UIT HET WOORD C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN a lo VERVAL. :en winkeljuffrouw.^^) Begrepen. ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 30 SEPT.1928 BBBBBHSBSBBS BB BBBBBBBBBBBB B STICHTELIJKE OVERDENKING SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS bbbhb A L= L. rt L- tL I aaüiaiB a b H 53 EB ME ES 5SS3 ibelen eigendom van zij niet weg kon gaan steek te laten. Twee in geen woord tegen inneer hij thuis kwam gedroeg hijzich »als den man zijn vrouw keeren en sprak een d uit. LIG SCHOT. i vader by ongeluk loten. roonschip, liggende reg, zag in het ruim >open. Hij nam zijn lier dood te schieten, lat hij schoot, kwam >r de loop en kreeg >ofd. Het kind was van droefheid, ter» veg zeer groote deer» STOEIPARTIJ. rol tapijt heeft levolg. In in een nieuw pand Onschuldige stoeipartij jet een rol tapijt op j waren goed bevriend na afloop van hun glas bier te drinken. de man, die geslagen nog denzelfden dag. 'iet lijk werd vastge- hersenschudding was lichte slag daardoor gehad, wijl de ge- een hoofdverwonding |CHT GEVLOGEN. de Marokkaansche lelijk verwoest, .dat daar een munitie- logen. Er zouden 40 Izijn. |ar, dat vorige nacht lucht vloog, lag bij gebied van Melilla. lal kleine huizen om- 20.000 K.G. buskruit |jk van Melilla werd de ruïnes nog meer de vermisten bevin- van de wacht van psaris voor Marokko, te Melilla verwacht. pe Van Oldenbarne- zeer brutale poging Jjing ondernomen, een man van middel- lewinkel in die straat en vroeg de winkel- ging inpakken, of gebruik zou mogen lestaan. De man liep hij vlak bij de win- i»n. Plotseling haalde J te voorschijn, waar- zwaren slag op het iw kreeg een ernstige om hulp te roepen. -nog een paar harde winkeljuffrouw wist grijpen en vast te Iniet meer kon slaan. rende de straat op. uit enkele ernstige |e ineen en bleef be rde de aandacht var yx Toen hij den ma zette hij hem na, ienaar Op dit roe- angers aanloopen, en De aanrander bleek te zijn en hij wist krijgen. Het aantal |s aan. 'fan Oldenbarnevelt- |den Mauritsweg op. verder 2 agenten |elen. Toen zij den net de luid roepen- ^nd achter zich aan, de hand moest zijn bkken te krijgen. Hij plitiebureau aan de Iht. doen had met den N. van den Mathe- I daad te hebben ge- als hij de winkel- kich van den inhoud maken. De omstan- net één slag ineens vas oorzaak gewor- Vinkel moest blijven, had gezien, de lade |het publiek den ge- dienst gewaar- buw de 33-jarige |uis aan den Cool- veer bijgebracht en verbonden. Daarna voerd. Zij kan thuis nog een verklaring ggen. JOODE. rie weken geleden een der kaden een eener vrouw van ^ld. De geneesheer dat het kunstgebit pist, dat de vermiste vergeten. Twijfel |geneesheer nam de doode precies paste, werden vastgesteld I het geval met alle grafenis zou plaats treurende dochter gst nam, kwam de opdagen. Ze was In familie gaan op- ■rbazing haar dood pede stuurde ze den weg, joeg de be- dat men het be- binnen, waar haar n VOOR DEN ZONDAG ~~l v:-. NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. 10 leesdienst en 's av. 6.30 uur Ds. van Ameide. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur dhr. Dekker van Bleiswijk. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuys en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 Ds. v. d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 uur Ds. Polhuys van Stad aan 't Haringvliet. Oude Tonge, v.m. leesdienst en n.m. Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur dhr. Vetter van Langstraat. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av, 6 uur dhr. van Yperen. Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van der Wal. Melissant, 's av. 6 uur Ds. Polhuys van Stad aan 't Haringvliet. Ouddorp, v.m. Ds. van Ameide van Sommels dijk (H.A.) GEREF. KERK. Middelharnis, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. van Velzen van Doesburg. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma. Oohgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Ouddorp, v.m. en 's av. Ds. Diemer. GEREF. GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. de Blois. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur lees dienst. OUD-GEREF. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. B SS B B BBBBBBBBBBBB BB öttBtEttBBBEHaS PSALM 143 6. Ik breid mijn handen uit tot U, mijn ziel is voor U als een dorstig land. De 143e Psalm is een psalm van David Zeer waarschijnlijk heeft hij dezen psalm ge maakt, toen hij vluchtte voor koning Saul en zich bevond in een woestijn, in een dor land dus. En zooals de omgeving is,.,waarin hij zich bevindt, zóó is het met zijn ziel gesteld Zijn ziel is, zegt hij, als een dorstig, d.w.z. als een dor land, dat behoefte heeft aan regen David verkeert hier dus in een toestand, dat hij de liefelijke gemeenschap des Heeren mist. Maar gelukkighij gevoelt het gemis, hij kan het zonder den Heere niet uithouden en daarom breidt hij zijn handen naar den Heere uit Zoo gaat het menigmaal de beste van Gods kinderen Want al is een land nog zóó vrucht baar, er bevinden zich altijd dorre plaatsen in. Zij leven te midden van een wereld, in gees telijken zin, als een woestijn, dor en matBoven dien verkeeren hun zielen vaak in een kwij nenden toestand. Vaak zijn er tijden, dat zij zich eenzaam en verlaten gevoelen, dat zij in een toestand van omzwerving verkeeren, als een schaap, dat zijn herder heeft verloren. Maar gelukkig als 't dan bij hen wezen mag als bij David in het woord van onze over denking, dat zij dan gelijk ook wel voorkomt, niet moedeloos worden en de handen slap laten neerhangen, maar de handen uitbreiden naar den Heere. „Mijn beê met opgeheven handen, klimm' voor Uw heilig aangezicht". „Ik breid mijn handen uit tot U". Waartoe Om iets te ontvangen Wat dat hangt van de omstandigheden af, waaronder iemand verkeert Nu eens zal Gods kind de handen tot den Heere uitbreiden om Hem opheffing van leed of verdrukking af te smeeken, dan weer zal hij vragen, of de Heere beproeving en kastijding wil heiligen aan zijn hart. En op andere tijden 6n onder andere omstandigheden zal hij den Heere smeeken om hem stille berusting te schenken onder het dragen van zijn kruis; in donkere dagen of het Hem behagen wil zijn *n ruimte te stellen, terwijl, wanneer hij bestreden en aangevochten wordt door zijn doodsvijanden, den Heere zal bidden: „Geef aan het wild gediert de ziel uwer tortelduif niet over Maar wat het ook zij; het is altijd een smee ken om genade! Want Gods kind weet, dat het de kleinste weldaad verbeurd en ver- zondigd heeft; het is bij hem als bij David in onzen 143en Psalm. „En ga niet in het ge richt met Uwen knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn". Als Gods kind dus de handen tot den Heere uitbreidt, dan smeekt hij om genade, dan neemt hij de bedelaarsgestalte aan Maar dan is dat uitbreiden-der-handen reeds genadeDan smeekt niet alleen de godvruch tige bidder om genade en als de Heere hem hoort en verhoort, ontvangt hij niet alleen ge nade, maar dan is ook het uitbreiden der handen zelf reeds genade Want van nature bezitten we die bedelaars gestalte niet neen, nooit zullen wij, uit en van onszelf, e.,,alnc'en naar den Heere uitbreiden Wij strekken de handen uit tegen den eere Daarmede zijn we begonnen in het Pa- ra ijs, oen we de handen uitstrekten naar de verbo en vrucht. En daarmede zijn we voort gegaan, toen we den Heere Jezus met geweld de armen uitbreidden en Hem aan het kruis nagelden Die t vatte, vatte het. En nadat wij in de wereld zijn gekomen, heeft zich iederen dag weer in ons leven de geschie denis van het Paradijs en Golgotha herhaald. Maar de handen uitbreiden naar den Heere om Hem genade af te smeeken, dat kunnen we niet en dat willen we niet. En als 't dan