Luit het woord
C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur
PREDIKBEURTEN
S STICHTELIJKE OVERDENKING
Geestelijke Opbouw
schetsen uit de
kerkgeschiedenis
ALLERLEI
ONDER REDACTIE VAN
OP ZONDAG 9 SEPT. 1928
neenk in „Patri
ce Vakbeweging
ais.
jk-sociale bewe-
wel iets sterker
hier merkt men
:itelijk maar één
een bare talenten,
gewerkt, is' een
ïdvorming dankt
laar het meeste
iemaakt.
nacht, heeft
ischen, die voor
nacht een dag
presteeren
vele besog-
vragen. Maar
der gemeente
dat men daar
oveel
rlijk
lie
n
ien en dat ging
omdat er
waaraan
wilde raken.
ervarei>
:r is om
te Zeg-
rilijker,
dingen,
liet wilc
schoots
ikkelijker
artikel te __D
de practijk van
en ik mag er bij
c geworden wat
s, ze komt hem
jke artikelen in
practische ad-
nium" heeft in
iemand, die het
e naam Smeenk
werkte als een
dat is voor het
ïog zoo is, daar
:t alleen van 't
van het eco-
•malen allen na-
ïigen, die alleen
:nnen.
irde werker, de
Ier Gods bestel,
hij recht heeft
echt door zee
de A.-R. partij.
ïroorzaakt door
dikke wollen
men probeeren
e huid te ver-
langzamerhand
te dragen. Het
van een weinig
weg en helpt
kenbladeren in
Evenzoo af-
ksel van eiken-
ousen dikwijls
lit te veel ge-
louten messen-
zijn geworden,
soda-water ge-
jk weer zwart
lig kaal, wrijf
een papje van
iet goed door
et droog, dan
a dan kan het
weinig zwarte
bij het wit af,
een papje van
dezelfde ma-
leze bewerking
voordat het
:t nooit zoover
'aste meubelen
>rden door op
waaraan een
wordt het ge-
ir ze geregeld
irin een weinig
n nooit ramen
omdat ze dan
de schoenen
met kranten,
>del behouden,
r. Ze kunnen
gezet worden,
•f trekt. Laat
hel, omdat het
rsten.
'ijderd worden
og op 't gas
wel te lijden,
r (zwaar ver-
er moet voor
net metaal in
de ketel heel
:n kunnen ze
er opgefrischt
trenkt in azijn
deelen water)
sk vooral niet
Lmerika is de
1927 een be-
clame uit. Zij
en dan eenige
ing. Oorzaak
lideerden, die
mij onlangs
;t is altijd u'e
rdste klappen
ieslissing weet
brengen met
onze concur-
het algemeen
en verhoogen
este wat het
at, heeft niets
d slecht gaat,
een sombere
en kern van
r VOOR DEN ZONDAG 1
NED. HERV. KERK.
Sommelsdijk, v.m. Ds. v. Ameide, 's avonds
leesdienst.
Middelharnis, n.m. de heer v. Yperen, 's av.
Ds. Polhuijs van St. a. 't H.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs,
n.m. uur leesdienst.
Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee,
(Voorb. H. A.), 's av. leesdienst.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesd., 's av. 6 uur
Ds. v. d. Zee van Den Bommel.
Langstraat, v.m. de heer Vetter.
Oude Tonge, v.m. leesd., n.m. Ds. v. Ameide.
Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur Ds. Lam
merink van Delft.
Herkingen, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur de heer v.
Yperen.
Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal, 's av. leesdienst.
Melissant, n.m. 2 uur de heer Bouman van St.
Stellendam, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer
Bouman.
Goedereede, n.m. 2.30 uur Ds. v. d. Wal.
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Steenbeek van Kam
pen.
GEREFORMEERDE KERK.
Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. v. Velzen.
Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5
uur Ds. de Graaff.
Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma.
Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (H.A.) en 's av. 6 uur
Ds. de Lange.
Melissant, v.m. en 's av. leesdienst.
Stellendam, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. Cand. Vorfk
Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer.
11 GEREFORMEERDE GEMEENTE.
Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst.
Donderdag 13 Sept. 's av. 7 uur Ds. Kok van
Gouda.
Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. de
Blois. z
Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesd.
Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienstl
Vrijdag 14 Sept. 's av. 6 uur Ds. Kok van
luda
S OUD-GER. GEMEENTE.
Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst.
IIIIIIIIBBBB EB aBEEMSSEBBBI
ALMACHT EN VRIJMACHT.
En zie, een melaatsche kwam, en
aanbad Hem, zeggende: Heere indien
Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. En
Jezus, de hand uitstekende, heeft hem
aangeraakt, zeggende: Ik wil,, word
gereinigdEn terstond werd hij van
zijne melaatschheid gereinigd.
Matth. 8;: z 2 en 3.
Met weinige woorden wordt ons hier de
schone geschiedenis van de genezing van
cfc Jh melaatsche verhaald. Ook bij Marcus en
ook bij Lucas vindt zij een plaatst, telkens met
een kleine accentueerende bijzonderheid, waarbij
bij elk der Evangelisten het nederbuigend ka
rakter van de ontferming des Heeren wordt
geteekend, door de vermelding van het feit,
dat de Heere, hoewel dit gebaar tot de ge
nezing niet behoevende, met eigen hand dezen
melaatsche aanraakte.
Opmerkelijk voorzeker, waar ieder ander
voorzichtig alle aanraking met dezen lijder,
die naar de beschrijving van Lukas, den medi
cijnmeester, v o I melaatschheid was, zeker ten
strengste zou vermeden hebben, ja zelfs zijn
kleederen bijeengehouden zou hebben, indien
het noodig geweest was, den ongelukkige eeni-
germate van dichtbij te naderen.
Uitgesloten was zulk een van alle gemeen
schappelijk verkeer, op maatschappelijk, burger
lijk en godsdienstig terrein.
Een kranke niet alleen, met wien geen heel
kundige ook maar iets meer wist aan te van
gen, een onreine ook, naar Israels, van God
gegeven, ceremonieele wet, door den priester
als vertegenwoordiger en handhaver dier wet,
ongeneeslijk verklaard; een levend stervende,
alleen door goddelijke almacht te genezen, zoo
als Israels koning het ook verstond en op Ben-
s ver2°ek om Naaman te genezen, ver
schrikt vraagt, of hij dan in de plaats Gods
is, om dooden levend te maken.
Hier houdt alle menschelijke hulp op en de
lijder aan zichzelven overgelaten, kan slechts
dienen, om krachtens den aard zijner krank
heid en krachtens het gezichtspunt, waaronder
de wet haar stelde, in zijn ziekte een sprekend
beeld te geven van de algeheele, ongeneeslijke,
afschuwelijke verwoesting, die de zonde in het
geestelijk bestaan des menschen heeft aange
richt.
Zie daar ook de weinig troostrijke gedachten,
ie natuur en wet den ongelukkige uit onzen
tekst aan de hand deden.
Maar daar verschijnt in zijn diep ellendig
teven Jezus de Nazarener, een profeet, krachtig
in woorden niet alleen, woorden; -gelijk Hij,
>n de, aan ons teksthoofdstuk voorafgaande
bergrede gesproken heeft, zóó, dat al het volk
2 ontzette, maar krachtig ook in werken,
genezend alle ziekte en kwaal onder het volk.
ank zij die onnaspeurbare, maar tegelijk
onwaarstaanbare werking des Heilig en Geestes
in e binenste zijns harten en het licht, waarin
eze Jezus van Nazareth voor zijn geopend
gees esoog verschijnt, is één ding met onwrik-
are zekerheid voor hem komen vast te staan:
Deze kan helpen.
j ^VnJezer' indien gij waarlijk overtuigd zijt,
dat het er met u, in geestelijk opzicht, niet
minder hopeloos voorstaat, als met zulk een
gansch melaatsche, laat dan vóór alles uw oog
gevestigd op dat ééne machtige, dat er Eén
is, die kan helpen. Eén van Wien dat Woord
uods, dat u verkondigd wordt, getuigt, dat
Hem gegeven is alle macht in den hemel en
op de aarde, Eén die machtig is, meer te doen,
dan een melaatsche gezondheid te schenken,
Eén, in Wiens Verlossingswerk God de Heere,
van het begin tot het einde, ons toeroept, dat
Hij in Hem, ook met het ongeschonden bewaren
Zijner deugden en volmaaktheden, den weg
ontsloten heeft om geholpen te kunnen
worden.
