allerlei FEUILLETON Het huisje aan den Zeedijk plaatje van Den Bommel (tegen 1.50 ver krijgbaar bij Burgersdijk en Niermans, anti quariaat te Leiden), het dorp om zijn visscherij vermaard was. De kerk bedong eene belasting van 23 16 0, en hield de vischbank in stand. Ook daar waren de brandhaken der kerk, met de 16 brandemmers. Dat het Ds. van der Poel niet altijd naar den vleesche ging leert ons de volgende post „de oncosten van de reyse met Ds. Ambrosius door hollant als mijn been uit het lit viel 50.^." Eere aan dezen man, die tijd noch moeite heeft gespaard om ons dorpje van een kerk te voorzien. Misschien komt er nog wel eens op een be scheiden plaatsje een koperen gedenkbordje van bouw, stichting en inwijding. Ons dorp is hier en daar in vorige eeuwen versierd met ont zaglijke gedenksteenen, en juist voor de stichters van het grootste gebouw, waar de meeste moeite aan'besteed is, is geen gedenkteeken opgericht. Ten minste, tot heden. Mogelijk duurt het niet lang meer. Aan Hem, die dezen arbeid met zijn zegen bekroonde, de eer, en dan ook aari Ds. C. van der Poel, wiens naam in het hart van Bommels burgerij, die de kerk liefheeft, met eere mag worden bewaard en herdacht. Den len Juli 1649 werd ons dorp vereerd met een bezoek van de landsvrouwe Mevr. Aerssen, die hare belangstelling kwam toonen in den Kerkbouw. De kerkeraad richtte een feestmaal aan, waarvoor een post van 60.—- staat uitgetrokken. Nemen we nu ten slotte een overzicht van den geheelen stand van zaken, dan dienen wij nog op te merken, dat in 1649 alle ramen nog niet geplaatst waren, daar de plaats waar zij komen moesten nog met steen was dichtge metseld. Voor drie kerkramen had men giften gekregen, n.l. 30 Sept. 1647 60.-- van sijn Hooch, d.i. Zijne Hoogheid, den Heer van Sommelsdijk; 30 Maart 1648 60.van de Heeren Staten (van Holland), en 18 Juni van de Staten-Generaal 80. Ds. v. d. Poel teekent hierbij aan twe, die al instaen, en 2 die noch aen de westsijde in comen moeten daer de steen noch in gemetselt sijn. De geheele rekening is door mij overgeschre ven in het Album, waarin de voornaamste ge beurtenissen van ons kerkelijk leven alhier zijn vervat. Gespecificeerd komen wij tot het volgende resultaat Ontvangsten. I. Giften guldens stuiv. penn. A. Collecte reizen 4732 16 0 B. Vrije giften 326 17 8 C. Kerkramen 200 D. Belofte bij koop 118 2 E. H. Avondmaal 513 5 F. Ondertrouw 22 2 8 II. Legaten 72 III. Grafgeld 284 17 VI. Belastingen 12 A. Kerkhalfblanken 106 12 B. Ortjesgeld 218 14 C. Schot 2370 7 8 V. Leeningen 1647-52 4400 VI. Diversen 119 3 VII. Verbrande posten 503 6 Totaal 14.016 3 Ten aanzien van den laatsten post diene opgemerkt, dat het eindbedrag vaststond, n.l. van de rekening over 1647 en 1648, zoodat de verbrande bladeren tezamen 503.30 uit- maakten. Uitgaven. guldens stuiv. penn. I. Materialen 6773 2 8 II. Inventaris 310 14 III. Arbeidsloon 2323 11 12 IV. Onkosten collecte- reizen 1514 15 V. Administratie 5 10 VI. Vertering en trac tatie 306 11 - VII. Rente en aflossing 1009 VIII. Diversen 473 17 IX. Verbrande posten 169 4 1652 Aflossing 1550 Totaal 14.490 1 8 Er was dus een tekort van circa 474. De rekening van 1652 sluit dan ook met een tekort. Doch aangezien men alles door elkaar schreef, kunnen wij vaststellen, dat buiten leeningen en aflossingen, en behalve de posten, die geen verband houden met den bouw, zuiver voor de kerk is ontvangen 9.532 3 4, en uitgegeven 12.016 4 8, zoodat er een tekort was van 2.484 1 4, waarvoor dan ook per saldo de laatste leening van 600.