Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON
3463
WOENSDAG 29 AUGUSTUS 1928
43ste JAARGANG
Uit de Pers.
Het huisje aan den Zeedijk
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Het Ziekenhuisvraagstuk
op de Zuid-Holl. Eilanden.
Land-.en Tuinbouw.
Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND b! vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN A ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef.Interc.No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z?j beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
In het Ned. Tijdschrift voor Genees
kunde, van 18 Augustus j.I., bespreekt
J. L. C. Wortman, voorheen Genees
heer-directeur te Noordgouwe, het
vraagstuk der kleine ziekenhuizen.
Dr. Wortman voert een warm plei
dooi voor de kleine ziekenhuizen, wier
bestaansrecht hij reeds vijf en twintig
jaar geleden betoogd heeft.
Groote waarde hecht Dr. Wortman
aan het etische karakter van dit vraag
stuk. Volgens hem heeft men hier niet
slechts met dorre cijfers en tabellen en
schijnbaar logische, wetenschappelijke
motieven te werken, maar bij dit
.vraagstuk moet het sterkst spreken
'».de etische waarde". Hieronder ver
staat hij dan een ziekenhuis, dat een
woning in het groot moet zijn, waarin
de geest van saamhoorigheid, liefde,
toewijding en opoffering heerscht. Het
moet een tweede tehuis zijn. De goede
naam van een ziekenhuis is meer nog
dan van de medische organisatie af
hankelijk van zijn verpleegdienst.
Deze stelling toetsend aan zijn erva
ring te Noordgauwe, zegt Dr. Wort-
mane, dat dit ziekenhuis bij de bevol
king van Schouwen en Duiveland het
volle vertrouwen heeft gekregen en de
resultaten der behandeling gunstig zijn.
De bevolking tot in alle uithoeken van
het eiland kent de „faits en gestes" van
het ziekenhuis. Zoodoende is het een
kostbaar bezit geworden, dat een groo
te ideële waarde vertegenwoordigt.
Dr. Wortman komt dan ook tot een
^®tndere conclusie dan zijn collega Huls-
hoff Pol.
Toch geeft Dr. Wortman toe, dat de
omstandigheden sinds vijf en twintig
jaar geleden wel eenigszins veranderd
zijn.
Thans moet de medische staf ook
van het kleine ziekenhuis specialistisch
zijn. Maar ook deze eisch is wel te
vervullen. Er moet een chirurg zijn,
maar die behoeft niet in de naaste om
geving van het ziekenhuis te wonen.
Daarnaast moet evenwel een internist
voor het kleine ziekenhuis zijn, een cli
nicus, die op de hoogte is van de gang
bare laboratorium-methodes en die
sociaal-medische kennis heeft, zoo mo
gelijk moet hij ook de „elementaire
Röntgentechniek" verstaan. Een „ma
nusje van alles", leider yan het bedrijf.
Dan acht Dr. Wortman het noodig, dat
den internist een „analiste ter assis
tentie" gegeven wordt.
Of zijn ideaal ook op Goeree en
Overflakkee te bereiken zal zijn be
spreekt Dr. Wortman niet.
In het Tijdschrift van 11 Augustus
j.I. komt P, A. Schalij tot een tegen
overgestelde conclusie, speciaal wat
Flakkee betreft. Deze arts schrijft
Volkomen overtuigd, dat het voor de zieken
van de Zuid-Hollandsche Eilanden en wel
in dit geval Overflakkee en Goeree, het beste
is, dat de chirurgische behandelingen in den
ruimsten zin van het woord, die voor hen
mochten noodig zijn, in Rotterdam blijven
geschieden en mij ook aansluitende bij het
geen dr. Hulshoff Pol daaromtrent heeft ge
schreven, komt het mij voor, dat alles ge
daan moet worden om datgene te verbeteren,
wat de oorzaak is, dat het tijdig plaats vinden
van die behandelingen in sommige gevallen
zeer wordt bemoeilijkt. Ik bedoel, dat men
alle krachten moet inspannen om de ver
binding van het eiland met Rotterdam
aan de hoogste eischen te laten voldoen.
