atsen Q 1 nk ♦3 aleer bladen Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. goor hm lottóag innen 1 &Zn. lens Moven s Zonen IN HOC SIGNO VINCES I Ho. 3454 ZATERDAG 28 JULI 1928 43ste JAARGANG VI erialfioliaiidel lilperoord EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. A I, vol- struc- fi i« lef. 21 EN OA's EFTEN Isschool Firma Middelharais E MEUBILEERING |t ruime keuze alles Uw woning wenscht. -lONIE-enGESCHIL- •UBELEN. BEDDEN VTRASSEN. KAR- (NOLEUMS, enz. Ires op het eiland. \leefd aanbevelend. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Het Christendom en zijn invloed. PSALM 85 t 9. (Slot.) Wat is het antwoord, dat de Heere geeft aan allen die op Hem wachten De dichter zegt 't: „Hij zal tot Zijn volk en tot zijn gnnstgenooten van vrede spreken". Vrede, dat is het ant woord op het gebed. Vrede verzekert de Heere aan allen die Hem verbeiden. Daarin ligt alles opgesloten. Als God tot ons van vrede spreekt, dan is het we[. Van nature hebben we geen vrede met God, want Hij is de Heilige, die toornt over de zonde. De vrede tusschen God en Zijn schepsel is verstoord. God keert Zijn aangezicht in toorn tegen den mensch, zooals hij door de zonde geworden is. Maar er is vrede door en in Christus, die God heeft verzoend en de vijandschap teniet gedaan. Een iegelijk, die in Hem ge looft, van hem is de toorn weggenomen hij heeft vrede met God. Daarom is er voor hem geen verdoemenis. Hij heeft niemand te vreezengeen Satan, geen mensch. God is zijn heil en zal alle dingen hem ten goede doen medewerken. Het antwoord Gods is lang niet altijd de vervulling van onzen wensch. Het gaat dikwijls anders dan wij wenschten of verwachtten. Wat de Heere spreekt is menigmaal een weige ring van hetgeen wij noodig achten. Maar hoe het antwoord ook zij, voor Gods kinderen is het altijd vrede. Wordt hun gebed verhoord, dan is het in de gunst van God en wordt 't niet verhoord, dan geschiedt 't ook in Zijn gunst. Door Zijn vrede vertroost, sterkt en verkwikt hij hen. Geeft hij geen uitwendigen vrede, dan toch een innerlijke rust, die ons stil doet zijn onder Zijn bestel. Zulk een antwoord op het gebed ontvangen al Gods kinderen, die Hem verwachten. Dat hebt ook gij, die Uw hoop op Hem steldet, ervaren. Gij storttet Uw hart, door vele zorgen benauwd, voor hem uit, en ge hoordet wat Uw God U zou antwoorden, gij wachttet op Zijn beschikking over U, Het antwoord dat ge ontvingt, was een weigering. Maar de Heere vervulde Uw ziel met innerlijken vrede, die U onder Hem deed buigen. En ge werdt door Zijn Geest met Zijn wil vereendde vrees die U kwelde werd weggenomen, ge gevoeldet U veilig en zalig in de hand van Uw God. Wat U ook ont houden werd en hoe groot ook de teleurstelling was, de vrede Gods maakte alles goed. Heerlijk is het einde van het wachten op den Heere. Hij spreekt van vrede tot allen, die ook onder bitter leed betuigen: in God is al mijn heil, mijn eer. Maar tot wie zegt hij dat? Spreekt Hij zoo ook tot U De dichter zegt dat Hij alzoo spreekt tot Zijn volk; het volk, dat Hij in Christus verkoren en verlost heeft, en dat nu voor Hem leeft. Tot Zijn gunstgenooten, tot degenen die in Zijn gunst deelen. Aan dezulken openbaart Hij zich als de God des heils, als de Verhoorder des gebeds, die weet wat hun goed en<noodig is. Niet om hun waardigheid, ook niet om hun bidden, maar om Christus' wil buigt Hij zich in gunst neder tot allen, die vertrouwend op Hem wachten. Nog nooit heeft Hij derzulker gebed onverhoord gelaten. Steeds zijn Zijn oogen open over henaltijd is hij tot hun hulp gereed;. Hij aanziet hun ellende, hun geschrei wordt door Hem gehoord. Maar zoo is Hij niet voor een zondaar die Hem niet eert. De