Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
No. 3467
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
WOENSDAG 12 SEPTEMBER 1928
43STE JAARGANG
CARTER'S ES PILLS
Buitenland.
Het huisje aan den Zeedijk
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Het Ziekenhuisvraagstuk
op de Znid-Holl. Eilanden.
Het is zoo Gemakkelijk
een Goede Gezondheid
te Genieten.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco pet post f l.~ b§ vooruitbetaling.
BUITENLAND b? vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telel. ïnterc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENT1ËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per rege!
DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zfl beslaan,
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Het Ned. Tijdschrift voor Genees
kunde van Zaterdag j.l. bevat weer-een
levendige discussie over bovenstaand
onderwerp, waarbij voornamelijk Goe
ree en Overflakkee in het geding is.
Allereerst oppert Dr. C. H. van Her
werden, leider van Ressort I (Rotter
dam) van het meldingswezen en zie
kentransport der Zuid-Holl. Vereen.
„Het Groene Kruis", onder welk res
sort het eiland Goeree en Overflakkee
behoort, het denkbeeld om voor het
ziekenvervoer van het vliegtuig
gebruik te maken.
Dr. van Herwerden constateert, dat
meermalen het vervoer met een van
■Rotterdam uitgezonden auto of boot
*e veel tijd in beslag nam.
In verband hiermede deelt Dr. van
Herwerden mede, dat hij informaties
over de mogelijkheid van vliegtuigver-
voer, naar het voorbeeld van Zweden
en Frankrijk, heeft ingewonnen, doch
de directie van de K. L. M. berichtte,
dat bij een dergelijk zeldzaam vervoer
bedrijfszekerheid' haast onbereikbaar is.
Dr. v. H. is echter van meening, dat
het vliegtuig-vraagstuk niet van de
baan moet worden geschoven. Het is
immers zeer goed mogelijk, zegt hij,
dat de Staat met zijn militairen vlieg-
dienst tot het besef kan worden ge
bracht, dat het zijn plicht is, zijn van
goede communicatie-middelen versto
ken ingezetenen hiermede te helpen.
Een vliegverbinding is op verschillende
manieren uitvoerbaar, b.v. door ves
tiging van een militair watervliegkamp
op Goeree, met een dienst Goeree
Waalhaven.
Dit illustre denkbeeld verdient in
derdaad nadere overweging
Dr. Hulshoff Pol beantwoordt zijn
collega Wortman, wiens oordeel wij
voor enkele weken weergaven, en komt
tot de conclusie: „Laat de zieke zoo
lang mogelijk in eigen omgeving
zorg dus voor goede wijkverpleging:
maar moet de zieke naar een zieken
huis, laat dan het vervoer zoo goed en
zoo snel mogelijk zijn en breng hem
naar een inrichting, waar hij voldoende
specialistische hulp vindt en de nabe
handeling der operatie blijve in handen
van den operateur".
De heer F. Beekenkamp, arts te
Zonderak, bestrijdt het artikel van arts
Wortman en meent, dat bij het sys
teem, dat Wortman propageert, geen
rekening wordt gehouden met drie fac
toren, die juist in de laatste 25 jaren
ten plattelande groote veranderingen
hebben ondergaan.
1 e. de uitbreiding der w ij k v e r-
p 1 e g i ng, met gevolg minder aan
vraag voor plaatsing in ziekenhuizen
2e. technisch verbeterd deskundig en
meer betrouwbaar ziekenvervoer
3e. de veranderde mentaliteit der
plattelandsbevolking, waarbij arts Bee
kenkamp aanhaalt wat hij in '25 in
„Zilverkrans ter gelegenheid van 't zil
veren Groene Kruis-jubileum", schreef:
„Voorheen, als de geneeskundige het woord
ziekenhuis maar op de lippen durfde te
nemen, ging den patiënt al een rilling door
het lijf, en meende hij, zoowel als de om
standers, dat het geval als totaal verloren
werd beschouwd en thans kost het geen
moeite meer ze voor observatie of behan
deling in een inrichting verpleegd te krijgen:
zij opperen het dikwijls zelf; soms gaan zij
er heen uit eigen beweging."