Hij kan helpen, want alle krachten en mach
ten heeft de Heere, als vrucht van Zijn werk,
Hem onderdanig gemaakt.
Hij kan helpen, want Hij heeft kracht ont
vangen op de aarde de zonden te vergeven.
Hij kan helpen, want Hij heeft den dood ver
slonden tot overwinning.
Hij kan helpen, want in Hem openbaart Zich
God in het vleesch, de Schepper van de einden
der aarde, die niet moede noch mat wordt.
Meer, dan de vaste onomstootelijke zekerheid
van deze almacht des Heeren, in beginsel gekend
en aanschouwd, bezat deze melaatsche aan
vankelijk niet, maar zij was hem genoeg, om
hem uit te drijven tot den Heere, zich op het
aangezicht voor Hem neder te werpen, Hem te
aanbidden en zijne* geheiligde overtuiging uit
te spreken in de kostelijke geloofsbelijdenis
„Gij kunt, Gij kunt mij helpen". Hij spreekt
dit uit en wendt zich mede tot den Heere, die
dus aanvankelijk als de Almachtige voor zijn
geloofsoog verschijnt, gelijk de Heere aan
Abraham, Izak en Jacob zich in de eerste plaats
openbaarde als El-Schadaï, God de Almachtige.
Krachtige geloofsöpenbaring bij dezen me
laatsche, die hem tot den Heere dreef, ook al
bezat hij nog niet de zekerheid aangaande dat
gene, wat toch niet minder noodig is, zult gij
geholpen worden, dat degene namelijk op wien
gij uw oog richt, niet alleen kan, maar ook
w i 1 helpen.
Dat laatste sprak voor den melaatsche maar
niet vanzelf, gelijk voor oppervlakkige geesten,
die den afstand niet weten tusschen zich en
den Almachtige, den afstand van den straf-
waardigen wederspannige en den Souvereine,
den afstand tusschen de afzichtelijken melaat
sche en den Reine.
„Indien Gij wilt", zoo hooren wij den me
laatsche.
Het is niet het „indien" des ongeloofs, dat
hier spreekt, dat besmet is met het giftige
„indien" uit Satan's mond.
Niet het „indien" van den twijfel.
Het is een „indien", dat een, zij het dan ook
uiterst zwakke afschaduwing vindt in het, zelfs
onder menschen, met hunne ontadelde konings-
natuur, gebruikelijke, tot een versleten beleefd
heidsvorm gewordene: „indien het u belieft",
met zijn schemering van een gedachte aan vrij
heid, onafhankelijkheid, souvereiniteit.
Oneindig veel meer past het den nietigen
mensch tegenover den Heere te treden, met het
absolute besef, dat deze Almachtige God in
de betooning dier almacht, vrij, souverein, on
afhankelijk is, dat er niets is in het schepsel,
dat Hem zou bewegen Zijne almachtige kracht
ten bate van dien mensch in het werk te
stellen, integendeel, veeleer om haar tegen dien
ongehoorzame, dien wederspannige, dien on-
reinde aan te wenden en hem onder he looden
gewicht Zijner goddelijke gerechtigheid te doen
omkomen.
Het is dan ook niets dan de schoone uiting
eener waarachtige verootmoediging, die zich
uitspreekt in het: „Heere, indien gij wilt".
Besef van het koninklijke, souvereine, on-
te noemen de vrijmacht des Heeren.
Besef, dat genade, waarlijk genade is.
Besef van het koninklijke .souvereine, on
afhankelijke karakter van den heiligen genade-
wil Gods.
Een besef, dat noodzakelijke voorwaarde is,
zal straks het: door U, door U alleen, om 't
eeuwig welbehagen, weerklinken uit de bewel-
dadigde ziel.
Een besef van de vrijmacht des Heeren, dat
hem echter niet schuil doet gaan in een trage
lijdelijkheid, maar dat hem drijft, om met op
rechten ootmoed, deze vrije genade te belijden
voor het aangezicht des Heeren.
Ootmoedig geloof spreekt ons alzoo toe uit
deze bede.
Ootmoed jegens de vrijmacht des Heeren.
Geloovig toevlucht nemen tot de almachtige
hulp des Heeren.
