L UIT HET WOORD I C. WARNAER, Dirksland, Os. G. VAN DER WAL, Dirksland, A. H. VAN YPEREN, Herkangen en Ds. G. VAN DER ZEE, Den Bommel, Eindredacteur PREDIKBEURTEN SES KERKELIJK LEVEN SSSii ALLERLEI SSSSS ONDER REDACTIE VAN OP ZONDAG 5 AUGUSTUS 1928 ned. herv. kerk. geref. kerk. geref. gemeente. oud-geref. gemeente. SCHETSEN UIT DE KERKGESCHIEDENIS VEREENIGINGS E9KH LEVEN r VOOR DEN ZONDAG Sommelsdijk, v.m. Ds. van Ameide en 's av. dhr. Postma (collecte). Middelharnis, v.m. dhr. Postma (collecte) en 's av. candidaat Pop van Dinteloord. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9 uur cand. Pop van Dinteloord en n.m. 2 uur leesdienst. Den Bommel, v.m. 9.30 uur Ds. v. d. Zee en 's av. 6 uur leesdienst. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 leesdienst en n.m. 2 urn- Ds. v. d. Zee van Den Bommel (Doop). Oude Tonge, geen dienst. Nieuwe Tonge, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. de Jong van Nieuwveen. Herkingen, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. van Yperen. Melissant, dhr. Vetter van Langstraat. Ouddorp, v.m. leesdienst en n.m. dhr. Bouman van Stellendam. Middelharnis, v.m. en 's av. leesdienst. Stad aan 't Haringvliet, v.m. 9.30 en n.m. 5.30 uur Ds. de Graaff. Den Bommel, v.m. en 's av. Ds. Schaafsma. Ooltgensplaat, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur Ds. de Lange. Melissant, v.m. 9.30 en 's av. 6 uur dhr. Hager, cand. te Zuidland. Ouddorp, v.m. en n.m. Ds. Diemer. Middelharnis, v.m, en 's av. leesdienst. Dirksland, v. m. "en 's av. leesdienst. Herkingen, v.m. 9, n.m. 2 en 's av. 6 u. leesd. Ouddorp, v.m. en n.m. leesdienst. Herkingen, v.m. 9 en n.m. 2 uur leesdienst. Van de overige gemeenten geen opgaaf. HEfBaaBaaSËiaa BB HtssHUBHQSBEa ib' STICHTELIJKE OVERDENKING g B BBBBBBBHBBB BB BBBBBBBBBBBB OM ONZER ZONDEN WIL. Want om onzer zonden wil, en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaad- heid bij allen die rondom zijn. Daniël 9 16b. Daniël Een dergenen, die blinken als de glans des uitspansel, altoos en eeuwiglijk. Profeet, op wiens merkwaardige godsspraken de Heere Jezus met nadruk wijst. Staatsman van buitengewone bekwaamheden, zijn hoogen post in het vreemde land met eere bekleedende, zich niet in afzondering terug trekkende, maar als een licht schijnende, te midden van een krom en verdraaid geslacht. Martelaar, den kuil der leeuwen verkiezende, wijl hij geen andere goden voor het aangezicht des Heeren kende. Bidder, smeekbeden opzendende voor zijn volk, die getuigen van diepte en teederheid, oprechtheid en ootmoed. Een rechtvaardige niet alleen als Noach en Job, een voorbidder ook als Mozes en Samuel. Welk een groote in het koninkrijk der he melen Met goddelijke stift geteekend voorbeeld voor allen, die in welken tijd en in welke omstan digheden dan ook, geroepen worden in het openbare leven een taak te vervullen. Voorbeeld ook voor allen, die de belangen van het volk, waartoe men behoort, een plaats gunnen in hun gedachtenleven, wat weer zegt: in hun gebedsleven. Hoe klein is echter deze man in eigen oog Wat ons in het bijzonder opvalt bij het stil beluisteren van het gebed van dezen vorstelijken bidder is de toon van diepe en waarachtige verootmoediging. Niet op een afgebakende hoogte, buiten de zonden zijns volks, maar ze tezamen vattende, zijn eigen zaak en de zonde zijns volks als onze zonde. Wij trekken gaarne een zoo scherp mogelijke grenslijn tusschen anderer schuld en ons. „Dat is mijn schuld niet" ligt ons op de lippen bestorven. We aanvaarden de gedachte der solidariteit, het eenzijn met anderen gaarne, als de samen bindende factor iets is, dat onzen hoogmoed streelt; miskennen die gedachten van het ge meenschappelijk zich aansprakelijk stellen, als die gemeenschappelijke