K
L UIT HET WOORD J
C. WARNAER, Dirksland, Ds. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacieur
PREDIKBEURTEN
b
OP ZONDAG 23 SEPT. 1928
lil KERKELIJK LEVEN
SCHETSEN UIT DE
KERKGESCHIEDENIS
n VOOR DEN ZONDAG [j
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. geen dienst en 's av. Ds.
van Ameide (Doop).
Midelharnis, v.m. Ds. van Ameide van Som
melsdijk (Doop) en 's av. leesdienst.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs
en n.m. 2 uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee
(Dankz. H. A.) en 's av. '6 uur leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Wal
van Wageningen.
Nieuwe Tonge, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur
dhr. Bouman van Stellendam.
Herkingen, n.m. 2 uur Ds. van Ameide van
Sommelsdijk (collecte).
Dirksland, v.m. 10 uur (H.A.) en 's av. 6.30
uur (Dankz.) Ds. van der Wal.
Melissant, n.m. 6 uur Ds. van der Wal van
Wageningen.
Goedereede, n.m. 2 uur dhr. Vetter van Lang
straat.
Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. 2 uur Ds.
v. d. Zee van Den Bommel (Voorb. H. A.)
GEREF. KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30
uur Ds. Westerhuis van Hellevoetsluis.
Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds.
de Lange.
Melissant, v.m. en n.m. Ds. van Velzen van
Doesburg.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer.
CjEREF. GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Dirksland v.m. en 's av. Ds. de Blois.
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur
leesdienst.
Ouddorp, v.m. en 's av. leesdienst.
OUD-GEREF. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
Van de overige gemeenten geen opgaaf.
S STICHTELIJKE OVERDENKING
H
BBBBBBBBBBBB BB BBBBBB^BBBBH
GEEF MIJ TE DRINKEN!
Johs. 4 7b.
Neen, de gemeente des Heeren op aarde heeft
geen Koning, Die vreemd is aan de moeiten
en ellenden, waarin zij hier verkeeren moet.
Haar Koning heeft kroon en Hemelsche heer
lijkheid verlaten en heeft de menschelijke natuur
aangenomen, opdat Hij in hetgeen Hij zelf ver
zocht zijnde, geleden heeft, degenen, die ver
zocht worden zou kunnen te hulp komen.
(Hebr. 2 18).
Wij zien Hem in Johs. 4, wegens de aan
wakkerende vlam van haat en vijandschap der
Farizeeërs over het wassende aantal volge
lingen, die door Zijne discipelen gedoopt wor
den, uit Judea gaan naar Galilea, Zijnen weg
kiezende door Samaria. Ter zesde ure van den
dag is Hij met Zijne discipelen gekomen bij
het aloude Sichem, thans Sichar geheeten. Moe
van de verre reis zet de Heere Zich neer bij
de bron, de fontein Jakobs geheeten, in het
stuk lands .hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf,
een historisch plektje, vol van herinneringen
aa nhet oude Godsvolk. De reis heeft niet enkel
moe gemaakt, maar ook dorst verwekt. De
discipelen zijn naar de stad gegaan om spijze
te koopen. Daar nadert van den stadsweg eene
vrouw, die met haar watervat de richting naar
de fontein kiest. Aan deze openbaart de Heere
onmiddellijk bij hare nadering zijn verlangen:
„Geef Mij te drinken zegt Hij.
Wat wil de Heere laag afdalen Niet alleen
wil Hij Zich moeite en inspanning getroosten,
uren verre reizen doen onder de hitte der
Oosterzonne, honger en dorst lijden, maar ook
Zich in Zijne behoeften keeren tot een vreemde
vrouw uit Samaria, tot een zwak en zondig
schepsel, waarmede in het gewone leven geen
Israëliet zich in gemeenschap wil stellen.
