UIT HET WOORD
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
a
lo VERVAL.
:en winkeljuffrouw.^^)
Begrepen.
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 30 SEPT.1928
BBBBBHSBSBBS BB BBBBBBBBBBBB
B
STICHTELIJKE OVERDENKING
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
bbbhb A L= L. rt L- tL I aaüiaiB
a b
H 53 EB ME ES 5SS3
ibelen eigendom van
zij niet weg kon gaan
steek te laten. Twee
in geen woord tegen
inneer hij thuis kwam
gedroeg hijzich »als
den man zijn vrouw
keeren en sprak een
d uit.
LIG SCHOT.
i vader by ongeluk
loten.
roonschip, liggende
reg, zag in het ruim
>open. Hij nam zijn
lier dood te schieten,
lat hij schoot, kwam
>r de loop en kreeg
>ofd. Het kind was
van droefheid, ter»
veg zeer groote deer»
STOEIPARTIJ.
rol tapijt heeft
levolg.
In in een nieuw pand
Onschuldige stoeipartij
jet een rol tapijt op
j waren goed bevriend
na afloop van hun
glas bier te drinken.
de man, die geslagen
nog denzelfden dag.
'iet lijk werd vastge-
hersenschudding was
lichte slag daardoor
gehad, wijl de ge-
een hoofdverwonding
|CHT GEVLOGEN.
de Marokkaansche
lelijk verwoest,
.dat daar een munitie-
logen. Er zouden 40
Izijn.
|ar, dat vorige nacht
lucht vloog, lag bij
gebied van Melilla.
lal kleine huizen om-
20.000 K.G. buskruit
|jk van Melilla werd
de ruïnes nog meer
de vermisten bevin-
van de wacht van
psaris voor Marokko,
te Melilla verwacht.
pe Van Oldenbarne-
zeer brutale poging
Jjing ondernomen,
een man van middel-
lewinkel in die straat
en vroeg de winkel-
ging inpakken, of
gebruik zou mogen
lestaan. De man liep
hij vlak bij de win-
i»n. Plotseling haalde
J te voorschijn, waar-
zwaren slag op het
iw kreeg een ernstige
om hulp te roepen.
-nog een paar harde
winkeljuffrouw wist
grijpen en vast te
Iniet meer kon slaan.
rende de straat op.
uit enkele ernstige
|e ineen en bleef be
rde de aandacht var yx
Toen hij den ma
zette hij hem na,
ienaar Op dit roe-
angers aanloopen, en
De aanrander bleek
te zijn en hij wist
krijgen. Het aantal
|s aan.
'fan Oldenbarnevelt-
|den Mauritsweg op.
verder 2 agenten
|elen. Toen zij den
net de luid roepen-
^nd achter zich aan,
de hand moest zijn
bkken te krijgen. Hij
plitiebureau aan de
Iht.
doen had met den
N. van den Mathe-
I daad te hebben ge-
als hij de winkel-
kich van den inhoud
maken. De omstan-
net één slag ineens
vas oorzaak gewor-
Vinkel moest blijven,
had gezien, de lade
|het publiek den ge-
dienst gewaar-
buw de 33-jarige
|uis aan den Cool-
veer bijgebracht en
verbonden. Daarna
voerd. Zij kan thuis
nog een verklaring
ggen.
JOODE.
rie weken geleden
een der kaden een
eener vrouw van
^ld. De geneesheer
dat het kunstgebit
pist, dat de vermiste
vergeten. Twijfel
|geneesheer nam de
doode precies paste,
werden vastgesteld
I het geval met alle
grafenis zou plaats
treurende dochter
gst nam, kwam de
opdagen. Ze was
In familie gaan op-
■rbazing haar dood
pede stuurde ze den
weg, joeg de be-
dat men het be-
binnen, waar haar
n VOOR DEN ZONDAG ~~l
v:-.
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6.30
uur Ds. van Ameide.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur dhr.
Dekker van Bleiswijk.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuys
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en 's av.
6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2
uur Ds. Polhuys van Stad aan 't Haringvliet.
Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d.
Zee van Den Bommel.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
dhr. Vetter van Langstraat.
Herkingen, v.m. 9.30 en 's av, 6 uur dhr. van
Yperen.
Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van
der Wal.
Melissant, 's av. 6 uur Ds. Polhuys van Stad
aan 't Haringvliet.
Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide van Sommels
dijk (H.A.)
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds.
van Velzen van Doesburg.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av.
5.30 uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma.
Oohgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Diemer.
GEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. de
Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur lees
dienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
B SS
B B
BBBBBBBBBBBB BB öttBtEttBBBEHaS
PSALM 143 6.
Ik breid mijn handen uit tot U, mijn
ziel is voor U als een dorstig land.
De 143e Psalm is een psalm van David
Zeer waarschijnlijk heeft hij dezen psalm ge
maakt, toen hij vluchtte voor koning Saul en
zich bevond in een woestijn, in een dor land dus.
En zooals de omgeving is,.,waarin hij zich
bevindt, zóó is het met zijn ziel gesteld Zijn
ziel is, zegt hij, als een dorstig, d.w.z. als een
dor land, dat behoefte heeft aan regen
David verkeert hier dus in een toestand, dat
hij de liefelijke gemeenschap des Heeren mist.
Maar gelukkighij gevoelt het gemis, hij kan
het zonder den Heere niet uithouden en daarom
breidt hij zijn handen naar den Heere uit
Zoo gaat het menigmaal de beste van Gods
kinderen Want al is een land nog zóó vrucht
baar, er bevinden zich altijd dorre plaatsen in.
Zij leven te midden van een wereld, in gees
telijken zin, als een woestijn, dor en matBoven
dien verkeeren hun zielen vaak in een kwij
nenden toestand. Vaak zijn er tijden, dat zij
zich eenzaam en verlaten gevoelen, dat zij in
een toestand van omzwerving verkeeren, als
een schaap, dat zijn herder heeft verloren.
Maar gelukkig als 't dan bij hen wezen mag
als bij David in het woord van onze over
denking, dat zij dan gelijk ook wel voorkomt,
niet moedeloos worden en de handen slap laten
neerhangen, maar de handen uitbreiden naar
den Heere. „Mijn beê met opgeheven handen,
klimm' voor Uw heilig aangezicht".
„Ik breid mijn handen uit tot U".
Waartoe Om iets te ontvangen
Wat dat hangt van de omstandigheden af,
waaronder iemand verkeert
Nu eens zal Gods kind de handen tot den
Heere uitbreiden om Hem opheffing van leed
of verdrukking af te smeeken, dan weer zal
hij vragen, of de Heere beproeving en kastijding
wil heiligen aan zijn hart. En op andere tijden
6n onder andere omstandigheden zal hij den
Heere smeeken om hem stille berusting te
schenken onder het dragen van zijn kruis; in
donkere dagen of het Hem behagen wil zijn
*n ruimte te stellen, terwijl, wanneer
hij bestreden en aangevochten wordt door zijn
doodsvijanden, den Heere zal bidden: „Geef
aan het wild gediert de ziel uwer tortelduif
niet over
Maar wat het ook zij; het is altijd een smee
ken om genade! Want Gods kind weet,
dat het de kleinste weldaad verbeurd en ver-
zondigd heeft; het is bij hem als bij David
in onzen 143en Psalm. „En ga niet in het ge
richt met Uwen knecht, want niemand die leeft,
zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn".
Als Gods kind dus de handen tot den Heere
uitbreidt, dan smeekt hij om genade, dan
neemt hij de bedelaarsgestalte aan
Maar dan is dat uitbreiden-der-handen reeds
genadeDan smeekt niet alleen de godvruch
tige bidder om genade en als de Heere hem
hoort en verhoort, ontvangt hij niet alleen ge
nade, maar dan is ook het uitbreiden der
handen zelf reeds genade
Want van nature bezitten we die bedelaars
gestalte niet
neen, nooit zullen wij, uit en van onszelf,
e.,,alnc'en naar den Heere uitbreiden
Wij strekken de handen uit tegen den
eere Daarmede zijn we begonnen in het Pa-
ra ijs, oen we de handen uitstrekten naar de
verbo en vrucht. En daarmede zijn we voort
gegaan, toen we den Heere Jezus met geweld
de armen uitbreidden en Hem aan het kruis
nagelden Die t vatte, vatte het.
