RIIIA1IBEII OLLEII EIDOEKED voor de Zuidhollandsche en Zeenwsche Eilanden. ti Capes, s, Jurkjes, anielties ant een Sieraad I lio Salonnn Antirevolutionair Orgaan idsche Singel 230 IN HOC SIGNO VINCES OER FEUILLETON LEZEN. i No. 3461 WOENSDAG 22 AUGUSTUS 1928 43ste JAARGANG ERDINQ straat 175 TERDAM Gemeenteraad. Het huisje aan den Zeedijk „DE DUIF" ■nu iciliDtOMmnrM AGAZI ?N alleen htbak Ooievaar toonen U de volledige geheel afzonder- e afdeeling. reide sorteering anaf 3.95 W. BOEKHOVEN 2SONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. geschikt voor autjes in den uiermand. enhouwerij 3,175 - R'dam enten zooals 2 racht compleet Ches- g en solide 55.00, ement bestaande enkast voos* den eaux, Schrijftafels en eubileering. Bezoekt" ij niet alleen de öeste van Uw Eerste Nederlandsche i lage prijzen Rotterdam. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b|| vooruitbetaling. BUITENLAND b? vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No, 2 ADVERTENTIËN 2Ü cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing, Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zQ beslaan. Advertentign worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. „GEEN JACHT" INQUISITORIALE KETTER- TELEF. 1005 en 1946 Het orgaan der S. G. P. schreef de vorige week over art. 36. Dit blad geeft aan de door de Gereformeerde Kerken geschrapte clausule: „om te weren en uit ite roeien alle afgoderij en valschen gods dienst; en het rijk des Antichrist te gronde te werpen", de volgende uitlegging „In deze zinsnede wordt de roeping der Overheid tot de eerste tafel van Gods Heilige Wet uitgedrukt. De openbare beeldendienst (processies), de openbare Roomsche eere- dienst, het toelaten van vergaderingen, waar het atheïsme en allerlei andere Godonteerende „ismen" worden gepropageerd en zooveel meer mag de Overheid volgens deze zin snede in haar gebied niet dulden. Met het verdere blijkt, dat ze alleen de Gereformeerde religie moet beschermen en toelaten. Kort en goed, de Overheid is in de uitvoering van haar taak gebonden aan Gods Woord, aan -Zijn Wet, zoowel aan de le tafel als aan de 2e tafel". O.i. is deze uitlegging wel wat aan de zwakke kant. Onze vaderen bedoelden met het „weren en uitroeien" het weren en uitroeien desnoods met den sterken arm, met het zwaard der overheid. Deze gedachte was in die dagen algemeen. Roomschen en Lutherschen en Calvinisten dachten er zoo over. Trouwens dat geeft de schrijver in „De Banier" later zelf toe, als hij weergeeft hoe Voetius daarover dacht. Maar hoe is daarmee nu te rijmen, wat hij zegt: „Wat naturlijk niet beteekent, dat onze vaderen consciëntiedwang wilden, neen, verre van dat. Ieder was vrij te gelooven wat hij wilde. Geen inquisitoriale ketterjacht dus, geen dwang tot een ander geloof". Met deze laatste woorden wordt aan art. 36 weer een andere uitlegging gegeven dan onze lederen er mede bedoelden. Weren en uit- .oeien van valsche godsdiensten en het ten gronde werpen van het Rijk des Antichrist door den sterken arm der Overheid, kan niet zonder inquisitoriale ketterjacht en zonder consciëntie dwang plaats hebben. Men kan het keeren zooals men wil, maar dat is de eenige beteekenis die art. 36 toelaat. En het is gevaarlijk den weg van de S.G.P. op te gaan en het artikel naar onze heden- daagsche opvattingen uit te leggen. Men bedenke, dat art. 36 een deel is van de Gereformeerde geloofsbelijdenis. Wanneer men één artikel mag verwringen naar hedendaagsche toestanden, mag men zal men consequent zijn die praktijk ook op andere artikelen, b.v. die handelen over f Gods Woord, God Drieëenig, Christus' eenige Offerande, Rechtvaardigmaking enz. toepassen. En aldus zou men ten slotte met dergelijke vrije uitlegging zelfs de ethischen en de modernen er wellicht nog toe kunnen krijgen onze con fessie te onderteekenen. Op die manier