N. voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. 6811 SM nu-lel. 1024' I suheliahrieli saiom Singel 230 Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES aat 52 Sé Zn. FEUILLETON EZEN. 56 - No. 3459 WOENSDAG 15 AUGUSTUS 1928 43STE JAARGANG Het huisje aan den Zeedijk W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Het Parlementaire stelsel au Uw nazien en mahonie anlia. Nederlandsche modernste ge prijzen terdam. or Lisse materiaal A's TEN H.B.S., school Firma Hoe men de Kiezers voorlicht. E DUIF" HE MEU- A. BOER erdam ~va Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bq vooruitbetaling f 8.50 per Jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS: SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z% beslaan. Advertentlën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. ENTMAKER RD AM 3343 apen hebben Neem kilo 8,75. Waar IX. Er wordt wel eens gesmaald op de samen werking der drie groote rechtsche partijen, op welke noodzakelijk we een vorige maal ge wezen hebben. Men ziet de vrucht er niet van. Nu is ongetwijfeld waar, dat wanneer we bedenken wat het had kunnen zijn en zien wat het is, we reden hebben ontevreden te zijn. Maar zoo is het alle menschenwerk. Dan wordt er ook te veel eenzijdig gelet op het positieve resultaat, die de coalitie afge worpen heeft, of zou hebben moeten afwerpen. Heeft men echter ook wel eens gelet op het preventieve karakter der samenwerking Wat zou het geworden zijn indien er eens nimmer samenwerking der Christelijke partijen geweest was Dat had natuurlijk best gekund. Er is een tijd geweest b.v., dat de Roomsch- Katholieken blind waren voor de noodzakelijkk- ^Jreid van een positieve rechtsche politiek, en ^■imenwerkten met de toenmaals schier opper machtige liberale staatspartij. Het is gebeurd, dat toen het liberale Amster dam de liberale staatsman bij uitnemendheid, Thorbecke, liet vallen, de Roomsch-Katholieken in Limburg hem voor hun district naar de Kamer afvaardigden. In dien tijd zagen de R. K. in de liberale politiek nog de schittering van het wapentuig voor de geestelijke vrijheid. Later, onder de beademing van hun leider Schaepman, zijn hun oogen voor het bedrog open gegaan, en hebben ze begrepen, dat de liberale politiek niet anders was dan de ergste geestelijke dwang. Ook mede toen de school strijd in volle actie was zijn hun oogen hiervoor geopend. Het is dus niet onmogelijk, dat de Roomsch- Katholieken hier, evenals in het buitenland, met links in plaats van met rechts waren meege gaan. Even goed was het mogelijk geweest, dat er hier nooit een krachtige, principieele Anti- Rev. partij, waaruit later de Christ. Hist. Unie ontstaan is, ware opgetreden. Laten we ons dat in den geest even voor al j^^tellen en dan de staatkundige geschiedenis van 1 laatste eeuw in dier voege reconstrueeren. -4^1 Hoe was het dan gegaan Het is natuurlijk moeilijk te zeggen, hoe het dan precies gegaan zou zijn. Dit is echter met zekerheid vast te stellen In dat geval zou de leiding in onze staat kunde rechtstreeks overgegaan zijn uit liberale handen, in handen van de socialisten. Hiertoe is geen twijfel mogelijk. Het buitenland kan het ons leeren en trou wens onze eigen staatkundige geschiedenis en de ontwikkeling der partijen wijzen in dezelfde richting. Stelle men zich dat even voor. Van het liberale dwangjuk zou ons volk overgegaan zijn onder het dwangjuk der sociaal democraten. Dan geen oplossing van den schoolstrijd, maar veeleer verscherping van dien strijd. De libe ralen hadden met geeselen gekastijd, de sociaal democraten zouden het ons Christenvolk met schorpioenen gedaan hebben. In snel tempo zou de ontkerstening van ons volk zijn