bezitting, aangeduid door „ons", iets vernederends is: de zonde. Om onzer zonden; wil. Onze vaderen legden, bij steeds dieper in zicht in het Woord, den grondslag voor deze solidariteitsgedachte in de leer der erfzonde. Wij zijn niet anders, wat ons natuurlijk be staan betreft, dan diegenen, tegenover wie wij de antithese stellen. Uit éénen bloede. Onze zonden ingeweven in dat groote, ver leden, heden en toekomst omvattende geheel, dat onze Catechismus noemtde zonde des ganschen menschelijken geslachts. Verootmoedigend Wij gebruiken zoo gaarne dat woordje „ons", niet alleen om iets gemeenschappelijks, maar ook om ons bezit aan te duiden. Dit is van ons en dat is van ons, ook op politiek en kerkelijk gebied. En toch, alles wat ook maar eenigszins be smet is met dit eigenlievende, zondige, hoog moedige „ons", is geoordeeld voor het strenge oordeel van Gods waarheid. Onze naam vergaat met ons. ...V,n^e bezittingen op onzen naam gesteld, zijn tijdelijk leen. Rechtens staan wat ons, op onszelven aan gemerkt, betreft, op onzen naam, in de boeken, ie en jongsten dage geopend worden, slechts onze zonden: onze persoonlijke zonden, onze gemeenschapszonden. En om onzer zonden wil, ach hoeveel, waar over wij vaak ach en wee klagen, zonder ook daarin te gedenken aan onze zonden. Daniël vergelijkt het heden met het verleden. Welk een verschil om onzer zonden wil en onzer vaderen ongerechtigenheden, zoo be lijdt hij. En als wij vergelijken het verleden, toen de Heere Zich een heerlijken Naam maakte, door de verlossing Zijner kerke uit het diensthuis, en het heden, waarin zij, verdeeld, verward en haar kracht deels in onderlingen strijd ver teerend, tot versmaadheid is bij degenen, die buiten zijn is er dan geen reden tot ver ootmoediging En wie, die geen leedvermaak schept in deze dingen, maar leed draagt om deze ver scheuring, zal zijn aandeel loochenen in het „om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden" Eerst door de waarachtige aanvaarding van dit droeve gemeenschappelijke bezit, kan de weg geopend worden tot een hernieuwde, le vende en krachtige openbaring van de n e, 'heilig, algemeene Christelijke kerk, naar haar wezen onzichtbaar, nochtans in hare verschij ning in deze wereld, een leven van hoogeren oorsprong en van een geheel bijzonder, eerbied- afdwingend karakter vertoonende. Niet, dat hierin de grondslag van het herstel zou zijn te zoeken. Die ligt elders. Maar naar de zedelijke en geestelijke orde der dingen in het koninkrijk der hemelen, ligt de w e g tot het herstel alleen door de schuldbelijdenis heen. De zonde moet eerst ontdekt, opgespoord, veroordeeld en betreurd worden, zal de vrucht van de genade Gods in Christus ervaren wor den, gelijk op Daniel's smeekbede de hemelsche boodschapper nederdaalt met zijn blijde bood schap. Waar de grondslag ligt, wordt treffend aan geduid door de ontroerende woorden, waarin de tijd wordt aangeduid, waarop de grijze Daniël, voor zijn open venster naar Jeruzalem knielende, deze vertroostende tijding ontving... ten tijde des avondoffers. Hoe leefde Daniël's ziel in datgene, wat zijn lichamelijk oog in geen tientallen van jaren meer had aanschouwd. En toch alleen dat offer spreekt in profe tische taal voor zijn, door God den Heere ontsloten oor, van die gerechtigheid, waarop hij in de eerste helft van ons vers pleit. Den toorn Gods tegen de zonde, Zijne vrede- gedachten jegens den veroordeelden zondaar openbarende. Sprekende ook van een „om onzer zonden wil" voor degenen, wier eigen hoovaardig „ik" gebroken is onder de ootmoedige onderteekening van Daniël's „om onzer zonden wil". Een ander om onzer zonden wil, maar waarbij men zich tevens van deze schuldenlast voor eeuwig ziet ontheven, en een ander heerlijk bezit