gaat men een gevaarlijken weg op. Het is wel te begrijpen hoe men er toe komt. Oók dér S. G. P. is het onmogelijk de his torische beteekenis van art. 36 te handhaven, en daarom gaat men er een uitlegging aan geven, die meer in het raam van onzen tijd past. Maar op die wijze maakt men onze Ge reformeerde confessie tot elastiek. En bovendien, men worstelt met dit artikel zonder noodzaak. De bedoelde passage is in strijd met Gods Woord. Gods Woord laat geen dwang in geloofs zaken toe. Zuiver is daarom het standpunt der Anti- Rev. partij, die, in het voetspoor van vooraan staande Gereformeerde Godgeleerden als pro fessor Rutgers, Noordzij, Lindeboom, Biester- veld, enz., de woorden uit art. 36 aan Gods Woord getoetst heeft en als onschriftuurlijk heeft geschrapt. Het is een standpunt, dat trouwens reeds vóór die schrapping praktisch werd ingenomen door mannen als de Brusselsche predikant Merle D' Aubinge, de geestelijke vader van Groen van Prinsterer, Groen van Prinsterer zelve, om niet te spreken van Gereformeerde staatslieden en theologen van vroegeren tijd. Men eert de Gereformeerde confessie oneindig veel meer door haar te toetsen aan Gods Woord, dan haar te rekken en te wringen naar hedendaagsche mogelijkheden. VERGADERING van den Gemeenteraad van MELISSANT op Vrijdag 17 Augustus des nam. 3 uur. Afwezig met kennisgeving de heer J. Sieling. De VOORZITTER, burgemeester Visscher, opent de vergadering met gebed, waarna de notulen der voorige vergadering worden voor gelezen en onveranderd worden vastgesteld. Van Ged. Staten is bericht ontvangen, dat in gevolge de wet van 24 Mei '97 de bijdrage voor deze gemeente over het-4oopende jaar is vastge steld op 3269.86. Van hetzelfde College is bericht ingekomen, dat het de gewijzigde verordening op de brand weer ontvangen heeft. Idem, van hetzelfde college, dat de wijziging der gemeentebegrooting is goedgekeurd. De kas van den gemeente-ontvanger is nage zien en in orde bevonden. In kas was 1967,38. De heer W. Keur bericht dat hij zijn benoe ming tot lid der commissie tot wering van schoolverzuim niet aanneemt. Al deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen. Van den Ned. Bond van Politiepersoneel is verzoek ingekomen om subsidie voor de politie- vakschool. Op voorstel van B. en W. wordt besloten hierop afwijzend te beschikken. B. en W. bieden den Raad de gemeenterekening over het dienstjaar 1927 ter voorloopige goed keuring aan. De gewone dienst sluit in ontvang sten met 65065.29J-jj, in uitgaven m. 55911.96 alzoo een batig slot van 9153.33J/;. De kapitaaldienst sluit in ontvangsten met 13099.39 in uitgaven met 12586.62J^. Batig slot van 513,761/2. De VOORZITTER vraagt de commissie belast met het onderzoek dezer rekening rap port van haar bevindingen uit te brengen. De heer VOGELAAR (A.R.) zegt namens de commissie, bestaande uit de heeren Voge laar, Kort en Struijk dat zij de rekening heeft nagezien en alles in orde heeft bevonden. Zij adviseert tot voorloopige goedkeuring. Aldus wordt met algemeene stemmen besloten. Eveneens adviseert de commissie de reke ning van het burgerlijk armbestuur goed te keu ren. De heer Vogelaar heeft hier nog wel een kleine opmerking maar wil hierop in de rond-, vraag terugkomen. Conform wordt met algemeene stemmen be sloten. De zangvereeniging „Concordia" verzoekt gebruik te mogen maken van een der lokalen der openbare school, voor repetitiën van het kinderkoor. B. en W. hebben hierover het advies inge wonnen van. het hoofd der school, den heer Backer. De heer Backer heeft B. en W. bericht, dat het hem- spijt te moeten adviseeren het lokaal niet af te staan. Hij heeft ernstige bezwaren te gen toelating van een kinderkoor. Reeds nu is er steeds een streng en voortdurend toezicht zijnerzijds noodig om eenigszins een goede orde te bewaren. En hij heeft ook buiten de school