toch mag zijn als bij David: „Ik breid mijn handen tot U uit", dan is dat genade. Ómdat de Heere zelf vanaf alle eeuwigheid Zijn handen over zulk een zondaar uitbreidde, omdat Christus Zich gewillig liet uitbreiden en liet nagelen aan den schan delijken kruispaal. Niemand meene, dat de mensch zelf om ge nade kan roepen Velen willen o zooveel aan Christus overlaten, maar zelf willen ze ook nog iets kunnen Roepen om genade meenen ze van zichzelf te kunnen Maar dat is onmogelijk De mensch valt er geheel buiten Het woord van onze overdenking zal het ons verder doen zien. David zegt: „Mijn ziel is voor U als een dorstig land". Nu is hij zoo rijk begenadigd, dat hij dit weet en verstaat. Daarom breidt hij ook de handen naar den Heere uit. Maar van nature weten we dat niet. Een stuk land weet niet, dat het dor is en dorst heeft. Een akker is dood en kent zijn eigen plage niet. Zóó is het van nature met onze ziel gesteld. En gelijk een akker niet om regen van den hemel kan roepen, zoo kunnen ook wij niet tot den Heere roepen of Hij onze ziel wil nat maken. Geheel onze ziel is verschroeid en ver dord De bodem van ons gemoed is verhard Daar spruit niets op uitAls er nog wat uit spruit, dan zijn het doornen en distelen Of ook wel een enkel sprietje van godsdienstig heid, maar dor en verzengd toont het zijn machteloosheid En wat het zoo erg maakt is dit, dat we het niet weten en gevoelen. Maar wat nu een akker niet weet, dat ziet en voelt de landman. Hij ziet en voelt, dat zijn akker dor is en behoefte heeft aan regen. En zoo ook, wat wij van nature niet weten, dat ziet en weet de Hemelsche Landman. En Hij ziet vol goddelijk mededoogen en door in nerlijk ontfermen bewogen op die dorre ziel van dengene. over wie de Heere vanaf alle eeuwigheid Zijn handen uitbreidde. Ja, dat deed Hij reeds, toen Hij zich de handen liet uitbreiden aan het vloekhout der schandeToen bad Hij voor al de Zijnen „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen". En als Hij daar met uitgebreide handen hangt, waarmede Hij Zijn gansche kerk omvat, voor de Zijnen in hun plaats den vollen toorn Gods over de zonde draagt, dan roept Hij o.m. ook dit uit: „Mij dorst". Toen voldeed Hij aan den dorst der gerech tigheid Gods en opende den weg, dat er voor Zijn volk stroomen van levend water zouden vlieten, opdat zij nimmermeer zouden dorsten. Maar nu moet dan ook de vergelijking van onze ziel met een dorren akker, de vergelijking ook van den Hemelschen Landman met een aardschen landman ophouden. Want, wat een aardsch landman, die wel kan zien, dat zijn akker dor is en behoefte aan regen heeft, niet kan, n.l. het niet kan laten regenen, dat kan de Hemelsche Landman. Ja, meer nog De Hemelsche Landman kan ook gevoel van dorheid en dorst aan de ziel meedeelen, zoodat dus, wat bij een stuk land niet mogelijk is, Gods kind weet en verstaat, dat de ziel van nature dor is en dorstig. Ervaart Gods kind, wanneer de Hemelsche Landman met Zijn Geest in de ziel komt en haar uit genade besef van haar dorheid schenkt, niet iets van hetgeen de Heere Jezus in al zijn volheid ondervond, toen Hij dorstte en zooals we opmerkten, daarmede voldeed aan den dorst van Gods gerechtigheid Als Gods kind gaat zien, dat er op den akker der ziel niets groeit dan zonde en ongerechtig heid en oog gaat krijgen voor de rechtvaardig heid Gods, is er dan geen angst en vreeze in het hart Wordt het dan niet verstaan, dat als de Heere naar den dorst van Zijn gerech tigheid met hem gaat doen, dat het dan een voor eeuwig afgesneden zaak is, een eeuwig dorsten in de hel Maar om dan ook in het besef van eeuwige ontrouwheid, van totale machteloosheid, van alle eigengerechtigheid ontdaan, de handen uit te breiden naar den Heere, zijn dorheid te be kennen en dan ook zijn dorst naar de gerech tigheid, die in Christus Jezus is, te belijden. Hebt gij er kennis