Geef Mij te drinken klinkt het van Zijne
lippen. Zijn dan niet de hemel en de aarde
Zijne? Heeft Hij geen macht over de zee en
de stroomen, zijn alle wateren niet door Zijne
hand gemaakt Ja, en toch richt Hij Zich vra
gend als een hulpbehoevende tot zulk eene
vrouw. Wat oneindige afstand tusschen
wezen en gestalte. Maar het Goddelijke
Wezen wil Zich achter die knechtsgestalte ver
bergen, wil die afhankelijkheid van een nietig
schepsel aannemen om daarin te toonen, hoe
Hij zondaren mint, om door die liefde als door
een vuur de banden te verbranden, die aan een
zondig leven, aan den cfdod hechten. Nog
grooter wordt bij de gedachte aan die weldaad
de zelfvernedering, de aanneming eener dienst
knechtsgestalte.
Zoo beschouwd en gevoeld is er zeker voor
het onbuigzame, eigenlievende menschenhart in
de wereld geen zwaarder beukijzer dan de
diep eenvoudige vraag des Heeren: „Geef Mij
te drinken
In Zijne opzoekende liefde tegenover deze
Samaritaansche vangt de Heere met dit woord
niet gekunsteld aan. Neen, 't is geheel natuur
lijk. Hij komt als een nooddruftige tot eene,
die hulp kan verleenen. De band van betrek
king is niet gezocht. Als de zondaarsliefde maar
drang mag zijn, wordt gemakkelijk eene aan
knooping gevonden. O, wat zal die nederige
vraag des Heeren in later tijd menigmaal bij
deze vrouw zijn opgekomen. Wat zal zij heb
ben uitgeroepen: Hij, de Heere, smeekende, tot
ro'jt diepgevallen zondares! Ja, 't V/oord des
Heeren is een tweesnijdend scherp zwaard, dat
doorgaat tot de verdeeling van ziel en geest,
der samenvoegselen en des mergs en is een
oordeeler der gedachten.
f Is een groot voorrecht als de Heere Zich
verwaardigt tot ons te komen met Zijn smeek
bede en we mogen nog in Zijne hand als middel
gebruikt worden tot bevrediging Zijner be
hoeften. In Mattheus 25 wordt ons de Zoon
menschen voorgesteld, komende in Zijne
heerlijkkheid en al Zijne heilige engelen met
Hem, en zittende op den troon Zijner heer
lijkheid. Alle volkeren worden voor Hem ver
gaderd en Hij zal ze van elkander scheiden,
gelijk de herder de schapen van de bokken
scheidt. En Hij zal de schapen tot Zijne rech
terhand zetten, maar de bokken tot Zijne lin
kerhand. Alsdan zal de Koning zeggen tot de
genen, die tot Zijne rechterhand zijn: Komt,
gij gezegenden mijns Vaders I beërft dat Ko
ninkrijk, hetwelk u bereid is van de grond
legging der wereldWant Ik ben hongerig
geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; I k
ben dorstig geweest en gij hebt
Mij te drinken gegeven.
De vraag: Geef Mij te drinken krijgt alzoo
door dit Woord in den jongsten dag van 's Hee
ren mond een geestelijk diepen zin.
De wereld verheft hare stem op de straten
en roept: Geef mij uw geld, uw goed, uw
gaven, uw krachten, uw talenten, uw leven.
Wat is de stem des Heeren tegenover al die
luidruchtigheid der wereld, tegenover haar ge
schetter met trompetten en schalmeien. Gaat
de roepstem des Heeren in het Evangeliewoord:
Geef Mij te drinken in die zee van geluiden
niet verloren Bij velen wel, bij weinigen niet.
Het groote, het aanzienlijke, het rijke en met
wereldschen luister omstraalde moge velen aan
lokken, toch is er op aarde een volk, dat het
roepen des Heeren leert opmerken, daarop leert
acht en gevolg geven. Het zijn degenen, die
de Heere heeft liefgehad met eene eeuwige
liefde en die Hij daarom getrokken heeft met
koorden van goedertierenheid en waarheid, uit
de duisternis tot het wonderbare licht Gods.
Ze zijn arm, schrikkelijk arm in zichzelven en
hebben een Heiland noodig, Die voor hen arm
is geworden, tot hen in liefde is gekomen en
Wien zij toevoegen: Wij hebben II lief, omdat
Gij ons eerst hebt liefgehad. Zij leeren zich
zelven aan den Heere geven in alles, wat zij
bezitten, maar steeds in ootmoedigheid, zóó,
dat, als de Heere hen toespreekt: Ik ben dorstig
geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven",
eenparig hun antwoord isHeere, wanneer
heben wij U dorstig gezien en hebben wij
U te drinken gegeven.
