TV Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Al - STOOÏÏlEn I CIIILE «ES flaog 16, H'dam FUT ER Doodt elke mug*! sproeit met IN HOC SIGNO VINCES EB. Olim TOBBE No-- 3460 ZATERDAG 18 AUGUSTUS 1928 43ste JAARGANG ien. nhouwerij ileenbank IRECHT e Winter EERSTE BLAB. Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. |175 - R'dam i iis—sommELSDyr ent gelden aan lede ;t. 's-jaars. Ze neemt ,en 3,84 pCt. 's-jaars, -leden. Voorschotten 1 ij k s aangevraagd en der leden van het eenheid tot inbreng- [ng van gelden eiken piondvan6-8uur ien kassier 0. JOPPE GZ JK. 29569 Het Christendom en zijn invloed. Hoe men de Kiezers voorlicht. E 270 Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— WJ vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÊN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 1 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z$ beslaan, Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. LEF. 1005 en 1946 nikkelen en koperen ~Leuken>Fornuisi soorten meegekomen, e inruilen. I partij ronde fornuizen groote maat, f 4,50 groote partij ellebogen /oor een kleine prijs, bij i middagmalen in de V damsche restaurants van vertrouwen is. ertrouwen vindt in fffaire INT P. SIMONS nvlschmarkt 12 |Kerk, Telefoon 6341 ia kwaliteit en ook legeven wordt. oudste zaak is van dat u daar net en i matige prjjzen kunt ïmentaar overbodig. [G BILLIJK CO TERUG RIJSCOURANT AGENTEN et behandelen WASCH la en Strijkinrichting WEISS" t in17273 emeubelen en vierkante en Badstoelen, in bekleed en onbekleed IK, zooals Papierman/ afels. Ook verkrijgbaar ord Middelharnis. IV. We zagen in de voorgaande artike len dat de oude christelijke traditiën in ons staatswezen nog steeds overwegen den invloed uitoefenen. De persoonlijke vrijheid, 't huwelijk, de eerbaarheid, ze zijn vruchten van het christendom. Nu zouden we daarnaast nog ver schillende andere grondslagen van ons volksleven kunnen aanwijzen, die door het christendom gelegd zijn en onze samenleving in stand houden. Wl De vrijheid van geloof en overtuiging is er een van. Het heidendom kent deze niet. En het moderne ongeloof duldt haar evenmin. Wanneer het christendom zijn in vloed zal ingeboet hebben zal er van gewetensvrijheid geen sprake meer zijn. Eerbied voor de consciëntie kan slechts samen gaan met eerbied voor God. De gezagskwestie hangt er nauw mee samen. Ook het gezag is een der hechte pi laren waarop de christelijke samenle ving nog rust. Het Gezag bij de Gratie Gods. Groen van Prinsterer schreef over dit kenmerk van het gezag„Hierin ligt het behoedmiddel tegen elk valsch T#iteriUm' ^at men in de plaats zou wil- n stellen. Aan niemand verantwoorde lijk dan aan God, weet de souverein, dat hij aan God verantwoordelijk is meester in den kring van eigen rechten, weet hij dat hem eerbiediging der rech ten van anderen is opgelegd." Gezag en vrijheid zijn onlosmakelijk aan elkander verbonden. Ontneemt het Gezag zijn christelijk karakter en het is met de vrijheid van persoon, met de vrijheid in eigen kring, met de vrijheid van geweten onher roepelijk gedaan. Want is er geen gezag bij Godes Gratie dan is er slechts volkssouverei- niteit, gezag van den mensch over den mensch. Men moge dat volkssouverei- niteit, rechtssouvereiniteit of staats- souvereiniteit noemen, het komt alles op hetzelfde neerde staat heerscht oppermachtig. De staat is omnipotent, onbegrensd in zijn macht, grijpt in de teerste vezelen van het organische le ven in, en zal zijn stempel op alles zet ten. Dat is de consequentie van het on geloof. En dat kan met gewetensvrijheid niet samengaan. Wij hebben er iets van ondervonden in de vaccinedwang, een liberaal zuur- deesem, dat nooit geheel uitgezuiverd werd. En wat hebben we ons over dit ééne dwangstuk niet reeds beklaagd. Maar het zinkt weg bij den gewe tensdwang, die zal worden uitgeoefend wanneer de samenleving zal zijn los gerukt van de Christelijke grondslagen waarop zij nog rust. Het socialisme zegt: „Godsdienst is privaatzaak sprokeneU9en' bewust wordt