dichter zegt in het laatste gedeelte van onzen tekst: „maar dat zij niet weder tot dwaasheid keeren". Hier wordt ons voorgehouden, in welken weg wij den vrede Gods kunnen genieten. Niet als wij ons tot dwaasheid, tot den weg der verkeerdheid, tot de zonde keeren. De goddeloozen hebben geen vrede. Integendeel, God keert zich tegen hen die zich niet be- keeren van hun booze wegen, als een vijand. Hij zal hen verdoen, ze van Zijn aangezicht verstooten. Keeren wij ons dan af van de zonde, en keeren wij tot God weder, met belijdenis van zonden en de bede om genade, opdat wij in Christus vrede met God hebben. Hierin ligt ook voor Gods kinderen een wenk, om wel te bedenken in welken weg de Heere hun Zijn heil Herv. predikant, van de Staatkundig /ij verliezen in Ds. in hem een bidder, beginselen op staat- I Spreker teekent ver- |p de eeuwige dingen. wedergeboorte door let pad der zonde te Iheid ook uit dit graf. R. VAN ELST. overlijden van den Jpreker zullen met viet zeide vaak, niet geen schrik bracht, heer MOLENAAR [telling. kwamen enkele be- |uw samen. OORDT van Zeist de Thessalonicensen. |eente te Thessalonica hand aan den ploeg [lus gaat de strijdenden eengegaan waren. Het Christus komt weder. zijn teekenen gegeven tot waakzaamheid en maar de practijk zoo ps geloofs. Dat geloof nant in den ring. God daad van dit geloof. Be hoop der zaligheid, heeft. is enkel liefde. I God brengt Zijn volk Jheoretisch beredeneerd wel goed zijn, maar te ruim nemen, maar zegt de Geest, opdat volgen met hen. leder. A/f Ier heerlijkheid, eindigt I het gebouw bevonden. 1 dit schrijven, zal wel llijft voor velen onver- |as. vertroostingen in de krijgbaar in den wen, Sommelsdijk. ii aad leverbaar. KHANDEL IMELSDIJK Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling, BUITENLAND bf| vooruitbetaling i 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. AdvertentiCn worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. «illui 'I We schreven een vorige maal, dat ons publieke leven nog beheerscht wordt door de Christelijke levensge dachte en niet door liberale beginselen. In Christelijke kringen zijn er onge twijfeld menschen, die dat tegenspre ken, die denken, dat we te optimistisch misschien wel te oppervlakkig oordee- len. Menschen, die weinig „Christelijks" meer in het leven ontdekken. j Toch zullen dezulken ons gelijk ge- ®ven wanneer zij zich even indenken hoe het er wel in een niet-christelijke staat zou uitzien. De grondslagen waarop ons staats gebouw rust, en die we Christelijk mo gen noemen, zijn het werk van vele eeuwen. De invloed van het leven en sterven van den Zone Gods heeft zich niet be paalt tot de Kerke des Heeren. Overal waar het evangelie gepredikt werd en het Christendom werd aanvaard, deed de gezegende werking van het Chris telijk geloof zich in ruimen kring gel den. We zien dat, als we slechts een ver gelijking maken tusschen onzen tijd' en den tijd toen het Christendom nog on bekend was. t Toen Christus de menschelijke na- '-uur aannam en op aarde verscheen, neerschte rondom het heidendom. Diep en diep treurig waren de toe standen. Overal en in alles had het paganisme zijn stempel opgedrukt. In zijn proloog voor „De zaligspre kingen teekent César Franck dien toestand aldus „In dien tijd' was op aarde Zoo groot de ellende, Dat niet één hart meer hoopte. Al de menschen waren óf beulen óf slachtoffers, Beladen met zonden en misdaden, Lag de oude wereld te sterven". Er openbaarde zich een levens moeheid en een levenszatheid op alle gebied. De wereld scheen tot onder gang gedoemd. De denkkracht was uit geput, 't zedelijke leven was vervallen, onrecht en verdrukking heerschte, het zwakke werd vertrapt. Zeer