voortgegaan. Het socialisme zou het natuurlijk zeer in de hand gewerkt hebben. De Sabbathschennis zou ongekende propor- tión aangenomen hebben. De strafwetgeving reeds lang van haar Chris telijke grondslagen ontdaan zijn. De echtscheiding in de wet vergemakkelijkt zijn. De Christelijke School op allerlei wijze ver drukt zijn. We zouden door kunnen gaan. Wij wijzen nog slechts op drie momenten. Hoe zou het onder socialistisch bewind in 1903 met dat misdadig avontuur: de spoorweg staking, gegaan zijn Men zal zeggen: dan zou er niet gestaakt zijn. Maar ook daarvoor wijzen we naar het buitenland. Is er onder socialistisch bewind minder ge staakt Hoe zou het in 1914 gegaan zijn bij de mobilisatie Nu was er van 1909 tot 1913 een Anti-Rev. Kabinet geweest, dat weerstand geboden had aan het ijdel geroep Vrede, vrede en geen gevaar Maar onder socialistisch bewind even min als onder het liberale zou onze weermacht in goede conditie gehouden zijn, en was naar het woord der Duitsche generaals de kans zeer groot geweest, dat ons volk med(e in den wereldoorlog was betrokken geworden. Dat Duitschland ons spaarde, vond zijn oorzaak in het feit, dat binnen twee maal 4 uur al onze grenzen door een goed gemobiliseerd leger be zet waren. Dat was vrucht van rechtsche po litiek, welke door links tegengewerkt was. We wijzen op 1918. Het Revolutiejaar. Het is vrijwel zeker, dat onder socialistisch bewind in dat jaar, zoo we nog een Oranjetelg op den troon hadden, deze dan had moeten vluchten evenals de Duitsche Keizer. We zouden de Nederlandsche Republiek ge kregen hebben. Dat we hiervoor bewaard zijn gebleven is als middel in Gods hand geweest de rechtsche samenwerking. Ten slotte wijzen we nog op 1924. Ook dat was een nationaal rampjaar. Onze begrootingen wezen een schrikbarend tekort aan, en we stonden voor het vreeselijke gevaar van inflatie. Men heeft in Duitschland gezien, welk een ontzettende ellende dat veroorzaakt, ellende zoo wel in geestelijk als in stoffelijk opzicht. Het was weer de macht der rechtsche samen werking, dat een minister Colijn onder scherpe tegenwerking en tegenkanting van links den gulden veilig stelde en hierdoor ons land en volk voor de rampen der inflatie in den mid dellijken weg behoed heeft. Dat zijn vruchten van de coalitie. En nu zwijgen we nog van meer principieele vruchten. Hetgeen we hierboven noemden zijn vruchten, waarvan geheel ons volk, in al zijn geledingen en rangen en standen, rechtstreeks de vruchten geplukt heeft. Laat men het zich eens goed indenken. Het is wel de moeite waard om er eens ernstig over na te denken. Want er wordt roekeloos over de coalitie gesproken. De anti-papisten zien niets liever dan dat de coalitie kapot is en kapot blijft. Maar zij drijven een roekeloos spel. Het is een spelen met vuur, dat geheel ons volk in vlam kan zetten. Wanneer er geen samenwerking tusschen de rechtsche partijen is, dan rest er niet anders, dat er een linksche combinatie gevormd wordt. En wanneer links het bewind moet voeren, beteekent dat den stoffelijken en geestelijken ondergang van ons volk. De geschiedenis der laatste 25 jaren heeft ons dit duidelijk doen zien. Links is zorgeloos met Indië. Links is zorgeloos met onze weermacht. Links is zorgeloos met onze financiën. Links voert de politiek van het ongeloof. Dat beteekent: geestelijke dwang. Dat beteekentontkerstening, ontwrichting der Christelijke grondslagen van ons volks leven. Dat beteekentRevolutie. Denk daarover eens ernstig na. We hebben in deze artikelenserie gezien welk kostbaar bezit een zuiver werkend parlementair stelsel voor een volk is. Een bezit, dat langs een weg van bange worsteling verkregen is. Het is vrucht