N.
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
6811 SM
nu-lel. 1024'
I
suheliahrieli
saiom
Singel 230
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
aat 52
Sé Zn.
FEUILLETON
EZEN.
56 -
No. 3459
WOENSDAG 15 AUGUSTUS 1928
43STE JAARGANG
Het huisje aan den Zeedijk
W. BOEKHOVEN A ZONEN
Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht.
Het Parlementaire stelsel
au Uw
nazien en
mahonie
anlia.
Nederlandsche
modernste
ge prijzen
terdam.
or Lisse materiaal
A's
TEN
H.B.S.,
school
Firma
Hoe men de Kiezers
voorlicht.
E DUIF"
HE MEU-
A. BOER
erdam ~va
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bq vooruitbetaling f 8.50 per Jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS:
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z% beslaan.
Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
ENTMAKER
RD AM
3343
apen hebben Neem
kilo 8,75. Waar
IX.
Er wordt wel eens gesmaald op de samen
werking der drie groote rechtsche partijen, op
welke noodzakelijk we een vorige maal ge
wezen hebben.
Men ziet de vrucht er niet van.
Nu is ongetwijfeld waar, dat wanneer we
bedenken wat het had kunnen zijn en zien
wat het is, we reden hebben ontevreden te zijn.
Maar zoo is het alle menschenwerk.
Dan wordt er ook te veel eenzijdig gelet op
het positieve resultaat, die de coalitie afge
worpen heeft, of zou hebben moeten afwerpen.
Heeft men echter ook wel eens gelet op het
preventieve karakter der samenwerking
Wat zou het geworden zijn indien er eens
nimmer samenwerking der Christelijke partijen
geweest was
Dat had natuurlijk best gekund.
Er is een tijd geweest b.v., dat de Roomsch-
Katholieken blind waren voor de noodzakelijkk-
^Jreid van een positieve rechtsche politiek, en
^■imenwerkten met de toenmaals schier opper
machtige liberale staatspartij.
Het is gebeurd, dat toen het liberale Amster
dam de liberale staatsman bij uitnemendheid,
Thorbecke, liet vallen, de Roomsch-Katholieken
in Limburg hem voor hun district naar de Kamer
afvaardigden. In dien tijd zagen de R. K. in
de liberale politiek nog de schittering van het
wapentuig voor de geestelijke vrijheid.
Later, onder de beademing van hun leider
Schaepman, zijn hun oogen voor het bedrog
open gegaan, en hebben ze begrepen, dat de
liberale politiek niet anders was dan de ergste
geestelijke dwang. Ook mede toen de school
strijd in volle actie was zijn hun oogen hiervoor
geopend.
Het is dus niet onmogelijk, dat de Roomsch-
Katholieken hier, evenals in het buitenland, met
links in plaats van met rechts waren meege
gaan.
Even goed was het mogelijk geweest, dat
er hier nooit een krachtige, principieele Anti-
Rev. partij, waaruit later de Christ. Hist. Unie
ontstaan is, ware opgetreden.
Laten we ons dat in den geest even voor
al j^^tellen en dan de staatkundige geschiedenis van
1 laatste eeuw in dier voege reconstrueeren.
-4^1 Hoe was het dan gegaan
Het is natuurlijk moeilijk te zeggen, hoe het
dan precies gegaan zou zijn.
Dit is echter met zekerheid vast te stellen
In dat geval zou de leiding in onze staat
kunde rechtstreeks overgegaan zijn uit liberale
handen, in handen van de socialisten. Hiertoe
is geen twijfel mogelijk.
Het buitenland kan het ons leeren en trou
wens onze eigen staatkundige geschiedenis en
de ontwikkeling der partijen wijzen in dezelfde
richting.
Stelle men zich dat even voor.
Van het liberale dwangjuk zou ons volk
overgegaan zijn onder het dwangjuk der sociaal
democraten.
Dan geen oplossing van den schoolstrijd, maar
veeleer verscherping van dien strijd. De libe
ralen hadden met geeselen gekastijd, de sociaal
democraten zouden het ons Christenvolk met
schorpioenen gedaan hebben.
In snel tempo zou de ontkerstening van ons
volk zijn voortgegaan. Het socialisme zou het
natuurlijk zeer in de hand gewerkt hebben.
De Sabbathschennis zou ongekende propor-
tión aangenomen hebben.
De strafwetgeving reeds lang van haar Chris
telijke grondslagen ontdaan zijn.
De echtscheiding in de wet vergemakkelijkt
zijn.