juist schrijft Groen van Prin- sterer in zijn handboek der Vaderland- sche geschiedenis: „Het Evangelie, dat alleen wijs kan maken tot zaligheid, heeft ook de belofte des tegenwoordi- gen levens. De prediking van boete en bekeering had weldadigen invloed op samenleving en maatschappij. Door ge loof en liefde werd in den woesten ak ker het zaad van beschaving, vrijheid en volksgeluk gelegd. „Zonder dit licht der wereld, wat zou van de Noordsche Barbaren, zon der dit zout der aarde, wat zou van de Romeische wereld zijn geworden en van haar zedenbederf Rechtstreeks of zijdelings, als gevolg der verkondi ging van het Evangelie, verkreeg men voor zwervend leven, vaste woning, dikwerf in de nabijheid eener kerk regelmatige ontginning der landerijen, °^r voor9an9 en opzicht der gees telijkheid; de slavernij en het lijfeigen schap werden vernietigd of aanmer kelijk verzachtde bloeddorst en wraakgierigheid in het afschaffen of regelen van den tweekamp en van soortgelijke overblijfsels der vroegere ruwheid', tegengewerkt; de vrouwen als mede-erfgenamen des eeuwigen levens behandeld; de verstrooide landzaten in steden samengebracht". Groen noemt hier iets op van de zegeningen des Christendoms voor het tegenwoordige leven. Die zegenende invloed heeft zich in den loop der eeuwen doen gelden op alle levensterreinen, de staat en de maatschappij, het huisgezin en het per soonlijke leven en alles wat hier uit opbloeit werd gekerstend, kreeg een Christelijken grondslag. Beginnen we met te wijzen op de ontzaggelijke beteekenis van het Chris tendom voor het persoonlijk leven, dan kunnen we dat niet beter doen dan te herhalen hetgeen Prof. Krabbe (niet een der onzen) gezegd heeft„de staatsleer der middeleeuwen, die haar beteekenis allermeest ontleent aan de invoering van het Christendom". En in welk opzicht „Daardoor zegt hij komt op den voorgrond de betrek king van den mensch tot God, ten ge volge waarvan de persoon des men schen een waarde verkrijgt ver boven aardsche doeleinden verheven. De mensch als het evenbeeld Gods, met een bestemming voor het eeuwige le ven, heeft absolute waarde. Het zwaar tepunt der wereldbeschouwing wordt daarmede verlegd van den Staat naar het individu. De eisch, dat men God meer gehoorzaam moet zijn dan de menschen, sluit uit een onderworpen heid van het individu aan den Staat, zooals d'e Grieksche oudheid die stelde. Tegelijk was in dien eisch besloten de erkenning van een levenssfeer, die bui ten de inwerking van den Staat viel". Hier hebt ge een belangrijken Chris telijken grondslag onzer samenleving. De vrijheid van den persoon is vrucht van het Christendom. Belangrijk genoeg om er even bij stil te staan. In den heidenschen staat is dat een ongekende weelde. Daarin past de persoonlijke vrijheid niet. En in den liberalen staat evenmin. Het liberale beginsel, het beginsel des ongeloofs, weigert beteekenis van het Christendom voor het openbare leven te erkennen, 't Manifest van den Vrijheidsbond van 1920 zegt, dat er in dien Bond geen plaats is voor hen, wier staatkunde wordt beheerscht door kerkelijke dogmata. Dat snijdt elk positief Christendom af. Want het houdt in, dat zij geen Godsopenbaring, geen Souvereiniteit van den Almachtige over al het ge schapene erkennen. Maar waarin ligt dan de waarborg voor de persoonlijke vrijheid, dat groo- te, dat heilige goed voor eiken indi vidu Er is geen enkele waarborg meer. En bij het doordringen dier liberale beginselen komt men bij het oud-hei- densche tyrannieke machtsleven terug. Men heeft aan de zijde van de Re- volutieleer gepronkt met de leuze „Vrijheid,, gelijkheid, enz." Maar dat is een leugen. Dr. Jellinek heeft op het laatst der vorige