In eigen schatting hebben zij dat nooit ge
daan; integendeel, zij hebben den Heere edik
met gal gemengd ingeschonken, zij hebben Hem
moeite gemaakt met hunne zonden, zij hebben
den Heiligen Geest tegengestaan, zij vragen
dan ook in heilige verwondering: Heere, wan
neer hebben wij U dorstig gezien en hébben
wij U te drinken gegeven
En de Koning zal antwoorden en tot hen
zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij
dit één van deze Mijne minste broeders gedaan
hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan.
De Heere is de Bruidegom en Zijne geloo-
vigen zijn Zijne Bruid. Gelijk het Hoofd met
de leden één is alzoo de Heere met Zijne
kerke. Te drinken geven aan den Heere is
in dezen zin de kinderen Gods liefhebben, tot
hen worden uitgedreven om ze te laven, te
helpen, te beschermen, te dienen. De Heilige
Geest zet de ziel in dit teeken, drijft haar uit
tot dit bewijs der liefde Gods.
De wereld scheldt de levende Kerke, keert
haar den rug toe, spot met haar honger, haar
dorst, haar vreemdelingschap, haar naaktheid,
haar krankheid.
Geef Mij te drinken roept de Heere, zij
hoort het niet, zij spot met die stem, zij haat
die zelfs.
En waarom Omdat zij haar veroordeelt,
zich van hare gangen afkeert, het smalle pad
der gerechtigheid kiest voor de breede paden
der zonde. Maar geen medelijden, geen bekom
mering; niet anders dan een spotlach voor de
levende gemeente des Heeren profeteert eeuwig
wee in de voleinding der eeuwen, eeuwige uit
sluiting uit Gods Koninkrijk, een woord als
van Matth. 25 41: Gaat weg van Mij, gij
vervloekten in het eeuwige vuur, hetwelk den
duivel en zijnen engelen bereid is.
Gezegend dan allen, die naar het rechtvaardig
oordeel des Heeren, mogen te drinken gegeven
hebben op den eisch des Heeren: „Geef Mij
te drinken"
Ds. B. v. d. W.
sa bbbhbbbsbbbb
as am sa
m m
mm
mm®
SBB
BB BSBB9BBB3BBB
BUITENGEWONE CLASSICALE
VERGADERING.
Het spijt wij wel, doch ik kan nog geen
datum opgeven van de buitengewone classicale
vergadering, die in dit najaar te Hellevoetsluis
zou worden gehouden.
Toch kan het bericht spoedig afkomen.
Het eerste punt ter behandeling is wel het
Zuiderzeegebied, dat eerlang ingepolderd, de
helpende hand geboden moet worden tot stich
ting van gemeenten en opbouw van kerken,
pastoriën, evangelisatielokalen en dergelijke.
Het is gelukkig, dat te dezen_ opzichte de
kerk wakker is, en de kerkeraden van Synode-
wege eene aanschrijving ontvingen om voor
dit doel te collecteeren.
Maar het is jammer, dat daardoor juist elke
waarborg ontbreekt, dat een positief evangelie
van den Christus der Schriften zal
worden gebracht. Ik zag dezen arbeid liever
begonnen en voortgezet door de Confessioneele
Vereeniging en Geref. Bond. Deze lichamen
kunnen wel geen gemeenten en kerken stichten,
doch wel een geweldigen invloed uitoefenen
op de benoeming van ouderlingen en diakenen,
en beroeping van predikanten.
Het tweede punt is weer een zaak van finan-
tieelen aard. Och, wat kan onze kerk, die
geen mond heeft om in zake haar geloof zich
uit te spreken, anders.
Er .worden middelen beraamd om de Z. H.
eilanden, die door vele en langdurige vacaturen
lijden, aantrekkelijk te maken.
Maar ook hier is een schaduwzijde. Ja, meer
dan één.