De Christelijke School op allerlei wijze ver
drukt zijn.
We zouden door kunnen gaan.
Wij wijzen nog slechts op drie momenten.
Hoe zou het onder socialistisch bewind in
1903 met dat misdadig avontuur: de spoorweg
staking, gegaan zijn
Men zal zeggen: dan zou er niet gestaakt zijn.
Maar ook daarvoor wijzen we naar het
buitenland.
Is er onder socialistisch bewind minder ge
staakt
Hoe zou het in 1914 gegaan zijn bij de
mobilisatie
Nu was er van 1909 tot 1913 een Anti-Rev.
Kabinet geweest, dat weerstand geboden had
aan het ijdel geroep Vrede, vrede en geen
gevaar Maar onder socialistisch bewind even
min als onder het liberale zou onze weermacht
in goede conditie gehouden zijn, en was naar
het woord der Duitsche generaals de kans zeer
groot geweest, dat ons volk med(e in den
wereldoorlog was betrokken geworden. Dat
Duitschland ons spaarde, vond zijn oorzaak in
het feit, dat binnen twee maal 4 uur al onze
grenzen door een goed gemobiliseerd leger be
zet waren. Dat was vrucht van rechtsche po
litiek, welke door links tegengewerkt was.
We wijzen op 1918. Het Revolutiejaar.
Het is vrijwel zeker, dat onder socialistisch
bewind in dat jaar, zoo we nog een Oranjetelg
op den troon hadden, deze dan had moeten
vluchten evenals de Duitsche Keizer.
We zouden de Nederlandsche Republiek ge
kregen hebben.
Dat we hiervoor bewaard zijn gebleven is
als middel in Gods hand geweest de rechtsche
samenwerking.
Ten slotte wijzen we nog op 1924.
Ook dat was een nationaal rampjaar.
Onze begrootingen wezen een schrikbarend
tekort aan, en we stonden voor het vreeselijke
gevaar van inflatie.
Men heeft in Duitschland gezien, welk een
ontzettende ellende dat veroorzaakt, ellende zoo
wel in geestelijk als in stoffelijk opzicht.
Het was weer de macht der rechtsche samen
werking, dat een minister Colijn onder scherpe
tegenwerking en tegenkanting van links den
gulden veilig stelde en hierdoor ons land en
volk voor de rampen der inflatie in den mid
dellijken weg behoed heeft.
Dat zijn vruchten van de coalitie.
En nu zwijgen we nog van meer principieele
vruchten.
Hetgeen we hierboven noemden zijn vruchten,
waarvan geheel ons volk, in al zijn geledingen
en rangen en standen, rechtstreeks de vruchten
geplukt heeft.
Laat men het zich eens goed indenken.
Het is wel de moeite waard om er eens
ernstig over na te denken.
Want er wordt roekeloos over de coalitie
gesproken.
De anti-papisten zien niets liever dan dat de
coalitie kapot is en kapot blijft.
Maar zij drijven een roekeloos spel.
Het is een spelen met vuur, dat geheel ons
volk in vlam kan zetten.
Wanneer er geen samenwerking tusschen de
rechtsche partijen is, dan rest er niet anders,
dat er een linksche combinatie gevormd wordt.
En wanneer links het bewind moet voeren,
beteekent dat den stoffelijken en geestelijken
ondergang van ons volk.
De geschiedenis der laatste 25 jaren heeft
ons dit duidelijk doen zien.
Links is zorgeloos met Indië.
Links is zorgeloos met onze weermacht.
Links is zorgeloos met onze financiën.
Links voert de politiek van het ongeloof.
Dat beteekent: geestelijke dwang.
Dat beteekentontkerstening, ontwrichting
der Christelijke grondslagen van ons volks
leven.
Dat beteekentRevolutie.
Denk daarover eens ernstig na.
We hebben in deze artikelenserie gezien welk
kostbaar bezit een zuiver werkend parlementair
stelsel voor een volk is.
Een bezit, dat langs een weg van bange
worsteling verkregen is.
Het is vrucht van strijd, meestal van strijd
der Calvinisten tegen dwang en tyrannie.
Maar het stelsel doorleeft een crisis.
Zal het behouden worden of zullen we het
weer verliezen
We weten de toekomst niet.
Als onze partijverbrokkeling dóór gaat, ver
liezen we het zeker.
Dat hebben we in deze serie artikelen aan
getoond.
Groen van Prinsterer heeft ons den weg ge
wezen.