eeuw duidelijk aangetoond, dat die hooggeloofde „menschen- en bur gerrechten", welke men door de Fran- sche Revolutie verkregen achtte, in derdaad geen werk der Revolutie, maar in waarheid een vrucht der Reformatie en haar worsteling is geweest. De consequentie van het beginsel des ongeloofs ziet men in Rusland, waar de knoet weer regeert. Zonder ontzag van den Schepper van den mensch, kan er onmogelijk ontzag voor den persoon van den mensch bestaan. Iets van dat gemis aan eerbied voor den persoon des' menschen hebben we ondervonden toen de liberalen eenigen tijd heerschten. Voor rechten der minderheden had men geen oor. De vlieg, die de kostelijke apothekerszalf bedierf, moest maar doodgedrukt wor den. Voor gewetensbezwaar tegen vac cinatie was onder het liberale regime geen plaats. Maar dat was nog maar iets Bij doordringen in de grondslagen van de samenleving der ongeloofsge dachte zou er nog wat anders openbaar worden. Gelukkig is het zoover nog niet ge komen. De rijke vrucht des Christendoms; de p e n s o o n 1 ij k e v r ij h e i d, mogen we allen nog genieten. Deze Christelijke grondslag staat nog. En het is onze taak er op voort te bouwen. Maar dat niet alleen. Oók om dat hoogheerlijke recht te beschermen. Want krijgt eenmaal het ongeloof de overhand, dan is het er onherroepelijk mee gedaan. Dan is er van persoonlijke vrijheid geen sprake meer. Dan komt er knechting. Het is goed als we elkander hierop eens wijzen. Zoo licht wordt er smalend gespro ken over dat „Christelijks" in onze sa menleving. We zijn zoo gewoon de zegenende werking van het Christendom te aan vaarden als iets, dat van zelf spreekt, dat we niet eens kennen de Christelijke grondzuilen die onze samenleving nog dragen. Wij die de vruchten genieten van d'e inwerking van het Christelijk leven gedurende twintig eeuwen, we ten niet eens meer, dat het vruchten des Christendoms zijn Op andere Christelijke grondzuilen wijzen wij een volgende keer. Nadruk verboden. Mijn lezers, die niet al te kort van ge heugen zijn, herinneren zich misschien nog wel wat ik de vorige week schreef over den zoo- genaamden vroegdoop. Prof. Bouwman van Kampen heeft in „De Bazuin" kort en krachtig uiteengezet, dat de vroegdoop een leerstuk onzer Dordtsche va deren is, dus niet iets nieuws, maar iets uit den bloeitijd van ons Gereformeerde leven. Dezer dagen kreeg ik iets anders over den Doop te lezen. Iets van andere strekking, maar niet minder interessant. Het is een gesprek tusschen een dominé en een lid van de kerk, die zijn kind voor den Doop komt aangeven. Ik geef het hier weer, zoo ik het las Dominé, ik kwam u vragen, of aanstaan den Zondag ons kind gedoopt kan worden. Het is nu ongeveer vier weken geleden geboren, het wordt nu tijd, dat het gedoopt wordt. Waarom wordt het nu tijd? Nu, vier weken, dat is ongeveer de tijd, dat de moeder mee kan. O, bedoelt u 't zoo Wat uw vrouw betreft, is het dus tijd. Maar wat het kind zelf betreft, was het toch dunkt mij al eer tijd. Nu, de zaligheid hangt er toch niet van af, dominé, wij zijn toch niet Roomsch Gelukkig niet, maar ik bedoel eigenlijk dit, uw kind krijgt straks een weldaad van den Heere in het teeken en zegel van de afwassching der zonden. Die weldaad aan den Heere te vragen, zoo vroeg dit mogelijk is, is toch zeker een bewijs, dat wij deze weldaad op prijs stellen. Ja, maar mijne vrouw wil het ook zoo graag bijwonen. Waarom wil zij dat zoo graag Omdat zij er dan veel meer aan heeft. Wat heeft zij er dan aan Ja, dat heeft ze nu niet bepaald gezegd. - Maar u zelf wilt het ook liever zien Ja, ik heb er zelf ook meer voor mijzelven aan, als ik het zie, dan wanneer ik het niet zie. Maar wat heetf u er dan aan