uren toch reeds zijn handen vol, zoodat hij bezwaar moet maken dit er nog bij te nemen. De kinderen maken veel lawaai en de rust en de gezelligheid in de omgeving der ambst- woning wordt door al die repetities niet ver hoogt. Reeds eer heeft de Raad afwijzend op het verzoek van het kinderkoor beschikt en de ervaring leert, dat klein en groot het hoofd der school als „de baas van het plein" aanzien. Wanneer er nu ook kinderen toegelaten worden staat hij onmachtig tegenover de dorpsjeugd. Zijn prestige zal weg zijn. Reeds nu zien de kinderen hem aan met oogen die zeggen: „wat doe je me 7" Bovendien acht de heer Backer dat een kinderkoor onnoodig is. De VOORZITTER deelt mede, dat B. en W. het 't beste vinden deze zaak aan den Raad zelve ter beoordeeling over te laten. De heer KORT (C.H.) vraagt waarom B. en W. geen prae-advies geven. Juist in deze zaak acht spr. een prae-advies van B. en W. dringend noodig. B. en W. kunnen met de toestanden in alle finesses op de hoogte zijn, beter dan de Raad. De VOORZITTER zegt, dat de Raad een jaar of vier geleden besloten heeft geen kinder koor toe te laten, daarom wil spr. het liever ook'nu aan en Raad overlaten. Bovendien is spr. in deze zaak juist niet met de finesses op de hoogte. Spr. krijgt den indruk, dat er twee partijen zijn en gelooft, dat het hard tegen hard gaat. Dat is wel treurig. Maar hoe het precies in elkander zit weet spr. niet en daarom wil hij zich liever afzijdig houden en den Raad zelf laten beslissen. De heer KORT blijft bij zijn meening, dat het gewenscht ware geweest, dat B. en W. in deze zaak met een prae-advies waren ge komen. Er moet geen persoonlijke kwestie van gemaakt worden. Het moet zakelijk behandeld worden. Spr.'s meening is, dat als de Raad de avonden voor de verschillende vereenigingen heeft vastgesteld en er later andere vereenigin gen bij komen, opnieuw de tijstippen moeten worden vastgesteld. Spr. stelt voor, dat B. en W. deze 'zaak nog eens nagaan en met een lijstje komen. Spr. wil een kinderkoor niet te genwerken en is voorstander van onderwijs aan groot en klein. Maar spr. heeft er bezwaar in, dat kinderen 's avonds in donker op straat loopen. Daarom zou spr. een tijd voor het kinderkoor willen vaststellen. Vooral voor den winter b.v. 's namiddags. De VOORZITTER zegt, dat hij den heer Kort het lijstje zoo wel geven kan. De mu- ziekvereeniging heeft Maandags- en Donder- dagsavondd de beschikking over het lokaal, de zangvereeniging „Concordia" Dinsdag- en Vrij dagavond en het Mannenkoor Woensdagavond. Het kinderkoor zou dan Dinsdagavond kunnen krijgen. Maar daarom gaat het hier niet. De vraag is of de Raad er in toestemt, dat het kinderkoor wordt toegelaten. De heer! VOGELAAR is het grootendeels met den heer Kort eens. Waarom komen B. en W. niet met een prae-advies. De voorzitter zegt zelf, dat er personen tegen elkander over staan. De VOORZITTER zegt: ja, dat heb ik hooren zeggen. De heer VOGELAAR merkt op: dan is U goed ingelicht. Het is hier een persoonlijke veete, eigenlijk een vuile zaak. Maar waarom moet de Raad dat nu uitwerken Moet men in den Raad nu ook tegenover elkander komen te staan Spr. had liever, dat B. en W. den knoop doorgehakt hadden. De VOORZITTER zegt, dat het de bedoe ling is, dat de Raad zelf deze zaak recht zet. De heer VOGELAAR neemt het stanpunt in, dat de Raad vroeger innam. Het is niet goed, dat de repetities van een kinderkoor direct door die van een koor van volwassenen Wórdt opgevolgd. Deze leeren helaas vaak dingen van grooten, die ze niet moeten kennen. Dat was de reden waarom de Raad het toen afwees. Maar als er nu een anderen avond gegeven wordt, staat het anders. Het verwon dert spr., dat B. en W. advies aan den heer Backer gevraagd hebben. Een week of drie geleden heeft de voorzitter van den heer B. een briefje gekregen, waarin deze uiteengezet