Hij, een geschiedkenner bij uitnemendheid,
doorzag dat slechts door samenwerking van
allen, die nog gelooven in God Drieëenig, nog
iets van de grondslagen van ons Christelijk
volksleven behouden kan worden.
Doen we winste met hetgeen hij ons geleerd
heeft
Het stembusjaar nadert en de Staatk. Geref.
„Banier" beijvert zich om kleine vossen in onzen
antirevolutionairen wijngaard te jagen.
Wij willen beproeven ze op te vangen.
Zoo vinden wij in het nummer van 26 Juli
j.l. en daar dreef „De Banier in coalitie met
„De Nieuwe Lingebode", ook een kleine vossen-
drijver een artikeltje tegen „De Nieuwe
Meerbode" gericht, onder den titel „De Coali
tie", welk artikel besloten wordt met het vol
gende citaat
„Van Coalitie hoor ik telkens gewag
maken. Vriend van coalitie ben ik, in mijn par
lementairen loopbaan, niet geweest. Ook thans,
als in 1869, zeg ik: Wie ons volgen wil, kan
meegaan, maar op Nederlandschen bodem
voegt, in den strijd tegen ongeloof en radica
lisme aan de Christelijk-protestantsche
rigting, indien zelfkennis en veerkracht haar
niet ontbreekt, leiding en initiatief.
Mr. Groen van Prinsterer, 1871".
Inderdaad vindt men dit citaat in Groen's
„Nederlandsche Gedachten" als driestar onder
No. 101, 10 Juni 1871. Alleen is het weer niet
volledig; de tweede alinea is weggelaten.
„Tegen datgeene juist, wat onontbeerlijk is
voor haar, zijn thans de liberale, de Roomsche
en de conservatieve partijen gerigt. Zoo de
aspiratiën van het christelijk-historische Volk
niet door onze eigen flauwheid worden ge
smoord, zijn wij ook zonder coali tie zelfs
t eg e n deze coalitie bestand.
Juist deze tweede alinea wijst reeds aan, dat
dit citaat niet zonder meer toepasselijk is op
wat wij in den tegenwoord'igen tijd gewoon zijn
onder de Coalitie te begrijpen. Toch willen
„Banier" en „Nieuwe Lingebode" het blijkbaar
zonder eenige commentaar daarop toegepast
hebben.
Om de onjuistheid daarvan aan te toonen zou
het noodig zijn
le. de parlementaire geschiedenis van 1866-
1871 ten voeten uit op te halen, wat we in
deze rubriek niet kunnen doen, maar tot welke
studie we ons ter publicatie elders wel ge
neigd gevoelen
2e. uiteen te zetten, waarom en hoe Groen
er toe kwam in 1871 zijn drievoudige candida-
tuur „Kuyper-Keuchenius-Otterloo" aan te be
velen, in verband waarmee hij bovenvermelde
uitspraak gaf
3e. Groen's „Nederlandsche Gedachten" van
dit No. 101 tot en met No. 136, voor zoover
die op de binnenlandsche politiek betrekking
hebben, te laten doorlezen. Dan zou de lezer
in het laatsgenoemde nummer dit lezen
„R e g t voor allen is, indien de Room-
schen het verlangen door zamenwerking tegen
het triumpheerend radicalisme, verkrijgbaar.
„De cardo quaestinus komt hierop
neer
óf het Gereformeerde Volk, in zijn onnoozel-
heid, zal meegaan met eene conservatief-ultra-
montaansche coalitie, die een scholwet-
herziening verlangt,
óf wel, bij nader overleg, zal, ook door de
Roomsch-Katholieken, als conditio sine qua non,
herziening van art. 194 der Grondwet worden
begeerd.
„Zoo wij meegaan, zullen de Roomschge-
zinden, in bondgenootschap met de conserva
tieven (of, waarschijnlijker nog, incidenteel door
vriendelijke tegemoetkoming van Thorbecke)
verkrijgen wat voor hen genoeg, en, omdat
het aan de Protestantsche Christenen
niet baat, dubbel waard is.
„Zoo men daarentegen met ons me eg aat
zal elke gezindheid door onbelemmerde ont
wikkeling van eigen kracht, den verderfelijken
druk van 't staatsalvermogen ontgaan.
„En zoo zamenwerking ontbreekt, dan zal de
uitkomst, ook in hetgeen voor de Roomschen
essentieel is, de juistheid toonen van Dr.