In de eerste plaats de onverkwikkelijke rich
tingkwestie. Daartegenover staat, dat wij allen
gezondigd hebben. Wie vroeger modern was,
is thans orthodox. Zoo kan het ook in de
moderne gemeenten van Classis Brielle nog
wel eens „verkeeren".
Ten tweede 't is weer een geldkwestie.
Doch daartegenover dient opgemerkt, dat
andere kerkgemeenschappen ook vele vergade
ringen voor dit doel beleggen ja zelfs voor
hunne beurzen de gemeenten aanslaan, zoo b.v.
voor de Zending, welke aanslag voldaan wordt.
Het finantieele vraagstuk in andere kerken
is zelfs nog klemmender dan bij ons, als men
alleen al nagaat, dat de Chr. Geref. Kerk iedere
maand, dus 12 maal per jaar, laat collecteeren
voor de Kas voor opleiding van predikanten.
Wat wij als gemeenten dan te doen hebben
Dit: te zorgen dat er geen noodlijdende pre
dikantsgezinnen zijn, hetzij van weduwen of
weezen, hetzij van predikanten die halverwege
den weg bezweken zijn in hun dienstwerk, en
nu gedwongen rust moeten nemen.
En dit kan in de Herv. Kerk te gemakke
lijker, naarmate er groote kapitalen zijn, en
het gaat te moeilijker, naarmate men kerkelijk
is ingedommeld in den zoeten slaap der ker
kelijke onverschilligheid.
In elk geval is dit zeker, het predikambt is
geen dienstbetrekking op contract zonder meer.
Het woord pensioen is er nu eenmaal, doch
dient principieel gewezen van de hand.
De kerk heeft te zorgen, ook na verkregen
emeritaat.
De kerk heeft te zorgen, als een gezin maat
schappelijk dreigt ten onder te gaan.
Maar de kerk zal het doen, zoodra de liefde
ontwaakt.
De Heere geve den Kerkeraden wijsheid om
straks te spreken en zoo er niets kan ge
schieden voor de heele classis, dan maar voor
Goeree en Overflakkee.
Eigenlijk was dit nog beter.
VAN DEN BOMMEL,
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
VIII.
Na het overlijden van den predikant Ds.
C. v. d. Poel (in 1651), stichter onzer kerk
alhier, onderhield men gedeeltelijk de weduwe.
Ook stond zij nog met de kerk in rekening.
Het bleek dan bij de afrekening op 13 Sept.
1654, dat zij per saldo nog ietwat sdhuldig
was, hetgeen pro memorie op de rekening staat.
In de jaren 165154 had zij de proponenten
die hier kwamen preeken geherbergd en haar
huis, dat aan de kerk was overgegaan, ge
deeltelijk verhuurd, waarvoor de kerk haar be
taalde.
Ds. Bonte, alhier predikant in 1760, teekent
er bij aan, dat zij niet al te vriendelijk scheen.
Het zij zoo, maar aan Ds. v. d. Poel en zijn
echtgenoote is de gemeente een dankbare her
innering blijvend schuldig.
In 1651 en 1652 nam de kerk 2000.
tegen 6 rente op, om de leening van de
goede „joffrou Praem" tegen 8% aangegaan,
af te lossen.
De Staten van Holland en West-Friesland
hadden ook op voorstel van den landheer
Aerssen duchtig meegeholpen, daar zij bij oc
trooi van 7 Jan. 1647 een „schot", d.i. belas
ting, hadden toegestaan op de landerijen, welke
2370.375 opbracht.
Zoo waren ook de vrijwillige bijdragen een
aardige som, vergaderd door degenen die een,
welgeslaagden koop hadden gesloten.
Volgens kerkeraadsbesluit, reeds genomen
vóór den bouw, n.l. 20 Aug. 1646, zien wij
hoe belangrijke bedragen van de diaconiekas
in de kerkekas vloeien, hetgeen een bedrag van
164953 circa 540.beloopt.
De rekeningen waren slechts op papier ge
scheiden en de kassen vloeiden tot 1690 ineen.
Het batig slot der diaconie ging over op de
kerk.
Een eigenlijk diaconie-rekeningboek is er niet.
