Luit het woord C. WARNAER, Dirksland, Ds. C. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkingen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN S STICHTELIJKE OVERDENKING Geestelijke Opbouw schetsen uit de kerkgeschiedenis ALLERLEI ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 9 SEPT. 1928 neenk in „Patri ce Vakbeweging ais. jk-sociale bewe- wel iets sterker hier merkt men :itelijk maar één een bare talenten, gewerkt, is' een ïdvorming dankt laar het meeste iemaakt. nacht, heeft ischen, die voor nacht een dag presteeren vele besog- vragen. Maar der gemeente dat men daar oveel rlijk lie n ien en dat ging omdat er waaraan wilde raken. ervarei> :r is om te Zeg- rilijker, dingen, liet wilc schoots ikkelijker artikel te __D de practijk van en ik mag er bij c geworden wat s, ze komt hem jke artikelen in practische ad- nium" heeft in iemand, die het e naam Smeenk werkte als een dat is voor het ïog zoo is, daar :t alleen van 't van het eco- •malen allen na- ïigen, die alleen :nnen. irde werker, de Ier Gods bestel, hij recht heeft echt door zee de A.-R. partij. ïroorzaakt door dikke wollen men probeeren e huid te ver- langzamerhand te dragen. Het van een weinig weg en helpt kenbladeren in Evenzoo af- ksel van eiken- ousen dikwijls lit te veel ge- louten messen- zijn geworden, soda-water ge- jk weer zwart lig kaal, wrijf een papje van iet goed door et droog, dan a dan kan het weinig zwarte bij het wit af, een papje van dezelfde ma- leze bewerking voordat het :t nooit zoover 'aste meubelen >rden door op waaraan een wordt het ge- ir ze geregeld irin een weinig n nooit ramen omdat ze dan de schoenen met kranten, >del behouden, r. Ze kunnen gezet worden, •f trekt. Laat hel, omdat het rsten. 'ijderd worden og op 't gas wel te lijden, r (zwaar ver- er moet voor net metaal in de ketel heel :n kunnen ze er opgefrischt trenkt in azijn deelen water) sk vooral niet Lmerika is de 1927 een be- clame uit. Zij en dan eenige ing. Oorzaak lideerden, die mij onlangs ;t is altijd u'e rdste klappen ieslissing weet brengen met onze concur- het algemeen en verhoogen este wat het at, heeft niets d slecht gaat, een sombere en kern van r VOOR DEN ZONDAG 1 NED. HERV. KERK. Sommelsdijk, v.m. Ds. v. Ameide, 's avonds leesdienst. Middelharnis, n.m. de heer v. Yperen, 's av. Ds. Polhuijs van St. a. 't H. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur Ds. Polhuijs, n.m. uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee, (Voorb. H. A.), 's av. leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesd., 's av. 6 uur Ds. v. d. Zee van Den Bommel. Langstraat, v.m. de heer Vetter. Oude Tonge, v.m. leesd., n.m. Ds. v. Ameide. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur Ds. Lam merink van Delft. Herkingen, v.m. 9.30 en n.m. 6 uur de heer v. Yperen. Dirksland, v.m. Ds. v. d. Wal, 's av. leesdienst. Melissant, n.m. 2 uur de heer Bouman van St. Stellendam, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur de heer Bouman. Goedereede, n.m. 2.30 uur Ds. v. d. Wal. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Steenbeek van Kam pen. GEREFORMEERDE KERK. Middelharnis, v.m. en 's av. Ds. v. Velzen. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en 's av. 5 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en n.m. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 (H.A.) en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. en 's av. leesdienst. Stellendam, v.m. 9.30 en 's av. 6 u. Cand. Vorfk Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer. 11 GEREFORMEERDE GEMEENTE. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Donderdag 13 Sept. 's av. 7 uur Ds. Kok van Gouda. Dirksland, v.m. 10 en 's av. 6.30 uur Ds. de Blois. z Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 uur leesd. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienstl Vrijdag 14 Sept. 's av. 6 uur Ds. Kok van luda S OUD-GER. GEMEENTE. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. IIIIIIIIBBBB EB aBEEMSSEBBBI ALMACHT EN VRIJMACHT. En zie, een melaatsche kwam, en aanbad Hem, zeggende: Heere indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. En Jezus, de hand uitstekende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil,, word gereinigdEn terstond werd hij van zijne melaatschheid gereinigd. Matth. 8;: z 2 en 3. Met weinige woorden wordt ons hier de schone geschiedenis van de genezing van cfc Jh melaatsche verhaald. Ook bij Marcus en ook bij Lucas vindt zij een plaatst, telkens met een kleine accentueerende bijzonderheid, waarbij bij elk der Evangelisten het nederbuigend ka rakter van de ontferming des Heeren wordt geteekend, door de vermelding van het feit, dat de Heere, hoewel dit gebaar tot de ge nezing niet behoevende, met eigen hand dezen melaatsche aanraakte. Opmerkelijk voorzeker, waar ieder ander voorzichtig alle aanraking met dezen lijder, die naar de beschrijving van Lukas, den medi cijnmeester, v o I melaatschheid was, zeker ten strengste zou vermeden hebben, ja zelfs zijn kleederen bijeengehouden zou hebben, indien het noodig geweest was, den ongelukkige eeni- germate van dichtbij te naderen. Uitgesloten was zulk een van alle gemeen schappelijk verkeer, op maatschappelijk, burger lijk en godsdienstig terrein. Een kranke niet alleen, met wien geen heel kundige ook maar iets meer wist aan te van gen, een onreine ook, naar Israels, van God gegeven, ceremonieele wet, door den priester als vertegenwoordiger en handhaver dier wet, ongeneeslijk verklaard; een levend stervende, alleen door goddelijke almacht te genezen, zoo als Israels koning het ook verstond en op Ben- s ver2°ek om Naaman te genezen, ver schrikt vraagt, of hij dan in de plaats Gods is, om dooden levend te maken. Hier houdt alle menschelijke hulp op en de lijder aan zichzelven overgelaten, kan slechts dienen, om krachtens den aard zijner krank heid en krachtens het gezichtspunt, waaronder de wet haar stelde, in zijn ziekte een sprekend beeld te geven van de algeheele, ongeneeslijke, afschuwelijke verwoesting, die de zonde in het geestelijk bestaan des menschen heeft aange richt. Zie daar ook de weinig troostrijke gedachten, ie natuur en wet den ongelukkige uit onzen tekst aan de hand deden. Maar daar verschijnt in zijn diep ellendig teven Jezus de Nazarener, een profeet, krachtig in woorden niet alleen, woorden; -gelijk Hij, >n de, aan ons teksthoofdstuk voorafgaande bergrede gesproken heeft, zóó, dat al het volk 2 ontzette, maar krachtig ook in werken, genezend alle ziekte en kwaal onder het volk. ank zij die onnaspeurbare, maar tegelijk onwaarstaanbare werking des Heilig en Geestes in e binenste zijns harten en het licht, waarin eze Jezus van Nazareth voor zijn geopend gees esoog verschijnt, is één ding met onwrik- are zekerheid voor hem komen vast te staan: Deze kan helpen. j ^VnJezer' indien gij waarlijk overtuigd zijt, dat het er met u, in geestelijk opzicht, niet minder hopeloos voorstaat, als met zulk een gansch melaatsche, laat dan vóór alles uw oog gevestigd op dat ééne machtige, dat er Eén is, die kan helpen. Eén van Wien dat Woord uods, dat u verkondigd