Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES FEUILLETON 3463 WOENSDAG 29 AUGUSTUS 1928 43ste JAARGANG Uit de Pers. Het huisje aan den Zeedijk Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Het Ziekenhuisvraagstuk op de Zuid-Holl. Eilanden. Land-.en Tuinbouw. Deze Courant verschflnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND b! vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS W. BOEKHOVEN A ZONEN SOMMELSDIJK Telef.Interc.No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z?j beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. In het Ned. Tijdschrift voor Genees kunde, van 18 Augustus j.I., bespreekt J. L. C. Wortman, voorheen Genees heer-directeur te Noordgouwe, het vraagstuk der kleine ziekenhuizen. Dr. Wortman voert een warm plei dooi voor de kleine ziekenhuizen, wier bestaansrecht hij reeds vijf en twintig jaar geleden betoogd heeft. Groote waarde hecht Dr. Wortman aan het etische karakter van dit vraag stuk. Volgens hem heeft men hier niet slechts met dorre cijfers en tabellen en schijnbaar logische, wetenschappelijke motieven te werken, maar bij dit .vraagstuk moet het sterkst spreken '».de etische waarde". Hieronder ver staat hij dan een ziekenhuis, dat een woning in het groot moet zijn, waarin de geest van saamhoorigheid, liefde, toewijding en opoffering heerscht. Het moet een tweede tehuis zijn. De goede naam van een ziekenhuis is meer nog dan van de medische organisatie af hankelijk van zijn verpleegdienst. Deze stelling toetsend aan zijn erva ring te Noordgauwe, zegt Dr. Wort- mane, dat dit ziekenhuis bij de bevol king van Schouwen en Duiveland het volle vertrouwen heeft gekregen en de resultaten der behandeling gunstig zijn. De bevolking tot in alle uithoeken van het eiland kent de „faits en gestes" van het ziekenhuis. Zoodoende is het een kostbaar bezit geworden, dat een groo te ideële waarde vertegenwoordigt. Dr. Wortman komt dan ook tot een ^®tndere conclusie dan zijn collega Huls- hoff Pol. Toch geeft Dr. Wortman toe, dat de omstandigheden sinds vijf en twintig jaar geleden wel eenigszins veranderd zijn. Thans moet de medische staf ook van het kleine ziekenhuis specialistisch zijn. Maar ook deze eisch is wel te vervullen. Er moet een chirurg zijn, maar die behoeft niet in de naaste om geving van het ziekenhuis te wonen. Daarnaast moet evenwel een internist voor het kleine ziekenhuis zijn, een cli nicus, die op de hoogte is van de gang bare laboratorium-methodes en die sociaal-medische kennis heeft, zoo mo gelijk moet hij ook de „elementaire Röntgentechniek" verstaan. Een „ma nusje van alles", leider yan het bedrijf. Dan acht Dr. Wortman het noodig, dat den internist een „analiste ter assis tentie" gegeven wordt. Of zijn ideaal ook op Goeree en Overflakkee te bereiken zal zijn be spreekt Dr. Wortman niet. In het Tijdschrift van 11 Augustus j.I. komt P, A. Schalij tot een tegen overgestelde conclusie, speciaal wat Flakkee betreft. Deze arts schrijft Volkomen overtuigd, dat het voor de zieken van de Zuid-Hollandsche Eilanden en wel in dit geval Overflakkee en Goeree, het beste is, dat de chirurgische behandelingen in den ruimsten zin van het woord, die voor hen mochten noodig zijn, in Rotterdam blijven geschieden en mij ook aansluitende bij het geen dr. Hulshoff Pol daaromtrent heeft ge schreven, komt het mij voor, dat alles ge daan moet worden om datgene te verbeteren, wat de oorzaak is, dat het tijdig plaats vinden van die behandelingen