Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
nBont-O
ie i
mantel
Sonuimaierialenhandel
LINK
I
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
Het huisje aan den Zeedijk
BUIZEN
KEUZE
ODELLEH
5VORM
WERKINó
IJZEN
No. 3475
WOENSDAG 10 OCTOBER 1928
43ste JAARGANG
„DE DUIF"
Re
oven
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Geloof en Medische
Wetenschap.
HTRUST
ilt U hiervan verzekerd
t vanouds bekende adres
Botterdam
iw en 2 Kussens 32.
Ons bekend staand
>5.—Bij aankoop
DEKEN CADEAU
verzacht en geneest
men met
H. ZEEBERG.
intraden, zijn wij in staat
saa Drakeerbuizeo
in diverse maten,
zorgd, naar koopers keuze.
^DELHARNIS
SOLIDE MFU-
v.h. A. BOER
16, Rotterdam
25>
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
1 AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ék ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENST A AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan:
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur,
DE WIS- EN NATUURKUNDIGE
FACULTEIT.
Vóór 1930 moet de Vrije Universiteit volgens
de Hooger Onderwijswet haar vierde faculteit
hebben. Het zal er een worden voor wis- en
natuurkundige studie.
De studie, die een voorbereiding tot de be
studeering en beoefening der geneeskunde mag
genoemd worden, de academische propedeuse
voor de medicijnen.
Te lang reeds werd dit terrein door ons braak
gelaten.
Reeds in 1895 schreef Dr. den Houter (in
Medische Wetenschap en Vrije Universiteit),
dat juist deze studie bij uitnemendheid is de
burcht des ongeloofs en het domein van het
materialisme. Een. student heeft, voor hij aan
de geneeskunde zelve begint, een paar jaren
besteed aan de studie der natuurkundige, dus
genaamd exacte vakken, en door deze studie
vaak zijn geloof onherstelbaar nadeel aange
daan. Hier werd de kroon gezet op het werk
van den verderfelijken geest, die heerscht op
de neutrale gymnasia en hoogere burgerscholen.
De medische wetenschap maakt in den regel
geen materialisten, maar vindt ze en behoeft
slechts het verderfelijke zaad, door de wis- en
natuurkundige faculteit met kundige hand ge
zaaid, verder tot wasdom te doen gedijen.
Zoo is het langen tijd geweest en wie dit
gevaar goed inziet, verblijdt zich in het feit,
dat nu eindelijk de Vrije Universiteit, Hooge-
school van al onze Gereformeerde gezindten,
haar vierde faculteit krijgt en deze beschikbaar
stelt voor de wis- en natuurkundige studie.
Verblijdend is het feit, dat ook ons Flak-
keesche volk, Hervormd en Gereformeerd, hier
voor boven verwachting heeft willen offeren.
AL TE LANG VERWAARLOOSD.
Langen tijd heeft men van onze zijde ge
weigerd heü nut en de noodzakelijkheid van
Christelijke medische studie in te zien.
Men meende te kunnen volstaan met de
stellingde dominé voor de ziel en de arts
voor het lichaam.
Daardoor is in de vorige eeuw deze studie
gekomen in de macht van het ongeloof. Het
medisch hooger onderwijs werd, bevangen door
den geest dier eeuw, puur materialistisch en
blind voor de Godsopenbaring in natuur en
Schriftuur.
Stof en kracht was het wat men aanbad,
alle leven werd uitsluitend van de stof afhan
kelijk gemaakt.
En dit zou er misschien nog mee door kun
nen, indien het waar was, dat lichaam en ziel
een dualisme vormden, elk met een eigen oor
sprong, eigen bestaan en eigen doel.
Maar Gods Woord leert ons, dat de mensch
bestaat uit ziel en lichaam. Zoo is hij geschapen
door zijn God. Beide hooren bij elkander, ziel
en lichaam vormen samen het pronkjuweel der
schepping: de eenheid, de mensch.
De eenzijdige opvatting, vrucht van den ma-
terialistischen geest dier eeuw, dat de natuur
kundige methode de eenige grondslag van de
geneeskundige was, heeft zich dan ook ge
wroken, en men is er in onze eeuw reeds lang
van terug gekomen. Het darwinisme heeft als
hoogste openbaring van het biologisch denken
reeds lang weer afgedaan. Er wordt ook in
medische wetenschap weer rekening gehouden
met geestelijke factoren. Het onzienlijke heeft
weer plaats gekregen in de wereld der medische
wetenschap. Het oog ging allerwege open voor
het feit, dat een zeer grooten invloed van de
ziel op het lichaam wordt uitgeoefend en
dat de zielswerkzaamheden een machtige factor
is bij oorzaak en genezing der ziekten.