Zijn ook deze beide trekken van het gees
telijk leven bij u aanwezig, mijn lezer Dan
eerst krijgen deze heerlijke deugden Gods van
Zijne almacht en Zijne vrijmacht hare ware
beteekenis voor u.
Maar dan openbaren zij zich ook even zeker,
als op der melaatschen bede: Heere, indien Gij
wilt, Gij kunt mij reinigen, het antwoord weer
klonk: Ik wil, word gereinigd, met al het ma
jestueuze, souvereine, machtige, dat in Zijn
goddelijk „Ik wil" ligt opgesloten.
Zijn god'lijk almacht spreekt en 't is er,
Zijn wil gebied en 't wordt terstond.
Wij lezen het ook in onzen tekst: En terstond
werd hij van zijne melaatschheid genezen, zoo
volkomen, dat de priester, de handhaver der
wet, slechts zijn reinheid zal kunnen consta-
teeren en hem in vrijheid henenzenden.
Maar, terwijl deze melaatsche, ten bewijze,
dat de Heere niet gekomen is, om de wet en
de profeten te ontbinden, maar om die te ver
vullen, de gave moet offeren, die Mozes ge
boden heeft, zou de ziel, aan wie deze genade
weldaden des Heeren in geestelijk opzicht te
beurt vallen, nog geheel verlegen staan, indien
niet naast het profetisch en het koninklijk ambt
des Heeren, daar Zijn priesterlijk werk ware,
waarin Hij zelve aan alle eischen der god
delijke wet heeft voldaan en op grond waarvan
Hij, vrijmachtig, Zijne almachtige genade aan
wendt ten bate van zulke hulpelooze hulp
behoevenden en hen doet ervaren de volkomen
heid, waarmede Hij in hunnen zielenood uit
komst kan en wil, ja de geschiedenis van
de genezing van den melaatsche bewijst het
zal geven.
Welzalig zij, die naar Zijn reine leer,
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen;
Die Zions Vorst erkennen voor hun Heer
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.
D. C. v. d, W.
DE BIJBEL.
Waar de Bijbel terecht— het „Boek der
Boeken" wordt genoemd en waar we den Bijbel
vanaf onze prilste jeugd in één of hoogstens
twee banden (Oud en Nieuw Testament) voor
ons zien, behoeft het niet te verwonderen, dat
velen zich den Bijbel als één boek voorstellen.
Het woord „Bijbel" echter zegt ons reeds,
dat we niet met één, maar meer boeken te
doen hebben. Het woord „Bijbel" toch is af
geleid van het woord „Biblia", dat boeken
beteekent.
Deze naam is hem gegeven door den grooten
Oosterschen Kerkvader Chrysostomus in de
5e eeuw na Christus.
Inderdaad bestaat de Bijbel dan ook,, zooals
we weten, uit 66 boeken, op zeer verschillende
en uiteenloopende tijden door verschillende
schrijvers geschreven.
Het zou ook armzalig zijn, indien het anders
was
We bezitten zóóveel boeken over Geschie
denis, Aardrijkskunde, Natuurkunde, enz.
en dan maar één boek te hebben over den
eenigen en waren godsdienst
En toch kunnen we van den Bijbel ook weer
met het volste recht als van één boek spre
ken 'Immers, waar op elk ander gebied het
ééne boek soms het andere óf overbodig maakt,
öf ook tegenspreekt, daar spreken de verschil
lende bijbelboeken elkaar nooit tegen. Wel vul
len zij elkaar aan en vormen tezamen één
schoon geheel
De Bijbel wordt ook wel genoemdGods
Woord of Gods Openbaring. En zeer terecht
Want boven de algemeene openbaring Gods,
welke aan alle menschen gegeven is in de
natuur, de geschiedenis en het geweten, staat
de bijzondere openbaring Gods, waarvan de
Bijbel ons spreekt en welke den mensch d i e
godsdienstige kennis bedoele mede te deelen,
welke hij behoeft voor tijd en eeuwigheid.
Dan is er nog de benaming: „Heilige Schrift",
of ook wel: „Heilige Schriften", aan den Bijbel
zelf ontleend. In Matth. 22 29 zegt Jezus:
„Gij dwaalt, niet weten de Schrifte n", en
in Joh. 5 39: „Onderzoekt de Schrifte n".