— en 1400diende, anno 1651 en 1652. Maar nu was de gemeente dan ook in het bezit van een nieuw kerkgebouw en een nieuwe pastorie, die beide in 1647 gereed waren ge komen. De netto opbrengst der collectereizen is 3209.05, die der belastingen 2608.76. De bouw is niet aanbesteed, doch ieder werkman kwam op zijn tijd om loon aan de pastorie. Hieruit valt de loonstandaard op te maken. Zoo verdienden twee metselaars in twee we ken 56.83, en een timmerman in een week 9.60. Zij dronken gratis bier, en wel voor 200.—. Koffie en thee was min of meer nog onbekend. Ook hebben vele kinderen aan het werk ge arbeid, die daarvoor getracteerd werden, en die na de tractatie hun belofte om te zullen helpen vernieuwden. Na den dood van Ds. v. d. Poel bleef zijn echtgenoote hier nog eenige jaren, daar zij ook nog met de kerk in rekening stond, en heeft de rekening van 1654 eigenhandig mede on derteekend met Elizabeth van der Poel. Ten slotte nog een opmerking over de eigen aardige wijze waarop men de eerste leening heeft afgelost. Direct aan het begin, in Jan. 1647, gaf de dijkgraaf 1000.—. Hierop loste de kerk 25 Febr. 1649 400.af. Nu stond er nog 600.—. Daar er een tekort was, kon men dit geld niet metr leenen, boven de aangegane leeningen. De kerkeraad op 11 Febr. 1651 bijeen, besloot dan in vergadering met oude en nieuwe ker- keraadsleden, samen tien personen, elk 60.— voor te schieten, en wel met dien verstande, dat ieder het gaf ten name van zijn kind, met naam vermeld. Daarbij was deze bepaling, dat de kerk het ten allen tijde mocht aflossen, doch stierf het kind, dan was de kerk vrij, bleef de kerk in gebreke, dan moest zoolang het kind leefde en de schuld niet afgelost was, de kerk de rente geven van 10 In den loop der jaren zien wij, hoe het een voor, het ander na, is afgelost. (Wordt vervolgd). MIDDELHARNIS. Cand. L. Vroegindewei] van hier, Theol. candidaat aan de Rijksuni versiteit te Utrecht, is door het Prov. Kerk bestuur van Noord-Brabant en Limburg tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk toegelaten. Evenwel kan hij voorloopig geen eventueel beroep of aanvrage om predikbeurten in overweging nemen. DIRKSLAND. Ds. A. de Blois alhier komt voor op een tweetal bij de Geref. Gemeente te Ierseke. OUDDORP. Bij de Ned. Herv. Gemeente alhier is beroepen Ds. Steenbeek van Kampen. INSTALLATIE VAN HET NIEUW BENOEMDE HOOFD DER CHR. SCHOOL TE STELLENDAM, DEN HEER J. A. JONGSMA. Dinsdagavond 4 September was op verzoek van het bestuur, de leden, vaders van leer lingen en voorstanders van het Chr. onderwijs, bijeengekomen voor de installatie van het nieuw benoemde hoofd, de heer J. A. Jongsma. De vergadering werd geopend met het zingen van Ps. 68 10 en gebed door den voorzitter, die daarna leest 2 Kronieken 1. De voorzitter L. v. d. Vlugt roept een har telijk welkom toe aan allen, die zijn opgekomen en gehoor hebben gegeven aan de oproeping tot bijwoning dezer vergadering. Spreker staat vervolgens stil bij het doel dezer vergadering, en zegt, dat de omstandigheden thans zeer verschillen met 20 jaren geleden, toen bij de opening der school het vorige hoofd werd benoemd. Toen was het zeer moeilijk per soneel te verkrijgen, thans was deze toestand veel verbeterd, echter de keuze niet gemakke lijker. Het bestuur heeft dan na de verschillende voorbereidende werkzaamheden onder biddend opzien tot God broeder Jongsma tot hoofd dezer school benoemd. Het was voor het bestuur geen gemakkelijke taak, daar zij voelde de zware verantwoordelijkheid; zij heeft het echter ge daan in opzien tot en afhankelijkheid van God. Moge 's Heeren gunst rusten op dit