Maar intusschen is deze groote waarheid
maar al te lang verwaarloosd en kreeg dien
tengevolge de ernstige vraag volle recht van
bestaan of door deze schromelijke eenzijdigheid
da geneeskunde de toets, die aan de weten
schappelijke studie gesteld moet worden, wel
doorstaan kon.
OP POSITIEVEN GRONDSLAG.
Toch is de erkenning, dat ook in de genees
kunde rekening dien te worden gehouden met
het geestelijk leven, niet voldoende.
De diepste oorzaak van ziekten en sterven
moet uitsluitend in het geestelijk leven gezocht
worden. De geest moet niet maar een bijkom
stige plaats naast de stof ingeruimd worden,
doch hij is de primaire factor, die ten slotte de
stof overheerscht en bezielt.
Want ook al werd het materialisme in de
medische wetenschap teruggedrongen, zoolang
het geestelijk element niet de plaats krijgt
waarop het recht heeft, faalt men.
Een Christen-medicus heeft eens gezegd: „de
geneeskunde door de empirische vakken voort
gedreven, zet zich tot bestudeering van haar
object den mensch" in gezonden en zieken toe
stand. Zij speurt 's menschen wording na in
moeders schoot, zij ontvangt hem bij zijn in
trede in de wereld, vergezelt hem over zijn
ganschen levensweg en staat eindelijk ook aan
zijn stervenssponde. Is het dan niet zonderling
en uit wetenschappelijk oogpunt volstrekt on
verdedigbaar, dat de geneeskunde er zich geen
rekenschap van geeft, wat de oorzaak is, dat
men geboren wordt, schijnbaar enkel om te
sterven, dat men schijnt te leven om te lijden
Hoe gansch anders zouden deze studiën ge
worden zijn, indien met de ontroerende wer
kelijkheid ziekte en dood als straf voor de
zonde was gerekend. Natuurlijk, indien men
in zijn berekening, God den Schepper aller
dingen, de laatste oorzaak van al wat is en
geschiedt, wegcijfert, dan moet men wel blijven
staan bij het creatuur, dat toch slechts een
nietig instrument in 's Heeren hand is; dat men
hierdoor bedrogen moet uitkomen, is met ze
kerheid te voorspellen en wordt door de praktijk
dagelijks bewezen. Aldus het getuigenis van
een geloovig-deskundige.
Ook de medische wetenschap moet op po
sitieven Christelijken grondslag geplaatst wor
den.
Het ernstig verzuim, dat hier langen tijd
gepleegd is, heeft zich ook gewroken op ander
terrein.
Persoonlijk ondervindt gij het aan het ziek
en sterfbed van u en dien gij liefhebt, als daar
een geneesheer staat, die loochent, dat uw ziel
eeuwig leeft en uw lichaam wederom zal wor
den opgewekt en die uit kracht zijner onge-
loovige wetenschap u tot vlak voor de poorten
des doods verzuimt de volle ernst van uw
lichamelijken toestand onder het oog te brengen.
De ongeloovige wetenschap oefent kwaden
invloed uit in de samenleving 'en in de zieken
kamer. En de vaccinedwang heeft bewezen, dat
deze wetenschap haar meening tot zelfs den
Staat opdringt.
En is het niet God-tergend, dat de nietige
mensch langen tijd er zijn eer in gezien heeft
het schepsel Gods, niet te beschouwen als God
delijk creatuur, drager van het Goddelijk Beeld,
maar enkel als de hoogst georganiseerde der
zoogdieren
Inderdaad, het werd hoog tijd, dat hierin
verandering kwam en ook deze wetenschap op
positief-Christelijken grondslag gebracht werd.
ROTTERDAM, Hoogstraat, hook Spui
DEN HAAG, Alléén „Modehuis-Hofweg 6"
CHRISTELIJKE GENEESHEEREN.
Ons Christenvolk mag niet rusten voor en
aleer het voldoende eigen Christen-artsen heeft.
Hiermede bedoelen we niet slechts christen-
geneesheeren, die medicus en „ondanks dat"
ook belijder van het heilig Evangelie zijn. Im
mers die kunnen nog terecht bij de tegenwoor
dige staatsuniversiteiten, maar wij moeten ge-
neesheeren hebben, wier opleiding tot uitgangs
punt heeft gehad de vreeze des Heeren het
beginsel der wijsheid, ook der medische wijsheid,
en waar de grondzuil, het positieve christendom,
ook de hoofdplaats heeft gehad bij het weten
schappelijk onderricht.