in sommige gevallen zeer wordt bemoeilijkt. Ik bedoel, dat men alle krachten moet inspannen om de ver binding van het eiland met Rotterdam aan de hoogste eischen te laten voldoen. Waar nu door toevallige omstandigheden een groote som beschikbaar is en waar deze som toch is gelegateerd met de duidelijke be doeling om besteed te worden ten nutte van de zieken van Dirksland en omgeving, zou ik in overweging geven de gelden te besteden op de volgende wijze le. Zorgen voor een uitstekende verbinding. Men kan deze verkrijgen a. door het in eigen gebruik hebben (door een de gelden beheerende vereeniging) van een prima ziekenauto met standplaats Dirks land b. het in eigen gebruik en beheer hebben van een snelle, goed ingerichte boot, krachtig genoeg om het Haringvliet te bevaren, die niet afhankelijk is van bepaalde diensturen en die dus ten allen tijde (overmacht uitgel sloten) van Middelharnis naar Hellevoetsluis kan varen en voorzien is van een dusdanige inrichting, dat het bed van den zieke kan worden bevestigd zoodanig, dat deze den minsten last heeft van de bewegingen van de boot c. het in eigen gebruik en beheer hebben van een ziekenauto ter standplaats Hellevoet- sluis, die de patiënt verder brengt. 2e. Zorg dragen, dat nooit plaatsgebrek in een ziekenhuis de oorzaak kan zijn, dat een vooraf niet aangemelde patiënt niet kan wor den opgenomen. Dit kan worden bereikt door in eenige Rotterdamsche ziekenhuizen de vaste beschikking te verkrijgen over eenige (bijv. 2 a 3) bedden. Zij, die kunnen betalen, kunnen vergoeding geven voor de reiskosten en de verplegingskosten. 3e. Het bouwen van een klein ziekenhuis ter plaatse voor chronische lijders en enkele acute interen, die thuis geen verpleging heb ben, en bovendien een kleine barak voor be smettelijke zieken. 4e. Het zooveel als mogelijk is uitzenden van zieken naar herstellingsoorden. Men ziet, dat de meeningen van des kundigen uiteen loopen. Opmerkelijk is, dat Dr. Schalij in dezelfde richting wijst als wij het vorig jaar aangaven. Een uitstekende, geregelde verbin ding, speciaal voor zieken, op Rotter dam, lijkt ook ons in ieder geval noodig, hoe men overigens ook over eigen zie- kenhuisbouw moge denken. „De Drie Provinciën", het Anti-Rev. blad onder redactie van Dr. J. Severijn te Dordrecht, schrijft HET GROOTE GEVAAR. Dat is Rome zeggen Ds. Kersten en Ds. Lingbeek. En zéér velen, ook in onze omgeving, stemmen daarmee in. Zie eens, hoe .Rome groeit in macht, rede neeren ze. Roomsche ministers, Roomsche presi denten van de Kamers der Staten-Generaal, zóóveel Roomsche Kamerleden, leden van Ged. Staten, burgemeesters enz. Steeds meer nieuwe kerken verrijzen, overal komen Roomsche scho len, heel ons land wordt nog Roomsch, als 't zoo doorgaat Het is misschien wenschelijk, daartegenover eens enkele cijfers te noemen, vaststaande c ij f e r s. In 1920 35J-2 van onze bevolking Roomsch, in 1849 nog ruim 38 Een betrekkelijke achteruitgang dus van 2^z M.a.w. er zijn in ons land pl.m. 175.000 menschen minder R.K. dan er zouden zijn, indien de verhoudin gen van 1849 nog bestonden Ieder weet, dat dit niet komt, doordat in Roomsche gezinnen het kindertal over 't algemeen geringer is dan in niet-Roomsche. Integendeel. Wat is dan de oorzaak De afval, de toenemende afval van zeer velen, die misschien nog lang in naam Roomsch geweest zijn, maar zich ten slotte geheel van de Roomsche Kerk hebben losge maakt. En hoevelen zijn ook n u nog steeds in naam