wordt, getuigt, dat Hem gegeven is alle macht in den hemel en op de aarde, Eén die machtig is, meer te doen, dan een melaatsche gezondheid te schenken, Eén, in Wiens Verlossingswerk God de Heere, van het begin tot het einde, ons toeroept, dat Hij in Hem, ook met het ongeschonden bewaren Zijner deugden en volmaaktheden, den weg ontsloten heeft om geholpen te kunnen worden. Hij kan helpen, want alle krachten en mach ten heeft de Heere, als vrucht van Zijn werk, Hem onderdanig gemaakt. Hij kan helpen, want Hij heeft kracht ont vangen op de aarde de zonden te vergeven. Hij kan helpen, want Hij heeft den dood ver slonden tot overwinning. Hij kan helpen, want in Hem openbaart Zich God in het vleesch, de Schepper van de einden der aarde, die niet moede noch mat wordt. Meer, dan de vaste onomstootelijke zekerheid van deze almacht des Heeren, in beginsel gekend en aanschouwd, bezat deze melaatsche aan vankelijk niet, maar zij was hem genoeg, om hem uit te drijven tot den Heere, zich op het aangezicht voor Hem neder te werpen, Hem te aanbidden en zijne* geheiligde overtuiging uit te spreken in de kostelijke geloofsbelijdenis „Gij kunt, Gij kunt mij helpen". Hij spreekt dit uit en wendt zich mede tot den Heere, die dus aanvankelijk als de Almachtige voor zijn geloofsoog verschijnt, gelijk de Heere aan Abraham, Izak en Jacob zich in de eerste plaats openbaarde als El-Schadaï, God de Almachtige. Krachtige geloofsöpenbaring bij dezen me laatsche, die hem tot den Heere dreef, ook al bezat hij nog niet de zekerheid aangaande dat gene, wat toch niet minder noodig is, zult gij geholpen worden, dat degene namelijk op wien gij uw oog richt, niet alleen kan, maar ook w i 1 helpen. Dat laatste sprak voor den melaatsche maar niet vanzelf, gelijk voor oppervlakkige geesten, die den afstand niet weten tusschen zich en den Almachtige, den afstand van den straf- waardigen wederspannige en den Souvereine, den afstand tusschen de afzichtelijken melaat sche en den Reine. „Indien Gij wilt", zoo hooren wij den me laatsche. Het is niet het „indien" des ongeloofs, dat hier spreekt, dat besmet is met het giftige „indien" uit Satan's mond. Niet het „indien" van den twijfel. Het is een „indien", dat een, zij het dan ook uiterst zwakke afschaduwing vindt in het, zelfs onder menschen, met hunne ontadelde konings- natuur, gebruikelijke, tot een versleten beleefd heidsvorm gewordene: „indien het u belieft", met zijn schemering van een gedachte aan vrij heid, onafhankelijkheid, souvereiniteit. Oneindig veel meer past het den nietigen mensch tegenover den Heere te treden, met het absolute besef, dat deze Almachtige God in de betooning dier almacht, vrij, souverein, on afhankelijk is, dat er niets is in het schepsel, dat Hem zou bewegen Zijne almachtige kracht ten bate van dien mensch in het werk te stellen, integendeel, veeleer om haar tegen dien ongehoorzame, dien wederspannige, dien on- reinde aan te wenden en hem onder he looden gewicht Zijner goddelijke gerechtigheid te doen omkomen. Het is dan ook niets dan de schoone uiting eener waarachtige verootmoediging, die zich uitspreekt in het: „Heere, indien gij wilt". Besef van het koninklijke, souvereine, on- te noemen de vrijmacht des Heeren. Besef, dat genade, waarlijk genade is. Besef van het koninklijke .souvereine, on afhankelijke karakter van den heiligen genade- wil Gods. Een besef, dat noodzakelijke voorwaarde is, zal straks het: door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen, weerklinken uit de bewel- dadigde ziel. Een besef van de vrijmacht des Heeren, dat