Vervolgens geeft deze schrijver als
zijn ervaring te kennen, dat men het
dan liefst „hoogerop" zoekt. Gouda met
zijn uitstekend geoutilleerde ziekenhui
zen gaat men voorbij, omdat Rotter
dam, Utrecht of Leiden beter geacht
worden: „daar zijn immers nog meer
dokters en zij weten het daar toch nog
beter, en het is daar toch veel secuur
der", enz.
En ten slotte meent deze schrijver,
dat er in ieder geval drie categoriën
van patiënten zijn, die niet gebaat zijn
door kleine ziekenhuizen; tezamen vor
men zij zeker het overgroote deel der
ziekenhuis-patiënten, ten minste ten
plattelande
le. die, welke een ernstige chirur
gische behandeling moeten ondergaan;
2e. de spoed-operatie. Een specialist-
chirug, zooals Wortman zich die voor
stelt, kan voortreffelijk werk leveren,
maar toch zal de nabehandeling van
ernstige operaties ook haar bezwaren
hebben, terwijl een andere schaduw
zijde voor het kleine ziekenhuis is de
voortdurend dreigende wisseling, waar
bij de stabiliteit en continuïteit van per
soneel zoek raakt
3e. de patiënten, die voor observatie,
voor nader onderzoek, voor diagnoti-
sche doeleinden naar een ziekenhuis
gaan.
Deze schrijver trekt vervolgens dë
conclusie, dat „het propageeren voor
ziekenhuizen, zooals arts Wortman
doet, voor het platteland en de eilan
den niet verantwoord is; zij zullen met
een hoogst enkele t uitzondering mis
schien, op den duur mislukken of hoog
stens een kwijnend bestaan voort
slepen".
Nieuw licht geeft arts Wortman niet
meer in het stotartikel. Hij hoopt „alle
drogredenen ten spijt", dat de genees
kundige en talrijke bevolking van dit
veraf gelegen eiland (Goeree en Over
flakkee) eindelijk slagen zullen om een
eigen ziekenhuis te krijgen.
De redactie van het Tijdschrift, die
het vraagstuk thans voldoende be
sproken acht, sluit de discussie.
Het blijkt wel, dat de menschen, die
over deze belangrijke kwestie deskun
dig oordeelen kunnen, het lang niet
met elkander eens zijn'.
We zullen afwachten wat de com
missie, die dit vraagstuk speciaal voor
Goeree en Overflakkee onderzoekt, als
haar bevindingen zal mededëelen.
We mogen echter wél als vaststaand
aannemen, dat de stichting van een
klein ziekenhuis op Flakkee niet af
doend is, hoe men overigens hierover
denken moge.
Zoolang het snelste en doelmatigste
ziekenvervoer naar Rotterdam nog niet
bestaat, mogen we met alle andere ver
beteringen van ziekenzorg tevreden,
maar kunnen we niet voldaan zijn.
„MULTATULI".
Het woord, dat hier boven staat, wil zoo
veel zeggen als: „ik heb veel geleden".
Multatuli.: was de schuilnaam van den be
kenden schrijver Douwes Dekker, die in 1820
geboren werd.
Hij schreef de „Max Havelaar", waarin hij
het opnam voor het verdrukte inlandsche volk
van Java.
Douwes Dekker duldde geen onrecht.
En er werd in zijn dagen (hij was Indisch
ambtenaar) veel onrecht op den Javaan ge
pleegd.
Het Handelsblad gaf dezer dagen een in-
terressante vertelling van een ouden heer, die
nog onder Dekker gediend heeft en die met
trots een zwaren horlogeketting, waarvan de
schakkels waren gesneden uit één stuk ebben
hout, toonde, welke hij van Dekker gekregen
had.
„Toen laatstgenoemde secretaris der residentie
Menado was, bevonden zich daar nog enkele
slaven, die uit den aard der zaak behoorden
tot de algemeene bezittingen hunner eigenaars.
Naar aanleiding van hetoverlijden van een
dezer slavenbezitters (wellicht van den laat-
sten deed zich het geval voor, dat de na
latenschap openbaar moest worden geveild.