Waar nu door toevallige omstandigheden een
groote som beschikbaar is en waar deze som
toch is gelegateerd met de duidelijke be
doeling om besteed te worden ten nutte van
de zieken van Dirksland en omgeving, zou
ik in overweging geven de gelden te besteden
op de volgende wijze
le. Zorgen voor een uitstekende verbinding.
Men kan deze verkrijgen
a. door het in eigen gebruik hebben (door
een de gelden beheerende vereeniging) van
een prima ziekenauto met standplaats Dirks
land
b. het in eigen gebruik en beheer hebben
van een snelle, goed ingerichte boot, krachtig
genoeg om het Haringvliet te bevaren, die
niet afhankelijk is van bepaalde diensturen
en die dus ten allen tijde (overmacht uitgel
sloten) van Middelharnis naar Hellevoetsluis
kan varen en voorzien is van een dusdanige
inrichting, dat het bed van den zieke kan
worden bevestigd zoodanig, dat deze den
minsten last heeft van de bewegingen van
de boot
c. het in eigen gebruik en beheer hebben
van een ziekenauto ter standplaats Hellevoet-
sluis, die de patiënt verder brengt.
2e. Zorg dragen, dat nooit plaatsgebrek in
een ziekenhuis de oorzaak kan zijn, dat een
vooraf niet aangemelde patiënt niet kan wor
den opgenomen. Dit kan worden bereikt door
in eenige Rotterdamsche ziekenhuizen de vaste
beschikking te verkrijgen over eenige (bijv.
2 a 3) bedden. Zij, die kunnen betalen,
kunnen vergoeding geven voor de reiskosten
en de verplegingskosten.
3e. Het bouwen van een klein ziekenhuis
ter plaatse voor chronische lijders en enkele
acute interen, die thuis geen verpleging heb
ben, en bovendien een kleine barak voor be
smettelijke zieken.
4e. Het zooveel als mogelijk is uitzenden
van zieken naar herstellingsoorden.
Men ziet, dat de meeningen van des
kundigen uiteen loopen.
Opmerkelijk is, dat Dr. Schalij in
dezelfde richting wijst als wij het vorig
jaar aangaven.
Een uitstekende, geregelde verbin
ding, speciaal voor zieken, op Rotter
dam, lijkt ook ons in ieder geval noodig,
hoe men overigens ook over eigen zie-
kenhuisbouw moge denken.
„De Drie Provinciën", het Anti-Rev. blad
onder redactie van Dr. J. Severijn te Dordrecht,
schrijft
HET GROOTE GEVAAR.
Dat is Rome zeggen Ds. Kersten en Ds.
Lingbeek.
En zéér velen, ook in onze omgeving, stemmen
daarmee in.
Zie eens, hoe .Rome groeit in macht, rede
neeren ze. Roomsche ministers, Roomsche presi
denten van de Kamers der Staten-Generaal,
zóóveel Roomsche Kamerleden, leden van Ged.
Staten, burgemeesters enz. Steeds meer nieuwe
kerken verrijzen, overal komen Roomsche scho
len, heel ons land wordt nog Roomsch, als 't
zoo doorgaat
Het is misschien wenschelijk, daartegenover
eens enkele cijfers te noemen, vaststaande
c ij f e r s.
In 1920 35J-2 van onze bevolking Roomsch,
in 1849 nog ruim 38 Een betrekkelijke
achteruitgang dus van 2^z M.a.w. er zijn
in ons land pl.m. 175.000 menschen minder
R.K. dan er zouden zijn, indien de verhoudin
gen van 1849 nog bestonden Ieder weet, dat
dit niet komt, doordat in Roomsche gezinnen
het kindertal over 't algemeen geringer is dan
in niet-Roomsche. Integendeel. Wat is dan de
oorzaak De afval, de toenemende afval van
zeer velen, die misschien nog lang in naam
Roomsch geweest zijn, maar zich ten slotte
geheel van de Roomsche Kerk hebben losge
maakt. En hoevelen zijn ook n u nog steeds
in naam Roomsch'!
In Amsterdam houden 50.000 Roomsch-Ka-
tholieken zelfs hun Paschen niet; in Rotterdam
30.000 en in Den Haag 20.0.00. In het bisdom
Haarlem nam het aantal dergenen, -die hun
Paaschplicht verzuimden, in ljaar met 10.000
toe.