van strijd, meestal van strijd der Calvinisten tegen dwang en tyrannie. Maar het stelsel doorleeft een crisis. Zal het behouden worden of zullen we het weer verliezen We weten de toekomst niet. Als onze partijverbrokkeling dóór gaat, ver liezen we het zeker. Dat hebben we in deze serie artikelen aan getoond. Groen van Prinsterer heeft ons den weg ge wezen. Hij, een geschiedkenner bij uitnemendheid, doorzag dat slechts door samenwerking van allen, die nog gelooven in God Drieëenig, nog iets van de grondslagen van ons Christelijk volksleven behouden kan worden. Doen we winste met hetgeen hij ons geleerd heeft Het stembusjaar nadert en de Staatk. Geref. „Banier" beijvert zich om kleine vossen in onzen antirevolutionairen wijngaard te jagen. Wij willen beproeven ze op te vangen. Zoo vinden wij in het nummer van 26 Juli j.l. en daar dreef „De Banier in coalitie met „De Nieuwe Lingebode", ook een kleine vossen- drijver een artikeltje tegen „De Nieuwe Meerbode" gericht, onder den titel „De Coali tie", welk artikel besloten wordt met het vol gende citaat „Van Coalitie hoor ik telkens gewag maken. Vriend van coalitie ben ik, in mijn par lementairen loopbaan, niet geweest. Ook thans, als in 1869, zeg ik: Wie ons volgen wil, kan meegaan, maar op Nederlandschen bodem voegt, in den strijd tegen ongeloof en radica lisme aan de Christelijk-protestantsche rigting, indien zelfkennis en veerkracht haar niet ontbreekt, leiding en initiatief. Mr. Groen van Prinsterer, 1871". Inderdaad vindt men dit citaat in Groen's „Nederlandsche Gedachten" als driestar onder No. 101, 10 Juni 1871. Alleen is het weer niet volledig; de tweede alinea is weggelaten. „Tegen datgeene juist, wat onontbeerlijk is voor haar, zijn thans de liberale, de Roomsche en de conservatieve partijen gerigt. Zoo de aspiratiën van het christelijk-historische Volk niet door onze eigen flauwheid worden ge smoord, zijn wij ook zonder coali tie zelfs t eg e n deze coalitie bestand. Juist deze tweede alinea wijst reeds aan, dat dit citaat niet zonder meer toepasselijk is op wat wij in den tegenwoord'igen tijd gewoon zijn onder de Coalitie te begrijpen. Toch willen „Banier" en „Nieuwe Lingebode" het blijkbaar zonder eenige commentaar daarop toegepast hebben. Om de onjuistheid daarvan aan te toonen zou het noodig zijn le. de parlementaire geschiedenis van 1866- 1871 ten voeten uit op te halen, wat we in deze rubriek niet kunnen doen, maar tot welke studie we ons ter publicatie elders wel ge neigd gevoelen 2e. uiteen te zetten, waarom en hoe Groen er toe kwam in 1871 zijn drievoudige candida- tuur „Kuyper-Keuchenius-Otterloo" aan te be velen, in verband waarmee hij bovenvermelde uitspraak gaf 3e. Groen's „Nederlandsche Gedachten" van dit No. 101 tot en met No. 136, voor zoover die op de binnenlandsche politiek betrekking hebben, te laten doorlezen. Dan zou de lezer in het laatsgenoemde nummer dit lezen „R e g t voor allen is, indien de Room- schen het verlangen door zamenwerking tegen het triumpheerend radicalisme, verkrijgbaar. „De cardo quaestinus komt hierop neer óf het Gereformeerde Volk, in zijn onnoozel- heid, zal meegaan met eene conservatief-ultra- montaansche coalitie, die een scholwet- herziening verlangt, óf wel, bij nader overleg, zal, ook door de Roomsch-Katholieken, als conditio sine qua non, herziening van art. 194 der Grondwet worden begeerd. „Zoo wij meegaan, zullen de Roomschge- zinden, in bondgenootschap met de conserva tieven (of, waarschijnlijker nog, incidenteel door vriendelijke tegemoetkoming van Thorbecke) verkrijgen wat voor hen genoeg, en, omdat het aan de Protestantsche Christenen niet baat, dubbel waard is. „Zoo men daarentegen met