hem echter niet schuil doet gaan in een trage lijdelijkheid, maar dat hem drijft, om met op rechten ootmoed, deze vrije genade te belijden voor het aangezicht des Heeren. Ootmoedig geloof spreekt ons alzoo toe uit deze bede. Ootmoed jegens de vrijmacht des Heeren. Geloovig toevlucht nemen tot de almachtige hulp des Heeren. Zijn ook deze beide trekken van het gees telijk leven bij u aanwezig, mijn lezer Dan eerst krijgen deze heerlijke deugden Gods van Zijne almacht en Zijne vrijmacht hare ware beteekenis voor u. Maar dan openbaren zij zich ook even zeker, als op der melaatschen bede: Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen, het antwoord weer klonk: Ik wil, word gereinigd, met al het ma jestueuze, souvereine, machtige, dat in Zijn goddelijk „Ik wil" ligt opgesloten. Zijn god'lijk almacht spreekt en 't is er, Zijn wil gebied en 't wordt terstond. Wij lezen het ook in onzen tekst: En terstond werd hij van zijne melaatschheid genezen, zoo volkomen, dat de priester, de handhaver der wet, slechts zijn reinheid zal kunnen consta- teeren en hem in vrijheid henenzenden. Maar, terwijl deze melaatsche, ten bewijze, dat de Heere niet gekomen is, om de wet en de profeten te ontbinden, maar om die te ver vullen, de gave moet offeren, die Mozes ge boden heeft, zou de ziel, aan wie deze genade weldaden des Heeren in geestelijk opzicht te beurt vallen, nog geheel verlegen staan, indien niet naast het profetisch en het koninklijk ambt des Heeren, daar Zijn priesterlijk werk ware, waarin Hij zelve aan alle eischen der god delijke wet heeft voldaan en op grond waarvan Hij, vrijmachtig, Zijne almachtige genade aan wendt ten bate van zulke hulpelooze hulp behoevenden en hen doet ervaren de volkomen heid, waarmede Hij in hunnen zielenood uit komst kan en wil, ja de geschiedenis van de genezing van den melaatsche bewijst het zal geven. Welzalig zij, die naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen; Die Zions Vorst erkennen voor hun Heer Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen. D. C. v. d, W. DE BIJBEL. Waar de Bijbel terecht— het „Boek der Boeken" wordt genoemd en waar we den Bijbel vanaf onze prilste jeugd in één of hoogstens twee banden (Oud en Nieuw Testament) voor ons zien, behoeft het niet te verwonderen, dat velen zich den Bijbel als één boek voorstellen. Het woord „Bijbel" echter zegt ons reeds, dat we niet met één, maar meer boeken te doen hebben. Het woord „Bijbel" toch is af geleid van het woord „Biblia", dat boeken beteekent. Deze naam is hem gegeven door den grooten Oosterschen Kerkvader Chrysostomus in de 5e eeuw na Christus. Inderdaad bestaat de Bijbel dan ook,, zooals we weten, uit 66 boeken, op zeer verschillende en uiteenloopende tijden door verschillende schrijvers geschreven. Het zou ook armzalig zijn, indien het anders was We bezitten zóóveel boeken over Geschie denis, Aardrijkskunde, Natuurkunde, enz. en dan maar één boek te hebben over den eenigen en waren godsdienst En toch kunnen we van den Bijbel ook weer met het volste recht als van één boek spre ken 'Immers, waar op elk ander gebied het ééne boek soms het andere óf overbodig maakt, öf ook tegenspreekt, daar spreken de verschil lende bijbelboeken elkaar nooit tegen. Wel vul len zij elkaar aan en vormen tezamen één schoon geheel De Bijbel wordt ook wel genoemdGods Woord of Gods Openbaring. En zeer terecht Want boven de algemeene openbaring Gods, welke aan alle menschen gegeven is in de natuur, de geschiedenis en het geweten, staat de bijzondere openbaring Gods, waarvan de Bijbel ons spreekt en welke den mensch d i e godsdienstige kennis bedoele mede te deelen, welke hij behoeft voor tijd en eeuwigheid. Dan is er nog de benaming: „Heilige Schrift", of ook wel: „Heilige Schriften", aan den Bijbel zelf ontleend. In Matth. 