En in Handel. 18 24: „En een zeker Jood
met name Apollos, van geboorte een Alexan-
driër, een welsprekend man, kwam te Efeze,
machtig zijnde in de Schrifte n".
We verdeelen den Bijbel allereerst in het
Oude- en het Nieuwe Testament.
De benaming „testament" is ook aan den
Bijbel zelf ontleend, n.l. aan Hebr. 9 15: „En
daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Tes
taments", enz. Deze benaming geeft een heerlijk
denkbeeld aan, want zij spreekt ons van een
grooten schat, van een erfenis, in een testament
beschreven, die dóór den dood yan den Tes
tamentmaker Jezus Christus het eigendom der
erfgenamen wordt.
Het N. T. is daarvan het eigenlijke en het
Oude de voorbereiding, dat. aan Israël als
eerste erfgenaam "den Messias als erfgenaam
voorspelde.
In plaats van testament spreken we ook wel
van Verbond. En dat op grond van den
Bijbel zelf. In Hebr. 8 6 lezen we: „En nu
heeft Hij zooveel uitnemender bediening ge
kregen, als Hij ook eens beteren Verbond s-
Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen be
vestigd is". En verder in Jerem. 31 31 en v.v.
Ook in deze benaming ligt een diepe zin
Want een verbond onderstelt altijd twee
partijen. „Overmits", zegt ons Doopsformulier,
„in alle verbonden twee deelen begrepen zijn".
Zoo verbond God zich door Zijn Woord
om Zijn volk te zegenen, als dat volk zich
wederkeerig verbond om te gehoorzamen aan
Zijn Wet.
Het oude Testament is oorspronkelijk in de
Hebreeuwsche en het Nieuwe in de Grieksche
taal geschreven, behalve dan zeer waarschijn-
lijken volgens sommigen het Evangelie naar de
beschrijving van Mattheus, dat oorspronkelijk
in het Hebreeuwsch geschreven is en later in
het Grieksch vertaald zou zijn.
Enkele uitzonderingen op dezen regel vor
men, wat het O. T. betreft, enkele gedeelten
in Ezra, Jeremia en Daniël, die in het Chal-
deeuwsch geschreven zijn, terwijl in het N. T.
enkele Arameesche woorden en uitdrukkingen
voorkomen, als Abba, d.i. Vader, Maranatha,
d.i. de Heere komt, Talitha Kumi, d.i. doch
terken, sta op, Effatha, d.i. wordt geopend,
en het bekende vierde kruiswoord niet te ver
geten: „Eli, Eli, lama sabachtani".
De volgorde en verdeeling van de Bijbel
boeken is onbekend. We willen althans aan
nemen, dat we in den Bijbel, zooals wij dien
gebruiken, thuis zijn.
Wat velen echter niet weten, is dit, dat onze
Bijbel er niet altijd zoo uitgezien heeft als wij
hem thans kennen en gebruiken.
Onze Bijbel heeft een geschiedenis, onze
Bijbel is gegroeid.
We wenschen iets te gaan zeggen over de
wording van onzen Bijbel, van dien Bijbel,
die bij ons nog steeds het boek bij uitnemend
heid is, van dien Bijbel, die, dank zij de ver
maarde Dordtsche Synode van 1618—1619, uit
de grondtalen opnieuw is overgezet, in 1636
gereed kwam en bij besluit van 29 Juli 1637
door de Vergadering der Staten-Generaal werd
goedgekeurd en daarom den naam van Staten-
Bijbel of Statenvertaling draagt.
We zeggen: de Bijbel, zooals die opnieuw
uit de grondtalen is overgezet
Opnieuw
Dat wil dus zeggen, dat de Bijbel reeds eerder
uit de oorspronkelijke Hebreeuwsche taal van
het O. T. en de Grieksche van het Nieuwe
is overgezet, hetzij in een vreemde taal of in
de Nederlandsche.
Tot de geschiedenis nu van onze Statenver
taling behooren alle vertalingen, die dan ook
reeds eerder in den loop der eeuwen zijn tot
stand gekomen.
Allereerst rekenen we daaronder de vertaling
van het O. T. uit de Hebreeuwsche taal in het
Grieksch.
Deze vertaling staat bekend onder den naam
van Septuagint of de vertaling der LXX (70).