aan, lezer Dan zijt ge gered, Ja, gered O, misschien vraagt ge: „maar moet dan om gered te zijn den dorst eerst niet gelescht worden Ook dat komt wel Maar de Heere Jezus spreekt immers reeds zalig, die hongeren en dorsten Als ge dorsten moogt, dorst ge toch niet uit u zelfH ij doet u immers dorstenHet ge voel van dorheid en dorst is toch ook al ge nade Immers, gij zoudt nooit uw dorheid gekend hebben, als H ij ze u niet bekend had gemaakt. G ij zoudt nooit dorsten, als H ij u niet deed dorsten. O, wat we boven gezegd hebben over het uitbreiden der handen tot den Heere, het is ook hierop van toepassing. Toen gij nog van geen dorheid en geen dorst wist, maar nog nederzat bij de gebroken bakken, die geen wa ter houden en nochtans meende volop te drin ken te hebben, toen heeft Hij u dien zaligen dorst uit genade geschonken. Nooit mag dus een dorstende ziel meenen, dat geen genade haar deel is, ook al houdt de Heere Zijn zegen nog in Zalig die dorsten We vragen meer: hebt ge kennis aan dien zaligen dorst Met een beroep op hetgeen we boven gezegd hebben van 's menschen totale machteloosheid, zal mogelijk iemand zeggen: „maar die moet toch door den Hemelschen Landman gewerkt worden". Maar dan vragen we met een wedervraag: Hebt ge daar dan kennis aan Zijt ge dan aan uw onmacht ontdekt géworden en is uw onmacht u reeds tot schuld voor God gewor den Ziet, wanneer dat het geval is, dan weet ge, dat ge onmachtig zijt en dat alleen vrijmachtige genade u redden kan. Maar zoo lang het daartoe niet gekomen is, vreezen we, dat gij u verschuilen wilt achter uw onmacht en uw onwil verbergen. O, denk er aan, gij zijt verantwoordelijk ge bleven, al gevoelt ge uw verantwoordelijkheid niet Tot degenen, die verloren gaan, zal niet ge zegd worden: „Gij hebt niet gekund", maar „Qij hebt niet gewild". O, wil dan nog tot den Heere komen Heft uwe handen naar omhoog Komt tot de wa teren Dat alleen kan u redden van het eeuwig verderf, waarin één droppel water tot verkoeling van uw tong u zal worden geweigerd. Smeekt den Heere met uitgebreide handen „Och, mocht ik mijzelf als een dorre aarde leeren kennen", opdat het worde: „Mijn ziel is voor U als een dorstig land". Zalig, die zóó dorsten I Zeker, het is waar, wat wel eens gezegd wordt: van honger en dorst kan iemand niet leven Maar 't is maar voor de helft waar I 't Is er mee als in het natuurlijke leven. Om dat leven in stand te houden, moeten we tel kens eten en drinken Maar eet en drink maar, als ge geen honger en dorst hebt. Dat gaat niet. Ja, dan zijt ge ziek Zoo is 't ook in het geestelijke leven Als er geen honger en geen dorst is telkens weer, dan zijt ge geestelijk ziek. Ja, telkens dorst, veel dorst hebben, dorst naar het levende water, dorst naar den levenden God, is een goed teeken. En het is toch uw ervaring, kinderen des Heeren, dat na tijden, dat ge mocht zingen „Een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken", ge weer dorst kreegt, ja sterker dan ooit te voren Laat 't daarom bij u maar veel mogen zijn: „Ik breid mijn handen uit tot U, mijn ziel is voor U als een dorstig land". En komen er dan wel eens geen stroomen van levend water, dan zullen er toch genade- druppelen vallen Och, vaak durft ge niet dan om druppe len te vragen „Druppelt, gij Hemelen, van boven af!" Maar dan weet de Heere ook wel eens zulk een geestelijke vergenoegdheid te zegenen, door u te laten ondervinden „Een m i 1 d e n regen zoudt ge, o Heer op uw bezwijkend erfenis neer Zoo ga dan voort, dorstend naar de ge rechtigheid, die in Christus Jezus is Dan zult ge meer en meer ervaren, dat, hetzij er druppelen vallen of ook de wolken vloeien van gerechtigheid, de eens zoo dorre en ver dorde aarde zich opent en allerlei heil bij u uitwast, totdat voor u het oogenblik aan breekt, dat in vervulling gaat: „Zij zullen niet meer hongeren, noch dorsten" en dat ge volle verzadiging van vreugde zult ontvangen, eeu- wiglijk en altoos. H. v. Y. VAN DEN BOMMEL, door Ds. G. VAN DER ZEE. IX. NIEUW SCHOOLHUIS. In een vorig artikel spraken wij reeds over Meester Joost de Vos, schoolmeester op Den Bommel, hoe de predikant ijverde voor ver hooging van des meesters tractement en het van 84.