En bij de verkiezingen stemt niet pl.m. 35
maar slechts pl.m. 30 der kiezers op Room
sche candidaten. Eé negende van alle zooge
naamde R.K. stemt dus op een n i e t-Roomschen
candidaat, in Amsterdam zelfs een 34. m Rot
terdam 1/x, in Den Haag Vs.
Op welke partij stemmen deze menschen, die
in naam nog R.K. zijn
Ongetwijfeld voor het overgroote deel op de
sociaal-democratische. Ook in den
boezem der Roomsche kerk wint dus het
ongeloof veld. Verminderde percentsgewijze
het aantal R.K., omdat ze in grooten getale
tot o n s overkwamen het zou ons verblijden.
Nu verheugt ket ons niet. Maar het feit is
onweersprekelijk. Het ongeloof tapt ook de
Roomsche kerk veel bloed af. Vooral ook door.
de gemengde huwelijken. In 1927 huwden in
Amsterdam 1936 Roomschen met Roomschen,
1568 Roomschen met niet-Roomschen Het is
waar, Rome is nóg een macht in ons land,
een geweldige macht. En die macht staat op
kerkelijk erf veelszins niet naast, maar tegen
over ons. Maar een gemeenschappelijk ge
vaar bedreigt èn Rome èn ons. 't Gevaar van
't ongeloof, den wereldzin, de toenemende on
verschilligheid op religieus gebied, 't moderne
heidendom. Wie dat gevaar ziet, zoekt naar
wat alle geloovigen samenbindt. Samen
bindt in den strijd tegen Christus' kerk, tegen
ongeloof y revolutie. En de geloovige Protes
tant behoeft zich in ons land daarbij niet
te laten terughouden door vrees voor Rome's
overmacht. Omdat die niet bestaat. Wie voor
Rome vreest op grond van de toeneming van
Romes macht, ziet spoken. De cijfers spre
ken in dit opzicht een zeer duidelijke taal.
„De Standaard" schrijft
HET KELLOGGPACT.
Heden is te Parijs het z.g. Kelloggpact ge-
teekend.
Daar is de laatste dagen nog al wat over
te doen geweest, vooral ook in verband met
het accoord, dat tusschen Engeland en Frank
rijk tot stand kwam in zake de vlootbouw.
Het wordt een gewoon mensch bij al deze
dingen wel eens zonderling te moede. Men
maakt zich op om den oorlog uit te bannen.
Maar tegelijkertijd hoort men allerlei geruchten,
die met voortgaanden bewapeningsijver ver
band houden. In Duitschland werd een pas
gevormd Kabinet in zijn bestaan bedreigd, wijl
de socialistische ministers zich neergelegd heb
ben bij een door den vorigen Rijksdag genomen
besluit in zake den bouw van een gepantserden
kruiser. Frankrijk en Engeland sloten een over
eenkomst, die in de Vereenigde Staten tot on
gerustheid en ontstemming aanleiding gaf. Italië
verkondigt luide, dat het, als Middellandsche-
Zee-mogendheid, voortgaat met uitbreiding
zijner scheepsmacht. En dat alles ondanks de
plechtigheid van heden, waarbij men verklaart
van een aanvallenden oorlog te willen afzien.
Men zou zoo zeggen, dat, als er geen aan-
v a 1 s oorlog te duchten is van Amerika, Enge
land, Frankrijk, Duitschland, Italië, Japan
en er zullen nog wel meer landen, wellicht
ook Rusland, tot het pact toetreden dan
is het met den oorlog zelf gedaan. Want waar
de aanval ontbreekt, vervalt de verdedi
ging vanzelf. Men moet dus wel aannemen,
dat het geloof in de beteekenis van het Pact,
bij de onderteekenaars niet al te hecht is.
Toch ontzeggen we daarom aan deze dingen
niet alle beteekenis. Ze moeten dienst doen
en ze doen dat ook om de werkelijke
pogingen tot gelijktijdige bewapeningen voor te
bereiden. Ze beïnvloeden den volksgeest in een
goeden zin. Daarin ligt ook de waarde van
het Pact, dat heden te Parijs onderteekend
werd.
DE LANDBOUW-ONDERLINGE.