De eindcijfers worden jaarlijks in de notulen
des kerkeraads vermeld. Wel valt op te maken
wat de inkomsten waren; zij bestonden hoofd
zakelijk in de wekelijksche collecte, terwijl daar
uit bestreden werd de uitgaven aan bedeelden
en het tractement van den schoolmeester vol
gens notulen van 20 Aug. 1646.
Tegenover de algemeen ontvangsten stonden
ook belangrijke uitgaven, als bijv. het onder
houden der dorpswegen. Ons treft ten minste
een post van 250.voor die jaren niet
onbelangrijk.
Ook schijnt in dien tijd de Voorstraat inder
daad „straat" geworden te zijn, gezien de pos
ten voor straatsteenen, terwijl ook de Staat
eene subsidie heeft geschonken aan de kerk
voor dit doel.
Langzamerhand komt in de kerkeraadsnotulen
meer model en vorm, hoewel ze van deze jaren
geen andere mededeelingen bevatten dan het
jaarverslag van de rekening, verkiezing van
ouderlingen en diakenen en de aanstelling van
een kerkmeester.
Een instructie uit de volgende eeuw is ons
nog bewaard, terwijl tevens een lijst van allen
die dezen post bekleed hebben van 1647 af
in het album te vinden zijn.
Deze Kerkmeester was eigenlijk de boekhou
der, daar ook deze titel nog doorgaat tot na
de instelling der Kerkvoogdij.
Zoo treedt als dusdanig in 1656 op Jacob
Jacobse Mooijaart, een bewijs hoe deze familie
reeds van oude tijden her hier woonde.
Een vaste regel was er in het boekjaar ook
nog niet, hij deed afrekening, nu eens over 10,
dan weer over 14 of 16 maanden, al naar
goeddunken van tijd om te vergaderen.
De kerkmeester was geen ouderling of diaken,
woonde desverlangd de vergadering bij, han
delde op last van den kerkeraad, en droeg de
zorg voor de stoffelijke belangen.
Zoo bijv. in de vergadering van 7 October
1657, waar bepaald werd toe te staan aan Jan
Arendse Pover, diaken, een graf te hebben
voor zijn overleden vrouw in den tuin van de
kerk, links van den predikstoel, aan de Zuid
zijde, voor 30.terwijl hij zelf daarbij
begraven mocht worden, mits terstond na zijn
overlijden 100.— aan de kerk werd betaald.
SABBATHSCHENDING.
Uit een aanteekeningboek, waarin opgetee-
kend zijn de voornaamste besluiten van allerlei
Provinciale Synoden met de Classicale wetten
van Voorne en Putten, blijkt ons dat er ook
gewaakt werd voor de Zondagsheiliging.
En waar men in Den Bommel last had van
dronkemansgeschreeuw op Zondag, beriep men
zich als kerkeraad op het volgende besluit der
Provincial# Synode
Leiden, 1649, Prov. Synode art. 17.
„Dog dat ook ondertusschen de kereken niet
en sullen nalaten alle kerckelijke middelen tegen
schendinge des Sabbaths, de ontheilijginge van
den name Gods, menigvuldige grouwelen van
comedie-spelen, mommerijen, dansserijen, onge
bondenheden der Rhetorikers (voordragers) in
haere kameren etc. te gebruiken, welker eenige
in sommige kereken aireede vruchtbaerlijk ge-
bruyekt sijn, niet alleen met vermaningen, waar
schouwingen generaal daartegen, maar ook met
beloften af te vorderen int opnemen van leede-
maaten, dat sij haer van sulke vuyligheden
sullen onthouden, met censure daer over te oef-
fenen, en met particuliere aenspraecken tegen
bijzondere gelegenheden, om haar selven wel
te wagten.
Dat ook boven dit alles tegen haar aan
staande kermissen aen haer respectieve ma-
gistraeten ernstelijk zullen versoecken de co-
moediën, Cattament-speelders en diergelijk ge
spuis van menschen uyt haare plaatsen te we
ren, om van hare Synode rapport te doen".