Een groote zegen is het voor een gemeente,
als zij een christen-geneesheer in haar midden
heeft.
De bekende Mr. Dr. v. d. Berg van Voort
huizen, heeft jaren lang geworsteld in den ge-
bede met zijn gemeente om een christen-arts,
die met hem aan de lichamen en zielen der
zieken zou arbeiden.
Op wonderdadige wijze heeft God dit gebed
willen verhooren en er is grooten zegen van
uitgegaan.
Zoo moest het overal onder ons zijn. Het
moet een zake des gebeds zijn. Hier staan groote
belangen ook van geestelijken aard op het spel.
We moeten dus wel dankbaar zijn, dat het
getal geloovige artsen allengs toeneemt.
Maar we mogen niet voldaan zijn. Het doel
mag niet zijn vrome jongelieden tot christen
artsen te doen opleiden aan de ongeloovige
Universiteit. Hiermede is het kwaad niet in den
wortel genezen
De wetenschapsbeoefening zelve moet staan
op den onveranderlijken grondslag van het
Woord van Gocf.
Dat moet het doel zijn.
Dit ideaal blijft ons wenken.
HET ZIEKENHUIS.
Intusschen, waar dat ideaal nog niet bereikt
werd, hebben we uit te zien naar artsen, die
zij het al, dat zij hun wetenschap ontvingen
uit handen van het ongeloof, toch persoonlijk
een ongeschokt geloofsleven behielden, en hun
ambt in den vollen zin des woords als een
Goddelijk beroep beschouwen.
Het is te betreuren, dat in een orthodoxe
streek als de onze hierop tot heden te weinig
gelet is. Het is te wenschen, dat men ook in
dit opzicht zijn verantwoordelijkheid meer en
meer zal gaan beseffen.
En hoe staan wij ten aanzien van het zieken-
huisvraagstuk
Onze lezers hebben uit artikelen in ons blad
kunnen zien, dat dit vraagstuk weer urgent
geworden is.
Dr. Cleyndert heeft in een zakelijk betoog
den weg aangewezen, die z. i. moet worden
ingeslagen om in het bezit van een volledig
geoutileerd ziekenhuis te komen.
Wij weten niet of er een ziekenhuis op
Flakkee verrijzen zal.
We wachten af wat het rapport van de
commissie, die dit vraagstuk in onderzoek
heeft, ons zeggen zal.
Maar wordt het geen tijd, dat onze leidende
menschen op het eiland zich de vraag gaan
stellen: als er een ziekenhuis komt, moet dat
dan neutraal of confessioneel zijn
Zonder den finantieelen steun van de dia-
coniën, die hier over 't algemeen goed gesitueerd
zijn, zal er wel geen ziekenhuis kunnen worden
in stand gehouden.
Hoe hebben wij tegenover dit vraagstuk te
staan
De godsdienstige gesteldheid van Flakkee
wettigt ten volle de stichting van een Chris
telijk ziekenhuis.
Een groote zegen zou het zijn, indien een
eventueel ziekenhuis op christelijken grondslag
kwam te rusten, zoodat èn doktoren èn verpleeg-
personeel God Drieëenig als den Oppermedi-
cijnmeester en den grooten Krankentrooster
eerden.
Wij hebben als Christenen ons wel voor
deze vraag te stellen, en zij die op kerkelijk
en op maatschappelijk terrein hier leiding geven
en invloed hebben, mogen zich wel eens bijtijds
bedenken hoe zij zich hiertegenover hebben te
stellen.
Het gaat om hoogst gewichtige belangen.
doof
o. 2© -«
„1° bent toch wel op de fiet?
„Ja hoor, ik ben zóó thuis. Is zij soms een
dochter van Marie
„Ja Harmsen".
,,'t Klopt. Ik dacht al: wat bekende naam.
Komt het nog goed
k Hoop het, Harmsen'*
„Stil maar. Hij daar Boven weet wel, hoe
het moet".
„Zoo is het. Goeden avond Harmsen".
Zijn stap kraakte weer over het grint. En
toen werd het stil. Buiten het huisje. En binnen
ook.
HOOFDSTUK X.
Met geen mogelijkheid kon de oude vrouw,
liggende in de bedstede in het kleine kamertje,
den slaap vatten.