— op 100.— bracht. Inderdaad was men met dezen flinken meester zeer in zijn schik. Wie vroeger uitmuntte en belezenheid en liefde tot de kinderen toonde, was voor schoolmeester bekwaam en werd aan gezocht om op uren waar het hem gelegen kwam onderwijs te geven in rekenen, lezen, schrijven, Bijbelsche geschiedenis en Catechis mus. Het onderwijs ging uit van de Kerk. De Diaconie betaalde het salaris en genoot on- dersteuing van de Classis, hetgeen mogelijk schijnt geweest te zijn voor armere gemeenten, daar er een Classicaal quotum was van 15.— 's jaars. Óp 14 Dec. 1661 besloot de kerkeraad tot aankoop van het huis van „Jobje Leendertsz Saliger, om een schoolhuys aldaer te stigten, om de somme van drie hondert Carolus gul dens, te betalen met vijftig gulden gereet geit, ende ses en dertig gulden 's jaers." Voor deze som wareH borg Cornelis Janse Gebuijs en de predikant. Het oude huisje moest worden afgebroken, zoodat het terrein vrij kwam. De notulen van 16 Jan. 1662 hebben hierop betrekking en luiden voorzoover aldus „Is besloten om in 1662 te doen maken en te besteden op het erf voornoemt een school huys voor den ordinaris Schoolmeester op Den Bommel, om daer in te wonen en school te houden, te dien eynde een besteck te doen maecken op ses en vijftich voet lang en twee en twintig voet breet, en oock tot dien eynde te verkrijgen de penningen om alles te betalen met gereet geit, Januari het leste; door Leendert Theunisse timmerman en Cornelis Boelhouwer metselaer gemaeckt sijnde op de mate als boven is besloten. De materialen door den kerck- meester en iemand uit den Kerckenraedt nevens hem te copen, maer de arbeyt te besteden aen de minst eyschende timmerman en metselaer". Den 4 Febr. d.a.v. werd het timmermans- werk aanbesteed voor 81.-het metselaars- werk voor 26 stuivers per 1000 steenen, pan nen en leien voor vier maal zooveel. Het werk moest 1 Juli gereed zijn. De smid van Den Bommel, Claes Pieterse, gaf 600.op obligatie, tegen 5 zoodat de school er kwam, en op het kleine, doch vooruitstrevende dorpje een sieraad was. „Dit bovenstaande huys is in het jaar 1662 begonnen en voltrocken door Godes sorge, sijnde de schoolmeester Joost de Vos, daer in metterwoon vertrocken in 't laetst van Septem ber des selven jaers". De kerkeraad gaf meteen een reglement voor den schoolmeester, dat wij letterlijk weergeven, aangezien het maar kort is en een curiositeit op dit gebied. REGLEMENT waar na den Schoolmeester van den bommel sig sal hebben te gedraegen. 1 Alle citatiën (uitnoodigingen) te doen om kerckelijcke vergaderingen te beleggen. Alle diensten aen de predikants huis op de Rekeninge en anders, voor soo veel sij kercke- lijk sijn waartenemen. Op te halen volgens de Lijste stoel en bancke geit, en dat nevens een lijste van de niet be talende over te leveren aen den kerckmeester. 't insaemelen van 't kerckebosje of sackje voor soo veel onse kercke belangt en dat over te leveren. Alsser des winters in de weeck gepredikt wert, de dienst van voorlesen en syngen na vereis waartenemen, keersen aen te steken! na den dienst uyt te dooven en te bewaren tot gebruyck soo lang kan lijden en in gevalle den kerckeraedt vijf gulden voor den avond dienst laet volgen, soo sal dit alleen maar sijn tot simpel wederseggens toe en niet langer als het den kkenraed belieft. De graven te maken in de kercke en op het kerkhoff voor de selve soldie, als voor desen gebruyckelijk en te vollen al helpen de draegers niet; en soo den Schoolmeester selfs de graven niet en maeckt (gelijk hier altijt gebruykelijk is geweest) onder voorgeven dat hij sulks niet en kan doen, soo sal hij nogtans soo veel 't hem mogelijk is bij het graven sijn. Volgens out gebruick drie maal daags de kerckklok te luyden, behoorlijk op het uur- werck te passen, de kerke met stoffen en vegen schoon te houden. 