besluit. Nu komt echter tot ons de vraag: „hoe ont vangen wij dezen broeder 7" In het gedeelte wat u werd voorgelezen wordt ons geteekend een gehoorzaam volk, een biddend vorst en volk en een gezegend volk. Mogen Óok wij alzoo gesteld zijn, dat ook in ons midden is geweest een bidden tot God om den man Zijns Raads, dan zullen ook wij gehoorzaam in den Dienst des Heeren onze offers brengen en mede helpen bouwen aan de komst van Gods Koninkrijk. Wij zullen dan met het hoofd der school bidden en strijden en ook gewillig onze gaven brengen tot instandhouding en meerderen bloei dezer school. Ook tot u, onderwijzeressen aan deze school verbonden, komt de vraag: „hoe ont vangt gij hem, onder wiens leiding gij nu zult arbeiden Wanneer ook in uw hart de bede is geweest, dat de Heere de Leidsman mocht zijn in de keuze, dan mogen we ook verwachten dat ge samen met het hoofd der school, in af hankelijkheid van den Heere zult arbeiden in de dingen van Gods Koninkrijk. Moge steeds de goede geest en de beste verstandhouding onder het personeel bewaard blijven, en alzoo uw arbeid met blijdschap mogen kunnen ver richten. En nu, geachte heer en broeder Jongsma, namens het bestuur en vereeniging hartelijk ge luk gewenscht met de benoeming tot hoofd dezer school. Moge 's Heeren zegen rusten op dit besluit: de Heere schenke u wat gij noodig hebt tot dezen zwaren, maar toch zoo schoonen arbeid. Zij uwe bede met Salomo om wijsheid van God voor de taak die u wacht. Mede na mens het bestuur spreek ik den wensch uit, dat er steeds een goede verstandhouding onder ons moge gevonden worden, gezamenlijk in goede harmonie als broeders, de belangen der school mogen behartigen, en elkander met raad en daad mogen bijstaan, en moge onder uw leiding en de zegen des Heeren onze school tot meerderen bloei komen. Treed vroolijk voort op 's Heeren wegen, Volbreng uw taak in Zijne kracht, 't Wordt eindlijk alles u ten zegen. Wanneer gij biddend daar op wacht Wie steeds geloovig op Hem ziet, Begeeft, verlaat Hij eeuwig niet. Ook u, mevrouw Jongsma, hartelijk welkom in ons midden. De plaats, die gij inneemt in ons midden, is wel niet dezelfde als die van uw man, maar toch niet minder belangrijk, want immers als Christenvrouw zult ge met uw man meeleven in zijn arbeid, ge zult hem gedenken ook in uw gebed, en door uw mee leven zijn arbeid gemakkelijker maken. Moge het voor u en uw gezin een prettig en aan genaam verkeer onder ons zijn en dat we allen als broeders en zusters tezamen mogen arbeiden voor de komst van Gods Koninkrijk. Spreker verzocht hierna de vergadering, om het Hoofd en met zijn vrouw en het verdere personeel der school staande de zegenbede toe te zingen uit Ps. 134 3. Daar niemand anders het woord verlangde, verzoekt de voorzitter de vergadering thans te zingen Ps. 119 3 en gaf het woord aan den heer Jongsma. De heer Jongsma begon met te zeggen, dat de rede van den voorzitter hem had getroffen. Men had na ernstig gebed getracht de open gevallen plaats te vervullen. Nu zou hij het werk moeten doen van iemand, die op deie wijze begeerd was. Dat woog hem zwaar, vooral omdat het daareven zoo klaar en duidelijk voor oogen was gesteld. Nu kan hij dit werk dan ook niet in eigen kracht beginnen, maar hij zou het alleen kunnen verrichten, indien hij bij den aan vang en voortgang zich gesteund gevoelde door het gebed der ouders. In het gebed uit zich de kern van het leven. Zóó kunnen wij alleen met onze kinderen leven. Vervolgens betuigde spreker zijn dank voor de zeer hartelijke ontvangst, die hem en zijn gezin was ten deel gevallen. Zijn