22 29 zegt Jezus: „Gij dwaalt, niet weten de Schrifte n", en in Joh. 5 39: „Onderzoekt de Schrifte n". En in Handel. 18 24: „En een zeker Jood met name Apollos, van geboorte een Alexan- driër, een welsprekend man, kwam te Efeze, machtig zijnde in de Schrifte n". We verdeelen den Bijbel allereerst in het Oude- en het Nieuwe Testament. De benaming „testament" is ook aan den Bijbel zelf ontleend, n.l. aan Hebr. 9 15: „En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Tes taments", enz. Deze benaming geeft een heerlijk denkbeeld aan, want zij spreekt ons van een grooten schat, van een erfenis, in een testament beschreven, die dóór den dood yan den Tes tamentmaker Jezus Christus het eigendom der erfgenamen wordt. Het N. T. is daarvan het eigenlijke en het Oude de voorbereiding, dat. aan Israël als eerste erfgenaam "den Messias als erfgenaam voorspelde. In plaats van testament spreken we ook wel van Verbond. En dat op grond van den Bijbel zelf. In Hebr. 8 6 lezen we: „En nu heeft Hij zooveel uitnemender bediening ge kregen, als Hij ook eens beteren Verbond s- Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen be vestigd is". En verder in Jerem. 31 31 en v.v. Ook in deze benaming ligt een diepe zin Want een verbond onderstelt altijd twee partijen. „Overmits", zegt ons Doopsformulier, „in alle verbonden twee deelen begrepen zijn". Zoo verbond God zich door Zijn Woord om Zijn volk te zegenen, als dat volk zich wederkeerig verbond om te gehoorzamen aan Zijn Wet. Het oude Testament is oorspronkelijk in de Hebreeuwsche en het Nieuwe in de Grieksche taal geschreven, behalve dan zeer waarschijn- lijken volgens sommigen het Evangelie naar de beschrijving van Mattheus, dat oorspronkelijk in het Hebreeuwsch geschreven is en later in het Grieksch vertaald zou zijn. Enkele uitzonderingen op dezen regel vor men, wat het O. T. betreft, enkele gedeelten in Ezra, Jeremia en Daniël, die in het Chal- deeuwsch geschreven zijn, terwijl in het N. T. enkele Arameesche woorden en uitdrukkingen voorkomen, als Abba, d.i. Vader, Maranatha, d.i. de Heere komt, Talitha Kumi, d.i. doch terken, sta op, Effatha, d.i. wordt geopend, en het bekende vierde kruiswoord niet te ver geten: „Eli, Eli, lama sabachtani". De volgorde en verdeeling van de Bijbel boeken is onbekend. We willen althans aan nemen, dat we in den Bijbel, zooals wij dien gebruiken, thuis zijn. Wat velen echter niet weten, is dit, dat onze Bijbel er niet altijd zoo uitgezien heeft als wij hem thans kennen en gebruiken. Onze Bijbel heeft een geschiedenis, onze Bijbel is gegroeid. We wenschen iets te gaan zeggen over de wording van onzen Bijbel, van dien Bijbel, die bij ons nog steeds het boek bij uitnemend heid is, van dien Bijbel, die, dank zij de ver maarde Dordtsche Synode van 1618—1619, uit de grondtalen opnieuw is overgezet, in 1636 gereed kwam en bij besluit van 29 Juli 1637 door de Vergadering der Staten-Generaal werd goedgekeurd en daarom den naam van Staten- Bijbel of Statenvertaling draagt. We zeggen: de Bijbel, zooals die opnieuw uit de grondtalen is overgezet Opnieuw Dat wil dus zeggen, dat de Bijbel reeds eerder uit de oorspronkelijke Hebreeuwsche taal van het O. T. en de Grieksche van het Nieuwe is overgezet, hetzij in een vreemde taal of in de Nederlandsche. Tot de geschiedenis nu van onze