Nu werden weliswaar de slaven te Menado
zeer humaan behandeld, doch het blöote feit
der slavernij was den secretaris-vendumeester
een begrijpelijke doorn in het oog. Hij vatte
daarom het plan op de betreffende mensche/i
uit deze slavernij te bevrijden door hen zelf
te koopen en daarna onmiddellijk in vrijheid
te stellen.
Zooals bekend, was evenwel de financieele
toestand van den heer Douwes Dekker van
dien aard, dat hij zich geen groote geldelijke
offers kon getroosten.
Toen het oogenblik der veiling was aan
gebroken, werden de slaven „en bloc" ingezet
waarna de secretaris een bod deed, dat on
middellijk door andere aspiranten (Chineezen,
Arabieren en inlanders van Menado) werd over
troefd.
De secretaris bood hooger, doch de andere
kooplustigen dreven den prijs verder op. Hooger
opbieden was voor Douwes Dekker nauwelijks
mogelijk, doch hij wenschte zich in geen geval
den koop te doen ontgaan. Met ondubbelzinni-
gen nadruk op de eerste twee woorden kon
digde hij daarop aan: De secretaris biedt
een gulden meer.
Deze „perentah haloes" had het gewenschte
resultaatniemand durfde meer te bieden.
Koop een fleschje van die kleine, versuikerde,plant
aardige pillen. Ze worden verkocht in roode
kokei tjes van 75 ct., maar eisch vooral het merk
CARTER'S KLEINE LEVER PILLEN.
Zij zijn gemakkelijk in te
nemen en doen de inge
wanden pijnloos functio-
neeren. Constipatie bestaat
niet, wanneer ge Uw spijs
vertering in orde houdt.
Hoofdpijn, slechte spijs
vertering, last van gal en
een ongezonde gelaatskleur verdwijnen dan
spoedig. Probeer ze vanavond nog, U zult dan
heerlijk slapen en morgen frisch ontwaken.
Bedenk, dat Carter's Kleine Lever Pillen volgens
doktersrecept zijn samengesteld en dus door
oud en jong kunnen worden gebruikt. Zij be
vatten geen giftige stoffen en doen de ingewan
den pijnloos functioneeren zonder onaangename
nawerking. Waarom zoudt ge U gekortwiekt
voelen - ge hebt recht op goede gezondheid! Let
op, dat U „Carter's" krijgt: eisch bovenstaand
merk. Bij Apoth. en Drog., in roode kokertjes
van 75 ct. en f 2.25.
Imparl. Fa. B. Meindersma, Den Haag. 20
Machtsmisbruik Wellicht, maar dan toch
zonder eenige baatzucht en voor een goede
zaak".
Zie hier een karaktertrek van DouWes Dek
ker.
Enkele malen kan men in de linksche pers
interviewen lezen van vooraanstaande vrijzin
nigen, die uit Christelijken huize afkomstig, door
het lezen van de werken van Multatuli waren
afgedwaald en vrijzinnigen geworden zijn.
Het is begrijpelijk.
Multatuli heeft iets dat aantrekt.
En het bovenstaand schetsje teekent zijn
karakter.
En er is helaas bij de belijders van den
Christus zooveel, dat niet aantrekt, maar af
stoot.
Het leven van menig ongeloovige is een
beschamend exempel voor het practisch Chris
tendom.
Het spreekt vanzelf, dat met dit schetsje niet
geheel Dekker's karakter geteekend is.
Hij had ook andere eigenschappen, soms heel
leelijke, die de verheerlijkers van dezen apostel
van de Dageraad-beweging liever niet zien.
Maar dat neemt" niet weg, Multatuli nam het
op voor het zwakke en verdrukte en dat kost
meestal zelfverloochening.
En hierin schiet menig Christen te kort.
ERNSTIG ONGELUK OP DE
AUTO-RENBAAN.
Een van de renauto's komt op de baan te
Monza in het publiek terecht. De renner
dood. Verder nog 18 dooden en 26
gewonden uit het publiek.
De wedstrijd werd voortgezet.