heeft, dat hij tegen het toelaten van een kinder koor was. De voorzitter wist dus, dat de heer B. er tegen is, waarom dan nog eens om advies gevraagd Spr. respecteert de meening van den heer B„ maar wenscht hier niet bij de gratie van den heer B. te zitten. Als het lokaal leeg staat, wat is er dan tegen het te geven De VOORZITTER zegt, dat de raadsleden niet aan den leiband van den heer B. behoeven te loopen. De Raad kan zelfstandig oordeeen en besluiten. Maar er is toch niets tegen, dat de meening van den heer B. gevraagd wordt De heer VOGELAAR zegt, dat de Christe lijke school ook verscheidene vereenigingen her bergt. Maar hierover wordt niet het hoofd der school geraadpleegd. Dat zijn zaken van het bestuur. Zoo behoort het ook bij het openbaar onderwijs te wezen. Als het gaat over de be noeming van een onderwijzer, dan is het goed het hoofd te raadplegen. Dat zijn onderwijs zaken. Maar de beschikking over ledige school lokalen gaat buiten het hoofd om. Het kan heel goed zijn, dat het hoofd last van dë drukte heeft, maar dan moet hij consequent zijn en zich tegen alle zang en muziek verzetten, maar niet speciaal het kinderkoor tegenwerken. De grooten zullen daar wel eens meer kwaad doen dan de kindaren. De VOORZITTER stemt dit laatste toe. Ook hij gelooft, dat er met de grooten wel eens wat meer gebeurd is. De heer VOGELAAR berekent, dat er nu vijf vereenigingen zijn en stelt voor ze elk één avond te geven. Dan is de zaak klaar. De VOORZITTER zegt, dat er geen tekort aan avonden is. Daarover loopt het niet. Maar de vraag is: moet het kinderkoor toegelaten worden De heer VOGELAAR is er voor. De heer KORT ook, op voorwaarde, dat de kinderen 's winters niet in donker op straat loopen. De heer VOGELAAR voelt hier ook veel voor en vraagt- of het kinderkoor niet den Woensdagmiddag kan krijgen. De VOORZITTER zegt, dat dit wel gaan De heer STRUIJK (S.G.P.) is het ook met den heer Vogelaar eens. De Christelijke school herbergt ook verscheidene vereenigingen. Dat is een zaak van het bestuur. Spr. vindt, dat de heer B. wel een' beetje aanmatigend optreedt. Hij is verder gegaan, dan het een onderwijzer betaamt. De heer KORT is het met dit laatste niet eens. Wethouder VAN BEEK (neutraal) zegt, dat wil men den vrede bewaren, het 't beste is het kinderkoor niet toe te laten. Spr. adviseert dit met het oog op hetgeen er gepasseerd is. Spr. keurt het af zoo laag te spreken van het hoofd der school. Het valt niet mee iederen avond midden in "al die herrie en lawaai te moeten leven. De heer B. is uit gejouwd. Bovendien keurt spr. het optreden van het kinderkoor af. Men heeft gebruik ge maakt van de school zonder toestemming te hebben. Er zijn dingen gebeurd, die niet zijn goed te keuren, of het een openbare of een christelijke school is, dat is voor spr. hetzelfde. De heer STRUIJK vraagt wat er dan wel gebeurd is. De heer VOGELAAR vraagt wie er „uit gejouwd heeft". ert de modernste res voor Lisse materiaal door H. ZEEBERG. minderwaardige kwali. apok. en Veerenbedden, end en goedkoopst adres. 17.—, 22.—, 25.—, en hooger uten Ledikanten vanaf f 10.— minderwaardige kwaliteiten ADRES tQ para daken cadeau 14) Na dit tweegesprek, gevoerd in onvervalscht dialect, dat niet beschaafd klonk, vervolgde Blankert zijn weg en naderde het huisje aan den voet van den dijk. Hij stootte het hekje open, juist toen uit de verte, van de torenklok van het dorp, twee sla gen door de ijle lucht weerklonken, twee uur in den middag. Het kiezel kraakte onder zijn groote klompen, toen hij, langs het huisje loopend, de achterdeur bereikte, waarvan hij de ijzeren klink oplichtte, om daarna door het kraakzindelijke keukentje en over den cocosmat in het gangetje zijn klompen had hij buiten van de voeten gedaan in het vertrek te komen, waar een behaaglijke warmte heerschte. De pot van de sleekachel stond rood. Een groote Cypersche kat spinde tevreden. In den rieten leunstoel, terzijde van de kachel, tegen het kabinet, zat een oude vrouw, die, op het geluid dat zij vernomen had, naar de deur keek. „Moeder", zei de binnenkomende. „Adriaan." „Hoe is het moeder t Gaat wel jongen, 'k Was een beetje ver kouden. Maar 't is gelukkig weer over. 