toekomstige woning was zoo geriefelijk mogelijk gemaakt. Hij hoopte, dat de goede verstandhouding zou blijven bestaan en zulks vooral tot zegen van het Christelijk onderwijs hier ter plaatse en tot bloei van onze Christelijke gemeenschap. Hij greep naar het ideaal om een uitnemende verstandhouding te krijgen tusschen ouders, be stuur, onderwijzers en kinderen en zulks door de kracht van het Christelijk beginsel. Immers als dit beginsel het niet wint in de samen leving, dan is er niets dat het wint. Hij kon dit niet anders doen dan in diepe afhankelijk heid van God, daartoe des Heeren zegen af- smeekende. Het „één in geest en streven" wordt op deze wijze van de allerdiepste beteekenis. Men moge de uitdrukking: „de kinderen tot Jezus brengen", onder de microscoop nemen en men moge deze uitdrukking critisch be schouwen, het zal er toch toe moeten komen, willen we iets op school doen in dienst van onzen Heere. Vervolgens komende op het algemeen vor mende van het onderwijs, merkte spreker op, dat het peil van maatschappelijk onderwijs op een Christelijke school in het algemeen nooit minder is dan op een openbare. Het beste is in dezen ook voor onze kinderen nog maar net goed genoeg. Doch al het aardsch vor mende in ondergeschikt en afhankelijk van het hemelsch vormende, voor zoover wij zondige menschenkinderen iets kunnen doen in den wijn gaard van onzen Heere Jezus Christus. De heer Jongsma schaamde zich in dezen de dienstknechtsgestalte niet. Hij vroeg als Christen-onderwijzer het vertrouwen der ou ders en meende daarom ook te mogen zeggen: Bovenal vertrouw in de zaak van het onderwijs op den Heere, op het onberouwelijke woord, dat Hij heeft gesproken, op het onwankelbare van Gods belofte: „Ik zal een God zijn voor mijn volk en het zaad van dat volk", in welke het onmogelijk is, dat God onwaarheid spreekt, daar Hij zelf met een eed daartusschen is ge komen. Vervolgens besprak de heer Jongsma het practisch werken in de school en de moeilijk heden, maar meende daar dezen avond niet verder op te mogen ingaan. Hij drong er op aan, dat de ouders hem zouden opzoeken. Hij beloofde dit ten opzichte van de ouders. Doch laten alle besprekingen geschieden op een hartelijken welwillenden toon. Hoe moeilijk is het een goede geest op school te krijgen. Dubbel moeilijk een Christelijke geest. De macht van het ongeloof is zoo groot. Deze richt zich ook reeds op het kind. Laat ons toch één zijn, waarin we het kunnen zijn in onze veelszins zoo verdeelde Christelijke tij den. Doch spreker weet zich gelukkig niet al leen en leest daarom voor Hebreeën 12 vers 1 tot 3. De voorzitter verzoekt daarna den heer Jongsma te eindigen. Deze laat zingen Ps. 27 7 en gaat voor in dankzegging en gebed. Het was voor de voorstanders van Chris telijk onderwijs een aangename ure. LEERZAAM voor wie God het zwaar verlies doet ondergaan een beminden) doode aan den schoot der koele aarde te moeten toevertrouwen (althans wat 't lichaam betreft) is, wat Ds. K. Schilder in de Delfthavensche Kerkbode schrijft, en wij hier overnemen In „Die Kerkblad, Offisiële orgaan van de Gereformeerde Kerk vanSuid Afrika", trof mij deze advertentie LEVENSBERICHT, Joh. 11 26. Na byna vyf-en-twintig-jarige echtverbin tenis heeft de Here God in Zijn welbehagen, de 15de Julie tot Zich geroepen mijn geliefde echtgenote en getrouwe moeder, Johanna Maria Magdalena Pasch (geb. Schutte) in den ouderdom van ruim 51 jaar, enkele dagen in krankheid zijnde. Zie Uw dienstmaagd De dag van haar ontslapen is de dag van haar volle leven. De de Here gemaakt. Laat ons ons verheugen