En nadat wij in de wereld zijn gekomen, heeft
zich iederen dag weer in ons leven de geschie
denis van het Paradijs en Golgotha herhaald.
Maar de handen uitbreiden naar den Heere
om Hem genade af te smeeken, dat kunnen we
niet en dat willen we niet.
En als 't dan toch mag zijn als bij David:
„Ik breid mijn handen tot U uit", dan is
dat genade. Ómdat de Heere zelf vanaf alle
eeuwigheid Zijn handen over zulk een zondaar
uitbreidde, omdat Christus Zich gewillig
liet uitbreiden en liet nagelen aan den schan
delijken kruispaal.
Niemand meene, dat de mensch zelf om ge
nade kan roepen Velen willen o zooveel aan
Christus overlaten, maar zelf willen ze ook
nog iets kunnen Roepen om genade meenen ze
van zichzelf te kunnen
Maar dat is onmogelijk De mensch valt er
geheel buiten
Het woord van onze overdenking zal het
ons verder doen zien.
David zegt: „Mijn ziel is voor U als een
dorstig land".
Nu is hij zoo rijk begenadigd, dat hij dit
weet en verstaat. Daarom breidt hij ook de
handen naar den Heere uit.
Maar van nature weten we dat niet.
Een stuk land weet niet, dat het dor is en
dorst heeft.
Een akker is dood en kent zijn eigen plage
niet.
Zóó is het van nature met onze ziel gesteld.
En gelijk een akker niet om regen van den
hemel kan roepen, zoo kunnen ook wij niet tot
den Heere roepen of Hij onze ziel wil nat
maken. Geheel onze ziel is verschroeid en ver
dord De bodem van ons gemoed is verhard
Daar spruit niets op uitAls er nog wat uit
spruit, dan zijn het doornen en distelen Of
ook wel een enkel sprietje van godsdienstig
heid, maar dor en verzengd toont het zijn
machteloosheid
En wat het zoo erg maakt is dit, dat we het
niet weten en gevoelen.
Maar wat nu een akker niet weet, dat ziet
en voelt de landman. Hij ziet en voelt, dat
zijn akker dor is en behoefte heeft aan regen.
En zoo ook, wat wij van nature niet weten,
dat ziet en weet de Hemelsche Landman. En
Hij ziet vol goddelijk mededoogen en door in
nerlijk ontfermen bewogen op die dorre ziel
van dengene. over wie de Heere vanaf alle
eeuwigheid Zijn handen uitbreidde.
Ja, dat deed Hij reeds, toen Hij zich de
handen liet uitbreiden aan het vloekhout der
schandeToen bad Hij voor al de Zijnen
„Vader, vergeef het hun, want zij weten niet
wat zij doen".
En als Hij daar met uitgebreide handen hangt,
waarmede Hij Zijn gansche kerk omvat, voor
de Zijnen in hun plaats den vollen toorn Gods
over de zonde draagt, dan roept Hij o.m. ook
dit uit: „Mij dorst".
Toen voldeed Hij aan den dorst der gerech
tigheid Gods en opende den weg, dat er voor
Zijn volk stroomen van levend water zouden
vlieten, opdat zij nimmermeer zouden dorsten.
Maar nu moet dan ook de vergelijking van
onze ziel met een dorren akker, de vergelijking
ook van den Hemelschen Landman met een
aardschen landman ophouden.
Want, wat een aardsch landman, die wel
kan zien, dat zijn akker dor is en behoefte aan
regen heeft, niet kan, n.l. het niet kan laten
regenen, dat kan de Hemelsche Landman.
Ja, meer nog De Hemelsche Landman kan
ook gevoel van dorheid en dorst aan de ziel
meedeelen, zoodat dus, wat bij een stuk land
niet mogelijk is, Gods kind weet en verstaat,
dat de ziel van nature dor is en dorstig.