Lampings voortreffelijk woord: „Die berusten
wil in art. 194 der Grondwet, moet ook be
rusten in de wet van 1865, met al haar essen-
t i e e 1 e bepalingen. Een programma van
Schoolwetherziening zonder Grondwetsherzie
ning is zelfmisleiding of volksmisleiding".
„Let wel, de Roomschen zullen ons, ter be
strijding van art. 194 der Grondwet, de hand
reiken, zoodra zij overtuigd zijn, dat wij met
een schijn van Reg t voor allen niet om
den tuin worden geleid. Zoodra het hun blijkt,
dat wij niet berusten in een vrijheid van
b ij z o n d e r onderwijs, waarbij men de Staats
school aan het ongeloof prijs geeft".
Ons dunkt, wie Groen's gedachten in de
bovenvermelde nummers van zijn belangrijk
werk aandachtig doorleest, die zal tot de over
tuiging gekomen zijn, dat onze groote voorman,
wel verre van het in „Banier" en „N. Linge
bode" weer opgeduikelde citaat een coalitie
als die van 1888.-1913 te veroordeelen, haar
ér waarschijnlijk mee ingeluid en haar komst
met het door ons gegeven tweede citaat voor
speld heeft.
Een tweed vosje, dat wij najagen moeten,
verschuilt zich in „Öe Banier" van 2 Augustus.
Daar lezen we
„Dr. J. Th. de Visser, oud-Minister van On
derwijs, die indertijd namens het geheele mini-
sterie-Colijn voorstelde een millioen gulden sub
sidie voor deze spelen uit 's Rijks kas toe te
staan
't Is een kleinigheid, maarstraks loopt
dat verhaaltje weer de staatkundig-gereformeer
de gelederen door, dus moeten wij er even aan
herinneren, dat er op 6 Febr. 1925, toen het
desbetreffende wetsontwerp werd ingediend,
geen,minsterie-Colijn" was. Er was het
kabinet-Ruys de Beerenbrouck, waarin de heer
Colijn niet ten eigen pleiziere het beheer van
het departement van Financiën had aanvaard.
t*
Het derde vosje loopt rond in de „Vragen-
bus" van het zooeven genoemde nummer. Daar
tracht dit slimme Reintje den goé lezers te
doen gelooven
„Zij (d.i. de A.R. Partij) maakt den recht-
streekschen band tusschen Overheid en Gods
Woord los en acht de Overheid niet aan de
wet der zeden gebonden".
Over deze en soortgelijke beweringen is al
heel veel papier moeten vuilgemaakt worden
en meestal moest er dan op gewezen worden,
dat, wat men ook mocht fantaseeren op een
„minder gelukkige uitdrukking" in Dr. Kuyper's
vroegere schrifturen, hij deze principieel anti
revolutionaire stelling later wel veel duidelijker
en voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar, had
ontwikkeld. Hier echter vinden we de hard
nekkige beschuldiging terzake in zulk een on-
noozelen vorm, dat wij ter weerlegging vol
staan kunnen met aan te halen uit „Ons Pro
gram", waarin letterlijk staat
„Vandaar, dat haar standpunt (n.l. dat der
Overheid) geen ander mag noch kan zijn, dan
het standpunt der wet, en, wijl zij niet uit
eigen hoofde, maar bij de gratie Gods regeert,
van de wet Gods.
„Meer bijzonder van de zedewet.
„Met „wet Gods" bedoelen we intusschen
door
H. ZEEBERG.
rwaardige kwalL
n Veerenbedden,
goedkoopst adres
25.—, en hooger
dikanten vanaf f 10.-
vaardige kwaliteiten,
ps im
daken cadeau
12)
Nu was er voor de denkende mevrouw Van
Meersma, die langzamerhand den slaap voelde
komen, zij bespeurde trouwens, dat het al twee
uur was, haar man, in het andere ledikant,
sliep vast, nu was er voor mevrouw Van
Meersma nog het bezwaar, dat Lia, geheel ont
nuchterd van het leven daarginds, misschien
wel na een week zou terugkeeren.,In zoo korten
tijd zou zij van haar excentrieke denbeelden
natuurlijk niet genezen zijn.
Maar komaan, dacht zij, dan tijd, dan raad.
En met die gedachte sliep mevrouw Van
Meersma eindelijk in, om te zeven uur in een
onbehagelijke stemming te ontwaken van het
geluid, dat haar man, die opgestaan was, op
de slaapkamer maakte. Zij voelde zich nog niet
uitgeslapen en was zeer moe.
„Hoe laat is het vroeg zij geeuwend.