uit9e' in de socialistische samenle- r^a 9een privaat-leven meer X^ fe Saat *al alles onder zijn in- ,re en\ l?at vloeit noodwendig e, socialistisch-communistische staatsgedachte voort. Een socialistische gemeenschap met vrijheid van geweten en godsdienst is een contradictio interminus, een tegen stelling in zichzelve. En zoo is het niet slechts met de socialistische samenleving, maar met iederen maatschappij-vorm, die niet be- heerscht wordt door het Christendom, De la Mennais schreef eens: „Elke waarachtige wetgeving komt van God, die het eeuwig begin is der orde en de allerhoogste macht in de gemeen schap van redelijke wezens. Indien gij deze stelling loslaat, zie ik niets anders meer dan willekeurige overeenkomsten, waarbij aan het gezag zijn kracht ont zinkt; ik zie dan slechts menschen, die onbeschaamd over andere menschen heerschappij voeren; ik zie slechts sla ven en dwingelanden". We zouden nog verder kunen gaan en op meer Christelijke grondslagen, waarop onze samenleving rust, kunnen wijzen. We zulen het echter bij deze voor naamste fundamenten laten. Het is genoeg om overtuigend te doen zien, dat onze samenleving nog met den Christelijken geest doortrok ken is. Zij, die smalend spreken over het „Christelijke" in den staat, en meenen dat er niets „Christelijks" meer in is, hebben dus ongelijk. Zij zijn kortzichtig. Zij praten oppervlakkig. De wortel van de plant zien ze niet en daarom ontkenen zij, dat de plant een wortel heeft. Eerst wanneer men de tegenstelling van den Christelijken staat met den n i e t-christelijken staat scherp ziet, gaat het oog open voor het feit, dat onze samenleving nog door het Chris tendom beheerscht wordt. Misverstand ontstaat ook hierdoor, dat men den naam Christelijk recht streeks met Christus als Zaligmaker van den zondaar in verband wil bren gen. Zoo zijn er, die zeggen, dat een staat alleen christelijk wordt, wanneer de ware kerk als staatskerk optreedt en valsche godsdiensten geweerd worden. Zoo staat het echter niet. De Kerke Christi staat zelfstandig. Zij is niet van deze wereld, heeft Chris tus alleen tot haar Koning. Haar invloed op het staats- en maat schappelijke leven is dus niet recht streeks, maar zijdelings, indirect. Ze is het zout der aarde. En zoo is allengs de wereld, die on der die zijdelingsche invloed van de Kerk des Heeren kwam, gekerstend, gechristianiseerd. En hoe zuiverder nu die Kerk maar optreedt, hoe meer be lijdenis en leven overeenstemmen, hoe helderder haar licht over het wereld- sche leven schijnen zal, hoe grooter haar invloed op het staatsleven blijken zal. Het is met den Staat als met het ge zin en de school en alle vereenigings- leven. Niet hierdoor wordt het gezin, de school en het vereenigingsleven Christelijk, dat de Kerk er rechtstreeks zeggenschap over krijgt en er de wetten stelt, maar het Christelijke bestaat hier in, dat het licht van de Kerke Christi ook over alle deze kringen schijnen gaat en de wetten van gezin, school en vereenigingsarbeid op Christelijken grondslag komen. Precies zoo staat het ook met den Staat. De Staat wordt dus niet pas Chris telijk wanneer hij een staatskerk of een kerkstaat wordt, maar hij wordt hier door Christelijk, dat hij komt te rusten op de hechte zuilen, welke het Chris tendom voor het staatsleven bouwt. Deze zijn het gezag, het huwelijk, de eerbaarheid, de vrijheid, het recht en zooveel meer, als we nu niet zullen opsommen. M'n lezers zullen gemerkt hebben, dat ik enkele weken vacantie genomen heb. Zoo'n paar weken uit den dagelijkschen ar beid wil er wel in. En bet is voor _hen, die geestesarbeid ver richten, ook noodig. Hiermee wil ik natuurlijk niet zeggen, dat handarbeiders geen behoefte aan een paar dagen ontspanning hebben. Vooral in onzen tijd, nu hand- en hoofdarbeid bij zoovelen samengaan, is een vacantietijd voor velen dubbel gewenscht. Ik denk b.v. aan de duizenden menschen, die in fabrieken met machineriën arbeiden. Al wor den de hersenen daar niet tot denkarbeid ge dwongen, inspanning óók van den