Ervaart Gods kind, wanneer de Hemelsche
Landman met Zijn Geest in de ziel komt en
haar uit genade besef van haar dorheid schenkt,
niet iets van hetgeen de Heere Jezus in al zijn
volheid ondervond, toen Hij dorstte en zooals
we opmerkten, daarmede voldeed aan den
dorst van Gods gerechtigheid
Als Gods kind gaat zien, dat er op den akker
der ziel niets groeit dan zonde en ongerechtig
heid en oog gaat krijgen voor de rechtvaardig
heid Gods, is er dan geen angst en vreeze in
het hart Wordt het dan niet verstaan, dat
als de Heere naar den dorst van Zijn gerech
tigheid met hem gaat doen, dat het dan een
voor eeuwig afgesneden zaak is, een eeuwig
dorsten in de hel
Maar om dan ook in het besef van eeuwige
ontrouwheid, van totale machteloosheid, van
alle eigengerechtigheid ontdaan, de handen uit
te breiden naar den Heere, zijn dorheid te be
kennen en dan ook zijn dorst naar de gerech
tigheid, die in Christus Jezus is, te belijden.
Hebt gij er kennis aan, lezer Dan zijt ge
gered, Ja, gered
O, misschien vraagt ge: „maar moet dan
om gered te zijn den dorst eerst niet gelescht
worden
Ook dat komt wel
Maar de Heere Jezus spreekt immers reeds
zalig, die hongeren en dorsten
Als ge dorsten moogt, dorst ge toch niet uit
u zelfH ij doet u immers dorstenHet ge
voel van dorheid en dorst is toch ook al ge
nade Immers, gij zoudt nooit uw dorheid
gekend hebben, als H ij ze u niet bekend had
gemaakt. G ij zoudt nooit dorsten, als H ij u
niet deed dorsten.
O, wat we boven gezegd hebben over het
uitbreiden der handen tot den Heere, het is
ook hierop van toepassing. Toen gij nog van
geen dorheid en geen dorst wist, maar nog
nederzat bij de gebroken bakken, die geen wa
ter houden en nochtans meende volop te drin
ken te hebben, toen heeft Hij u dien zaligen
dorst uit genade geschonken.
Nooit mag dus een dorstende ziel meenen,
dat geen genade haar deel is, ook al houdt de
Heere Zijn zegen nog in
Zalig die dorsten
We vragen meer: hebt ge kennis aan dien
zaligen dorst
Met een beroep op hetgeen we boven gezegd
hebben van 's menschen totale machteloosheid,
zal mogelijk iemand zeggen: „maar die moet
toch door den Hemelschen Landman gewerkt
worden".
Maar dan vragen we met een wedervraag:
Hebt ge daar dan kennis aan Zijt ge dan
aan uw onmacht ontdekt géworden en is uw
onmacht u reeds tot schuld voor God gewor
den Ziet, wanneer dat het geval is, dan
weet ge, dat ge onmachtig zijt en dat alleen
vrijmachtige genade u redden kan. Maar zoo
lang het daartoe niet gekomen is, vreezen we,
dat gij u verschuilen wilt achter uw onmacht
en uw onwil verbergen.
O, denk er aan, gij zijt verantwoordelijk ge
bleven, al gevoelt ge uw verantwoordelijkheid
niet
Tot degenen, die verloren gaan, zal niet ge
zegd worden: „Gij hebt niet gekund", maar
„Qij hebt niet gewild".
O, wil dan nog tot den Heere komen Heft
uwe handen naar omhoog Komt tot de wa
teren Dat alleen kan u redden van het eeuwig
verderf, waarin één droppel water tot verkoeling
van uw tong u zal worden geweigerd.
Smeekt den Heere met uitgebreide handen
„Och, mocht ik mijzelf als een dorre aarde
leeren kennen", opdat het worde: „Mijn ziel
is voor U als een dorstig land".