„Zeven uur, Marie. Heb je niet goed ge
slapen
„Ik ben nog niet half uitgeslapen", morde zij.
„Hoe kan dat Bij uitzondering was je gister
avond toch niet zoo laat". -
„Bij uitzondering; bij uitzondering; 't is, of
ik een nachtbraakster ben", viel zij heftig uit.
„Tut, tut, ik bedoel het zoo kwaad niet. 't Is
ook nog veel te vroeg, om ruzie te maken. En
dan vooral niet op zoo'n gewichtigen dag als
deze".
„Gewichtige dag vroeg zij verbaasd.
„Ik bemerk wel, dat je nog slaapt. Maar
misschien is de naam van Theo van Zeggelen
voldoende
„O, bedoel je dat Ja, natuurlijk. Maar je
weet toch niet, of hij vandaag komt, al vermoed
ik van wel
,,'k Heb gisteravond een briefje van hem ge
had", zei de architect achteloos, „waarin hij
op den yoormiddag belet vroeg".
„Zoo, mooi. Dat loopt dus vandaag af".
Mijnheer Van Meersma gaf er geen antwoord
op, maar maakte verder zijn toilet.
Mevrouw sloot de oogen. Maar dan opeens,
hij was juist van voornemen de slaapkamer te
verlaten, zeide zij: „Zeg, Alex".
„Ja?"
k Heb nog eens over dat van Lia gedacht.
Me dunkt: we moesten haar maar laten gaan".
Hij had moeite, zijn groote verbazing niet te
doen merken. Het kwam hem ongelooflijk voor.
„Je bedoelt: naar je moeder laten gaan,
Marie
„Ja. Of jij moet er nu bepaald bezwaar tegen
hebben
„Bepaald bezwaar, 'k Heb je gister al gezegd,
hoe ik er over denk. 't Zal haar niet meevallen.
Maar als Lia dat nu graag wil, nu vooruit dan
maar".
„Ja, we moeten haar maar toestemming ge
ven. Dat lijkt mij het beste. Voor Lia. En ook
voor ons. Moeder ziet dan tenminste, dat wij
niet kwaad zijn".
„Dgt is dan afgesproken. Je zegt het Lia
wel
„Zij heeft er met jou over gepraat, dus moet
jij het haar maar vertellen, 'k Spreek er van
daag dan nog wel eens met haar over".
„Goed. Je blijft zeker voorloopig nog in bed
't Is nu half acht".
,,'k Had gaarne mijn ontbijt op bed. En dan
zou ik nog een paar uur slapen. Vanavond
wordt het ook zeer laat. De Van Zeggelens
zullen wel komen".
„Begint vanavond de pret al vroeg hij
spottend.
„Nu, een kleine familiebijeenkomst natuur
lijk".
„Enfin, jullie maken het maar in orde. Ik
ga naar beneden. Slaap wel".
Toen mijnheer Van Meersma in de huiskamer
kwam, vond hij daar Lia reeds, die aan den
ontbijtboel bezig was.
Hij had dat nog nooit een van de meisjes
zien doen en bleef verbaasd even staan.
„Goeden morgen, Papa", zei Lia, even ge
amuseerd om zijn verwonderde houding.
„Morgen, Lia. Wat mankeert je nu? Wordt
je Asschepoetser
,,'k Doe het al een paar morgens, Papa. Het
bevalt me best".
„Zoo, maar je staat dan toch wel vroeg op".
,,'k Ga ook niet laat naar bed. Papa, zooals
vroeger".
„Zoo, train je je al voor je verblijf bij Groot
moeder Want dan is het ook met de kippen
op stok".
Haastig keek Lia op. De toon van zijn spreken
klonk haar zoo vroolijk in de ooren.
Hij zag haar vragenden blik.
,,'k Heb er met Mama over gesproken", zei
hij. „Zij heeft er geen bezwaar tegen. Als jij
je dus een weigerend antwoord op den hals
wilt halen, dan moet je je Grootmoeder maar
schrijven, wat mij betreft vandaag nog".
„Is het heusch waar, Papa Heeft Mama er
geen bezwaar tegen vroeg Lia op vroolijken
toon.
„Zooals ik zei. Het is goed. Je kunt gaan,
als men je er ontvangen wil".
„O, dat denk ik wel, Papa. Grootmoeder is
zoo alleen. Zij zal mij wel willen hebben".
,,'k Ben er nog niet zoo zeker van, Lia.
Enfin, we zullen het vanzelf wel zien. Het zal
me spijten als je gaat. Ik zal je missen".