Roomsch'! In Amsterdam houden 50.000 Roomsch-Ka- tholieken zelfs hun Paschen niet; in Rotterdam 30.000 en in Den Haag 20.0.00. In het bisdom Haarlem nam het aantal dergenen, -die hun Paaschplicht verzuimden, in ljaar met 10.000 toe. En bij de verkiezingen stemt niet pl.m. 35 maar slechts pl.m. 30 der kiezers op Room sche candidaten. Eé negende van alle zooge naamde R.K. stemt dus op een n i e t-Roomschen candidaat, in Amsterdam zelfs een 34. m Rot terdam 1/x, in Den Haag Vs. Op welke partij stemmen deze menschen, die in naam nog R.K. zijn Ongetwijfeld voor het overgroote deel op de sociaal-democratische. Ook in den boezem der Roomsche kerk wint dus het ongeloof veld. Verminderde percentsgewijze het aantal R.K., omdat ze in grooten getale tot o n s overkwamen het zou ons verblijden. Nu verheugt ket ons niet. Maar het feit is onweersprekelijk. Het ongeloof tapt ook de Roomsche kerk veel bloed af. Vooral ook door. de gemengde huwelijken. In 1927 huwden in Amsterdam 1936 Roomschen met Roomschen, 1568 Roomschen met niet-Roomschen Het is waar, Rome is nóg een macht in ons land, een geweldige macht. En die macht staat op kerkelijk erf veelszins niet naast, maar tegen over ons. Maar een gemeenschappelijk ge vaar bedreigt èn Rome èn ons. 't Gevaar van 't ongeloof, den wereldzin, de toenemende on verschilligheid op religieus gebied, 't moderne heidendom. Wie dat gevaar ziet, zoekt naar wat alle geloovigen samenbindt. Samen bindt in den strijd tegen Christus' kerk, tegen ongeloof y revolutie. En de geloovige Protes tant behoeft zich in ons land daarbij niet te laten terughouden door vrees voor Rome's overmacht. Omdat die niet bestaat. Wie voor Rome vreest op grond van de toeneming van Romes macht, ziet spoken. De cijfers spre ken in dit opzicht een zeer duidelijke taal. „De Standaard" schrijft HET KELLOGGPACT. Heden is te Parijs het z.g. Kelloggpact ge- teekend. Daar is de laatste dagen nog al wat over te doen geweest, vooral ook in verband met het accoord, dat tusschen Engeland en Frank rijk tot stand kwam in zake de vlootbouw. Het wordt een gewoon mensch bij al deze dingen wel eens zonderling te moede. Men maakt zich op om den oorlog uit te bannen. Maar tegelijkertijd hoort men allerlei geruchten, die met voortgaanden bewapeningsijver ver band houden. In Duitschland werd een pas gevormd Kabinet in zijn bestaan bedreigd, wijl de socialistische ministers zich neergelegd heb ben bij een door den vorigen Rijksdag genomen besluit in zake den bouw van een gepantserden kruiser. Frankrijk en Engeland sloten een over eenkomst, die in de Vereenigde Staten tot on gerustheid en ontstemming aanleiding gaf. Italië verkondigt luide, dat het, als Middellandsche- Zee-mogendheid, voortgaat met uitbreiding zijner scheepsmacht. En dat alles ondanks de plechtigheid van heden, waarbij men verklaart van een aanvallenden oorlog te willen afzien. Men zou zoo zeggen, dat, als er geen aan- v a 1 s oorlog te duchten is van Amerika, Enge land, Frankrijk, Duitschland, Italië, Japan en er zullen nog wel meer landen, wellicht ook Rusland, tot het pact toetreden dan is het met den oorlog zelf gedaan. Want waar de aanval ontbreekt, vervalt de verdedi ging vanzelf. Men moet dus wel aannemen, dat het geloof in de beteekenis van het Pact, bij de onderteekenaars niet al te hecht is. Toch ontzeggen we daarom aan deze dingen niet alle beteekenis. Ze moeten dienst doen en ze doen dat ook om de werkelijke pogingen tot gelijktijdige bewapeningen voor te bereiden. Ze beïnvloeden den volksgeest in een goeden zin. Daarin ligt ook de waarde van het Pact, dat heden te Parijs onderteekend werd. DE LANDBOUW-ONDERLINGE. De maandelijksche gr'oei van de Landbouw- Onderlinge en de Tuinbouw-Onderlinge, Op 1 Augustus 1928 trad per provincie het hieronder vermelde aantal landbouwers als lid der L. O. toe Provincie Aantal. Loon. Groningen 7 4.000.