geest is er het wachtwoord van eiken dag. Men moet eerst d'en arbeid bij ingewikkelde machines gezien hebben, om dit eenigszins te beseffen. Ik misgun dezulken hun vacantie dus niet. Integendeel, van harte hoop ik, dat ook zij volop van enkele dagen vrijheid kunnen ge nieten en op verstandige wijze van hun vrijen tijd gebruik maken. Als ik het voor het zeggen heb, breng ik het liefst al m'n vacantiedagen in de dennenbos- schen door. In die wonderschoone tempels van ongekor- ven hout met hun gewijde stilte en stille wijding kan ik hééle dagen doorbrengen van den vroe gen ochtend tot den laten avond jammer dat ons wispelturig klimaat zulks maar zelden toe laat Heerlijker rust bestaat er voor mij niet. De reine lucht der dennen, het zachte bed van dorre dennennaalden, het ruischen der den- nentoppen, de imponeerende rechtopgaande stammen, die als zoovele pilaren het groene dennendak hoog boven het hoofd schragen, het verkwikt mijn geest en geeft mij eenigermate een denkbeeld van wat rust is. En rust, waar wordt die nog gevonden Kent onze tijd haar nog Niet Gods schepping, maar het menschenwerk trekt duizenden bij duizenden van onzen tijd. Ons kleine landje toont het dit jaar klaar. Amsterdam heeft z'n Olympiade. Rotterdam z'n Nenijto. En de andere steden pogen ook den vreem delingen door attracties te lokken. En het reizend publiek jaagt van de eene drukte naar de andere. Het is een vermoeiend, zenuwsloopend werk. Ik heb dit jaar de geweldige overgang van het rustige stille leven in de bosschen tot het wereldrumoer van het groote stadsleven mee gemaakt. We waren in het Zuiden en op ons vacantie- program stond „een kijkje in Brussel". Een paar uur met den trein en we stonden in het hartje van deze wereldstad. Een mede-reiziger, die Brussel meermalen had bezocht, had ons er iets van verteld. „Mijnheer", sprak hij, „men spreekt er van Rotterdam tot een wereldstad te maken, maar het lijkt er niet naar. Men moet Brussel gezien hebben om te weten wat het is. Als men in de stad komt, houdt men als vreemdeling het hoofd vast. Er zijn 108 tramlijnen in de stad, en al tram je uren, overal is het dezelfde stads drukte, je ziet er niets dan stad en nog eens stad, je weet er niet uit te geraken". Deze man had niet overdreven. We hebben Brussel gezien. En de hoofd-indruk, die men er als vreem deling van houdt, is „groot". De huizen zijn er groot, de straten zijn groot, de winkels zijn groot, de werken zijn groot, de officieele gebouwen zijn groot. Dat alles „groot" in tegenstelling met het kleine gedoe in onze steden als Amsterdam en Rotterdam. Ik trof het, dat ik per ongeluk, of per geluk zal ik maar zeggen, aan het station een platte grond kocht. Had ik dat niet gedaan, dan zou ik zeker met het hoofd tusschen de handen gestaan hebben. Nu konden we ons oriënteeren en enkele voorname punten in oogenschouw nemen en daarbij zorgen, dat we op den ge stelden tijd waren waar we wezen wilden. Naast den hoofd-indruk, die we van deze stad kregen, n.l. dat ze „groot" in alles is, bleef ons bij de rusteloosheid. Rust is er niet. Dag noch nacht. Steeds jaagt het leven er voort. En ik stel me voor, dat er zelfs de rust van den intiemen huiselijken kring ontbreekt. Hebben m'n lezers dezer dagen niet gelezen van de „geesel" onzer wereldsteden Parijs neemt er maatregelen tegen. De nachtrust is er niet meer. Treinen en auto's en stadsdrukte zetten het lawaai des nachts onverpoosd voort en schrik ken den vreemdeling af. Wanneer op het land bij het ondergaan der zon de stilte en de rust van den komenden nacht alles overschaduwt, ontsteken de wereld steden hun lichtzee. En in die lichtzee raast de stadsdrukte voort, niet tot laat in den avond, maar tot vroeg in den morgen van den anderen dag, tot een uur of vier, wanneer het uitgaand publiek huiswaarts keert. Dan is er even stilte, maar dan komt al spoedig de ontwaking van den nieuwen dag als de arbeid begint. Twintig, twee en twintig uur van de vier en twintig jaagt het nerveuse leven in die steden door. En ik