Een afschuwelijk auto-ongeluk is Zondag ge
beurd op de renbaan te Monza in Noord-Italië,
schrijft de N. R. Ct. Bij den wedstrijd om den
grooten prijs van Europa, kwam de auto van
den renner Materassi, die een achterstand, ten
gevolge van bandenpech, wilde inhalen, met een
snelheid van 200 K.M., in aanraking met den
wagen van Foresti. De auto van Materassi
slipte en werd tuschen de menigte geslingerd.
De auto sloeg over den kop en de renner kwam
een eind verder neer. Hij leefde nog toen men
hem opnam, doch bezweek onderweg naar het
ziekenhuis. Verder werden van het publiek 18
menschen op slag gedood en 26 gewond, van
wie er vier heel ernstig aan toe zijn.
Aan den wedstrijd namen 22 automobilisten
deel. Deze werd, ondanks het afschuwelijke
ongeluk voortgezet. De Italiaan, men weet het
al uit den Romeinschen keizerstijd, is van nature
niet sentimenteel en menschenlevens en men-
schenbloed hebben in het fascistische Italië de
zelfde waarde en beteekenis als in het heiden-
sche Rome, d. w. z. de waarde en beteekenis
van oorlogs- en circustuig.
De wedstrijd, die voor de zesde maal gereden
werd, is een wedstrijd over 600 K.M. Ciron op
Bugatti was eerste in 3" uur 24 min. 5 sec., Varzi
op Alfa Romeo tweede in 3 uur 24 min 7 sec.
Men ziet daaruit, dat een snelheid van 200
K.M. op deze baan niet zoo heel ver boven
door
H. ZEEBERG.
19)
Zij was zielsblij, dat Lia er was. Te meer,
nu zij in deze korte oogenblikken reeds meende
bespeurd te hebben, dat het meisje zich vol
komen schikken zou in deze omgeving, die ver
geleken bij thuis, armoedig was. Grootmoeder
Blankert had, daarin ook al gestijfd door haar
zoon en schoondochter, zich Lia voorgesteld als
een meisje, dat voor alles den neus zou op
halen en in hooge mate nuffig zou zijn.
Het was heel anders uitgekomen. De Groot
moeder begon sympathie te koesteren voor haar
kleindochter, die zeer beleefd en voorkomend
was tegenover haar Grootmoeder; die niet den
neus ophaalde, als zij in het kleine vertrekje
rondkeek, maar die dankbaarheid toonde, dat
zii juist in deze omgeving zijn mocht.
Meer en meer ging Grootmoeder Blankert
de hoop koesteren, dat door Lia zij het met
haar dochter weer in orde zou brengen.
„Kom, het eten is klaar, Lia. Je doet je best
maar. Als je hier gekomen bent, omdat je last
van de zenuwen hebt, dan moet je maar flink
eten. Er is geen beter middel tegen de zenuwen".
Lia schoof aan tafel tegenover de oude vrouw,
die de handen vouwde, tot groote verlegenheid
van Lia, wat Grootmoeder Blankert wel be
merkte.
„O", zeide zij op effen toon, als gold het
de gewoonste zaak ter wereld, „dat zijn jullie
zeker niet gewoon, hé Hier is het wel de
gewoonte. Je moet je daarbij natuurlijk aan
passen".
Vrouw Blankert sloot de oogen en bad hard-
°P: „Onze Vader, Die in de hemelen zijt".
HOOFDSTUK VIII.
„21 December, 'k Heb mezelf beloofd, een
dagboek te zullen bijhouden. Maar dagboek moet
niet al te letterlijk worden opgevat'k Zal
zoo nu en dan maar eens wat schrijven.
Eigenlijk doe ik het om twee redenen. In
de eerste plaats, omdat ik vrees, dat ik mij
wel eens vervelen zal. En dan is het schrijven
van een dagboek een aardig tijdverdrijf. Maar
in de tweede plaats zal zoo nu en dan werkelijk
wel eens wat op te schrijven zijn, dat de moeite
van het onthouden waard is. Want hoe onge
looflijk het ook moge klinken: ik doe hier in
deze omgeving een massa indrukken op, die je
zoo een, twee, drie maar niet verwerken kunt
Wat het eerste opvalt, is wel de rust, die
hier heerscht. Je hebt niet dat gejaag van fietsen,
auto's en wagens, dat je in een stad zoo zenuw
achtig maakt. Er is niets van dat alles. Ik ben
hier nu drie dagen, maar een paard (laat staan
een auto heb ik nog niet gezien, behalve dan
het paard van oom Adriaan, „Adriaan den
Zwijger", noem ik hem in mijn gedachten, dat
mij hier bracht.