— Friesland 15 9.335.— Drenthe 20 10.502.— Overijsel 11 8.487.— Gelderland 12 5.787.— Utrecht 3 2.416.— Noord-Holland 8 11.829. Zuid-Holland 14 12.713 Zeeland 7 3.911 Noord-Brabant 1 4.500. Totaal 98 73.480.— Per 1 Augustus traden als lid der T. O. toe 20 werkgevers, uitbetalende aan loon 20.478. Sedert 1 November 1927 vermeerderde het aantal leden bij de Landbouw-Onderlinge met 1326, uitbetalende 1.307.751.loon bij de Tuinbouw-Onderlinge met 366, uitbetalende 455.476.loon. De Secretaris van de P.O.C. Overflakkee, A. W. KEIJZER. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT, (le helft September). Nadruk verboden). September de r is weer in de maand en dit zegt ons, dat de Zomer ten einde spoedt. Wat volstrekt niet zeggen wil, dat de arbeid in den hof is afgeloopen; integendeel: er is nog zeer veel en van allerlei te doen. Om te beginnen in den moestuin: Wilt ge in 't voor jaar bloemkoolplanten hebben, zoowel voor den bak als voor den kouden grond, dan moet ge thans zaaien. Zooveel mogelijk moet ge soorten zien te krijgen, welke laag bij den grond blijven, z.g. kortbeen; vooral voor den bak is dit aan te bevelen. Zaai vooral niet vóór dezen tijd, ongeveer begin 2e week dezer maand; het gebeurt n.l. wel eens, dat in de te vroeg gezaaide plantjes, te vroeg kleine kooltjes komen, ge hebt er dan niets aan; het schadelijkst is dit voor hen, die op de bakken of onder glas telen. Men zaaie thans 'de bloemkool buiten volstrekt niet onder glas: hetzij vóór den bak of op een warm plekje in den hof. Niet te dik zaaien, bij een ruimen stand ver krijgt men stevige gedrongen plantjes. Over het zaaien van s 1 a schreven we al: hoe en waar gezaaid moet worden. Thans iets over het in den bak zetten. De oude aarde, welke zich in den bak bevindt, moet geheel verwijderd en door nieuwe zuivere bladaarde vervangen worden, want het voedsel in de aarde is door de vruchten of groenten, die er gedurende den Zomer in geroeid zijn geheel uitgehaald. Men door H. ZEEBERG. 16) De jongen gaf geen antwoord, maar kleurde. „Nou, vader", zei de boerin, „óf hij buiten geweest is. Hij liep op de put." „Maar jongen, moet je er doorzakken Het ijs is immers nog niet sterk genoeg. Wacht daar nog maar een paar dagen mee, hoor. Als het goed is, mag je schaatsen leeren rijden, 'k Zal ze morgen uit de stad meebrengen". „Fijn zei Evert, die blij was, dat het zoo goed afliep. Hij had een geduchten uitbrander verwacht. Hét was tot na 't avondeten, dat de boerin haar nieuwsgierigheid bedwingen moest. Adri- aan Blankert wilde er niet over spreken, zoo lang de kinderen er bij waren. Maar toen was hij even met zijn vrouw alleen. „Moeder heeft een brief gekregen, "Martje, van een dochter van Marie", zeide hij. „Dat mag ook wel in de courant", merkte zij op, ten hoogste verbaasd. „Wat had die te schrijven „Ja, het wordt al gekker. Die wil eenigen tijd bij moeder komen logeeren, omdat zij in een andere omgeving moet wezen". „Heb ik van mijn leven 'Ze is zeker zenuw ziek Dat zijn al die stadsnufjes. Lekker eten en drinken, uitgaan en pret maken, dansen en weet ik wat meer. 