en verblijd zijn met haar. Ps. 118 24. Namens de familie, De Pastorie, Lindley, 23 Julie, 1928. H. Ph. J. PASCH. De advertentie staat op dezelfde plaats als zooveel andere, die het opschrift „Doodberig" of „In Memoriam" voeren. Ik publiceer deze treffende aankondiging, natuurlijk niet om navolging te pleiten. Geen enkele advertentie moet nagevolgd worden, al thans zoodra men een familiebericht met meer dan zakelijke gegevens van den burgelijken stand wil plaatsen. Teederheid en waarheid en soberheid moeten hier den weg wijzen. Maar in alles is het geloofen dan is er een eigen taal, die het geloof leert spre ken. Onze advertentien zijn zoo dikwijls óf so ber genoeg, óf niet genoegzaam naar de ge dachte van ons algemeen christelijk geloof. En onze grafsteenen verloochenen maar al te dikwijls de eerste gedachte van dat geloof. Dan doet daartegenover déze advertentie goeddaar spreekt het geloof, en wordt ge redeneerd uit het geloof. Misschien is de blijmoedige taal, die hier gesproken wordt, ook onder ons nog wel ie mand tot vertroosting. Ook zonder het zoo te zeggen, kan men het zóóö voelen en ge- looven. SAMENWERKENDE ZENDINGSCOR PORATIES. Het is al weer niet anders dan in vorige jaren. De Septembermaand komt met ernstige finanti- eele moeielijkheden. De oorzaak hiervan ligt in de geringe inkomsten gedurende de zomermaan den. Velen, die met vacantie gaan, geven er zich geen rekenschap van, dat de Zending voort gaat en dagelijks uitgaven vordert. Zoo is er gedurende de maand Augustus niet meer inge komen dan plm. 20000.terwijl er ook ter bestrijding van de uitgaven van die maand een bedrag van 72000.moest inkomen. De ge ringe inkomsten van zoo'n maand zetten het werk achteruit. Intusschen brengt juist de maand September bijzondere uitgaven mee, omdat dan de credieten voor Indië gedurende het vierde kwartaal moe ten worden geopend. Derhalve wordt het gemis aan geldmiddelen des te sterker gevoeld. De hoofdbesturen der samenwerkende Zendingscorporatien gevoelen zich gedrongen dit ter algemeene kennis te bren gen, omdat dit een uitnemend middel blijkt om in dezen nood te voorzien. ZENDINGSWEEK. Men schrijft ons De Samenwerkende Zendingscorporaties (Zendingsbureau Oegstgeest) organiseeren op nieuw een „Zendingsweek". Vastgesteld is de week van 411 November a.s. De voorbe reidende arbeid is reeds aangevangen. Maar wat vermag die arbeid als men niet allerwege medewerkt In de circulaires, welke dezer dagen rondgezonden worden, komt het nadrukkelijke verzoek daartoe voor. 't Gaat om een nationale beweging. De arbeidsgelegenheden in Indië zijn voor de Protestantsche Zending menigvuldiger dan ooit te voren. Wil men die gelegenheden niet voorbij laten gaan, dan dienen allen, die in de Prot. Zending belang stellen, zich krachtig aaneen te sluiten en er toe mede te werken, dat de „Zendingsweek" straks in den besten en hoogsten zin des woords slaagt. ZWARE TIJDEN. In de laatste dagen zullen ontstaan zware tijden. De menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelveonmatig..., wreed.... maar liefhebbers der wellusten, dan liefhebbers Gods (2 Tim. 3: 1 4). Daartegen tegrtu'gen met woord en daad is roeping der gemeente des Heeren, niet het minst ook in deze don* kere provinciën Noord Braband en Limburg. Iedereen weet, dat de genotzucht bij onze Zuidelijke naburen grenzeloos is, bij Beigen en Franschen. Daarvan ondergaan onze provinciën ook de gevolgen. In Frankrijk is de toestand het llerteurigst. Een Fransch geneesheer onder* zocht de statistiek van de sterfgevallen in zijn land In 1925 waren er 28 892 