Anders was zij altijd zoo goed als onmiddellijk
ingeslapen, om zoo nu en dan in den nacht
wakker te worden en dan soms geruimen> tijd
wakker te liggen, maar nu lag zij met de oogen
wijd open te staren in het donkere vertrek,
waar alleen de regelmatige tik van de oude
Friesche hangklok de stilte verbrak.
Het korte gesprek met Lia en later het vragen
van Harmsen hield haar bezig, daar dienten
gevolge al haar gedachten zich concentreerden
op haar dochter.
Hoe was het toch mogelijk, dat die zoover
afgedwaald was, dat er bij haar thuis niet eens
meer over haar gepraat werd
In eenen kwamen de afgeloopen jaren nader-
bii- Als in een kaleidoscoop gingen de beelden
haar geestesoog langs.
Het zat er al vroeg in bij Marie. Haar hartje
zat hoog. Zij was een uitzondering op al de
kinderen.
Al de kinderen Zes waren er geweest: vier
jongens en twee meisjes.
Maar viermaal had haar man den zwaren
gang naar het kerkhóf moeten doen: vier kin
deren, drie jongens en een meisje, waren toe
vertrouwd aan den schoot der aarde.
Geweldige klappen waren dat geweest. God,
Die sloeg, Hij alleen wist het met wisse zeker
heid.
En toen kwam tot overmaat van ramp de
begeerte van Marie, om in de groote stad te
gaan dienen. Het was haar te eng op het dorp.
Haar hart zat te hoog. Het was thuis te een
voudig.
Met hand en tand verzetten haar man en zij
zich tegen dit heilooze voornemen, waarvan zij
niets goeds verwachtten.
Mokkend onderwierp het meisje, dat toen
negentien was, zich aan de scherp-afwijzende
beslissing van haar ouders. Zij meenden, dat
het wel zou vergroeien.
Maar het was niet zoo. Want nauwelijks
was een maand verloopen nadat Blankert ten
grave was gedaald, die slag kwam er ook bij,
of het oude verlangen kwam bij Marie weer
met kracht naar voren.
Tot haar ontzetting bespeurde vrouw Blan
kert, dat het verlangen, om het dorp te ont
vlieden en te gaan leven in een groote stad,
slechts gesluimerd had.
Overredende woorden, smeekbeden, harde
woorden, niets baatte Marie wilde en moest
weg. In- de stad was het een veel mooier leven.
Je kon daar behoorlijk gekleed gaan. De men
schen hadden er niet zooveel praatjes over je.
De stad, de groote stad, dat was het ideaal,
dat haar aantrok.
Er sluimerde nog veel meer in dat trotsche,
hoogmoedige- hartje. Vrouw Blankert had het
eerst nog niet zoo gevoeld, maar later werd: het
wel duidelijk.
Zij was knap, Marie. En zij had geen idee,
want dat zou er toch van komen, als zij op
het dorp bleef, hand en hart te geven aan
een van de jongens van het dorp. Het zou
nog gegaan zijn, als er schatrijke boerenzoons
geweest waren. Maar die kende het dorp
niet. Alles en allen moesten er ploeteren en
zwoegen om een stuk brood te hebben, dat
voldoende was.
En dat wilde Marie niet. In de stad zou wel
notitie van haar genomen worden. In ieder ge
val zou zij er wel een goede, burgerlijke partij
kunnen doen.
Maar van die overwegingen wist de weduwe
Blankert niets, toen in het kleine huisje aan
den zeedijk de strijd werd gestreden over de
vraag, of Marie zou gaan, ja dan neen.
Het was een bittere strijd. Bitter allereerst
al van de zijde van Adriaan, die wel zes jaar
jonger was dan zijn zuster en dus toen pas
veertien jaar, maar die, zooals dat opgroeiende
kinderen eigen is, ongezouten zijn meening zei
en er schande over sprak, dat Marie haar moe
der alleen wilde laten.
Het harde antwoord van Marie, dat zei, dat
hij zich met zijn eigen zaken had te bemoeien,
bleef dan niet achterwege. En zoo waren het
in het kleine huisje, waar de weduwe treurde
over het verlies van haar man, zoo waren het
tooneelen, die zij niet gauw zou vergeten en
die nu, nu zij slapeloos te bed lag, weer in
vollen omvang voor den geest van \$ouw
Blankert kwamen te staan.