Statenver taling behooren alle vertalingen, die dan ook reeds eerder in den loop der eeuwen zijn tot stand gekomen. Allereerst rekenen we daaronder de vertaling van het O. T. uit de Hebreeuwsche taal in het Grieksch. Deze vertaling staat bekend onder den naam van Septuagint of de vertaling der LXX (70). Ze wordt zoo genoemd, omdat 70 Joden dit werk hebben verricht ongeveer 2 eeuwen voor Chr. geboorte, te Alexandrië. Daar wordt van verhaald, dat ieder der vertalers in een af zonderlijk kamertje zat en dat, hoewel ze niets van elkander afwisten, er ten slotte, toen het werk klaar was, overeenstemming bestond in den tekst tot in de kleinste bijzonderheden toe De schrijvers van de Nieuw-Testamentische boeken maken steeds van deze vertaling ge bruik, wanneer ze teksten uit het O. T. aan- halen.- De volgorde der boeken is in den Hebr. Bijbel een geheel andere dan die van den Sep tuagint. De rangschikking in den Hebr. Bijbel begint met de vijf boeken van Mozes, tezamen de Pentateuch of Tora geheeten, dan volgen de profeten, die verdeeld worden in eerste en laatste. De eerste profeten zijn: Jozua, Rich- teren, Samuel en Koningen, en de laatste Jesaja, Jeremia, Ezechiël, terwijl hierop volgen de 12 kleine profeten van Hoséa tot Maleachi. Dan volgen nog de z.g. geschriften: Psalmen, Spreuken, Job, met de 5 feestrollen: Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Esther en ten slotte Daniël, Ezra, Nehemia, met aan 't eind de Kronieken. In den Septuagent zijn ze gerangschikt als in ons Oude Testament. De latere vertalingen hebben steeds de verdeeling van den Septuagent overgenomen. Dat geldt ook van de namen der verschil lende Bijbelboeken. In den ouden Hebreeuwschen Bijbel worden ze genoemd naar de beginwoorden: In den be ginne, enz., naar de Septuagent geeft er de tegenwoordige namen aan, in overeenstemming met den inhoud van ieder boek: Genesis wording, Exodus uittocht, enz. De lijst of kanon van de O. T. boeken is, zooals vanzelf spreekt, langzamerhand vanaf Mozes tijd in omvang toegenomen, maar was toch met haar 39 boeken reeds lang een af gesloten geheel, toen Christus op aarde ver scheen. Dat blijkt trouwens reeds uit de eerste vertaling, waarvan we boven spraken. Wij nemen aan, dat die lijst of kanon is vastgesteld kort na de Babylonische balling schap in de dagen van Ezra. De Christelijke kerk is dus van den aanvang af in het bezit van het volledige Oude Tes tament geweest. Toen is ook de N. T. kanon gevormd en gec/rbeid^ hoewfel bfieij niet zooveel eeuwen overheen zijn gegaan als bij den O. T. het geval is. Reeds omstreeks 100 jaar na Christus vormen de vier beschrijvingen van het Evangelie en de dertien Paulinische brieven een verzameling van boeken, die bij de Chr. kerk in gebruik komen en nog 100 jaar later, 200 jaar na Chris tus dus, bezit de kerk al het Nieuwe Testament, zooals wij het hebben, met uitzondering dan van den brief aan de Hebreën, den tweeden brief van Petrus en den derden van Johannes, waarover aanvankelijk nog verschil van mee ning bestond, of ook deze' tot de Heilige Schrift moesten gerekend worden. Toen echter met het optreden van keizer Gonstantijn, die in 312 Christen werd, de treu rige vervolgingen ophielden en rustiger tijden voor de kerk aanbraken en de kerk nu over de geheele wereld kon correspondeeren en ver gaderen in haar synoden, toen was ook spoedig de N. T. kanon met zijn 27 boeken gereed en algemeen bekend. In de 2e eeuw na Christus ontstonden voor de kerk in het Westen verschillende vertalingen in het Latijn, die samen genoemd worden de