Ze wordt zoo genoemd, omdat 70 Joden dit
werk hebben verricht ongeveer 2 eeuwen voor
Chr. geboorte, te Alexandrië. Daar wordt van
verhaald, dat ieder der vertalers in een af
zonderlijk kamertje zat en dat, hoewel ze niets
van elkander afwisten, er ten slotte, toen het
werk klaar was, overeenstemming bestond in
den tekst tot in de kleinste bijzonderheden toe
De schrijvers van de Nieuw-Testamentische
boeken maken steeds van deze vertaling ge
bruik, wanneer ze teksten uit het O. T. aan-
halen.-
De volgorde der boeken is in den Hebr.
Bijbel een geheel andere dan die van den Sep
tuagint. De rangschikking in den Hebr. Bijbel
begint met de vijf boeken van Mozes, tezamen
de Pentateuch of Tora geheeten, dan volgen
de profeten, die verdeeld worden in eerste en
laatste. De eerste profeten zijn: Jozua, Rich-
teren, Samuel en Koningen, en de laatste
Jesaja, Jeremia, Ezechiël, terwijl hierop volgen
de 12 kleine profeten van Hoséa tot Maleachi.
Dan volgen nog de z.g. geschriften: Psalmen,
Spreuken, Job, met de 5 feestrollen: Hooglied,
Ruth, Klaagliederen, Prediker, Esther en ten
slotte Daniël, Ezra, Nehemia, met aan 't eind
de Kronieken.
In den Septuagent zijn ze gerangschikt als
in ons Oude Testament. De latere vertalingen
hebben steeds de verdeeling van den Septuagent
overgenomen.
Dat geldt ook van de namen der verschil
lende Bijbelboeken.
In den ouden Hebreeuwschen Bijbel worden
ze genoemd naar de beginwoorden: In den be
ginne, enz., naar de Septuagent geeft er de
tegenwoordige namen aan, in overeenstemming
met den inhoud van ieder boek: Genesis
wording, Exodus uittocht, enz.
De lijst of kanon van de O. T. boeken is,
zooals vanzelf spreekt, langzamerhand vanaf
Mozes tijd in omvang toegenomen, maar was
toch met haar 39 boeken reeds lang een af
gesloten geheel, toen Christus op aarde ver
scheen. Dat blijkt trouwens reeds uit de eerste
vertaling, waarvan we boven spraken.
Wij nemen aan, dat die lijst of kanon is
vastgesteld kort na de Babylonische balling
schap in de dagen van Ezra.
De Christelijke kerk is dus van den aanvang
af in het bezit van het volledige Oude Tes
tament geweest.
Toen is ook de N. T. kanon gevormd en
gec/rbeid^ hoewfel bfieij niet zooveel eeuwen
overheen zijn gegaan als bij den O. T. het
geval is.
Reeds omstreeks 100 jaar na Christus vormen
de vier beschrijvingen van het Evangelie en
de dertien Paulinische brieven een verzameling
van boeken, die bij de Chr. kerk in gebruik
komen en nog 100 jaar later, 200 jaar na Chris
tus dus, bezit de kerk al het Nieuwe Testament,
zooals wij het hebben, met uitzondering dan
van den brief aan de Hebreën, den tweeden
brief van Petrus en den derden van Johannes,
waarover aanvankelijk nog verschil van mee
ning bestond, of ook deze' tot de Heilige Schrift
moesten gerekend worden.
Toen echter met het optreden van keizer
Gonstantijn, die in 312 Christen werd, de treu
rige vervolgingen ophielden en rustiger tijden
voor de kerk aanbraken en de kerk nu over
de geheele wereld kon correspondeeren en ver
gaderen in haar synoden, toen was ook spoedig
de N. T. kanon met zijn 27 boeken gereed en
algemeen bekend.
In de 2e eeuw na Christus ontstonden voor
de kerk in het Westen verschillende vertalingen
in het Latijn, die samen genoemd worden de
Itala.
In deze vertalingen heerschte echter veel ver
scheidenheid.
Verder werd de Bijbel in de 2e eeuw van
onze jaartelling in het Syrisch vertaald. Hierop
volgden in het Oosten nog vertalingen in 't
Ethiopisch, 't Armenisch, 't Egyptisch en 't
Arabisch, om van andere te zwijgen.