ons me eg aat zal elke gezindheid door onbelemmerde ont wikkeling van eigen kracht, den verderfelijken druk van 't staatsalvermogen ontgaan. „En zoo zamenwerking ontbreekt, dan zal de uitkomst, ook in hetgeen voor de Roomschen essentieel is, de juistheid toonen van Dr. Lampings voortreffelijk woord: „Die berusten wil in art. 194 der Grondwet, moet ook be rusten in de wet van 1865, met al haar essen- t i e e 1 e bepalingen. Een programma van Schoolwetherziening zonder Grondwetsherzie ning is zelfmisleiding of volksmisleiding". „Let wel, de Roomschen zullen ons, ter be strijding van art. 194 der Grondwet, de hand reiken, zoodra zij overtuigd zijn, dat wij met een schijn van Reg t voor allen niet om den tuin worden geleid. Zoodra het hun blijkt, dat wij niet berusten in een vrijheid van b ij z o n d e r onderwijs, waarbij men de Staats school aan het ongeloof prijs geeft". Ons dunkt, wie Groen's gedachten in de bovenvermelde nummers van zijn belangrijk werk aandachtig doorleest, die zal tot de over tuiging gekomen zijn, dat onze groote voorman, wel verre van het in „Banier" en „N. Linge bode" weer opgeduikelde citaat een coalitie als die van 1888.-1913 te veroordeelen, haar ér waarschijnlijk mee ingeluid en haar komst met het door ons gegeven tweede citaat voor speld heeft. Een tweed vosje, dat wij najagen moeten, verschuilt zich in „Öe Banier" van 2 Augustus. Daar lezen we „Dr. J. Th. de Visser, oud-Minister van On derwijs, die indertijd namens het geheele mini- sterie-Colijn voorstelde een millioen gulden sub sidie voor deze spelen uit 's Rijks kas toe te staan 't Is een kleinigheid, maarstraks loopt dat verhaaltje weer de staatkundig-gereformeer de gelederen door, dus moeten wij er even aan herinneren, dat er op 6 Febr. 1925, toen het desbetreffende wetsontwerp werd ingediend, geen,minsterie-Colijn" was. Er was het kabinet-Ruys de Beerenbrouck, waarin de heer Colijn niet ten eigen pleiziere het beheer van het departement van Financiën had aanvaard. t* Het derde vosje loopt rond in de „Vragen- bus" van het zooeven genoemde nummer. Daar tracht dit slimme Reintje den goé lezers te doen gelooven „Zij (d.i. de A.R. Partij) maakt den recht- streekschen band tusschen Overheid en Gods Woord los en acht de Overheid niet aan de wet der zeden gebonden". Over deze en soortgelijke beweringen is al heel veel papier moeten vuilgemaakt worden en meestal moest er dan op gewezen worden, dat, wat men ook mocht fantaseeren op een „minder gelukkige uitdrukking" in Dr. Kuyper's vroegere schrifturen, hij deze principieel anti revolutionaire stelling later wel veel duidelijker en voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar, had ontwikkeld. Hier echter vinden we de hard nekkige beschuldiging terzake in zulk een on- noozelen vorm, dat wij ter weerlegging vol staan kunnen met aan te halen uit „Ons Pro gram", waarin letterlijk staat „Vandaar, dat haar standpunt (n.l. dat der Overheid) geen ander mag noch kan zijn, dan het standpunt der wet, en, wijl zij niet uit eigen hoofde, maar bij de gratie Gods regeert, van de wet Gods. „Meer bijzonder van de zedewet. „Met „wet Gods" bedoelen we intusschen door H. ZEEBERG. rwaardige kwalL n Veerenbedden, goedkoopst adres 25.—, en hooger dikanten vanaf f 10.