De maandelijksche gr'oei van de Landbouw-
Onderlinge en de Tuinbouw-Onderlinge,
Op 1 Augustus 1928 trad per provincie het
hieronder vermelde aantal landbouwers als lid
der L. O. toe
Provincie Aantal. Loon.
Groningen 7 4.000.—
Friesland 15 9.335.—
Drenthe 20 10.502.—
Overijsel 11 8.487.—
Gelderland 12 5.787.—
Utrecht 3 2.416.—
Noord-Holland 8 11.829.
Zuid-Holland 14 12.713
Zeeland 7 3.911
Noord-Brabant 1 4.500.
Totaal 98 73.480.—
Per 1 Augustus traden als lid der T. O. toe
20 werkgevers, uitbetalende aan loon 20.478.
Sedert 1 November 1927 vermeerderde het
aantal leden bij de Landbouw-Onderlinge met
1326, uitbetalende 1.307.751.loon bij de
Tuinbouw-Onderlinge met 366, uitbetalende
455.476.loon.
De Secretaris van de P.O.C. Overflakkee,
A. W. KEIJZER.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT,
(le helft September).
Nadruk verboden).
September de r is weer in de maand en
dit zegt ons, dat de Zomer ten einde spoedt.
Wat volstrekt niet zeggen wil, dat de arbeid
in den hof is afgeloopen; integendeel: er is
nog zeer veel en van allerlei te doen. Om te
beginnen in den moestuin: Wilt ge in 't voor
jaar bloemkoolplanten hebben, zoowel
voor den bak als voor den kouden grond, dan
moet ge thans zaaien. Zooveel mogelijk moet
ge soorten zien te krijgen, welke laag bij den
grond blijven, z.g. kortbeen; vooral voor
den bak is dit aan te bevelen. Zaai vooral niet
vóór dezen tijd, ongeveer begin 2e week dezer
maand; het gebeurt n.l. wel eens, dat in de te
vroeg gezaaide plantjes, te vroeg kleine kooltjes
komen, ge hebt er dan niets aan; het schadelijkst
is dit voor hen, die op de bakken of onder
glas telen. Men zaaie thans 'de bloemkool
buiten volstrekt niet onder glas: hetzij vóór
den bak of op een warm plekje in den hof.
Niet te dik zaaien, bij een ruimen stand ver
krijgt men stevige gedrongen plantjes. Over
het zaaien van s 1 a schreven we al: hoe en
waar gezaaid moet worden. Thans iets over
het in den bak zetten. De oude aarde, welke
zich in den bak bevindt, moet geheel verwijderd
en door nieuwe zuivere bladaarde vervangen
worden, want het voedsel in de aarde is door
de vruchten of groenten, die er gedurende den
Zomer in geroeid zijn geheel uitgehaald. Men
door
H. ZEEBERG.
16)
De jongen gaf geen antwoord, maar kleurde.
„Nou, vader", zei de boerin, „óf hij buiten
geweest is. Hij liep op de put."
„Maar jongen, moet je er doorzakken Het
ijs is immers nog niet sterk genoeg. Wacht daar
nog maar een paar dagen mee, hoor. Als het
goed is, mag je schaatsen leeren rijden, 'k Zal
ze morgen uit de stad meebrengen".
„Fijn zei Evert, die blij was, dat het zoo
goed afliep. Hij had een geduchten uitbrander
verwacht.
Hét was tot na 't avondeten, dat de boerin
haar nieuwsgierigheid bedwingen moest. Adri-
aan Blankert wilde er niet over spreken, zoo
lang de kinderen er bij waren. Maar toen was
hij even met zijn vrouw alleen.
„Moeder heeft een brief gekregen, "Martje,
van een dochter van Marie", zeide hij.
„Dat mag ook wel in de courant", merkte
zij op, ten hoogste verbaasd. „Wat had die
te schrijven
„Ja, het wordt al gekker. Die wil eenigen tijd
bij moeder komen logeeren, omdat zij in een
andere omgeving moet wezen".
„Heb ik van mijn leven 'Ze is zeker zenuw
ziek Dat zijn al die stadsnufjes. Lekker eten
en drinken, uitgaan en pret maken, dansen en
weet ik wat meer. 't Is wel om zenuwachtig
te worden. En dan moeten de schepsels naar
■een andere omgeving. En dan is Grootmoeder
goed. Moeder vindt het natuurlijk goed vroeg
zij.