't Is nou gezond weer. 't Kwam van den regen en den mist, verleden week." „Ja moeder. Nou vriest het, dat het kraakt. Maar je hebt het hier lekker warm. Ik doe mijn jas uit." Dan zette de man zich op een stoel bij de kachel, met zijn armen leunend op het "hekje. „Thuis goed Adriaan „Ja moeder, alles goed. De groeten. Evert wilde mee, maar Martje vond het beter van niet. We zouden Zondag allen uit de kerk komen. Als je tenminste niet gaat.' ,,'k Zal wel kunnen Adriaan", zei de oude vrouw met besliste stem. „Wees voorzichtig, hoor moeder. We zouden je nog graag jaren houden." „Dat bepaalt de Heere, jongen. Als ik goed ben ga ik naar de kerk, dat weet je wel." „Ja moeder." Het was stil in het vertrekje. Op de tafel, vlak vóór de oude vrouw Blan kert lag de Bijbel open. Een bril lag er op. De man keek naar zijn moeder. Het was, of ze niet was als anders. Hij vond haar bleek zien, veel bleeker dan gewoonlijk. Zenuwachtig vouwde zij de handen, om die dan onmiddellijk weer te ontvouwen. Haar oogleden-knipperden. „Wat is er moeder vroeg hij met bezorgde stem. „Ben je niet wel Wat is er „Ik ben goed, Adriaan. Maar 't is toch goed, dat je gekomen bent. 'k Heb vanmorgen een brief gehad." „Een brief vroeg hij verwonderd. Dat gebeurde hier niet vaak. Tweemaal in de week kwam Geurts, de brievenbesteller, met een courantje. Maar een brief was een hooge zeldzaamheid. Daarom vroeg Adriaan Blan-' kert, ten hoogste verbaasd: „Een brief moeder „Ja, je moet hem maar even lezen", zei de oude vrouw, stond moeizaam uit haar leunstoel op en haalde van tusschen het titelblad van den op tafel liggenden Bijbel een couvert te voorschijn, dat zij haar zoon overreikte. Hij las langzaam het adres. „Van wie is de brief, moeder vroeg hij dan. „Dat is mooi geschreven", voegde hij er bewonderend bij. „Van een dochtertje van Marie", antwoordde Vrouw Blankert, die weer zitten ging. Opeens ging den boer een licht op. Daarom was moeder zoo in de war 't Was anders de moeite niet waard, vond hij stug. „Van Marie Wat kan die te schrijven heb ben „Van haar dochter. Lees maar eens even." Adriaan Blankert haalde den brief uit het couvert. Hij had er wat moeite mee, want het was een gevoerde enveloppe. Dan snoof hij den neus op. „Wat ruikt dat ding gek", merkte hij op. „O, zeker odeur, of hoe noemen ze dat ook Je kan wel zien waar de brief vandaan komt. Niets voor ons." N Zijn moeder gaf geen antwoord. Daarop begon de boer te lezen. Hij moest er voor bij het raam gaan staan, want midden in het vertrek begon het al donker te worden. Hij las Beste Grootmoeder. U zult wel verwonderd zijn, een brief van mij te krijgen. Ik heb u nooit geschreven, om dat Mama het altijd deed. Maar ik zit nu in zoo'n moeilijk geval, dat ik uw hulp kom in roepen, in de hoop en in het vertrouwen, dat U toestemming zult geven. Ik zou nameijk gaarne eenigen tijd, als het mag den heelen winter over, bij U komen lo- geeren. Het is voor mij noodzakelijk, dat ik eens in een handere omgeving kom. Waarom, dat zal ik u wel vertellen, als ik komen mag. Toe, het mag wel hé Papa en Mama vinden het goed, dat ik U dit vraag. Als U schrijft dat U het goed vindt kom ik al heel gauw. En ik geloof wel, dat ik het met li vinden-kan. Ik zal,,niet lastig zijn,, hoor, Grootmoeder. Eigenlijk zou ik wel uitvoerig willen schrijven waarom ik zoo gaarne van huis wil, maar het is beter, dat ik U dat vertel. Dan begrijpt U het misschien beter. Ik hoop nu maar, dat U toestemming geeft. Dan ben ik gauw bij U. De groeten van