Zalig, die zóó dorsten I
Zeker, het is waar, wat wel eens gezegd
wordt: van honger en dorst kan iemand niet
leven Maar 't is maar voor de helft waar
I 't Is er mee als in het natuurlijke leven. Om
dat leven in stand te houden, moeten we tel
kens eten en drinken Maar eet en drink maar,
als ge geen honger en dorst hebt. Dat gaat
niet. Ja, dan zijt ge ziek
Zoo is 't ook in het geestelijke leven Als
er geen honger en geen dorst is telkens weer,
dan zijt ge geestelijk ziek.
Ja, telkens dorst, veel dorst hebben, dorst
naar het levende water, dorst naar den levenden
God, is een goed teeken.
En het is toch uw ervaring, kinderen des
Heeren, dat na tijden, dat ge mocht zingen
„Een volle beek van wellust maakt hier elk
in liefde dronken", ge weer dorst kreegt, ja
sterker dan ooit te voren
Laat 't daarom bij u maar veel mogen zijn:
„Ik breid mijn handen uit tot U, mijn ziel is
voor U als een dorstig land".
En komen er dan wel eens geen stroomen
van levend water, dan zullen er toch genade-
druppelen vallen
Och, vaak durft ge niet dan om druppe
len te vragen
„Druppelt, gij Hemelen, van boven af!"
Maar dan weet de Heere ook wel eens zulk
een geestelijke vergenoegdheid te zegenen, door
u te laten ondervinden „Een m i 1 d e n
regen zoudt ge, o Heer op uw bezwijkend
erfenis neer
Zoo ga dan voort, dorstend naar de ge
rechtigheid, die in Christus Jezus is
Dan zult ge meer en meer ervaren, dat, hetzij
er druppelen vallen of ook de wolken vloeien
van gerechtigheid, de eens zoo dorre en ver
dorde aarde zich opent en allerlei heil bij u
uitwast, totdat voor u het oogenblik aan
breekt, dat in vervulling gaat: „Zij zullen niet
meer hongeren, noch dorsten" en dat ge volle
verzadiging van vreugde zult ontvangen, eeu-
wiglijk en altoos.
H. v. Y.
VAN DEN BOMMEL,
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
IX.
NIEUW SCHOOLHUIS.
In een vorig artikel spraken wij reeds over
Meester Joost de Vos, schoolmeester op Den
Bommel, hoe de predikant ijverde voor ver
hooging van des meesters tractement en het
van 84.— op 100.— bracht.
Inderdaad was men met dezen flinken meester
zeer in zijn schik. Wie vroeger uitmuntte en
belezenheid en liefde tot de kinderen toonde,
was voor schoolmeester bekwaam en werd aan
gezocht om op uren waar het hem gelegen
kwam onderwijs te geven in rekenen, lezen,
schrijven, Bijbelsche geschiedenis en Catechis
mus.
Het onderwijs ging uit van de Kerk. De
Diaconie betaalde het salaris en genoot on-
dersteuing van de Classis, hetgeen mogelijk
schijnt geweest te zijn voor armere gemeenten,
daar er een Classicaal quotum was van 15.—
's jaars.
Óp 14 Dec. 1661 besloot de kerkeraad tot
aankoop van het huis van „Jobje Leendertsz
Saliger, om een schoolhuys aldaer te stigten,
om de somme van drie hondert Carolus gul
dens, te betalen met vijftig gulden gereet geit,
ende ses en dertig gulden 's jaers."
Voor deze som wareH borg Cornelis Janse
Gebuijs en de predikant.
Het oude huisje moest worden afgebroken,
zoodat het terrein vrij kwam.
De notulen van 16 Jan. 1662 hebben hierop
betrekking en luiden voorzoover aldus
„Is besloten om in 1662 te doen maken en
te besteden op het erf voornoemt een school
huys voor den ordinaris Schoolmeester op Den
Bommel, om daer in te wonen en school te
houden, te dien eynde een besteck te doen
maecken op ses en vijftich voet lang en twee
en twintig voet breet, en oock tot dien eynde
te verkrijgen de penningen om alles te betalen
met gereet geit, Januari het leste; door Leendert
Theunisse timmerman en Cornelis Boelhouwer
metselaer gemaeckt sijnde op de mate als boven
is besloten. De materialen door den kerck-
meester en iemand uit den Kerckenraedt nevens
hem te copen, maer de arbeyt te besteden aen
de minst eyschende timmerman en metselaer".
