, wel
haast niet denkbaar.
Ja 't „Wilhelmus" is het volkslied, het eenige
dat wij zoo noemen mogen.
Het Anti-Rev. program van beginselen spreekt
van het Calvinistisch volkskarakter, zooals dit
door Oranje geleid, onder den invloed der Her
vorming, omstreeks 1572 zijn stempel ontving.
Is het niet opmerkelijk, dat in dien gouden tijd
wat het geestelijk leven betreft óók het
Wilhelmus niet gemaakt op een sofa bij
den haard maar als 't ware op 't slagveld,
waar het Geuzenbloed vloeide „voor Godes
Woord gepresen" geboren is?
Toen ons volkskarakter gestempeld werd,
welde ook het Geuzenlied als vanzelf, spontaan
uit de diepte der ellende tot God omhoog, tege
lijk met de smeeking: „Geef Heer, het wild ge-
diert de ziele Uwer tortelduif niet over, ver
geet de hoop Uwer ellendigen niet in der eeu
wigheid".
Daarom is het Wilhelmus het lied des g e-
1 o o f s.
En die ontroerende geloofstaal moet gelezen
met kennis der historie.
Geen star der hope meer.
Oranje als balling in den vreemde.
Neerland bedreigt met schavot en brandstapel.
Dan komt plots op het onverwachts, zelfs
weet men niet de herkomst, het „troostlied".
„Uw Herder zal niet slapen,
Al zijt gij nu verstrooid
Staande bleef de krachtige held, die nog
steunde op Gods onfeilbaar Woord.
En op het oogenblik zegt Postmus
toen Oranje de Fransche grenzen binnentrok,
schalde voor het eerst de tonen van het Wil
helmus; sprak voor het eerst in 's Prinsens
naam tot de uitgewekenen in Duitschland en
de verdrukten binnen Nederland van z ij n te
rugkomst; zeide 't hun aan, dat zij hun hoop op
God zouden stellen: „Tot God wil U begeven".
Van Frankrijk uit wordt dit „nieu Christelich
Liedt" in de verdrukte Nederlanden verspreid.
Gelezen, geneuried gezongen reeds met
fonkelende, met van heilige vreugde stralend
oog.
Het'deed de harten herleven .„Nauwelijks had
zich", zegt de geschiedschrijver Fruin, „de mare
van 's Prinsens terugkomst in Dillenburg (Mei
1569) verbreid onder de uitgewekenen in
Duitschland, en de verdrukten in Nederland, of
aller oogen richten zich op hem in de hoop,
dat hij, de herder, niet zou slapen, maar
de arme verstrooide schapen zou blijven hoeden,
gelijk het „Wilhelmus"-lied in zijn naam had
beloofd op het oogenblik toen hij de Fransche
grenzen binnentrok". Het lied van den balling,
dus zelf in ballingschap geboren
„Als David moest ik vluchten
Voor Saul den tyran
„Mij wedervaart als David", schreef de Prins.
„Gelijk hij moest vluchten voor den tyran, zoo
heb ik met menig edelman de vernederendste
vervolging moeten dragen. Hierom heb ik ge
beden, dat na een eerlijken krijgsmansdood in
het veld, het eeuwig leven mijn deel zij, dat
Zijn Hand mij dit beschikke Elders: „Uw
lot, o mijn Nederland, weegt mij het zwaarst".
„Vaarwel, mijn „arme schapen", die in zoo bit
teren nood zijt. Als een herder zal ik voor u
waken, al is de kudde ook nu verstrooid. Houdt
U hiervan verzekerd: geenszins zal ik stilzitten.
Maar hoop niet op mij. Wacht het al van den
Heere. Begeeft U tot Hem. Betrouwt op Hem.
Neem geloovig Zijn Woord aan. Leeft gelijk
het Christenen betaamt, ,,'t Sal hier haest sijn
gedaen".
't Wilhelmus vertolkt de zielestrijd van een
vorst met zijn volk, zijn „schapen", 't Is een
geloofslied, een troostlied en krijgslied.
Zooals de eerste levenskreten gehoord worden
bij de geboorte van het kind, zoo is ook de
geboorte van ons Calvinistisch volk gepaard
gegaan met de levenskreten, die uit dit lied
opstijgen tot God omhoog.
Wie zóó dit Geuzenlied verstaat, acht er
onze orthodoxe kerkgebouwen en kerkorgels niet
te „heilig" voor, en beseft, dat het zinloos ge
rijmel van Tollens evenmin met 't „Wilhelmus"
op één lijn te stellen is als het gekras van den
nachtuil met den zang van den nachtegaal.
UITKIJK.