De kerkeraad van Den Bommel, bijeen op
15 Juni 1659, besloot dan ook den predikant
met een ouderling naar den magistraat van
Ooltgensplaat af te vaardigen, opdat hij goede
maatregelen zou nemen, „als crimineel officier
deser plaetse", een einde te maken aan het
dronkemansgeschreeuw, waardoor de godsdienst
oefening ernstig werd belemmerd.
Wij moeten niet al te hard spreken van
„die goede oude tijd".
(Wordt vervolgd).
IBBBBBBBBOBBBBBBBBBBHBB
bbbb ALLERLEI
BB
BBBBB
B
BB
BB^BBBBBBB
ZANGAVOND TE DIRKSLAND.
Woensdagavond j.l. werd te Dirksland een
Zangavond gehouden door den Ring Flakkee
van Chr. Zangvereenigingen.
Dit was de eerste zangavond, die door de
Vereenigingen in combinatie werd gehouden.
Deze vergadering stond onder leiding van
den Ring-voorzitter, dhr. A. A. Hoogeweg te
Stad aan 't Haringvliet.
De voorzitter opent de vergadering na het
zingen van Psalm 150 1 met gebed. In zijn
openingswoord roept hij den aanwezigen een
hartelijk welkom toe. Inzonderheid een woord
van dank aan den WelEerw. Heer Ds. van der
Wal voor de bereidwillige toezegging een op
wekkend woord te zullen spreken en aan den
Kerkeraad der Ned. Herv. Kerk voor het af
staan van het Koor, dat, aldus spr., voor dit
doel bijzonder geschikt is. Hij vraagt voorts
de medewerking van alle aanwezigen, ook wan
neer ze het (wat niet gebeurde. Verslagg.)
niet mooi zouden vinden. Er was een vereeni
ging tegenwoordig, die nog slechts 5 maanden
bestond. Spr. verzoekt hiermede rekening te
houden.
Na het openingswoord beklimt „Soli Deo
Gloria" van Stad aan 't Haringvliet het po
dium. Directeur dezer vereeniging is de heer
Hoogeweg.
No. 1 was „Mijn Nederland" van C. A.
Mangold.
Reeds bij het eerste nummertje bleek, dat de
„Stadtenaars" hun reisje naar Dirksland niet
voor niets had ondernomen. Ook het tweede
nummertje, „Zonnezang" van A. Zwijssing,
werd aardig uitgevoerd. No. 3 „De twee ja
gertjes", maakte door zijn vroolijk wijsje, vlug
tempo en humoristisch karakter een prettigen
indruk en oogstte dan ook daverend applaus.
Na deze vereeniging volgde samenzang door
plm. 200 zangers (essen). En als No. 1 werd
uitgevoerd het schoone nummertje van Marnix
van St. Aldegonde „Wilhelmus van Nassauen".
Dan volgde het Bondslied en spontaan klonk
het
„Een in geest en streven,
Een in lied en leven,
Een in daad en woord".
No. 3 was „Vreugde in God" van Woensel-
hoog 27. Als we vermelden, dat de vereeni
gingen in combinatie maar een klein uur had
den gerepeteerd, wordt het een nog grooter
succes. De heer De Graaff dirigeerde de massa
op schitterende wijze.
Hierna verkrijgt Ds. v. d. Wal het woord
tot het uitspreken van een opwekkend woord.
Zijn Eerw. begint met de opmerking, dat
het voor hem een moeilijke taak is.Zooeven
hebben 200 dames en heeren de vergadering
geboeid en nu moet spr. trachten het zonder
muziek of zang alleen te doen.
Spr. wil de vergadering bepalen bij: le. Het
lied; 2e. Het christelijke lied en 3e. De chris
telijke zangvereenigingen.
Het leven, aldus spr., is vol tegenstellingen.
Vandaag nog stond hij bij een geopend graf en
nu slechts enkele uren later, moet hij een op
wekkend woord spreken voor een zangavond.
Sterven herinnert ons zoo duidelijk aan de
zonde. Van nature is de mensch ongeneigd tot
eenig goed en geneigd tot alle kwaad. De mensch
is niet anders waard dan een plaats daar waar
geen gezang zal weerklinken. Dat zijn allen
waard. En toch merkt spr. twee polen op.
Daar waar nooit en daar waar altijd gezongen
zal worden, hemel en hel.