- vaardige kwaliteiten, ps im daken cadeau 12) Nu was er voor de denkende mevrouw Van Meersma, die langzamerhand den slaap voelde komen, zij bespeurde trouwens, dat het al twee uur was, haar man, in het andere ledikant, sliep vast, nu was er voor mevrouw Van Meersma nog het bezwaar, dat Lia, geheel ont nuchterd van het leven daarginds, misschien wel na een week zou terugkeeren.,In zoo korten tijd zou zij van haar excentrieke denbeelden natuurlijk niet genezen zijn. Maar komaan, dacht zij, dan tijd, dan raad. En met die gedachte sliep mevrouw Van Meersma eindelijk in, om te zeven uur in een onbehagelijke stemming te ontwaken van het geluid, dat haar man, die opgestaan was, op de slaapkamer maakte. Zij voelde zich nog niet uitgeslapen en was zeer moe. „Hoe laat is het vroeg zij geeuwend. „Zeven uur, Marie. Heb je niet goed ge slapen „Ik ben nog niet half uitgeslapen", morde zij. „Hoe kan dat Bij uitzondering was je gister avond toch niet zoo laat". - „Bij uitzondering; bij uitzondering; 't is, of ik een nachtbraakster ben", viel zij heftig uit. „Tut, tut, ik bedoel het zoo kwaad niet. 't Is ook nog veel te vroeg, om ruzie te maken. En dan vooral niet op zoo'n gewichtigen dag als deze". „Gewichtige dag vroeg zij verbaasd. „Ik bemerk wel, dat je nog slaapt. Maar misschien is de naam van Theo van Zeggelen voldoende „O, bedoel je dat Ja, natuurlijk. Maar je weet toch niet, of hij vandaag komt, al vermoed ik van wel ,,'k Heb gisteravond een briefje van hem ge had", zei de architect achteloos, „waarin hij op den yoormiddag belet vroeg". „Zoo, mooi. Dat loopt dus vandaag af". Mijnheer Van Meersma gaf er geen antwoord op, maar maakte verder zijn toilet. Mevrouw sloot de oogen. Maar dan opeens, hij was juist van voornemen de slaapkamer te verlaten, zeide zij: „Zeg, Alex". „Ja?" k Heb nog eens over dat van Lia gedacht. Me dunkt: we moesten haar maar laten gaan". Hij had moeite, zijn groote verbazing niet te doen merken. Het kwam hem ongelooflijk voor. „Je bedoelt: naar je moeder laten gaan, Marie „Ja. Of jij moet er nu bepaald bezwaar tegen hebben „Bepaald bezwaar, 'k Heb je gister al gezegd, hoe ik er over denk. 't Zal haar niet meevallen. Maar als Lia dat nu graag wil, nu vooruit dan maar". „Ja, we moeten haar maar toestemming ge ven. Dat lijkt mij het beste. Voor Lia. En ook voor ons. Moeder ziet dan tenminste, dat wij niet kwaad zijn". „Dgt is dan afgesproken. Je zegt het Lia wel „Zij heeft er met jou over gepraat, dus moet jij het haar maar vertellen, 'k Spreek er van daag dan nog wel eens met haar over". „Goed. Je blijft zeker voorloopig nog in bed 't Is nu half acht". ,,'k Had gaarne mijn ontbijt op bed. En dan zou ik nog een paar uur slapen. Vanavond wordt het ook zeer laat. De Van Zeggelens zullen wel komen". „Begint vanavond de pret al vroeg hij spottend. „Nu, een kleine familiebijeenkomst natuur lijk". „Enfin, jullie maken het maar in orde. Ik ga naar beneden. Slaap wel". Toen mijnheer Van Meersma in de huiskamer kwam, vond hij daar Lia reeds, die aan den ontbijtboel bezig was. Hij had dat nog nooit een van de meisjes zien doen en bleef verbaasd even staan. „Goeden morgen, Papa", zei Lia, even ge amuseerd om zijn verwonderde houding. „Morgen, Lia. Wat mankeert je nu? Wordt je Asschepoetser ,,'k Doe het al een paar morgens, Papa. Het bevalt me best". „Zoo, maar je staat dan toch wel vroeg op". ,,'k Ga ook niet laat naar bed. Papa, zooals vroeger". „Zoo, train je je al voor je verblijf bij Groot moeder Want dan is het ook met de kippen op stok". Haastig keek Lia op. De toon van zijn spreken klonk haar zoo vroolijk in de ooren. Hij zag haar vragenden blik. ,,'k Heb er met Mama over gesproken", zei hij. „Zij heeft er geen bezwaar tegen. Als jij je dus een weigerend antwoord op den hals wilt halen, dan moet je je Grootmoeder maar schrijven, wat mij betreft vandaag nog". „Is het heusch waar, Papa Heeft Mama er geen bezwaar tegen vroeg Lia op vroolijken toon. „Zooals ik zei. Het is goed. Je kunt gaan, als men je er ontvangen wil". „O, dat denk ik wel, Papa. Grootmoeder is zoo alleen. Zij zal mij wel willen hebben". ,,'k