Och ja, wat zal ik daarvan zeggen Ja, juist, dat wilde ik nu graag van u hooren, want ik heb al vaak aan u gedacht, omdat ik niet begrijp wat u er nu eigenlijk voor nut van hebt, als uw kinderen gedoopt worden. (Eenigen tijd stilte). - Weet u, waarom ik zoo vaak aan u dacht Al zoolang als u belijdend lid der ge meente is, hebt u nooit het Avondmaal des Heeren bezocht, gij, noch uwe vrouw. Uwe vijf kinderen zijn allen gedoopt, terwijl u beiden graag het teeken 'en zegel van de afwassching der zonden wilde zien. En waarom kwaamt ge nimmer aan het Heilig Avondmaal Omdat ik daar geene vrijmoedigheid voor heb, dominé. Dat kan ik zoo maar niet doen. Maar hebt u wel vrijmoedigheid, om uw kind te laten doopen Dat behoort toch zoo, dominé Dat kind moet toch gedoopt wezen Dat is de vraag nog. Als u vragen ge- steldw orden, dan staat in een er van: of u belijdt dat uw kind in Christus geheiligd is, en daarom gedoopt behoort te wezen. Als u dus belijden durft, dat uw kind in Christus geheiligd is, dan behoort het gedoopt te wezen. Anders niet. Is u nu een geloovige, of uwe vrouw, dan durft ge belijden, dat het kind in Christus ge heiligd is, overeenkomstig 1 Cor. 7 14, waar de kinderen van geloovigen heilig worden ge noemd. Maar als ik nu niet geloovig ben, en mijne vrouw niet, moet dat kind er toch niet onder lijden Natuurlijk, dan is uw kind onrein, zegt 1 Cor. 7 14. Dan kan uw kind den doop niet ontvangen, want hem wordt dan niets beteekend en verzegeld, en aan u of uwe vrouw geen de minste troost gegeven. Maar dat heb ik nog nooit gehoord Dat is dan erg treurig, want de Schrift zegt het zoo duidelijk, en in die prediking is het al zoo vaak uiteengezet, bijv. bij Zondag 26 en 27 van den Catechismus. Ja, uit den Catechismus heb ik nog nooit hooren preeken, want dat is altijd 's middags. U wilt zeggen, dan kan u niet best komen. Maar toen u nog jong was, kon u toch wel. Och ja, jongelui gaan nooit tweemaal naar de Kerk. Dat is treurig genoeg. Maar, u is toch op de catechisatie geweest Hebt u er toen niets van gehoord Neen, daar weet ik niets meer van. Hoe lang is u geweest -Een jaar of vijf, denk ik. Maar wanneer is u dan begonnen met catechiseeren Op mijn veertiende jaar, of mijn dertiende, ik weet het niet zeker meer. Maar u deed toch geen belijdenis op uw negentiende jaar Neen, ik ben in dienst geweest van mijn achttiende tot mijn een en twintigste en daarna ben ik eerj tijd niet meer gegaan, totdat ik getrouwd was. Is u toen op de belijdenis-catechisatie ge komen -Ja, mijne vrouw had al belijdenis gedaan, en het was noodig, dat ik het dan ook deed, in verband met het doopen van onze oudste. Het was noodig maar kón u het doen Och ja, wat zal ik daarvan zeggen Dat wilde ik nu juist graag weten, want als u toen geen belijdenis kón doen, begrijp ik best, waarom u nooit tot den tafel des Heeren kwam. Maar, dominé, ik moet ook weer eens naar huis, en mijn boodschap was eigenlijk: kan a.s. Zondag ons kind gedoopt worden Ik moet daar toch eerst meer met u over spreken, en ook met de broeders ouderlingen. Komt u morgenavond nog eens hier, dan weet ik er meer van. Zóó maar toestaan, kan de kerkeraad het niet, dat denk ik zeker. U moet het eerst beter verstaan. Wat dunkt mijn lezers, zouden er zulke ge sprekken tegenwoordig niet vaak gevoerd worden Ik geloof het zeker. En als alle dominé's nog maar zoo vast houden als deze, komt het misschien nog te recht. Tucht zal het moeten doen. UITKIJK. „Ik zal hooren wat God, de Heere, spreken zalwant Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenooten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaashèid keeren".

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1