't Is wel om zenuwachtig te worden. En dan moeten de schepsels naar ■een andere omgeving. En dan is Grootmoeder goed. Moeder vindt het natuurlijk goed vroeg zij. „Natuurlijk vroeg Adriaan Blankert. „Had je dat dan gedacht „Vanzelf, 'k Had niet anders gedacht. Vindt zij het dan niet goed „Ja, 'k heb beloofd, te zullen schrijven, dat het goed is". „Dacht ik wel. Net iets voor moeder". „Zou jij het doen, Martje „Och, moeder is oud, Adriaan. Geef haar maar wat toe". „Dat is geen antwoord op mijn vraag". ,,'t Is zoo moeilijk, Adriaan. Een moeder is een moeder, hé Zij hoopt altijd nog, dat het met Marie in orde komt". .Geloof jij daar iets van „Je kunt het nooit weten". „Wat mankeert je nou 'k Heb moeder eerst aangeraden, te weigeren en gezegd, dat jij er ook zoo over dacht". ,,'k Weet het niet, of het wel verstandig zou zijn om te weigeren. Het zet maar kwaad bloed". „Dat kwade bloed is er toch al. Daar heeft Marie wel voor gezorgd. Ik begrijp je niet". „Omdat je geen moeder bent, Adriaan. Je weet, dat ik het schandelijk vind, zooals Marie gehandeld heeft. De straf zal zij dan ook wel krijgen, als ze niet verandert. En nu maar, zonder meer haar dochter te laten schrijven en te vragen, of die komen mag, het is een schan daal, in één woord. Er stond immers niets bij zonders in dien brief „Niets bijzonders. In een paar jaar geen letter aan moeder geschreven en nu dit verzoek 'k Zou het wel weten. Zij kwam niet in mijn huis, vóór ze haar moeder op de knieën om vergeving had gevraagd 1" Adriaan Blgijke^t wond zich op, als hij er aan dacht. Te meer, omdat hij ditmaal, teé/è'A zijn verwachting, in zijn vrouw niet een bond- genoote had. Zijn vrouw was zoo wijs, om verder te zwijgen. Er kwam nog wel eens een gelegen heid, dat zij verstandig met hem praten kon. Zij moest haar schoonmoeder gelijk geven. Wie weet, of de verhouding niet veranderde, al zou die dan niet bepaald hartelijk worden. Voor moeder was het te hopen. Van Marie was zij niet een groote vriendinZij kon dat trotsche in haar niet uitstaan Adriaan Blankert mokte even. Maar dan zeide hij: „Komaan, 'k heb moeder beloofd, dat ik schrijven zal. Dat moet dus maar". „Heb je den brief?" „Neen, die heeft moeder. Maar wel de en veloppe met het adres". „Wat moet je schrijven „Dat het goed is, dat zij komt", antwoordde hij laconiek. „Maar wie is het eigenlijk De oudste of de jongste? Er zijn er immers twee?" „Twee kinderen zeker. Misschien wel meer. Wie zal het zeggen „Natuurlijk twee. Anders hadden wij dat wel gehoord". „Zij schrijven nog al veel", spotte hij. „Ik begrijp moeder niet. Ik zou terug schrijven „als je moeder eerst eens hier komt praten, dan kunnen we verder zien". Maar nu Zonder meer schrijven, dat het goed isIk zou ze krijgen". „Je weet wel, dat moeder zachtzinnig van aard is, Adriaan. We mogen toch geen kwaad met kwaad vergelden „Dat heeft zijn grenzen", bromde Adriaan Blankert. „Marie moest zich schamen. Daarmee uit". Uit het kabinet haalde de boer schrijfpapier, pen en inkt, omdan met groote, min-fraaie let ters het adres op de enveloppe te zetten. De brief was zoo kort mogelijk. Hij schreef: Aan Lia van Meersma. Je 'brief heb "ik" ontvangen. Ik vind het. goed, dat je komt. Schrijf maar wanneer en hoe. Je grootmoeder. Zijn vrouw las het briefje. „Kouder kan het wel niet", zeide zij. „De lust zal zoo het meisje wel vergaan om te komen". „Dan blijft zij maar weg", zei Adriaan Blan kert met harde