Itala. In deze vertalingen heerschte echter veel ver scheidenheid. Verder werd de Bijbel in de 2e eeuw van onze jaartelling in het Syrisch vertaald. Hierop volgden in het Oosten nog vertalingen in 't Ethiopisch, 't Armenisch, 't Egyptisch en 't Arabisch, om van andere te zwijgen. Maar meer dan al deze vertalingen boezemt één vertaling ons bovenal belang in. Dit is de groote Latijnsche vertaling van Hieronymus. die de Vulgaat wordt genoemd en nog altijd de Bijbel van de R. Kath. Kerk is. Hieronymus was de geleerdste kerkvader van zijn tijd. Toen hij van Bethlehem, waar hij in een kring van monniken leefde, te Rome terug keerde, heerschte onder de geleerden over het algemeen het gevoelen, dat de oude Latijnsche vertalingen moesten herzien worden. Bovendien was men bevreesd de zuivere Schrift uit de dagen der Apostelen te verliezen. Bisschop Damasuo van Rome droeg Hieronymus op die oude Latijnsche vertaling te herzien, welke op dracht hij aanvaardde. Hij kwam met de vertaling van het N. T. in 385 gereed, terwijl hij later het O. T. uit het Hebreïsch vertaalde. Een hoogst belangrijk werk Meer dan duizend jaren is de Vulgaat de oorsprong van ieder andere vertaling van den Bijbel geweest. (Slot volgt). VAN DEN BOMMEL, door Ds. G. VAN DER ZEE. VI. Zoo was er dus in Den Bommel in 1647 een eigen kerk en eigen pastorie, en wat het mooist was^bijna geheel betaald. Dat de kerk de trots van het dorp was, be wijst wel, dat zij tevens tot wapen werd ver heven. Hieruit blijkt ons, dat er eerst een ander torentje op gestaan heeft, hetgeen ook straks nader zal worden behandeld, daar de tegen woordige toren van 1759 dateert. Ook was er een ander portaal, n.l. met een zijdeur, terwijl het tegenwoordige met den spits dateert van 1779. Ook zij terloops opgemerkt, dat men hier, als in Ooltgensplaat, in dezen tijd betrouwbare gereformeerde predikanten heeft gehad. Zoo stond er b.v. in Den Briel in 1618 een zekere Ds. de Vries, die later in Stad aan 't Haringvliet predikte. Toen hij aldaar „oorsaecke tot lastering gaf, gingen velen uit de kerek om des namiddags in merkelijken getalle op Den Bommel gesonder spijse voor haare zielen te zoeken". Bij de eerste wisseling des kerkeraads, die door de gemeenteleden gekozen werd, besloot de kerkeraad tevens om den dijkgraaf Lodewijk Dirksz. tot eerelid te benoemen, „om hem in sijn Ampt te continueeren voor sijn leven, in aenmereking van de goede diensten die hij de Kercke Christi gedaen heeft en sal cojnen doen". Deze ouderling was n.l. met Ds. v. d. Poel veel op collectereizen geweest en had zelf tot den bouw 1000.voorgeschoten. Van een der andere oudste ouderlingen tee kent Ds. P. de Bonte (alhier predikant in 1760) aan, dat hij in de kerk begraven is: „zie de zark daerop staet: hier leyd Jan Jan Engelse Gebuijs". Zoo mogen de namen dezer eerste mannen met eere genoemd worden. Trouwens ook in die dagen zelf stond de kerkeraad in hoog aanzien, mede al om het feit, dat hunne be sluiten niet alleen een kerkelijk, doch ook bur gerlijk karakter droegen, wijl de kerk en staat in menig opzicht hand in hand gingen. Bij gewichtige aangelegenheden raadpleegde de kerkeraad ook de voormalige kerkeraads- leden, en kwam de oude zoowel als de nieuwe kerkeraad in gecombineerde vergadering bijeen. Wijl er geen kerkvoogdij was, deed de pre dikant de rekening jaarlijks van de kerk, en de administreerende diaken die van de diaconie. De ontvangsten over 1649 en 1650 beliepen voor de kerk 2839.—, de uitgaven 2664, zoodat het batig saldo 175.bedroeg. De dïaconie-rekaning van 1649 heeft tot eindcijfersontvangsten 234.uitgaven 217.