zich toegerekend, op onzen naajn gesteld, in Hem, die dan naar het woord van Jesaja: om onze overtredingen is verwond en om onze ongerechtigheden verbrijzeld, maar Wiens Naam ook is: de Heere onze gerechtigheid. Een kostelijk, een heerlijk bezit aanduidend „ons", maar dat niet verheft, maar mogelijk des te meer verootmoedigt. Uit dien grondslag van de offerande van Christus aan het kruis geschied, ziet het oog des geloofs dan omhoog rijzen het gansche ge bouw van alle genadeweldaden Gods, tijdelijk zoowel als eeuwig en van al wat wij bezitten buiten onze zonden, geldt dan: wat roemt gij, alsof gij het niet hadt ontvangen. Een gemeenschappelijke, hartelijke en ernstige belijdenis van dit „om onzer zonden wil" is noodig, opdat diegenen, die wezenlijk één zijn, elkander in dezen weg op dezen grondslag mogen vinden. Dan zal ook in bijkomstige zaken, die, hoe belangrijk ook, toch altijd op het tweede plan liggen, meer en gemakkelijker overeenstemming worden bereikt. Zal het niet gaan om „onze" partij of „onze" zaak, maar gelijk Daniël stad en volk, waarvoor hij pleit, den Heere voorstelt als naar Zijnen Naam genoemd, zal ons betrouwen alleen ge vestigd worden op Hem, die niet laat varen de werken Zijner handen. Dan zal de verhooring onzer smeekbeden geen: „zie toch mijn ijver voor den Heere" ons op de lippen leggen, maar een: niet ons, o Heere niet ons, maar Uwen Naam geef eere D. v. d. W. BBBBB9BBBS9BB E9B BBBBBBBBBBBB B B BH» BBBBaBBSHBBBB BB BBBBBBBBBBBB ONKERKELIJKHEID. Over de „morbus sabbathicus", d.i. de Zondagsziekte is veel geschreven met spot en met ernst. Ik herinner mij uit de kerkgeschiedenis hoe een predikant uit 1700 zooveel tot zijn droefenis zijn gehoor zag verloopen. Hij zocht als een goed christen de oorzaak eerst bij zichzelf. De genade had hem klein gemaakt, klein in eigen oog. Hij worstelde op zijn studeerkamer, die daardoor in een waar Bethel werd herschapen. Maar het zou hem vergaan als eens den Hei land zelf, hij moest later vertrekken uit die plaats, omdat hij daar geene krachten kon doen vanwege hun ongeloof. Maar deze predikant nam, als mensch, echter eens een middel te baat, waarover wij niet willen oordeelen. Hij kondigde af, dat hij de volgende week zou prediken over hetgeen de duivel in laatst leden nacht hem had verteld. Daar was het dorp vol van. Den volgenden Zondag stroomde het volk naar de kerk. De predikant beklom den kansel, maar in plaats van blijde te zijn over zijn talrijk gehoor, vervulde droefenis zijn hart. Met grimmige woorden sprak hij de gemeente aan, omdat zij was samengekomen om niet het Woord Gods, maar om des duivels woord te beluisteren. Van een ander predikant uit dien tijd wordt verhaald hoe hij, in dezelfde omstandigheden verkeerende als de vorige, afkondigde, dat hij de volgende week zou prediken' over het grootste familie-schandaal dat had plaats ge vonden. En waar nu juist een opzienbarend feit op dat dorp was gepasseerd, had deze afkondiging hetzelfde effect: een volle kerk. De predikant begon zijn rede en had tot tekst het feit van Genesis 3, de zondeval, het vergrijp van het eerste gezin tegen het gebod Gods. De gemeente was ontstemd, wijl men was samengestroomd, niet om Gods Woord, maar om 's menschen woord te beluisteren. Een eeuw later was de kerk der vaderen verwoest voor 't overgroote deel door het modernisme. De term„Kerkverwoestend modernisme" komt niet uit het orthodoxe kamp als een „aantijging", maar is gevloeid uit de pen van den modernen hoogleeraar Loman. In den beginne, omstreeks 1840, is dit door den godzaligen Ledeboer gevoeld, en hij ver maande, dat men beter thuis een predikatie kon lezen, dan zijn ziel te laten vergiftigen in de kerk. Hij had gelijk. Maar op honderden plaatsen is door Gods vrije