meer dan in 1924, en in 1925 stierven daar 68 367 kinderen bei,eden één jaar. 4087 meer dan in 1924. Deze dokter noemde Frankrijk «bet stervende land«. De oorlog deed wel meer van een millioen mannen op h t slagveld vallen, maar de ontvolking van Frankrijk heeft nog veel ernstiger oorzaken. «Genotzucht en licht* zinnigheid vermoorden Frankrijke, schrijft hij. «De sport en haar verschillende vormen maakt de jongebuwden uithuizig en afkecrig van het bezit van kinderen. Het egoïsme (zelfzucht) doet hen terugschrikken voor de moeilijkheden en lasten van het ouderschap. In één woord, het plichtsgevoel is failliet. Andere volken, met name Engeland gaan denzelfden weg op Helaas, de moderne «be* schavmg» doet het zedelijkheidspeil niet rijzen. Volgens een off c ëël bericht uit Engeland is daar een schrikbarende stijging van het aantal sterfgevallen van vrouwen van 18 tot 27 jaar Ook te Wcenen is hetzelfde opge* merkt, mede tengevolge van het sigaretten roo* ken van deze vrouwen. Inzonderheid ernstige ziekte der ademhalingsorganen en hartziekten zijn bij vrouwen de droevige gevolgen, ver* ergerd nog door de moderne luchtige vrou* wi nkleeding. Niet het minst in de koudere vochtiger maanden nemen dan de ziekten van de ademhalingsorganen ontzettend in omvang toe, vele rheumatische aandoeningen schaden blijvend de gezondheid. Ook in Engeland waren de geneeskundigen het er over eens, dat de vrouwen m sterkere mate, vooral na eenige jaren veel rooken, onder dit gebruik van tabak lijden. In Noord Braband en L m* burg zijn zeer hooge steif ecijfers voor jonge kinderen. Gedeputeerde Staten der provincie N.*Brabant zonden een ro dichrijven aan de gemeentebesturen, waarin zij aanbevolen de bestrijding van het drankmisbruik bij kermissen en volksfeesten. Wij Gereformeerden zullen in dezen goeden raad ons verblijden, daar van de verbetering der volksgezondheid veel van deze actie verwacht mag worden. Maar de gemeente des Heeren moet door voorbeeld toonen, dat zij hare plaats kent. Onmatigheid is een vloek, wij hebben ons er verre van te houden. Laat bij ons gezien worden de zegen van het eenvoudig leven, dat van den over* daad een afschuw he' ft Dan zijn wij temid* den van een krom en verdraaid geslacht schij* nende als lichten in de wereld In deze pro* vinciën heeft ons volk daarin een heerlijke taak, Geve God dat wij die taak in getrouw* beid mogen vervullen 1 M. C. K. Somtijds hebben tranen de kracht van woor den. Wat tegen het hart indruischt gaat ook niet gemakkelijk in het hoofd. door H. ZEEBERG. 20) De man, die bij het hekje het tooneeltje stond op te nemen, had er ook schik in. Hij was zoo juist komen aanpeddelen en nu van zijn fiets gesprongen, die hij bij de hand hield. Hij kon een vijftiger zijn. Het haar, dat van onder zijn slappen hoed kwam, begon al te grijzen, evenals zijn puntbaardje en snor, die een intelligent gelaat bedekten, waaruit een paar heldere, grijze oogen u tegenstraalden. Lia had niets van hem gemerkt, druk als zij het had met haar kippen, die dan nu genoeg hadden. Van Grootmoe had zij een vaste maat opgekregen. Meer mocht zij beslist niet geven. „Ja, jullie willen natuurlijk nog meer hebben, ik "zie het wel", zeide zij tot de kippen. „Jullie zijn onverzadigbare gulzigaards. Maar je krijgt niet meer. Wat denken jullie wel "!,Zij zien wel, dat er een andere meesteres is en die willen ze nu eens op de proef stellen", lachte de aangekomene, die zijn fiets tegen het hekje gezet had en nu over het paadje kwam aanwandelen. Op het hooren van die vreemde stem keek Lia verschrikt op. Zij kleurde