Den 4 Febr. d.a.v. werd het timmermans-
werk aanbesteed voor 81.-het metselaars-
werk voor 26 stuivers per 1000 steenen, pan
nen en leien voor vier maal zooveel. Het werk
moest 1 Juli gereed zijn.
De smid van Den Bommel, Claes Pieterse,
gaf 600.op obligatie, tegen 5 zoodat
de school er kwam, en op het kleine, doch
vooruitstrevende dorpje een sieraad was.
„Dit bovenstaande huys is in het jaar 1662
begonnen en voltrocken door Godes sorge,
sijnde de schoolmeester Joost de Vos, daer in
metterwoon vertrocken in 't laetst van Septem
ber des selven jaers".
De kerkeraad gaf meteen een reglement voor
den schoolmeester, dat wij letterlijk weergeven,
aangezien het maar kort is en een curiositeit
op dit gebied.
REGLEMENT
waar na den Schoolmeester
van den bommel sig sal hebben
te gedraegen.
1
Alle citatiën (uitnoodigingen) te doen om
kerckelijcke vergaderingen te beleggen.
Alle diensten aen de predikants huis op de
Rekeninge en anders, voor soo veel sij kercke-
lijk sijn waartenemen.
Op te halen volgens de Lijste stoel en bancke
geit, en dat nevens een lijste van de niet be
talende over te leveren aen den kerckmeester.
't insaemelen van 't kerckebosje of sackje
voor soo veel onse kercke belangt en dat over
te leveren.
Alsser des winters in de weeck gepredikt
wert, de dienst van voorlesen en syngen na
vereis waartenemen, keersen aen te steken! na
den dienst uyt te dooven en te bewaren tot
gebruyck soo lang kan lijden en in gevalle
den kerckeraedt vijf gulden voor den avond
dienst laet volgen, soo sal dit alleen maar sijn
tot simpel wederseggens toe en niet langer als
het den kkenraed belieft.
De graven te maken in de kercke en op het
kerkhoff voor de selve soldie, als voor desen
gebruyckelijk en te vollen al helpen de draegers
niet; en soo den Schoolmeester selfs de graven
niet en maeckt (gelijk hier altijt gebruykelijk
is geweest) onder voorgeven dat hij sulks niet
en kan doen, soo sal hij nogtans soo veel 't
hem mogelijk is bij het graven sijn.
Volgens out gebruick drie maal daags de
kerckklok te luyden, behoorlijk op het uur-
werck te passen, de kerke met stoffen en vegen
schoon te houden.
't brood voort H: Avondmaal te besorgen
aen de predikantshuis voor desselfs bedienninge
hetselve ook benevens de wijn daar vandaan
te halen, mitsgaders het overschot van beyde
daer te bestellen.
't Schoolhouden te beginnen en niet te eyn-
digen sonder Commandatie van predikant en
kerkenraet, ook door geen de minste besigheden
te verkorten, en wanneer dat sulks mogt ge-
geschieden 't selve op recommandatie van pre
dikant en kerkenraad stiptelijk na te laten.
10
Kinderen van arme leedematen voor niet te
bedienen.
11
Voorts in al hetgeene ordinaris den dienst
des voorlesers en schoolmeesters betreft, en
wat hier nog meer niet mogt zijn gespecificeert
sig te gedraegen als voor dese gebruickelijk
of 't geen anders bij nader goedvinden van
predikant en kerkenraad sal billijk geoordeelt
werden.
(Wordt vervolgd)
■BBKEEiEBiaiSaeBBSISSFIHSESaHÈlSSSBH
aa sssssss ais
a m
HBBBB ft I I CPS Cl Beaats
CORRESPONDENTIE.