genade het getij verloopen, en nu dienen de bakens ook wederom verzet. Nochtans geschiedt dit tot heden niet op vele plaatsen, en in vele gezinnen. De kerk heeft afgedaan. Aan den eenen kant heerscht bij velen een grove onverschilligheid, waardoor men den eisch van het Woord Gods heeft laten vallen. Laten zij bedenken, dat de Heere niets vallen laat. Maar op ons eiland wonen ook nog andere menschen. Ernstige en degelijke Ook zij komen niet, of niet meer, of tijdelijk niet ter kerk. De oorzaken zijn vele. Waar het kerkbegrip weg is, schuilt de fout zoowel bij de predikanten als bij de léden. Maar ik geloof bij de leden het meest. Wij laten nu de kleinzielige redenen achter wege, en houden rekening met afstanden en slecht weer. Wij stellen de zaak zoo: „De apostel ver maant in de Hebreeënbrief om de onderlinge bijeenkomsten niet na te laten, gelijk sommigen de gewoonte hebben". Waarom keert men de kerk den rug toe Wel, eenvoudig omdat de predikant niet aan staat. Dit is wel een bezwaar, doch niet om thuis te blijven, want men dient te gaan, omdat de Heere roept, en de heerlijkheid des Koning is gelegen in het vele volk. 't Is ook gemakzucht, en wel bij lichamelijk gezonde menschen. Want immers, de radio staat in de kamer, en wat voor zieken en ouden van dagen is bedoeld, wordt door gezonden van hart gebruikt. Dit is, bij al het onmiskenbare goed, de vloek van het verkeerde gebruik. Maar er is nog een ernstiger gevaar. Er wordt voor velen niet gepredikt naar hun smaak. Zij zouden wel niet ter kerke gaan om des duivels woord te beluisteren, maar om des menschen woord, te weten hun eigen woord. Zij zouden gaarne willen, dat de predikant zijn jas verhing, en in plaats van den Christus, den christen op stoel bracht. Maar de eisch van het Woord Gods is predikt het Evangelie (Matth. 28 19) of predikt het Woord (2 Tim. 4:2) en door de prediking van dat Woord wil God zalig maken (1 Cor. 1 17 en 18), dengenen die gelooven. Wie zijn eigen geloof predikt, of het geloof van zijn naaste, voert wel een schoon betoog, maar biedt geen voedsel. Geen hongerige ziel kan daarvan leven. Wat gepredikt moet worden, en waarnaar gij moet komen luisteren, is niets anders dan het woord der getrouwheid, alle aanneming waardig, het Woord Gods. Een voorwerpelijke grondslag, een onderwer- pelijke toepassing, hetzij als geweven gouden draad door heel de prediking heen, of aan het eind. Dwaasheid als men wel gesticht wordt door thuis te lezen, en niet door de prediking der waarheid. Of daar dan geen levende waarheid be luisterd moet worden Zeker Het moet ook een getuigenis zijn van datgene wat beleefd is. Maar een ziel die hongert, voert in de eerste plaats geen critiek. Het oordeel des Heeren over eigenwijze men schen is hard. De Spreukendichter zegt (Spr. 27 7): Een verzadigde ziel vertreedt het honingzeem, maar een hongerige ziel is alle bitter zoet. Voegt U dan wederom in den weg der ge hoorzaamheid, in den weg der middelen, want gij gaat ter laatster instantie niet om den mensch doch om God te verheerlijkenimmers 't Voegt ons met blijde klanken, Door 't voorbedachte lied Hem, die het al gebiedt, Op harp' en luit te danken en alzoo naar den ganschen Psalm 92 op den Sabbathdag den Heere te loven in het heilig dom, waar 't volk vergaderd is, en om daar onderscheidenlijk het woord Gods aan te hoo- ren, tot ontdekking, vertroosting en stichting. Zult gij Uw standpunt herzien VAN DEN BOMMEL, door Ds. G. VAN DER ZEE. II. Zoo wij gezien hebben had dé Classis Voorne en Putten besloten, door den flinken toevloed van hoorders, de predikanten van elders te doen optreden, om de zaak der Reformatie warm te houden. Op het vacaturelijstje van 1642 komen negen namen voor, te weten van de dorpen Stad, Middelharnis, Dirksland, Oud