„Natuurlijk vroeg Adriaan Blankert. „Had
je dat dan gedacht
„Vanzelf, 'k Had niet anders gedacht. Vindt
zij het dan niet goed
„Ja, 'k heb beloofd, te zullen schrijven, dat
het goed is".
„Dacht ik wel. Net iets voor moeder".
„Zou jij het doen, Martje
„Och, moeder is oud, Adriaan. Geef haar
maar wat toe".
„Dat is geen antwoord op mijn vraag".
,,'t Is zoo moeilijk, Adriaan. Een moeder is
een moeder, hé Zij hoopt altijd nog, dat het
met Marie in orde komt".
.Geloof jij daar iets van
„Je kunt het nooit weten".
„Wat mankeert je nou 'k Heb moeder eerst
aangeraden, te weigeren en gezegd, dat jij er
ook zoo over dacht".
,,'k Weet het niet, of het wel verstandig zou
zijn om te weigeren. Het zet maar kwaad bloed".
„Dat kwade bloed is er toch al. Daar heeft
Marie wel voor gezorgd. Ik begrijp je niet".
„Omdat je geen moeder bent, Adriaan. Je
weet, dat ik het schandelijk vind, zooals Marie
gehandeld heeft. De straf zal zij dan ook wel
krijgen, als ze niet verandert. En nu maar,
zonder meer haar dochter te laten schrijven en
te vragen, of die komen mag, het is een schan
daal, in één woord. Er stond immers niets bij
zonders in dien brief
„Niets bijzonders. In een paar jaar geen letter
aan moeder geschreven en nu dit verzoek 'k
Zou het wel weten. Zij kwam niet in mijn
huis, vóór ze haar moeder op de knieën om
vergeving had gevraagd 1"
Adriaan Blgijke^t wond zich op, als hij er
aan dacht. Te meer, omdat hij ditmaal, teé/è'A
zijn verwachting, in zijn vrouw niet een bond-
genoote had.
Zijn vrouw was zoo wijs, om verder te
zwijgen. Er kwam nog wel eens een gelegen
heid, dat zij verstandig met hem praten kon.
Zij moest haar schoonmoeder gelijk geven. Wie
weet, of de verhouding niet veranderde, al zou
die dan niet bepaald hartelijk worden. Voor
moeder was het te hopen. Van Marie was zij
niet een groote vriendinZij kon dat trotsche
in haar niet uitstaan
Adriaan Blankert mokte even. Maar dan
zeide hij: „Komaan, 'k heb moeder beloofd, dat
ik schrijven zal. Dat moet dus maar".
„Heb je den brief?"
„Neen, die heeft moeder. Maar wel de en
veloppe met het adres".
„Wat moet je schrijven
„Dat het goed is, dat zij komt", antwoordde
hij laconiek.
„Maar wie is het eigenlijk De oudste of
de jongste? Er zijn er immers twee?"
„Twee kinderen zeker. Misschien wel meer.
Wie zal het zeggen
„Natuurlijk twee. Anders hadden wij dat wel
gehoord".
„Zij schrijven nog al veel", spotte hij. „Ik
begrijp moeder niet. Ik zou terug schrijven
„als je moeder eerst eens hier komt praten,
dan kunnen we verder zien". Maar nu Zonder
meer schrijven, dat het goed isIk zou ze
krijgen".
„Je weet wel, dat moeder zachtzinnig van
aard is, Adriaan. We mogen toch geen kwaad
met kwaad vergelden
„Dat heeft zijn grenzen", bromde Adriaan
Blankert. „Marie moest zich schamen. Daarmee
uit".
Uit het kabinet haalde de boer schrijfpapier,
pen en inkt, omdan met groote, min-fraaie let
ters het adres op de enveloppe te zetten.
De brief was zoo kort mogelijk. Hij schreef:
Aan Lia van Meersma.
Je 'brief heb "ik" ontvangen. Ik vind het. goed,
dat je komt. Schrijf maar wanneer en hoe.
Je grootmoeder.
Zijn vrouw las het briefje.