denk aan een woord van professor Bavinck„de zonde van één nacht is meer dan voldoende om zulk een stad als Sodom en Gomorra van den aardbodem te verdelgen". Neen, rust is er niet meer. Ja toch. We vonden een plekske waar rust was. Bijna toevallig kwamen we er aan. We reden met de stadstram, meer dan een uur ver van het middenpunt en kwamen in een stadswijk geheel zuidelijk van het centrum. Nu ligt voornamelijk het zuidelijk gedeelte van de stad tegen heuvelruggen aan. Eigenlijk ligt de geheele stad in de heuvelen ingebouwd, zoodat bijna geen enkele straat waterpas ligt. Een gevolg is, dat men er zoo goed als geen enkele fiets ziet. Die zijn daar onbruikbaar, iets dat een Hollander direct opvalt, daar een Hol lander zonder dit gemakkelijke voertuig ondenk baar is. Maar hoe zuidelijker men de stad ingaat, hoe meer men klimt, tot men op een gegeven oogen- blik op een der hoogste plaatsen komt. Daar stapten we uit de tram en liepen nog een paar straten steil naar boven en stonden toen voor een geweldig groot kerkhof. Want ook de kerkhoven zijn er groot We gingen er binnen en daar was rust. Het is niet gemakkelijk te beschrijven, welke de gele bug mei zwarten band indrukken deze overgang van de wereldstad naar dezen doodenstad maakt. Vanwaar de rusteloosheid des levens culmi neert tot daar waar de dood heerscht We gingen enkele graven langs. Er is geen graf zonder marmer en zonder bloemen. Hier en daar zagen we diep in rouw gekleede dames ^e bloemen op de graven hunner afge storvenen verzorgen. En we lazen opschriften, troosteloos droef. Den Naam van Hem, die alléén rust geven kan, zagen we geen enkele maal in die doodenstad. Wel vele graven van slachtoffers uit den wereldoorlog. Gestorven in dienst van het va derland, mannen in den bloei van hun leven. Wil men nog sporen van den oorlog in België zien, dan moet men niet in de steden zijn, waar het leven zich hersteld heeft, maar op de kerkhoven. Want wat de dood eenmaal nam is onher stelbaar. De greep van den dood is zeker. Zou de rust van den doodenakker de eenige rust zijn, die zulk een wereldstad kent Zou het een vermoeiend voortjagen zijn tot aan het graf De vragen vermenigvuldigen zich. Wat geeft zulk een doodenstad stof tot den ken en tot vragen zonder tal. Wat verbergt dat geaderd marmer De machtige monumenten van koud steen, alles symboliseerend droeve, troostelooze tragiek van leven dat onderging. De weemoed trilt hier in ieder beweeg van het treurend wilgentwijg. Als de doodenstad het einde van de wereld stad is Als het geloof van al die millioenen hierin eindigt Als heel dat leven, die rustelooze wemeling van die dag en nacht voortjagende millioennen- stad verstikken moet in den greep van den dood Als hier op dezen doodenplaats het einde is Als dé rust van den dood hier de eeuwige rust is Dan zijn die kleine kindergrafjes van wichtjes van drie, vier en zes maanden oud, die we er óók zagen, te verkiezen boven alles wat zulk een wereldstad biedt. Dan is 't beste het leven niet gekend te hebben. Binnen tien minuten dompelden we weer onder in de deinende drukte van de wereldstad. Maar we zagen het nu met een ander oog. En we ondergingen het met andere gevoelens. Die duizenden, die millioenen, zij allen hebben een hart, dat onrustig is, totdat het rust vindt in U, o God 1 Hoevelen van hen kennen die rust UITKIJK. Men weet, dat de Staatk. Geref. Partij in den laatsten tijd zich en haar Antirevolutionaire zuster de politiek van Datheen ten voorbeeld wilde stellen. Van Antirevolutionaire zijde, o.m. in het mooie boek van den heer H. de Wilde, is toen een poging gewaagd Datheens optreden te Gent in zijn juiste beteekenis, vooral tegen over de leiding van Oranje, te teekenen. Daardoor is de S. G. P. met Datheen eenigs zins in verlegenheid geraakt. Toch tracht ze, zoo van tijd tot tijd in haar „Banier", haar lezers te suggereeren, dat ze op het politieke pad mèt Datheen èn met anderen toch wel in goed- gezelschap verkeert. In „De Banier" van 2 Aug. j.l. wordt door K. te A. daartoe