-goed slot „16 gul. en 13 stuyvers". De boekhouding was gebrekkig gescheiden, ter wijl de kas zelf pas in 1690 gesplitst werd in Kerk en Diaconie. De notulen van 24 Febr. 1651 vermelden niet meer den naam van Ds. van der Poel, waaruit volgens aanteekening elders blijkt, dat deze ijverige predikant den 6 Maart 1651 is ge storven. Daarop kwam hier als derde predikant Ds. Cornelis v. d. Wiel in 1652, die datzelfde jaar of begin 1653 is overleden. Deze werd spoedig opgevolgd door den vier den predikant Ds. Leonard Bonnius, die echter in 1655 naar Oost-Indië vertrok. Daar in de rekeningen van deze jaren alleen de eindcijfers staan vermeld, valt niet na te gaan of er nog bijzondere dingen zijn geschied. In de vacature was de dijkgraaf als oudste ouderling de administrateur, die kerkmeester genoemd werd. Kwam de kerk tekort, dan schoot hij het zoo lang voor. Op andere plaatsen werd het tekort eenvoudig op de burgerlijke gemeente verhaald. Zooals bekend is ging het onderwijs uit van de kerk. Als eerste schoolmeester is bekend Joost Landheer, 1645, daarna Leendert Pieter de Jong, die vervangen werd door Francois de Paal van Oude Tonge. Op de kerkeraadsvergadering van 31 Aug. 1653 bepleitte de predikant Ds. Bonnius tot meerdere „encouragement" van den schoolmees ter een verhooging van tractement, en wel van 84. —op 100.— 's jaars, waarmede Mr. Joost de Vos zeer in zijn schik was. Ook genoot de kerk jaarlijks van de classis een subsidie van 48. In 1645 reisde Ds. Bonnius naar Leiden om 100. te verzoeken tot vernieuwing van het glas in de kerk, terwijl hij zelf zonder be zwaren dit glas uit Haarlem heeft gehaald, en tevens den schrijnwerker medebracht om het uurwerk te stellen. Van dat jaar hebben wij de eerste uitvoerige jaarrekening. Gemiddeld werd 24.per keer gecollecteerd bij het Heilig Avondmaal. Het blijkt, dat deze Goddelijke instelling toen meer in eere was dan thans; er was blijkbaar meer levend geloof, althans meer vrijmoedigheid. Voorts werden de dooden in de kerk be graven. De kosten voor volwassenen waren 6.—, voor een kind 3. Later begroef men op het kerkhof. Dit was steeds een kerkelijke aangelegenheid, evenals het huwelijk en dergelijke. Op 1 Jan. 1829 bepaalde Koning Willem I, dat het begraven voortaan een burgerlijke aangelegenheid was, zoodat menige kerk haar kerkhof afstond aan de burgerlijke gemeente, voor een som gelds ineens, of tegen een eeuwig durende erfpacht. Hoe het hier gegaan is, valt later uit te zoeken. Voor het gebruik van het kerke doodkleed betaalde men 1. Na dezen beriep de kerkeraad als vijfde predikant Ds. Henricus de Valois, een Huge noot, dewelke hier geweest is van 16551672. (Wordt vervolgd). MIDDELHARNIS. Mej. Boomsma, onderwij zeres aan de O.L.S. is in gelijke betrekking benoemd te 's Gravenhage en heeft die benoe ming aangenomen. NIEUWE TONGE. Tot onderwijzer aan de O. L. S. alhier is benoemd de heer P. Stabij (wachtgelder) te Abbenbroek. HERKINGEN. In een Woensdagavond ge houden vergadering van 't Kerkbestuur der Ned. Herv. Kerk is thans officieel besloten tot ver bouw van 't bestaande Kerkgebouw. Ook werd nog besloten tot aanschaffing van een Kerk orgel, waarvan den bouw bereids werd opge dragen aan de firma Dekker, te Goes. Het werk wat betreft verbouw kerk, zal worden uitge voerd onder architectuur van den heer Van Oostenbrugge te Stellendam. Binnen eenige we ken D.V, zal dan, als de noodige vergunning is verkregen, met den bouw worden aangevan gen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5