Den Heer J. L. te D. Uw stuk is voor op
name ongeschikt. De gedachte is goed; ik kom
er nader op terug.
EINDRED.
MIDDELHARNIS. Bij de Geref. Kerk alhier
is het volgende tweetal predikanten opgesteld
Ds. Joh, Langen te Waarder en Ds. C. Steen
blok te Lopik.
De collecte welke alhier gehouden is bij
de ouders en vrienden van de Gereformeerde
Zondagsschool heeft opgebracht ruim 100.
DIRKSLAND. Ds. A. de Blois alhier komt
voor op een tweetal bij de Geref, Gemeente
te Moercapelle.
De heer D. Hoek heeft wegens vertrek
tegen 1 Januari a.s. eervol ontslag gevraagd
als onderwijzer aan de bijz. school alhier.
HOE EEN PREDIKANT MOET ZIJN.
Ds. G. Boekenoogen te St. Anna-Parochie
teekende het „ideaal" van den predikant vol
genderwijs in 't „Fr. Dagblad"
De Dominee zoo de Duitscher zegt
Dient rond te wezenrecht en slecht
Bij grooten groot bij kleinen klein
Voor ieder edel altoos rein.
Voornaam als uit een Vorstenhuis,
Eenvoudig als bij boeren thuis.
Een held beslist hoe ook bekneld,
Een worst'laar Gods in 't open veld.
'Si .MEhMUf11"
Een bron die andrer leven schoont
Een zondaar zelf door God gekroond.
Een heer die 't eigen hart regeert.
Een knecht die dient wien ietwat deert.
Een die niet voor de rijken zwicht.
Een die zich d' armsten gaarn' verplicht.
Een leerling die zijn meester eert.
Een leidsman die kwageesten keert.
Een bedelaar met smeekgeschrift.
Een koningsbod met gouden gift.
Een stoere man bij 't brandpiket.
Een zachte vrouw aan 't krankenbed.
Een grijsaard in 't beschouwen.
Een kind in 't vast betrouwen.
Naar 't hoogste in 't leven strevend.
Op 't laagste ook acht nog gevend.
Echt blijde met de blijden.
Stil weenend met die lijden.
Geen sterveling benijdend,
Zich hart'lijk Gode wijdend.
In 't denken zonneklaar.
In 't spreken hemelswaar.
Van vruchtbaar werk een vriend.
Van lui'ren nooit gediend.
Met Christus tot zijn Kruisdevies.
Met Kroningswinst uit elk Verlies.
Zuinigheid en Gierigheid.
In de »Rotterdamsche Kerkbode» schijft L.
Wij ontvlogen een vraag, die niet van ge»
wicht ont' loot is. Zij luidde aldusWat is
het onderscheid tusschen zuinigheid en gierig
heid en hoe moet de Kerk zich tegenover gie
rigaards gedragen
Uitwendig beschouwd is er soms moeilijk
onderscheid te maken tuscchen zuinigheid en
gierigheid. En toch is er een ontzaglijk groot
verschil tusschen die beide Zuinigheid is een
deugd, maar gierigheid een groote ondeugd.
Zuinigheid is die gesteldheid des harten, waar»
door men geen onnoodige uitgaven zich ver»
oorloufd. Er zijn menschen, die altoos maar
uitgeven, ouk voor de meest onnoodige dingen
en die leven zonder zorg, maar dit moet er
aanstond bijgevoegd worden, ook zonder
verantwoorde ijkheidsbes- f. Zij leven zoo, dat
wat zij verdienen, er ook schoon aangaat.
Van eenigen zin tot spaarzaamheid vindt ge
onder deze menschen niets. Het is altoos op
en tekort.
Dat is een groot kwaad.
Deze men'cheo leven zoo, alsof zij geen
verplichtingen hebben. Zij vergeten, dat zij
voor hun kinderen te zorgen hebben, om die
te helpen en bij te staan en hun een eerzame
plaats te doen verwerven in het maatschap»
pelijk leven. Zij gevoelen ook zoo goed als
niets van hun verpachtingen jegens de Kerk
en hare armen en jegeos al de belangen van
Gods Koninkrijk. Zij bedenken bovenal niet,
dat aan dit aardsche leven sroedig een einde
kan komen. Velen zijn doorgaans in het een
of andere begrafenisfonds, maar, geloof mij,
als dat niet zoo was, zou er na het overlijden
geen cent zijn, om den doode ter aarde te
bestellen.