't brood voort H: Avondmaal te besorgen aen de predikantshuis voor desselfs bedienninge hetselve ook benevens de wijn daar vandaan te halen, mitsgaders het overschot van beyde daer te bestellen. 't Schoolhouden te beginnen en niet te eyn- digen sonder Commandatie van predikant en kerkenraet, ook door geen de minste besigheden te verkorten, en wanneer dat sulks mogt ge- geschieden 't selve op recommandatie van pre dikant en kerkenraad stiptelijk na te laten. 10 Kinderen van arme leedematen voor niet te bedienen. 11 Voorts in al hetgeene ordinaris den dienst des voorlesers en schoolmeesters betreft, en wat hier nog meer niet mogt zijn gespecificeert sig te gedraegen als voor dese gebruickelijk of 't geen anders bij nader goedvinden van predikant en kerkenraad sal billijk geoordeelt werden. (Wordt vervolgd) ■BBKEEiEBiaiSaeBBSISSFIHSESaHÈlSSSBH aa sssssss ais a m HBBBB ft I I CPS Cl Beaats CORRESPONDENTIE. Den Heer J. L. te D. Uw stuk is voor op name ongeschikt. De gedachte is goed; ik kom er nader op terug. EINDRED. MIDDELHARNIS. Bij de Geref. Kerk alhier is het volgende tweetal predikanten opgesteld Ds. Joh, Langen te Waarder en Ds. C. Steen blok te Lopik. De collecte welke alhier gehouden is bij de ouders en vrienden van de Gereformeerde Zondagsschool heeft opgebracht ruim 100. DIRKSLAND. Ds. A. de Blois alhier komt voor op een tweetal bij de Geref, Gemeente te Moercapelle. De heer D. Hoek heeft wegens vertrek tegen 1 Januari a.s. eervol ontslag gevraagd als onderwijzer aan de bijz. school alhier. HOE EEN PREDIKANT MOET ZIJN. Ds. G. Boekenoogen te St. Anna-Parochie teekende het „ideaal" van den predikant vol genderwijs in 't „Fr. Dagblad" De Dominee zoo de Duitscher zegt Dient rond te wezenrecht en slecht Bij grooten groot bij kleinen klein Voor ieder edel altoos rein. Voornaam als uit een Vorstenhuis, Eenvoudig als bij boeren thuis. Een held beslist hoe ook bekneld, Een worst'laar Gods in 't open veld. 'Si .MEhMUf11" Een bron die andrer leven schoont Een zondaar zelf door God gekroond. Een heer die 't eigen hart regeert. Een knecht die dient wien ietwat deert. Een die niet voor de rijken zwicht. Een die zich d' armsten gaarn' verplicht. Een leerling die zijn meester eert. Een leidsman die kwageesten keert. Een bedelaar met smeekgeschrift. Een koningsbod met gouden gift. Een stoere man bij 't brandpiket. Een zachte vrouw aan 't krankenbed. Een grijsaard in 't beschouwen. Een kind in 't vast betrouwen. Naar 't hoogste in 't leven strevend. Op 't laagste ook acht nog gevend. Echt blijde met de blijden. Stil weenend met die lijden. Geen sterveling benijdend, Zich hart'lijk Gode wijdend. In 't denken zonneklaar. In 't spreken hemelswaar. Van vruchtbaar werk een vriend. Van lui'ren nooit gediend. Met Christus tot zijn Kruisdevies. Met Kroningswinst uit elk Verlies. Zuinigheid en Gierigheid. In de »Rotterdamsche Kerkbode» schijft L. Wij ontvlogen een vraag, die niet van ge» wicht ont' loot is. Zij luidde aldusWat is het onderscheid tusschen zuinigheid en gierig heid en hoe moet de Kerk zich tegenover gie rigaards gedragen Uitwendig beschouwd is er soms moeilijk onderscheid te maken tuscchen zuinigheid en gierigheid. En toch is er een ontzaglijk groot verschil tusschen die beide Zuinigheid is een deugd, maar gierigheid een groote ondeugd. Zuinigheid is die gesteldheid des harten, waar» door men geen onnoodige uitgaven zich ver» oorloufd. Er zijn menschen, die altoos maar uitgeven, ouk voor de meest onnoodige dingen en die leven zonder zorg, maar dit moet er aanstond bijgevoegd worden, ook zonder verantwoorde