dorp, Nieuwe Tonge, Goeree, Oude Tonge en Ooltgensplaat, terwijl aan predikanten Ridderus van Middelharnis en Nojthenius van de Over zijde de zorg voor de stichting van Den Bommel als zelfstandige gemeente bleef opgedragen. Waar het de gewoonte was der oude Ge reformeerde Kerk om beurtelings de Classicale vergadering te houden, vroeg men den 30 Sep tember 1642 te Odulphi-plaat (Ooltgensplaat) wanneer er te Den Bommel Classisvergadering zou zijn. Dit werd nog te vroegtijdig geacht. (Uit dezen naam leiden sommigen den naam „Ooltgensplaat" af). Hieronder laten wij volgen de notulen van de Classis, voorzoover deze op onze zaak be trekking hebben. Classis ordinaris gehouden in de Koorndijk den 14 April 1643. Zijn binnen gestaan Jan Engelse Gebuijs, Lodewijk Dirks, Jan Huijbregtse en Corneiis Janse (Gebuijs) inleeverende eene schriftelijke credentie, onderteekent van Michiel Janse, Huibrecht Burnt, Leenaert Cornelisse, Jasper Jacobse, Leendert Teunisse, Jacob Willemse, Leendert Crijnse ende David Crijnse, alle lee- demaaten van de Gereformeerde Kerke in Den Bommel, waardoor haar in last gegeven wert om-,van de E. Classis te verzoeken 1 dat er order mogt gestelt worden op de bediening van de Kerke in den Bommel; 2° dat het H. Avond maal des Heeren aldaar met de eerste mooge gecelebreert werden; 3° ten laatste, dat zij met den eerste van een ordinair Predicant mog- ten verzien werden; voorts betuygende dat alles wat van de E. Classis tot contement van de vier Persoonen boove genoemt, in dese zal ge daan ofte beraamt werden, zij het houden willen als met vergenoegen gedaan te zijn. De E. Vergadering, het verzoek van de Gemeynte in Den Bommel overwoogen heb bende, heeft het goed gevonden op het 1°, dat men in 't bedienen van de Kerke blijven zal bij de ordre, die tot nog toe gehouden is; op het 2°, dat men het Hoogweerdig Avontmael des Heeren volgens haer verzoek, met den eerste aldaar in Loco zal uytdeelen; is diens volgens de Broeders van flacqué in last ge- geeven dese goede meyninge des Classis met den eerste uyttewerken; in 't bysonder is D: Jacobus Ridderus gecommitteert om D: Pylium, Predicant van de Plaat, die te vooren den Bommel bij combinatie bedient heeft, nomine Classis te begroeten, ende te verzoeken de Naamen van de Leedematen der voorzeyde Gemeynte, in stede van de Kerkelijke attestatiën over te leveren op het 3° dat het billijk is haar goed be- geeren en de goddelyke ijver, soo veel als mogelyk is te voldoen ende diensvolgens te treden tot het beroepen van een ordinaer Leeraar. Dog opdat alles naar behoorlijke ordre ge schieden mogt, soo is den gedeputeerden van den Bommel booven gemelt voorgehouden hoe dat de laatste September 1642 van de E. Classis eene nominatie gemaakt is van drie Persoonen, ten eynde door een uyt mogte gekoren werden om het' ampt van een Leeraar onder haar te bedienen, ende met een ernstig, ende dat meer- maalen afgevraagt tot wien van die drie haare ende der andere Leedematen geneegentheid al- dermeest was strekkende dog alsoo zij haar verklaarden genegen te zijn tot D: Reinierum Oppervelt, ofte tot D: Laurentium Nicolaï, sonder onderscheyd te hebben, in den eene ofte den andere, sonder iet naarder te kunnen zeggen, soo is 't dat de E, Vergaadering vervangende den Kerkeraad van Den Bomml (alsoo daar geen en is) be roepen heeft D: Reinierum Oppervelt, S.S. Theologiae et Ministerii Candidatum, tot een Herder van de meer genoemde Gemeynte. Dit alles, den Afgesondenen van Den Bommel aangedient zijnde, hebben het met blijdschap gehoort ende met vernoegen aan- genoomen, de E. Vergaadering bedankende. Maar opdat de gedaane beroepinge bekwaam- lijk mogte uytgewerkt werde, soo zijn D: Her- manus Schuylius ende D: Johannis Courtenius