Maar meer dan al deze vertalingen boezemt
één vertaling ons bovenal belang in. Dit is de
groote Latijnsche vertaling van Hieronymus.
die de Vulgaat wordt genoemd en nog altijd
de Bijbel van de R. Kath. Kerk is.
Hieronymus was de geleerdste kerkvader van
zijn tijd. Toen hij van Bethlehem, waar hij in
een kring van monniken leefde, te Rome terug
keerde, heerschte onder de geleerden over het
algemeen het gevoelen, dat de oude Latijnsche
vertalingen moesten herzien worden. Bovendien
was men bevreesd de zuivere Schrift uit de
dagen der Apostelen te verliezen. Bisschop
Damasuo van Rome droeg Hieronymus op die
oude Latijnsche vertaling te herzien, welke op
dracht hij aanvaardde.
Hij kwam met de vertaling van het N. T.
in 385 gereed, terwijl hij later het O. T. uit
het Hebreïsch vertaalde.
Een hoogst belangrijk werk
Meer dan duizend jaren is de Vulgaat de
oorsprong van ieder andere vertaling van den
Bijbel geweest.
(Slot volgt).
VAN DEN BOMMEL,
door
Ds. G. VAN DER ZEE.
VI.
Zoo was er dus in Den Bommel in 1647
een eigen kerk en eigen pastorie, en wat het
mooist was^bijna geheel betaald.
Dat de kerk de trots van het dorp was, be
wijst wel, dat zij tevens tot wapen werd ver
heven.
Hieruit blijkt ons, dat er eerst een ander
torentje op gestaan heeft, hetgeen ook straks
nader zal worden behandeld, daar de tegen
woordige toren van 1759 dateert.
Ook was er een ander portaal, n.l. met een
zijdeur, terwijl het tegenwoordige met den spits
dateert van 1779.
Ook zij terloops opgemerkt, dat men hier,
als in Ooltgensplaat, in dezen tijd betrouwbare
gereformeerde predikanten heeft gehad.
Zoo stond er b.v. in Den Briel in 1618 een
zekere Ds. de Vries, die later in Stad aan 't
Haringvliet predikte.
Toen hij aldaar „oorsaecke tot lastering gaf,
gingen velen uit de kerek om des namiddags
in merkelijken getalle op Den Bommel gesonder
spijse voor haare zielen te zoeken".
Bij de eerste wisseling des kerkeraads, die
door de gemeenteleden gekozen werd, besloot
de kerkeraad tevens om den dijkgraaf Lodewijk
Dirksz. tot eerelid te benoemen, „om hem in
sijn Ampt te continueeren voor sijn leven, in
aenmereking van de goede diensten die hij de
Kercke Christi gedaen heeft en sal cojnen
doen".
Deze ouderling was n.l. met Ds. v. d. Poel
veel op collectereizen geweest en had zelf tot
den bouw 1000.voorgeschoten.
Van een der andere oudste ouderlingen tee
kent Ds. P. de Bonte (alhier predikant in 1760)
aan, dat hij in de kerk begraven is: „zie de
zark daerop staet: hier leyd Jan Jan Engelse
Gebuijs".
Zoo mogen de namen dezer eerste mannen
met eere genoemd worden. Trouwens ook in
die dagen zelf stond de kerkeraad in hoog
aanzien, mede al om het feit, dat hunne be
sluiten niet alleen een kerkelijk, doch ook bur
gerlijk karakter droegen, wijl de kerk en staat
in menig opzicht hand in hand gingen.
Bij gewichtige aangelegenheden raadpleegde
de kerkeraad ook de voormalige kerkeraads-
leden, en kwam de oude zoowel als de nieuwe
kerkeraad in gecombineerde vergadering bijeen.
Wijl er geen kerkvoogdij was, deed de pre
dikant de rekening jaarlijks van de kerk, en
de administreerende diaken die van de diaconie.
De ontvangsten over 1649 en 1650 beliepen
voor de kerk 2839.—, de uitgaven 2664,
zoodat het batig saldo 175.bedroeg.
De dïaconie-rekaning van 1649 heeft tot
eindcijfersontvangsten 234.uitgaven
217.-goed slot „16 gul. en 13 stuyvers".