de hulp van niemand minder dan Dr. Kuyper onzen allereersten en grootea leermeester in zake Datheens politiek te hulp geroepen. Zie hier op welke' triomfantelijke wijze: 't Kan verkeeren. Ons optreden onder Datheen en Marnix onder Bilderdijk en Da Costa, en niet anders onder Groen en Elout, doelde ten principale op de eere Gods, en lijnrecht ston den we deswege van meet af tegen de enkel macht en eigen voordeel zoekende groepen over; geheel onverschillig of ze weer op het behoudziek Conservatisme aanstuurden, dan wel als Liberalen op eigen machtiger toekomst bedacht waren. Van Datheen tot Elout en van Marnix tot Groen was het telkens weer de innerlijke drang eener onweerstaanbare zielsovertuiging, die ons bezwoer om zeiven niet dan instrumenten voor de eere onzes Gods te zijn, en steeds weer, ook al dreigde opnieuw een sociaal martelaarschap, hoog de banier van Gods Woord op te heffen... Wie meent ge, lezer, plaatst Datheen in dit gezelschap Het was Dr. Kuyper in zijn Deputatenrede van 23 Nov. 1917. Toen was Datheen nog niet in den ban gedaan door de antirevolutionairen. Toen waren zijn beginselen nog niet verderfelijk. Wat kan toch in korten tijd veranderen. Nog geen tien jaar later schrijft de heer De Wilde een boek enDatheen wordt vier kant tegenover Groen geplaatst. We zeggen maar: ,t Kan verkeeren." We stellen ter wille van de waarheid en het recht begrip der dingen hier maar weer een ander citaat tegenover. In Juni 1916, dus ruim een jaar vóórdat hij bovenaangehaalde Depu tatenrede uitsprak, gaf Dr. Kuyper zijn groote werk „Antirevolutionaire Staatkunde" in 't licht, en daar lezen we, deel II, par. 26, bladz. 37/39: „Door Oranje geleid. Hieraan is intusschen toegevoegd: „door Oranje geleid"; een bijvoeging, die niet uit mocht blijven. Te ontkennen toch valt niet, dat in het getypeerde Calvinisme, gelijk het toentertijd uit Genève en Frankrijk ook ons land binnendrong, een niet te onderschatten gevaar school, waarvan de naweeën nog aanwijsbaar zijn. In het Eerste Deel van dit werk laatste hoofdstuk, is omstandig door mij uiteengezet, hoe van meetaf in het Cal vinisme een beslissend element school, dat eerst later zich ontwikkelen en rijpen kon, en dat, politiek genomen, eerst in de Ver- eenigde Staten tot volle uitwerking gekomen is; maar tevens is er toen bijgevoegd, hoe te Genève (men denke slechts aan den brand stapel van Servet) nog een enghartig dog matisme bovendreef, dat, kerkelijk onmisbaar, in zijn staatkundige consequenties slechts op scheuring en onderdrukking kon uitloopen. Deze nu beiden onderscheide men wèl. Het is heel iets anders, wat op kerkelijk terrein eisch der Confessie is, of wat op maatschap pelijk en staatkundig gebied als consequentie uit het Kerkelijk stelsel is af te leiden. Niet voor wat Genève betrof, maar wel voor wat Frankrijk en Schotland aanging, heeft Calvijn zelf, gelijk ik in het Eerste Deel aantoonde, op dit verschil met nadruk zelfs gewezen, en het Neo-Calvinisme is wel waarlijk een echte spruit van Calvijn's geest, maar een spruit, die de historie eerst bij naderen voort gang typeeren kon. Te Genève was Kerk en Staat nog te zeer ineen gevlochten en door- eengemengd, en het is hieruit, dat niet alleen de brandstapel van Michael Servet, maar in 't algemeen allevervolging te verklaren is, die in Gereformeerde landen om des geloofs wille ook op politiek terrein is uitgegaan. De eenheid van Staat en Kerk te Genève heeft vele ook van onze Gereformeerde predikanten in de 16e en 17 eeuw verleid, om gezag ook op staatkundig gebied oor zich op te eischen. Zelfs Datheen gaat ten deze niet geheel vrij uit.*) En als nu desniettemin de historie ons verhaalt, hoe in geen land ter wereld rijker geestelijke vrijheid van beweging, zelfs voor verklaarde ketters, heerschte dan in het Calvinistisch Nederland, dan moet wel het juiste inzicht van onze toenmalige theologen, die schier allen in beginsel nog de oud-Roomsche ketter- Wij spatieeren. R. A. d. O.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1