gedeputeert om deselvige den Ed. Heer Aersen, Heer van Sommelsdijk, Bommel etc. voor te draagen, smaakelijk te maaken, ende sijn Ed. Approbatie te verzoeken. Bij deze occasie hebben D: Jacobus Ridderus en D: Lambertus Schapenberg, Deputati ad causam Bommelanam, rapport gedaan van alles wat zij omtrent deze zaak, volgens den last des E. Classis uytgerigt hadden, 't welk haar de E. Vergaadering wel heeft laaten gevallen, ende zijn bedankt. Zoo moesten dus de predikanten Schuylius en Courtenius de approbatie zien te verkrijgen van den heer Aersen, heer van Sommelsdijk. In 1922 zijn al deze approbatie-, collatie- en elëCtierechten vervallen en loopt het beroepings- werk vrij. Zoo hoort het ook. Wereldlijke bemoeiingen in kerkelijke zaken strijden met den aard en het wezen der Kerk. Maar ook zien wij hieruit, dat aan de Classis alles was toevertrouwd, het geen thans sedert 1816 niet meer zoo is, wijl onze kerk geknecht is door het Synodale juk. Hiervan ontslagen te worden en tot den ouden toestand terug te keeren is het streven van den Gereformeerden Bond in de Herv. Kerk en dat der Confessioneele Vereeniging. In een volgend artikel zullen wij zien, hoe de beroeping van Ds. Oppervelt door den landheer is verijdeld. DE NOODZAKELIJKHEID VAN HET BESTAAN VAN J. V.'s. HAAR DOEL EN NUT. Jeugd en Jeugdbeweging, het zijn twee woor den, welke in den laatsten tijd meermalen wor den genoemd, waarover veel wordt gesproken en geschreven en die beide ons aller aandacht en studie vereischen. Immers neemt niet de jeugdbeweging één der voornaamste plaatsen in onder de thans aanhangige groote en ac- tueele vraagstukken Is niet dat vraagstuk der jeugdbeweging en jeugdorganisatie een vraag stuk van heden niet alleen, maar nog veel meer één van de toekomst, en wordt niet meer en meer beseft de groote waarheid welke er ligt in het eens gesproken woord: „Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst" Geen wonder dan ook, dat dat vraagstuk zooveel wordt be sproken en er zoo de hand wordt uitgestoken om tot jeugdorganisatie te komen, maar niet tegenstaande dat voel ik me geroepen om in het kort hieronder nogmaals de aandacht er op te vestigen, omdat m. i. in onze Hervormde kringen nog te weinig, ja zelfs véél te weinig aan dat vraagstuk wordt gedacht, en ook nog te weinig de waarheid van het bovengenoemde woord wordt beseft. Het zijn nog slechts enkelen die de waarde van het jeugdbewegingsvraagstuk helder en klaar inzien, maar die enkelen zijn niet genoeg. Al getroosten zij zich er alle moeite voor, het zal niet baten, neen, meerderen ja allen van onze zijde, zij moeten zich bij die enkelen aansluiten, ten einde onze beweging te versterken en onze jeugd op te voeden in de leer en richting, die wij de beste achten. We vorderen wel, het moet worden gezegd, maar niet genoeg. Wanneer wij de jeugdbeweging der Linksche groepen beschouwen, dan zien we daar 'n geweldigen groei, vooral bij de S.D.A.P. waar de A.J.C. (Arbeiders-Jeugd-Centrale) een bron is, van waaruit de gelederen kunnen wor den aangevuld; die groei moet ons een doorn in het oog zijn, maar dat niet alleen, die groei moet ons tot nadenken stemmen en ons ons zelven doen verwijten, dat die groei mede aan onze slapheid en laksheid is te danken. Wij Hervormden, want voor ons geldt het voor namelijk, wij moeten beseffen dat op onze jeugd onze toekomst moet zijn gevestigd en dat zij het is, die in een volgende periode het richt snoer van ons Nederlandsch bestuur zal moeten aangeven; en willen wij ons Christelijk karakter handhaven, welnu, dan moet de hand uit de mouw gestoken en aan de ploeg geslagen wor den, dan moet er' gezaaid worden om ook eens te kunnen maaien. De tijden zijn ernstig; meer en meer wordt God en Zijn Woord den rug toegekeerd