„Kouder kan het wel niet", zeide zij. „De
lust zal zoo het meisje wel vergaan om te
komen".
„Dan blijft zij maar weg", zei Adriaan Blan
kert met harde stem.
HOOFDSTUK VII.
Het oude, vervallen provinciestadje lag aan
een breeden zeearm. Een lange haven een
stoomboot deed er twntig minuten over ver
bond de plaats met dien zeearm, waarop het,
als de Noordzee haar golven opjoeg, soms ge
ducht spoken kon.
Het was zes uur in den vroegen winteravond.
Het vriezende weer had het water uit de haven
naar zee gedreven. Het wilde niet met de ge
tijde bewegingen zooals anders. Wel was er
beweging in het water. Op tijd was het hoog
en op tijd was het laag water, natuurlijk, dat
was de ijzeren wet in de natuur, maar er zat
niet de drang van anders in.
Dat doet de vorst, zeiden de menschen. En
zij hadden gelijk.
Het was, hoe vroeg in den winter het ook
was, blijven vriezen. In de lange haven dreven
hier en daar ijsschotsjes. Als het zoo doorging,
vreesde men, dan zou binnen niet al te langen
tijd de stoomboot ,die driemaal per week naar
de groote handelsstad voer, moeite hebben om
de haven te verlaten of er binnen te komen.
Maar zoover was het nu nog niet. Op de
kade liepen reeds de menschen, die aan den
stoombootdienst verbonden waren, te ijsberen,
toebereidselen makend, om straks in allerijl de
boot, die, als steeds, volgeladen zou zijn met
vrachtgoed, te gaan lossen.
Hun oogen tuurden zoo nu en dan naar het
havenhoofd, waarop een vuurbaak stond, die
zijn licht spreidde over den zeearm.
Ieder oogenblik kon de boot in de haven
draaien. Een lichtje, hoog in den mast, zou,-.nu
de duisternis belette de omtrekken van de boot
te zien, haar aanwezigheid verraden.
Uit één van de straten, die op de kade uit
liepen, kwam een tilburry aangereden, een hoog
rijtuig op twee wielen, juist groot genoeg voor
twee menschen. Het vehikel was bedekt met
een groote, leeren kap, van achteren en op zij
geheel dicht, van voren open.
Bij de vaste aanlegplaats van de boot ge
komen, hield het paard stil en de voerman boog
zich buiten de leeren bekaping, om een vraag
te stellen aan een man, die kwam aangeslenterd,
de handen diep in de zakken vanwege de
koude.
„Is de boot nog niet in het zicht?" vroeg
Adriaan Blankert.
„Zij zal zoo de haven indraaien".
„O, dan rijd ik nog maar wat om. Dank je".
De leidsels werden even aangetrokken en
de tilburry ging verder, 't Was veel te koud,
om stil te staan èn voor den voerman èn voor
het paard.
't Was omdat zijn moeder het hem gevraagd
had. Anders had Adriaan Blankert er geen
oogenblik aan gedacht, des avonds kwart over
vijf, in deze strenge koude, Bles voor de tilburry
te spannen en naar de stad te rijden, om de
dochter van Marie te gaan halen, die met de
boot zou medekomen.
Er was spoed achter gezet. Bijna per om
gaande was antwoord gekomen, bij moeder, op
zijn korten brief. Het antwoord was weer ge
schreven door het meisje. Zij was heel blij,
dat ze komen mocht. Papa had het even onder
zocht. Dan en dan ging er een boot, die on
geveer zes uur zou arriveeren. Maar toen werd
het schrijven een hopelöoze vraag: hoe kom
ik, als ik daar ben, verder
Op verzoek van zijn moeder had Adriaan
Blankert geantwoord, weer zoo kort als hem
maar mogelijk was: er zal iemand" aan de boot
zijn met een rijtuig om je te halen.
Moeder had het hem gevraagd. En voor zijn
moeder .zou- hij -het .doen.
De tilburry reed schokkend enkele hobbelige
straten van het stadje door, om na een kwar
tiertje weer op de kade te verschijnen, waar nu
meer menschen waren gekomen, daar de vage
omtrekken der boot reeds zichtbaar waren.
(Wordt vervolgd).