ijkheidsbes- f. Zij leven zoo, dat wat zij verdienen, er ook schoon aangaat. Van eenigen zin tot spaarzaamheid vindt ge onder deze menschen niets. Het is altoos op en tekort. Dat is een groot kwaad. Deze men'cheo leven zoo, alsof zij geen verplichtingen hebben. Zij vergeten, dat zij voor hun kinderen te zorgen hebben, om die te helpen en bij te staan en hun een eerzame plaats te doen verwerven in het maatschap» pelijk leven. Zij gevoelen ook zoo goed als niets van hun verpachtingen jegens de Kerk en hare armen en jegeos al de belangen van Gods Koninkrijk. Zij bedenken bovenal niet, dat aan dit aardsche leven sroedig een einde kan komen. Velen zijn doorgaans in het een of andere begrafenisfonds, maar, geloof mij, als dat niet zoo was, zou er na het overlijden geen cent zijn, om den doode ter aarde te bestellen. Tegenover die roekeloosheid stelt zich de zuinigheid. Hij wenscht te denken aan zijn verplichtingen in het huisgezin en in de Kerk. Hij werpt zijn geld niet weg, maar spaart het liever op. Na deze tijden kunnen andere komen. Al wat hij ontvangt is een gave Gods, maar hij wenscht over wat God schonk een goed rentm,ester te zijn. Zulk een zuinigheid is een deugd, zelf een Christelijke deugd 1 Maar, als iemand nu eens te zuinig is, is hij dan wel te onderscheiden van een gierig, aard, zoo vraagt men. Die vraag is niet goed gesteld. Te zuinig is geen üeugd meer. Al wat »te« is, wordt tenslotte zonde. Maar de waarlijk zuinige is wel terdege te onderscheiden van den gierigaard. Hier moet de conciëntie beslissen. Een zuinig mensch weet altoos, dat hij een rentmeester is, maar de g:erigaard heeft Jat besef verloren en hij handelt met zijn goud, alsof dat het zijne ware. Een zuinig mensch kan een goed Christen zijn, maar een gierigaard kan geen Christen wezen. Er staat nergens in de H. Schrift, dat de zuinigen niet in den hemel kunnen komen maar daar staat wel, dat de gierigen het Koninkrijk der hemelen niet beërven zullen. Laat ieder daarom gewaarschuwd zijn. Verkwisting en misbruik van Gods gaven is zonde. Zuinigheid is een deugd, mits het woordje »te« er niet bij komt. Gierigheid is een zonde, die door de H. Schift op ontzettende wijze veroordeeld wordt. Laten wij bidden, dat God ons bijbelsch» zuinig doe zijn en ons beware voor de schrik» kelijke zonde der gierigheid. Een gierigaard beërft het Koninkrijk Gods niet. Nu komt de moeilijke vraaghoe moet de Kerk zich tegenover gierigaards gedragen 7 Hier moet men wel onderscheiden. Gierigheid is een gesteldheid van bet hart en over het hart mag de Kerk niet oordeelen. Daarover oordeeld God. Dat is zoo, zoo hoor ik zeggen, maar die gesteldheid des harten komt toch naar buiten openbaar. Wanneer iemand niets kan missen voor armen of Kerk, of wanneer hij genoeg» zaam geld bezit en hij maakt zich van zijn roeping met een paar dubbel jes af, is dat dan geen feit, waar de Kerk over mag oor» deelen Moet zoo iemand dan niet onder de tucht gesteld worden Als iemand naar schatting van anderen veel te weinig bijdraagt voor armen en K.rk, dan moet hij d»arop gewezen worden, maar als hij zegt dat hij niet meer kan doen, dan moet men dat aan zijn consciëntie overlaten. Huichelt hij, dan moet hij weten, dat de huichelaars door God geoordeed zullen wor» den en hun oordeel zal zwaar zijn. Zij heb» ben een schrikkelijke zonde bega n. Zij heb» ben den schijn aangenomen van Christenen te zijn, zij hebben zich zelfs verdedigd tegenover nderen, als zij vermaand werden en toch w,»ren zij onoprecht. Dat is ontzettend. Er is maar een tucht, die over gierigaards geoefend kan w> rden in de Kerk des Heeren. en dat is de tucht van het Woord Gods. Laat in de prediking ook op dit groote kwaad gewezen worden. De gierigaard is op weg naar de duisternis. Moge hij zich tot den Heere bekeeien 1 L. I ij lil

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5