Nu komt dat natuurlijk, omdat Grootmoeder
wat achteraf woont. Op het dorp zal het wel
iets levendiger zijn, ofschoon het volgens Groot
moeder niet veel is, want het is een stil dorp.
Ik kan mij nu heel goed begrijpen, dat de boeren,
die bij ons wel eens in de stad komen, zulke
kalme, bedaarde menschen zijn, die nooit geen
haast hebben en toch hun zaken goed doen.
Zij kennen in hun dagelijksch leven geen haast.
En zij hebben zenuwen van staal, geloof ik.
Overigens heb ik nog maar met een paar
boeren kennis gemaakt. De een was oom Adri
aan. Die kennismaking viel niet erg mede.
Grootmoeder zegt, dat het wel veranderen zal.
'k Wil het hopen. Want ik zou op zijn boer
derij wel eens willen gaan kijken. Volgens
Grootmoeder is tante Martje (wat leuke naam
een heel aardig mensch en ook de kinderen.
Met oom Adriaan moet best land te bezeilen
zijn. Hij is alleen maar zoo onbeleefd tegenover
mij om het gedrag van Mama. Dat heb ik
ten minste begrepen uit een opmerking van
Grootmoe, die overigens over Mama nog niet
veel heeft gepraat. En dan doe ik het ook niet,
want ik vind het een pijnlijk onderwerp.
De andere boer, met wien ik kennis gemaakt
heb, het was gisteren, draagt den grappigen
naam van Goedegebuure. 'k Moest toch even
lachen toen Grootmoe mij dien naam noemde.
Goedegebuure, wie heeft er ooit van gehoord
Hij is eigenlijk geen boer. Zoo noem ik hem
maar. In de stad noemt men alle menschen, die
buiten wonen, boeren. Maar 'k heb nu al ge
merkt, dat daarvan niets deugt. Je hebt boeren,
die een eigen boerderij hebben; je hebt er, die
een boerderij pachten, wat oom Adriaan doet,
en je hebt boeren, die op een boerderij gezet
worden door den eigenaar en die men zet-
boeren noemt. De werklui van al die boeren
zijn de arbeiders of de daglooners. Zulk een
daglooner is nu Goedegebuure. Daglooners ver
dienen, geloof ik, niet heel veel. En bij Goede
gebuure, die een klein eindje van Grootmoe
vandaan woont, is het nog al een groot gezin.
Grootmoe zegt, dat schraalhans er keukenmees
ter is. Maar als dat waar is, en dat zal wel,
je kunt het trouwens wel zien, 'k ben er gister
middag een uurtje geweest, dan sta ik er stom
verbaasd over, dat die menschen zoo tevreden
zijn. Hoe zou dat toch komen Dat weet ik
wel, dat er bij ons thuis die tevredenheid niet
heerscht. En daar is geld in overvloed en. men
kan er maar raak leven.
Trouwens: Grootmoe heeft het ook niet al
te breed. Ik weet nu wel zooveel, dat mijn
overleden Grootvader eerst ook maar een dag
looner was. Maar hij werd door hard werken
en door spaarzaamheid een klein boertje, zoo
dat „het huisje aan den zeedijk", zoo noem
ik Grootmoeders huisje maar, zijn eigendom
werd en Grootmoe nu, heelemaal niet rijk, maar
dan toch leven kan. Ik vermoed, dat oom Adri
aan wel eens wat toesteekt, maar dat weet ik
toch niet zeker. Als dat waar is, dan wordt het
toch hard tijd, dat Mama zoo nu en dan ook
eens geld zendt. Zij kan het best missen en
Grootmoeder kan het wel gebruiken, al zegt
zij, dat zij geen gebrek lijdt. Ik zou dat wel
eens aan Mama willen schrijven, maar ik durf
dat niet goed. 't Moest eens verkeerd worden
opgevat 1 En ik weet ook niet, of Grootmoe
het ook wel zou willen hebben. Zij praat bijna
niet over Mama en ik begin er maar niet over.