Het lied is een gave Gods, dat de Heere
den mensch, ondanks zijn zonde gelaten heeft.
Vele menschen gaan van de meening uit dat
lied en vreugde synoniem zijn. Maar dat is
altijd niet waar. Ook het tegendeel is vaak
waar. Ook de smart kan in muziek en zang
vertolkt worden. Een deuntje, een vroolijk wijs
je is nog geen lied. Toch kan het wel mooi
zijn. Evenzoo een oefening dien we op het
orgel of de piano spelen het kan mooi zijn,
maar dat is toch nog geen lied. Een lied, zal
het waarlijk een lied zijn moet tot uitdrukking
brengen wat er in het hart van den dichter
of zanger leeft. Met muziek is het evenzoo.
De musicus zal hetgeen in de diepste diepten
van zijn ziel omgaat vertolken in de gevoelige
toonen. Vandaar de mysterieus schoone klan
ken, zoodat we gevoelen dat het hart, de ziel
van den zanger-dichter-musicus ligt in zijn com
positie, in zijn lied. Eerst wanneer het de ge
dachten des zangers weergeeft is het waarlijk
een lied.
Maar in die liederen is ook weer verschil.
Christelijk en niet-christelijk lied. En die twee
gaan niet samen. O ja, we mogen wel kennis
nemen van de z.g.n. neutrale liederen en muziek
mits we het met oordeelkundige onderscheiding
doen. Of dan het christelijk lied mooier is wat
de kunst betreft Het tegendeel is waar. Zeer
vaak is het andere, het neutrale lied schooner.
De eerste zanger was een zoon van Kaïn,
en niet van Seth. Lamech, de vader van Jubal,
Jubal en Tubal-Kaïn.
Leunend op 't door zijn eenen zoon gesmeede
zwaard, spelend op een door zijn anderen zoon
gemaakte fluit, staat hij voor de tent die zijn
zoon Jabal gemaakt heeft, snoevend op eigen
kracht. Eigen kracht 1 Of dat dan altijd zoo is
O neen. Vaak bezingt men den lof der schep
ping de schoone natuur, enz. Maar het lied
waaruit de christelijke gedachte is geweerd,
blijft toch altijd beneden de wolken. Al bezingt
men dan den lof van het schepsel niet, dan toch
van de schepping, maar niet van den Schep
per. Spr. stelt hier tegenover het lied van Ma
ria „Mijn ziel maakt groot den Heere, en mijn
geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker",
en nog anderen hebben gezongen. Zacharia en
Simeon 1 En bij die allen werd de toon aan
gegeven door het„Mijn ziel maakt groot den
Heere 1"
Dat dringt wel door lucht en wolken heen
en hierin beluisteren wij de stem van een zin
gende zingend den lof van zijn Schepper.
Beethoven, aldus spr., een genie in de mu
ziekwereld, brengt in zijn „negende symphonie"
een „ode aan de vreugde". Vreugde zoekt de
mensch. Sedert zich de Paradijspoort achter hem
toesloot en hem de waarachtige vreugde ontzonk
is de mensch, gaan zoeken naar vreugde. Daar
in Beethoven's „negende symphonie" wil de
aarde ten hemel stijgen
Maar als we beluisteren het lied van Maria,
dan is het anders. Daar daalt de hemel op aar
de neer, daar is de belofte van den Messias.
Daar woont de waarachtige vreugde, gewekt
door Gods Geest.
Tegenover het genoemde stuk van Beetho
ven zet Z. Eerw. de „Mattheus Passion" van
Bach, waarin het lijden van Christus op ont
roerend schoone wijze wordt bezongen. Beet
hoven's „negende Symphonie" is schoon wat
de kunst betreft, maar Bach's „Mattheus Pas
sion" is niet minder mooi. Daar gaat en kunst
en christelijke gedachte samen, daar wordt het
lijden van den Messias vertolkt in de gevoelige
klanken.
Het christelijk lied heeft altijd een voorname
plaats ingenomen. In de dagen der Hervorming
was het christelijk lied een der voornaamste
propagandamiddelen van het protestantisme.