Ben er nog niet zoo zeker van, Lia. Enfin, we zullen het vanzelf wel zien. Het zal me spijten als je gaat. Ik zal je missen". „Als Papa nu liever heeftbegon Lia. „Neen, neen, het kan voor jou wel goed zijn, kind. Dat wil ik ten minste hopen. Maar eerlijk gezegd, geloof ik, dat je na een week terug zult zijn. Het kan niet anders, of je moet je daar gruwelijk vervelen. Het is een levende begrafenis, Lia". „Het zal wel wat meevallen, Papa", lachte zij vroolijk. „Nu, we zullen zien. Maar ik wil wel wat eten. Om half negen zouden er een paar heeren op het kantoor zijn". Behalve de laatste morgens, toen Lia al pre sent was, was mijnheer Van Meersma altijd gewoon alleen te ontbijten. In den zomer half negen, des winters negen uur, half tien ver schenen pas zijn vrouw en de beide meisjes. Hij vond het de laatste morgens heerlijk, om met Lia te ontbijten. En het was voor hem, of het ontbijt nog lekkerder smaakte, nu hij tot de ontdekking was gekomen, dat het door Lia was gereed gemaakt. „O ja, dat is waar ook", zeide hij, „Mama had graag haar ontbijt op bed. Breng je het even, Lia „Is Mama ziek vroeg Lia. „Weineen, kind. Te weinig slaap gehad. Zij wil nog een paar uren slapen. Zeker niet in slaap kunnen komen van geluk", spotte hij. Lia begreep onmiddellijk, waarop haar Vader doelde. Het deed haar toch pijn, dat hij het zoo spottend zeide. Zwijgend smeerde zij enkele dunne stukjes brood, nam de ham en het ei, schonk thee in en liep daarmee, alles op een presenteerblad geschikt, naar de slaapkamer van Mama, die ten hoogste verwonderd was, dat Lia met het ontbijt boven kwam. Zij had het binnenmeisje verwacht. „Ben je al present vroeg zij. „Ja, Mama, al eenigen tijd". „Behoort dat soms ook tot je nieuwe leef wijze, Lia Lia was te gelukkig dan dat zij den steek ernstig opnam. „Misschien wel, Mama", glimlachte zij. „In ieder geval is het gezond, om vroeg op te staan". „Best mogelijk. Maar dan moet je niet zoo'n brandende hoofdpijn hebben als ik". „Hebt u slecht geslapen, Mama 7" „Houd er van op. Om twee uur sliep ik nog niet. Maar ik zal nu ontbijten en dan de schade nog wat inhalen. Wil je mij om tien uur roepen, Lia „En dan moeten we direct met ons drieën 'n programma voor vandaag en volgende dagen ineenzetten. We zullen het druk krijgen, 'k Hoop dat ik op je rekenen kan, Lia". ,,'k Zal zooveel mogelijk helpen, Mama". „Juist. Dat verwacht ik ook. 't Is een heele gebeurtenis, de verloving van Annie. De mees ten verwachten het wel, maar het meerendeel hoopte, dat het nog over zou gaan. Zij kunnen het moeilijk zetten. Nu, dat moeten zij zelf weten, dat zij het Annie en ons niet gunnen. Ik vind het een knap paar, wat jij, Lia Scherp had bij al deze woorden mevrouw Van Meersma haar dochter aangezien. Als haar vermoeden juist bleek, dat Lia Annie haar ge luk niet gunde, dat zij jaloersch was, dan moest dat toch ergens in blijken: in een licht kleuren; in een oogenflikkering; in een nerveuse be weging. Maar van dat alles was niets te bespeuren. Kalm stond Lia voor haar Moeder, in diep na denken verzonken. Het was toch wel erg: Ma ma's eerste gedachte was, dat de verloving van Annie met Theo van Zeggelen de "kennissen de oogen zou uitsteken. Het geluk van Annie kwam in de tweede plaats „Nu, Lia, vindt je het niet een knap paar „Zeker, Mama", antwoordde Lia. Want het was de waarheid. Het was een knap paar. „Ik hoop, dat ze gelukkig met elkaar zullen zijn", voegde zij er nog bij. „Natuurlijk zullen zij dat", zei mevrouw Van Meersma op scherpen toon. „Ale voorwaarden zijn ervoor aanwezig". Lia twijfelde er sterk aan. Maar zij waagde het niet, haar Moeder te weerspreken. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1