„Als Papa nu liever heeftbegon Lia.
„Neen, neen, het kan voor jou wel goed zijn,
kind. Dat wil ik ten minste hopen. Maar eerlijk
gezegd, geloof ik, dat je na een week terug
zult zijn. Het kan niet anders, of je moet je
daar gruwelijk vervelen. Het is een levende
begrafenis, Lia".
„Het zal wel wat meevallen, Papa", lachte
zij vroolijk.
„Nu, we zullen zien. Maar ik wil wel wat
eten. Om half negen zouden er een paar heeren
op het kantoor zijn".
Behalve de laatste morgens, toen Lia al pre
sent was, was mijnheer Van Meersma altijd
gewoon alleen te ontbijten. In den zomer half
negen, des winters negen uur, half tien ver
schenen pas zijn vrouw en de beide meisjes.
Hij vond het de laatste morgens heerlijk, om
met Lia te ontbijten. En het was voor hem,
of het ontbijt nog lekkerder smaakte, nu hij tot
de ontdekking was gekomen, dat het door Lia
was gereed gemaakt.
„O ja, dat is waar ook", zeide hij, „Mama
had graag haar ontbijt op bed. Breng je het
even, Lia
„Is Mama ziek vroeg Lia.
„Weineen, kind. Te weinig slaap gehad. Zij
wil nog een paar uren slapen. Zeker niet in
slaap kunnen komen van geluk", spotte hij.
Lia begreep onmiddellijk, waarop haar Vader
doelde. Het deed haar toch pijn, dat hij het
zoo spottend zeide.
Zwijgend smeerde zij enkele dunne stukjes
brood, nam de ham en het ei, schonk thee in
en liep daarmee, alles op een presenteerblad
geschikt, naar de slaapkamer van Mama, die
ten hoogste verwonderd was, dat Lia met het
ontbijt boven kwam. Zij had het binnenmeisje
verwacht.
„Ben je al present vroeg zij.
„Ja, Mama, al eenigen tijd".
„Behoort dat soms ook tot je nieuwe leef
wijze, Lia
Lia was te gelukkig dan dat zij den steek
ernstig opnam.
„Misschien wel, Mama", glimlachte zij. „In
ieder geval is het gezond, om vroeg op te
staan".
„Best mogelijk. Maar dan moet je niet zoo'n
brandende hoofdpijn hebben als ik".
„Hebt u slecht geslapen, Mama 7"
„Houd er van op. Om twee uur sliep ik nog
niet. Maar ik zal nu ontbijten en dan de schade
nog wat inhalen. Wil je mij om tien uur roepen,
Lia
„En dan moeten we direct met ons drieën
'n programma voor vandaag en volgende dagen
ineenzetten. We zullen het druk krijgen, 'k Hoop
dat ik op je rekenen kan, Lia".
,,'k Zal zooveel mogelijk helpen, Mama".
„Juist. Dat verwacht ik ook. 't Is een heele
gebeurtenis, de verloving van Annie. De mees
ten verwachten het wel, maar het meerendeel
hoopte, dat het nog over zou gaan. Zij kunnen
het moeilijk zetten. Nu, dat moeten zij zelf
weten, dat zij het Annie en ons niet gunnen.
Ik vind het een knap paar, wat jij, Lia
Scherp had bij al deze woorden mevrouw
Van Meersma haar dochter aangezien. Als haar
vermoeden juist bleek, dat Lia Annie haar ge
luk niet gunde, dat zij jaloersch was, dan moest
dat toch ergens in blijken: in een licht kleuren;
in een oogenflikkering; in een nerveuse be
weging.
Maar van dat alles was niets te bespeuren.
Kalm stond Lia voor haar Moeder, in diep na
denken verzonken. Het was toch wel erg: Ma
ma's eerste gedachte was, dat de verloving van
Annie met Theo van Zeggelen de "kennissen de
oogen zou uitsteken. Het geluk van Annie kwam
in de tweede plaats
„Nu, Lia, vindt je het niet een knap paar
„Zeker, Mama", antwoordde Lia. Want het
was de waarheid. Het was een knap paar. „Ik
hoop, dat ze gelukkig met elkaar zullen zijn",
voegde zij er nog bij.
„Natuurlijk zullen zij dat", zei mevrouw Van
Meersma op scherpen toon. „Ale voorwaarden
zijn ervoor aanwezig".
Lia twijfelde er sterk aan. Maar zij waagde
het niet, haar Moeder te weerspreken.
(Wordt vervolgd).