Tegenover die roekeloosheid stelt zich de
zuinigheid. Hij wenscht te denken aan zijn
verplichtingen in het huisgezin en in de Kerk.
Hij werpt zijn geld niet weg, maar spaart
het liever op. Na deze tijden kunnen andere
komen. Al wat hij ontvangt is een gave
Gods, maar hij wenscht over wat God schonk
een goed rentm,ester te zijn.
Zulk een zuinigheid is een deugd, zelf een
Christelijke deugd 1
Maar, als iemand nu eens te zuinig is, is
hij dan wel te onderscheiden van een gierig,
aard, zoo vraagt men.
Die vraag is niet goed gesteld. Te zuinig
is geen üeugd meer. Al wat »te« is, wordt
tenslotte zonde.
Maar de waarlijk zuinige is wel terdege te
onderscheiden van den gierigaard.
Hier moet de conciëntie beslissen.
Een zuinig mensch weet altoos, dat hij
een rentmeester is, maar de g:erigaard heeft
Jat besef verloren en hij handelt met zijn
goud, alsof dat het zijne ware.
Een zuinig mensch kan een goed Christen
zijn, maar een gierigaard kan geen Christen
wezen.
Er staat nergens in de H. Schrift, dat de
zuinigen niet in den hemel kunnen komen
maar daar staat wel, dat de gierigen het
Koninkrijk der hemelen niet beërven zullen.
Laat ieder daarom gewaarschuwd zijn.
Verkwisting en misbruik van Gods gaven
is zonde.
Zuinigheid is een deugd, mits het woordje
»te« er niet bij komt.
Gierigheid is een zonde, die door de H.
Schift op ontzettende wijze veroordeeld
wordt.
Laten wij bidden, dat God ons bijbelsch»
zuinig doe zijn en ons beware voor de schrik»
kelijke zonde der gierigheid.
Een gierigaard beërft het Koninkrijk Gods
niet.
Nu komt de moeilijke vraaghoe moet
de Kerk zich tegenover gierigaards gedragen 7
Hier moet men wel onderscheiden. Gierigheid
is een gesteldheid van bet hart en over het
hart mag de Kerk niet oordeelen. Daarover
oordeeld God.
Dat is zoo, zoo hoor ik zeggen, maar die
gesteldheid des harten komt toch naar buiten
openbaar. Wanneer iemand niets kan missen
voor armen of Kerk, of wanneer hij genoeg»
zaam geld bezit en hij maakt zich van zijn
roeping met een paar dubbel jes af, is dat
dan geen feit, waar de Kerk over mag oor»
deelen Moet zoo iemand dan niet onder
de tucht gesteld worden
Als iemand naar schatting van anderen
veel te weinig bijdraagt voor armen en K.rk,
dan moet hij d»arop gewezen worden, maar
als hij zegt dat hij niet meer kan doen, dan
moet men dat aan zijn consciëntie overlaten.
Huichelt hij, dan moet hij weten, dat de
huichelaars door God geoordeed zullen wor»
den en hun oordeel zal zwaar zijn. Zij heb»
ben een schrikkelijke zonde bega n. Zij heb»
ben den schijn aangenomen van Christenen te
zijn, zij hebben zich zelfs verdedigd tegenover
nderen, als zij vermaand werden en toch
w,»ren zij onoprecht. Dat is ontzettend.
Er is maar een tucht, die over gierigaards
geoefend kan w> rden in de Kerk des Heeren.
en dat is de tucht van het Woord Gods.
Laat in de prediking ook op dit groote
kwaad gewezen worden.
De gierigaard is op weg naar de duisternis.
Moge hij zich tot den Heere bekeeien 1
L.
I
ij
lil