Toch bemerkt ik wel, dat Grootmoe er een
stil verdriet van heeft. Misschien verneem ik
in een vertrouwelijk oogenblikje wel eens iets
meer.
'k Zou toch zoo gaarne willen, dat het goed
kwam. Nooit heb ik dat zoo gevoeld, als nu
ik hier ben. Want Grootmoe is een juweel van
een mensch. Zoo echt hartelijk.
En goed dat zij voor mij is Zij voorkomt
eenvoudig al mijn wenschen. Zij is een best
Grootmoedertje. En hoe meer ik er over na
denk, hoe minder ik begrijp, dat Mama zoo
met haar moeder is gebrouilleerd. Wat ik altijd
heb gedacht, blijkt nu wel; dat ligt niet aan
Grootmoe, daar aan is Mama alleen schuldig.
Het spijt mij zeer, dat ik dit moet neerschrijven,
maar het kan niet anders, want het is, dat ge
loof ik vast, de volle waarheid.
Ik kan dus met Grootmoe heel goed op
schieten. En met de poes ook. We zijn al
goede vrienden. Ook de kippen kennen mij al.
Als zij dit thuis lazen, zouden zij mij finaal
uitlachen, maar dat zou mij koud laten. Ik
heb het nooit geweten, maar het is merk
waardig, zooals men met dieren bevriend wor
den kan
Van Grootmoe heb ik gedaan gekregen, dat
ik voor de kippen zorgen zal. Om half drie
o, het is half drie 1 moeten zij hun eten
weer hebben. Dan zal ik daarvoor eerst maar
eens zorgen. Misschien ga ik dan straks of
vanavond nog verder aan mijn dagboek, 'k Begin
er waarlijk plezier in te krijgen".
Lia stond op.
„Al klaar, Lia vroeg de vrouw, die in
den Bijbel zat te lezen, wat des middags haar
gewoonte was.
„Nog niet, Grootmoeder. Met een dagboek
kom je eigenlijk nooit klaar, geloof ik. Want
je weet altijd wel wat te schrijven".
„Nu, ik zou er geen kans voor zien. Als er
eens 'n brief geschreven moet worden, het ge
beurt zelden, maar als het moet, dan vraag ik
het oom Adriaan maar".
Ja, dat had Lia ondervonden. Toen kwam er
tweemaal een kort, zakelijk briefje, waarom
Mama nog zoo boos was geweest. Maar bij
nader inzien vond Lia toch, dat er geen reden
was voor Mama, om zoo boos te wezen. Zij
behandelde de familie ook niet goed.
„Maar waarom houd je dan op met schrijven
Lia
„Het is half drie, Grootmoe, 'k Moet voor
mijn kippetjes zorgen. Anders krijg ik moppers,
dat ik ze verwaarloos".
Lachend liep Lia het vertrek uit, om door
het keukentje naar het schuurtje te gaan, waar
het voeder een plaats had.
„Sla een doek om, hoor, kind", riep Groot
moe nog.
„Ja, ja, ik denk er wel aan".
Aan den kapstok in het nauwe gangetje hing
een groote, zwarte doek, die Lia om hoofd en
borst sloeg. Zij had gister al eens in den spiegel
gekeken en gelachen om het koddige gezicht.
Toen zij met haar blik voeder in het voor
tuintje verscheen, kwamen de kippen luid ka
kelend op haar toeloopen.
„Hé, bruine", zeide Lia opgewekt, „niet zoo
gulzig, hoor. Je zult je portie wel krijgen".
Het was een alleraardigst gezicht: het slanke
meisje, teer van vel, gehurkt zittend bij de
kippen, wel een veertig, die rond haar krioel
den, lettend op het blik gerst, waaruit zij telkens
een handvol nam, om die rond te strooien met
een vroolijken lach.
(Wordt vervolgd).