Papa, Mama en Uw nichtje LIA VAN MEERSMA. Toen Adriaan Blankert den brief langzaam gelezen had, begon hij opnieuw. Dan keek hij, zonder een woord te zeggen zijn moeder aan. „Van een dochter van Marie, Adriaan", zei- de zijn moeder, veelbeteekenend. Het kwam hem voor, dat door haar stem een vroolijke toon klonk. En die hinderde hem. „Je zult toch zeker terugschrijven, dat je haar niet gebruiken kunt?" vroeg hij. „Waarom zou ik zulk een leugen schrijven, Adriaan vroeg zij eenvoudig weg. „Wel nu nog mooier barstte hij los. „Maar moeder tochWat mankeert je nouNooit, nooit meer hooren wij iets van Marie. We zijn te min voor mevrouw Meersma. En nu zou je zoo maar schrijven, dat haar dochter welkom is! Zij moet in een andere omgeving zijn", hij wierp een blik in den brief, „schrijft zij. Nu laat ze dan gaan. Als ze maar niet hier komt't Is me wat moois Altijd laten ze ons links lig gen. En nu hebben ze ons noodig, ja, nu zijn wij goed. Ik zou kort en krachtig terugschrijven, moeder, dat je haar niet hebben kunt. Martje denkt er ook zoo over." „Dat kan wel, Adriaan, al geloof ik het nog niet. Ik was blij dat je kwam. En toch was ik bang. Ik verwachtte, dat je zoo zou spreken. Marie zit jou nog altijd dwars", sprak de vrouw met zachte treurige stem. „Maar, moeder, dat spreekt toch vanzelf. Zij is hier tegen den zin van vader en moeder weg gegaan. Zij trouwde, tegen den zin van vader en moeder, met dien mijnheer Van Meersma. Een paar maal in al die jaren is zij eens wezen kijken, heel in het begin. Maar dat werd al minder, tot er nu in enkele jaren niets van haar vernomen wordt en op je brieven toen kreeg je niet eens antwoord. En daaropeens komt haar dochter vragen, hier nota-bene den heelen winter te mogen komen logeeren, niets doen natuurlijk. Ik zou ze feestelijk bedanken, nu weet je, hoe ik er over denk". Adriaan Blankert sprak opgewonden. Van toorn flikkerden zijn oogen. De oude vrouw bleef kalm en liet hem rus tig uitrazen. Dan klonk weer haar zachte, sympathieke stem: „Zoo moet je niet spreken, Adriaan. Ik geloof, dat dit een begin van gebedsverhooring is. Je weet, hoe ik dagelijks den Heere bid, om Marie weer terecht te brengen. Dat Lia dit schrijft is een goed teeken, Adriaan. 'k Heb er God voor gedankt. Het past je niet, te spreken, zooals je doet". „Moeder, je weet, dat ik veel respect voor je heb. Maar ik kan daarin geen gebedsver hooring zien. Als het dat was, dan moest Marie zélf schrijven en schuld belijden. Maar dat doet ze niet. Zij laat haar dochter een zoet briefje schrijven. Geen woord wordt er over gerept, dat Marie, schandelijk, eerst met vader en moe der en later met moeder alleen gehandeld heeft. Ik kan dat niet zoo gemakkelijk vergeten, moe der. Als 'n vuile handdoek, als onwaardigen zijn wij weggesmeten. Ze kijken niet naar ons om. En dan komt daar zoo'n briefje met de simpele vraag: „mag ik komen Je moet „neen" zeg gen, moeder. Dan zullen zij eens voelen, dat wij ze kunnen missen". „Ik ben het heelemaal niet met je eens, Adri aan", zeide de oude vrouw. „Als het daarover gaat, dan ken ik mijn jongen niet. Zoo spreekt niet een zachtmoedige van geest, jongen. Zou onze Heiland het zoo willen Zullen wij kwaad met kwaad vergelden Marie heeft verkeerd gehandeld, de Heere moge het haar vergeven, 'k Heb er veel onder geleden en lijd er nog onder. Maar deze brief heeft mij verkwikt, 't Is niet gebedsverhooring, maar wel, dat geloof ik vast, het begin er van. Marie vond het goed, dat de brief geschreven werd. Is dat niet een goed teeken Wie weet, als dat meisje hier is, of het niet in orde komt. 'k Zal er vurig om bidden. Daarom moet er geschreven wor den, dat zij komen mag. Zoo denk ik er over. 'k Geloof dat ik daarmee in Gods weg ben. En als ik doe wat jij zegt, dan ga ik van dien goeden weg af". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1