Hoor b.v. Marnix zingen
Mijn schildt ende betrouwen
Zijt Gij o God mijn Heer"
De christelijke zangvereenigingen moeten zich
ten doel stellen de eere Gods te bezingen. De
titel „Christelijke zangvereeniging" is vaak iets
weidschklinkend, maar juist daarom wenscht spr.
dat de leden der vereeniging' in hunne zielen
zullen gevoelen wat ze zingen. Hij hoopt, dat
Gods Geest hun zal bearbeiden, zoodat hun
gansche hart zal meeleven in het christelijk lied.
Het chr. lied waarvoor de grondtoon is neerge
legd in den lofzang van Maria, in het „Mijn
ziel maakt groot den Heere 1"
Voorts wenscht spr. dat ze ook zullen zijn,
wat ze in hun Bondslied zingen
„Een in daad en woord"
Zulke vereenigingen mogen op spr. steun ten
volle rekenen.
De voorzitter, de heer A. A. Hoogeweg, dankt
op hartelijke wijze Ds. van der Wal voor zijn
waarlijk opwekkend woord en stelt aan de orde
punt 5 van het programma: Zang door de ver
een. „Looft den Heere" te Dirksland, dirigent
de heer S. Zoon. Als eerste nummer werd ge
zongen „Gebed" van G. Winters, no. 2 „Op
het meer" van den bekenden componist Men-
delsshon, no. 3 „De Beek" van den niet min
der bekenden Leo Mens. De tenoren, 3 in getal
hadden op sommige plaatsen alleen de leiding.
De stukjes werden goed gedirigeerd en aardig
uitgevoerd. Dan volgde pauze.
Na de pauze wordt de samenkomst heropend
met het zingen van Ps. 75 1, 4 en 6. Ver
volgens zong een dubbel kwartet onder leiding
van den heer de Graaff. No. 1 „Sikkels blinken"
en 2 een stukje dat niet bekend werd gemaakt,
Na dit kwartet zingt „Halleluja" van den
Bommel onder leiding van den heer Hoogeweg
als no. 1 „Bede voor het Vaderland" no. 2
„Kroont Hem" en no. 3 „Gelukkig vaderland"
alle drie nummers van Valerius. Deze nummers
werden mooi voorgedragen. Merken we hierbij
nog op dat deze vereeniging nog slechts 5
maanden bestaat, dan wordt het een succes.
No. 8 van het programma was „Sursum Cor-
da" van Ooltgensplaat, dir. de heer B. J. A.
de Graaff. Deze vereeniging zong als eerste
nummer „Ik wil mij gansch u geven" van J.
A. Timmermans, als 2e „Avondlied van Tuechs
en no. 3 „Vesperklokken" van Bertsiaanske.
Vooral het laatste stukje was zeer schoon,
waarom verzocht werd dit nummer nogmaals
uit te voeren.
Tenslotte werd op verzoek van het publiek
nogmaals door alle vereen, tegelijk gezongen.
Hierna dankt de heer De Graaff op verzoek
van den Voorzitter de aanwezigen voor hun
belangstelling en medewerking (uitgezonderd
een paar natuurlijk overal tegenwoordig zijnde
raddraaiers, versl.) Spr. deelt mede dat het
Ringbestuur voor de toekomst groote plannen
heeft. Hij hoopt dat de medewerking tot het wel
slagen van die plannen zal worden verleend.
Ook bracht hij een woord van dank aan de
dirigenten voor het correcte instudeeren der
nummers. Daarna eindigt hij met dankgebed.
Den indruk dien wij van dezen avond kregen
was dat Flakkee op het gebied van de schoone
zangkunst iets weet te presteeren. De behoefte
aan samenwerking tusschen de vereenigingen
onderling werd reeds lang gevoeld. In die be
hoefte is nu voorzien. Gelukkig 1 Gelukkig dat
ook de kunst van Kaïn's nageslacht geknecht
wordt aan Gods eer. We hebben reeds eenige
jaren een neutralen zangersbond. Nu is er ook
een christelijke. De tegenstelling heeft zich ook
hier weer toegespitst. We nemen ook hier weer
waar de antithese, die zich haast naar de vol
making 1
d. R.