stem. HOOFDSTUK VII. Het oude, vervallen provinciestadje lag aan een breeden zeearm. Een lange haven een stoomboot deed er twntig minuten over ver bond de plaats met dien zeearm, waarop het, als de Noordzee haar golven opjoeg, soms ge ducht spoken kon. Het was zes uur in den vroegen winteravond. Het vriezende weer had het water uit de haven naar zee gedreven. Het wilde niet met de ge tijde bewegingen zooals anders. Wel was er beweging in het water. Op tijd was het hoog en op tijd was het laag water, natuurlijk, dat was de ijzeren wet in de natuur, maar er zat niet de drang van anders in. Dat doet de vorst, zeiden de menschen. En zij hadden gelijk. Het was, hoe vroeg in den winter het ook was, blijven vriezen. In de lange haven dreven hier en daar ijsschotsjes. Als het zoo doorging, vreesde men, dan zou binnen niet al te langen tijd de stoomboot ,die driemaal per week naar de groote handelsstad voer, moeite hebben om de haven te verlaten of er binnen te komen. Maar zoover was het nu nog niet. Op de kade liepen reeds de menschen, die aan den stoombootdienst verbonden waren, te ijsberen, toebereidselen makend, om straks in allerijl de boot, die, als steeds, volgeladen zou zijn met vrachtgoed, te gaan lossen. Hun oogen tuurden zoo nu en dan naar het havenhoofd, waarop een vuurbaak stond, die zijn licht spreidde over den zeearm. Ieder oogenblik kon de boot in de haven draaien. Een lichtje, hoog in den mast, zou,-.nu de duisternis belette de omtrekken van de boot te zien, haar aanwezigheid verraden. Uit één van de straten, die op de kade uit liepen, kwam een tilburry aangereden, een hoog rijtuig op twee wielen, juist groot genoeg voor twee menschen. Het vehikel was bedekt met een groote, leeren kap, van achteren en op zij geheel dicht, van voren open. Bij de vaste aanlegplaats van de boot ge komen, hield het paard stil en de voerman boog zich buiten de leeren bekaping, om een vraag te stellen aan een man, die kwam aangeslenterd, de handen diep in de zakken vanwege de koude. „Is de boot nog niet in het zicht?" vroeg Adriaan Blankert. „Zij zal zoo de haven indraaien". „O, dan rijd ik nog maar wat om. Dank je". De leidsels werden even aangetrokken en de tilburry ging verder, 't Was veel te koud, om stil te staan èn voor den voerman èn voor het paard. 't Was omdat zijn moeder het hem gevraagd had. Anders had Adriaan Blankert er geen oogenblik aan gedacht, des avonds kwart over vijf, in deze strenge koude, Bles voor de tilburry te spannen en naar de stad te rijden, om de dochter van Marie te gaan halen, die met de boot zou medekomen. Er was spoed achter gezet. Bijna per om gaande was antwoord gekomen, bij moeder, op zijn korten brief. Het antwoord was weer ge schreven door het meisje. Zij was heel blij, dat ze komen mocht. Papa had het even onder zocht. Dan en dan ging er een boot, die on geveer zes uur zou arriveeren. Maar toen werd het schrijven een hopelöoze vraag: hoe kom ik, als ik daar ben, verder Op verzoek van zijn moeder had Adriaan Blankert geantwoord, weer zoo kort als hem maar mogelijk was: er zal iemand" aan de boot zijn met een rijtuig om je te halen. Moeder had het hem gevraagd. En voor zijn moeder .zou- hij -het .doen. De tilburry reed schokkend enkele hobbelige straten van het stadje door, om na een kwar tiertje weer op de kade te verschijnen, waar nu meer menschen waren gekomen, daar de vage omtrekken der boot reeds zichtbaar waren. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1