heftig. „Heb ik u verschrikt 7" vroeg hij. „Wel een weinig, mijnheer", antwoordde Lia, „ik dacht, dat ik alleen was". „Ik ben zoo juist gearriveerd", zei de ander, „maar u zaagt mij niet. U waart zoo druk met de kippen bezig. Dat is wat anders dan het leven in een groote stad, hé „Ja"* meende Lia met eenige verwondering. Wie zou dat nu zijn Dan ging haar een licht op. Hij was zeker de predikantJa, hij stelde zich al voor. „Ik ben dominé Meinema", zeide hij. „U is zeker het nichtje, dat komen zou?" „Ja, mijnheer, Lia van Meersma. U komt voor Grootmoeder „Juist. En ik kwam meteen eens kennis met u maken", glimlachte hij. Lia vond dit laatste tamelijk overbodig. Pre dikanten, vonden ze thuis, moesten maar op een afstand blijven. Zij ging den predikant voor over het pad langs het huisje en liep het keukentje in. „Ik kan u niet door de voordeur laten, want die is aan den binnenkant op slot", verontschul digde zij zich. Dominé Meinema lachte hartelijk. „De voordeuren zijn hier overal op slot", zeide hij. „Ik weet den weg wel". Op dat oogenblik kwam Grootmoeder aan- geloopen. ,,'k Hoorde uw stem, dominé", zeide zij, zijn hand vattend. „Ja, 'k miste u Zondag in de kerk en dacht: 'k moest toch eens even gaan zien vóór de feestdagen er zijn". ,,'k Was ongesteld, dominé. Het gaat nu gelukkig weer goed. 'k Hoop Zondag present te zijn". „Mooi, 'k ben blij, dat te vernemen, vrouw Blankert". Lia's Grootmoeder ging den predikant voor naar het kamertje, waar hij zich neerzette bij het raam. Hij bleek er thuis te wezen. Lia was, zij het met eenige tegenzin, het tweetal gevolgd. Met een dominé kwam zij het liefst maar niet in aanraking. Maar zij was wel verplicht, het onderhoud, waarvan zij niet veel begreep, bij te wonen. Opeens richtte dominé Meinema zich tot haar. „En ik kom ook eens aanloopen, om kennis met u te maken", zeide hij met zijn sympathieke stem. „Uw Grootmoeder vertelde mij, dat ge zoudt komen. Het was een heele onderneming, zoo in het barre van den winter. Kunt u het al wat gewoon raken, zoo ver van het stads leven ,,'t Gaat wel, mijnheer. Ik ben hier nog maar een paar dagen". „Dat is waar. Er valt niet veel van te zeg gen nog. Maar de overgang is wel verbazend groot". „Kent u het stadsleven dan vroeg Lia. „Dat zal waar wezen", lachte de ander. „U dacht toch niet, dat ik in dit dorp op de Uni versiteit gegaan had Deze vraag kwam er zóó koddig uit, dat nu ook Lia begon te lachen. „Vergeef me", zeide zij. ,,'k Vergat, een predikant voor mij te hebben, die natuurlijk aan een Hoogeschool gestudeerd heeft". „O, dat dacht ik ook. Maar bovendien ben ik predikant geweest in een flinke stad, zoodat ik het stadsleven zeker heel goed ken". Haars ondanks begon Lia zich voor Groot moeders bezoeker, die een prettigen indruk maakte, te interesseeren. „Aan welk leven geeft u de voorkeur, mijn heer „Ge bedoeltaan dat in een stad of aan dat in een dorp „Ja. Aan welke van beide 7" „Het zal u misschien vreemd voorkomen, als ik het zeg. Maar ik heb daarover nooit zoo nagedacht. Wij worden ergens geplaatst, in een stad of in een dorp, en daar hebben wij maar te doen, wat onze hand vindt om te doen." Lia reageerde er niet op. Zij vond het een zeer vreemd antwoord. Ook vroeg zij zich in stilte af, hoe het mogelijk was, dat een predikant van een flinke stad naar zoo'n dorpje kwam. Zij meende wel eens gehoord te hebben, dat het tegenovergestelde méér geschiedde. „Het leven in een stad", vervolgde de pre dikant, „heeft ook zijn aantrekkelijkheden, al was het alleen maar, dat men er veel meer ge makken heeft. Overigens bevalt 't