De boekhouding was gebrekkig gescheiden, ter
wijl de kas zelf pas in 1690 gesplitst werd in
Kerk en Diaconie.
De notulen van 24 Febr. 1651 vermelden niet
meer den naam van Ds. van der Poel, waaruit
volgens aanteekening elders blijkt, dat deze
ijverige predikant den 6 Maart 1651 is ge
storven.
Daarop kwam hier als derde predikant Ds.
Cornelis v. d. Wiel in 1652, die datzelfde jaar
of begin 1653 is overleden.
Deze werd spoedig opgevolgd door den vier
den predikant Ds. Leonard Bonnius, die echter
in 1655 naar Oost-Indië vertrok.
Daar in de rekeningen van deze jaren alleen
de eindcijfers staan vermeld, valt niet na te gaan
of er nog bijzondere dingen zijn geschied.
In de vacature was de dijkgraaf als oudste
ouderling de administrateur, die kerkmeester
genoemd werd.
Kwam de kerk tekort, dan schoot hij het zoo
lang voor.
Op andere plaatsen werd het tekort eenvoudig
op de burgerlijke gemeente verhaald.
Zooals bekend is ging het onderwijs uit van
de kerk.
Als eerste schoolmeester is bekend Joost
Landheer, 1645, daarna Leendert Pieter de
Jong, die vervangen werd door Francois de Paal
van Oude Tonge.
Op de kerkeraadsvergadering van 31 Aug.
1653 bepleitte de predikant Ds. Bonnius tot
meerdere „encouragement" van den schoolmees
ter een verhooging van tractement, en wel van
84. —op 100.— 's jaars, waarmede Mr.
Joost de Vos zeer in zijn schik was.
Ook genoot de kerk jaarlijks van de classis
een subsidie van 48.
In 1645 reisde Ds. Bonnius naar Leiden
om 100. te verzoeken tot vernieuwing van
het glas in de kerk, terwijl hij zelf zonder be
zwaren dit glas uit Haarlem heeft gehaald, en
tevens den schrijnwerker medebracht om het
uurwerk te stellen.
Van dat jaar hebben wij de eerste uitvoerige
jaarrekening. Gemiddeld werd 24.per keer
gecollecteerd bij het Heilig Avondmaal. Het
blijkt, dat deze Goddelijke instelling toen meer
in eere was dan thans; er was blijkbaar meer
levend geloof, althans meer vrijmoedigheid.
Voorts werden de dooden in de kerk be
graven. De kosten voor volwassenen waren
6.—, voor een kind 3.
Later begroef men op het kerkhof. Dit was
steeds een kerkelijke aangelegenheid, evenals
het huwelijk en dergelijke.
Op 1 Jan. 1829 bepaalde Koning Willem I,
dat het begraven voortaan een burgerlijke
aangelegenheid was, zoodat menige kerk haar
kerkhof afstond aan de burgerlijke gemeente,
voor een som gelds ineens, of tegen een eeuwig
durende erfpacht.
Hoe het hier gegaan is, valt later uit te
zoeken.
Voor het gebruik van het kerke doodkleed
betaalde men 1.
Na dezen beriep de kerkeraad als vijfde
predikant Ds. Henricus de Valois, een Huge
noot, dewelke hier geweest is van 16551672.
(Wordt vervolgd).
MIDDELHARNIS. Mej. Boomsma, onderwij
zeres aan de O.L.S. is in gelijke betrekking
benoemd te 's Gravenhage en heeft die benoe
ming aangenomen.
NIEUWE TONGE. Tot onderwijzer aan de
O. L. S. alhier is benoemd de heer P. Stabij
(wachtgelder) te Abbenbroek.
HERKINGEN. In een Woensdagavond ge
houden vergadering van 't Kerkbestuur der Ned.
Herv. Kerk is thans officieel besloten tot ver
bouw van 't bestaande Kerkgebouw. Ook werd
nog besloten tot aanschaffing van een Kerk
orgel, waarvan den bouw bereids werd opge
dragen aan de firma Dekker, te Goes. Het werk
wat betreft verbouw kerk, zal worden uitge
voerd onder architectuur van den heer Van
Oostenbrugge te Stellendam. Binnen eenige we
ken D.V, zal dan, als de noodige vergunning
is verkregen, met den bouw worden aangevan
gen.