en wint de wereld terrein ten koste van de Kerk, de Kerk, die zoolang haar plicht heeft verzaakt en ook nu nog niet de belangrijkheid van het jeugdvraagstuk ten volle beseft. Wel is waar is de toestand beter dan ze geweest is, maar wij kunnen, neen wij mogen zelfs nog niet te vreden zijn; het moet met schaamte worden ge zegd, maar on2e Hervormde Kerk is nog veel ten achter op het gebied van jeugd en jeugd organisatie. Hoeveel predikanten en kerkeraden telt zij nog, die het jeugdvraagstuk als iets minderwaardigs beschouwen en die eiken steun daaraan van de hand wijzen Droevig, ja in- droevig is dit, en daarin nu moet verandering komen. Het is niet alleen de jeugd, waar we het van moeten hebben, o neen, dat is lang niet voldoende; zij zijn er, tallooze jongelingen, die zich met heilig enthousiasme aan dit be langrijke vraagstuk geven, er voor strijden, en zoodoende een steentje bijdragen aan het groote maar het moeilijke werk. Maar ik zeg het nogmaals met nadruk, het is niet voldoende. Het jeugdig enthousiasme, gepaard met de leiding en ervaring der ouderen, dat zal de jeugdbeweging krachtig maken, en dat hebben wij dus noodig, willen wij ons doel bereiken, ons doel, dat daarin ligt, om de jeugd te organiseeren in één groot verbond, dat als één man pal staat tegen den revolutiegeest on zer dagen. Het is zoo jammer, dat het gezegd moet worden, maar hoever zijn we nog ver wijderd van dat ideaal. Hoe ontbreekt ons in vele gevallen juist den steun en de medewer king onzer predikanten, onzer ouderlingen en diakenen, en ook die onzer ouders. En al wer pen wij, jongeren, ons dan ook op de zaak met al het enthousiasme, en al de élan die in ons zijn, en al besteden wij ook al onzen vrijen tijd aan het vraagstuk, het zal niet dat geven, wat wij verwachten, en wellicht zal ontmoedi ging zich van velen onzer meester maken. Het zou begrijpelijk zijn, maar daarom moeten wij predikanten, die met hetzelfde heilig enthou siasme dat ons bezield, de jeugd, maar ook de ouderen, opwekken tot den grooten strijd om de beginselen, moeten wij ouderlingen en dia kenen, die bij het huisbezoek ook met klem er op aandringen, dat de ouders de jeugdbe weging zullen steunen, en hunne kinderen -bij die beweging doen aansluiten, maar bovenal moeten wij ouders, die zonder dien „dwang" (als ik het zoo noemen mag) hun krachten en hun steun geven aan het jeugdvraagstuk. Dan eerst schieten we in de richting, die wij wenschen, dan eerst zullen onze Land- en Bondsdagen jubeldagen zijn, en dan ook zullen ongetwijfeld vele jongelingen zich bij ons aan sluiten en met ons den strijd voor de beginselen aanbinden. JOH. C. A. VROEGINDEWEIJ Eindhoven. (Slot volgende week). BHBBBBBBBBBISBSBBflBflBBBBIIBBBBB HBBBBBBBBBBHBBBBflBflBBBBBBflBB SOMMELSDIJK. Voor de betrekking van tijdelijk onderwijzer aan de Bijz. L. School al hier, voor den tijd' van 2 maanden, hebben zich ruim 50 sollicitanten aangemeld. Benoemd ver klaard is de heer C. Nugteren van Heinenoord. Onze vroegere dorpsgenoot, de heer F. A. Pen, slaagde dezer dagen voor de akte Han denarbeid. Bij de verhuring van zitplaatsen in de Ned. Herv. Kerk alhier werden hooge prijzen besteed. Eén zitplaats werd zelfs verhuurd voor 45 OUDE TONGE.* Bij de Ned. Herv. Gem. alhier is beroepen Ds. H. Ewoldt van Raams- donkveer. DIRKSLAND. In de Woensdagavond ge houden vergadering van lidmaten der Ned. Herv. Kerk werd besloten tot oprichting van een ker kelijke kiesvereeniging. OUDDORP. De onderwijzeres aan onze Chr. School, mej. A. v. d. Voorde, die kort ge leden vertrokken is, slaagde bij het examen voor de Fransche taal; terwijl een onderwijzer aan dwiezelfde school, de heer van Asperen, de 'akte voor Landbouw verwierf.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5