mij hier op het dorp best en ik geloof, dat men mij nog niet moe is, is het wel Vrouw Blankert 7" „Foei, foei, dominé", vond Grootmoeder, „zou men u moe wezen. Hoe lang is u nu bij ons, dominé „Het is al tien jaar geweest, Vrouw Blankert. De tijd schiet op." „Is dat nu weer al tien jaar Ja, 't is waar Hans was nog een kwajongen en nu moeten wij straks al dominé tegen hem zeggen." „Ho, ho, zoover is het nog niet Moeder." „Ik dacht dat hij dit jaar klaar kwam, domi né vroeg zij verwonderd. „Dat wil zeggenhij komt na Kerstmis of Nieuwjaar naar huis, maar moet dan nog een halfjaartje studeeren." Lia begreep, dat zij het hadden over een zoon van den predikant, die ook predikant worden zou. „Nu, maar dan duurt het toch zoo lang niet ■meer, dominé „Neen, het zal wel gauw zijn. Waar blijft de tijd toch Ik zal blij zijn als het zoover is." ,,'t Moet heerlijk wezen, als de zoon, even als zijn vader het Evangelie verkondigen mag." „Ja, Vrouw Blankert, het is een ongekend ge not. Ik dank er onzen God voor, dat Hij mijn vrouw en mij dit beleven doet." Dat was voor Lia weer raadselachtige taal. Ze interesseerde haar ook niet. Het was mis schien goede taal voor een predikant en voor oude menschen, als Grootmoeder, maar zij was niet meer van dezen tijd. Als, zoo dacht zij, die dominé nu maar niet tegen mij begint te preeken Zij overwoog al, hoe zij het beste kon weggaan. Maar tot haar groote verlichting stond domi né Meinema op, om heen te gaan. ,,'k Ben blij, u zoo gezond te hebben aange troffen Vrouw Blankert. 'k Maakte me al wat ongerust. U is al op jaren. En dan die strenge kou. 'k Miste u Zondag onmiddellijk." „Als het God belieft, zult u mij Zondag niet missen, dominé. 'k Hoop met de gemeente op te gaan. Anders is het geen Zondag voor mij." „De Heere heeft gelukkig méér dan één ze gen, moeder" zei de bezoeker. „Zeker, zeker dominé. Hij was met mij, toen ik tijdens den dienst in den Bijbel las. Maar als ik maar eenigszins kan, ben ik in de kerk. Daar is mijn plaats." „Ik zal blij zijn, u weer te zien. En ik kom spoedig weer eens aanloopen." „Uw zoon komt mij toch zeker ook wel eens bezoeken Hij slaat nooit over, als hij thuis is." „Zeg maarHans, zooals altijd. „Uw zoon" klinkt zoo stijf. Natuurlijk komt hij kijken. Wat heeft hij hier en op den dijk toch een kwa jongensstreken uitgehaald, hé 7" „Dat zal waar wezen Wij hadden altijd veel schik met hem." „Nu, de Heere zij met u. Tot ziens. Blijft u maar zitten. Uw logé is al gereed, om mij uit geleide te doen." Inderdaad Lia was opgestaan. „U komt wel eens in de pastorie aanloopen, wil ik hopen vroeg de predikant, ,,'k Heb twee dochters, ongeveer van uw leeftijd. Zij zullen het wel prettig vinden, kennis te maken. Mijn huis staat midden in het dorp, naast de kerk. Altijd welkom hoor." ,,'t Is me hier alles nog zoo vreemd, mijnheer. Maar als Grootmoeder het goed vindt, wil ik gaarne eens komen, 'k Hoop hier lang te blij ven." „Zoo", lachte de ander. „Dus het verveelt u nog niet Zij waren al pratende doorgeloopen en ston den nu bij de achterdeur. „O neen, mijnheer, 'k Geloof niet dat het mij gauw zal vervelen." „Ik denk het ook niet" .antwoordde de pre dikant op een eigenaardigen toon, die even op viel. „Bij uw Grootmoeder zult ge u niet ver velen. We spreken dus af, dat ge eens komt, nietwaar Als een vreemde moet ge niet tus schen ons blijven leven. We zijn hier niet in een stad. Op een dorp vormen de menschen één groot huisgezin. Van eikaars lief en leed weet men alles af. Dat is de bekoring van een dorp." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 6