Die tooneelen deden geen goed aan de voor
nemens van Marie. Moeder ging ze dan ook
met alle kracht tegen. En Adriaan had dan
wel zooveel eerbied voor haar zij had over
hem nooit geen klagen gehad dat hij er het
zwijgen toe deed. Maar de wrok, die nu nog
in hem werkte, was toen, 28 jaar geleden, al
gelegd.
O, wat een tranen heeft zij geplengd, om
Marie te bewegen toch niet te gaan naar de
stad, waar het kind, zij was er van overtuigd,
haar ziel, die toch al niet uitging naar God
in den hemel, geheel verliezen zou, om op te
gaan in de dingen der wereld.
Wat heeft zij op de knieën geworsteld met
God, of Hij Marie toch tot inkeer wilde bren
gen. Hij kón dat toch niet toelaten.
Maar haar gebed werd niet verhoord. Zij
begreep, dat zij den smeltkroes, die haar voor
gezet was, al bij den dood van het eerste kind,
tot de bodem toe ledigen moest. Dat wilde de
Heere, om haar rijp te maken voor de eeuwig
heid, die kwam en die voor haar een heerlijke
eeuwigheid zijn zou.
Want al de slagen, die haar werden toege
bracht, brachten haar dichter tot haar God.
Er was geen moment van aarzeling. De Heere
zou het wel goed met haar voor hebben, al
begreep zij niets van de leiding, de vreeselijke
leiding, die Hij met haar voerde.
Neen, haar gebed werd niet verhoord. De
smeltkroes moest tot den bodem worden ge
ledigd. Er was geen sprake van, dat bij Maria
eenige ommekeer kwam. Als moeder het dan
niet wilde, wel, dan zou zij wachten tot zij
een en twintig was. Dan kon zij haar gang
gaan. Moeder moest het zelf maar weten, wan
neer zij zoo onmenschelijk wilde zijn.
Het was een schandelijke uitdrukking in den
mond van Marie. Zij had groote moeite, om
niet in heftigen toorn te ontsteken en haar
dochter harde woorden toe te voegen.
Maar het gelukte haar zich in te houden,
en haar met zachte stem te vermanen niet zoo
op te treden tegen haar moeder, die God haar
geschonken had, er op wijzend, dat zij een
maal voor den Heere verantwoording ,had af
te leggen.
Marie wilde er niets van hooren. Dan moest
moeder ook maar anders optreden.
Doch dat deed moeder niet. Zij voelde de
verantwoordelijkheid, die haar opgelegd was.
Wat Marie later deed moest zij zelf weten.
Zoolang moeder wat over haar te zeggen had.
ontving zij geen toestemming om naar de stad
te gaan.
Tot Marie meerderjarig werd. Toen was het
klaar. Het plan werd doorgezet. Nauwelijks
twee maanden later was zij in Rotterdam.
Het dorp was er vol van. Er werd schande
over gesproken.
Maar niemand voerde er strijd, niemand
voelde het zoo ontzettend diep als 't moeder
hart, dat bittere tranen schreide
Het was een schrikkelijke tijd voor haar, die
zij eigenlijk nooit goed te boven is gekomen.
In het eerst kwamen er gergeld brieven van
Marie, die ook even trouw werden beantwoord,
wat Adriaan onzin vond, maar waartegen zij
steeds ageerde.
Toen, éénmaal was Marie thuis geweest,
kwam de brief, die voor de nu op haar bed
peinzende weduwe een openbaring werd. Het
was een schrijven, waarin Marie meedeelde,
dat zij zich verloofd had met Alex van Meers-
ma, die in de bouwvakken studeerde en over
eenige jaren zich ergens als architect vestigen
zou. Onomwonden werd 't neergeschreven, dat
het haar daarom te doen was geweest: om een
goed huwelijk te kunnen sluiten, niet met een
van de boerenjongens, maar met een heer, die
haar schoonheid op prijs stelde. Vrouw Blankert
had het direct gevoeld als een afglijding naar
nóg dieper afgrond. Het was Marie's begeerte
noar stoffelijk bezit, naar schittering, die de
zinnen streelt, maar de ziel verkommeren doet.
Toestemming tot de verloving behoefde zij
niet te geven, daar die niet gevraagd werd.
Alleen van het feit werd kennis gegeven.
Een ernstige brief ging, als antwoord, naar
Rotterdam. Zij vroeg, hoewel zij begreep, dat
de vraag vólkomen overbodig was, of die
Alex van Mee^ma kennis aan den Heere
had, op welke vraag nooit een antwoord kwam.
(Wordt vervolgd).