Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. @00t den |0ttda$ IN HOC SIGNO VINCES No. 3452 ZATERDAG 21 JULI 1928 43ste JAARGANG EERSTE EUUX HOOFD PIJ N CARTER'S IISlI PILLS Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN A ZONEN Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. DE LIBERALE INVLOED. SPOEDIG ...VERDWENEN psalm 85 9. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1,— bfl vooruitbetaling, BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENST A AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.-- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Voor eenige dagen gaven we in een driestar weer wat de heer Hans in een zijner laatste parlementsfilmen ten bes te gaf. naar aanleiding van de gewij zigde partijverhoudingen in de laatste dertig jaren. Het feit, dat de liberale partij in deze jaren van een machtige partij in ons land geslonken was tot een klein onbeduidend groepje, gaf den heer Hans aanleiding tot de ontboezeming, dat dit slechts c ij f e r s zijn. De libe rale invloed deed zich nog gelden. Het liberale zuurdeeg doorzuurde nog ons geheele volk. - Wij hebben dat, wat betreft enkele gevallen, toegestemd. Er zijn inderdad enkele echt-oud- liberalistische ideëen, die ook buiten den engen liberalen kring gretig ingang vonden. Voornamelijk wat betreft het sociale vraagstuk bestaan in uiterst rechtsche kringen denkbeelden, die zuiver libe raal zijn. Zoo zouden er enkele dingen te noe men zijn. Maar dat wettigt de bewering van den heer Hans nog niet. De bewering, dat geheel onze samenleving van liberale beginselen doortrokken is, toont óf al te spoedige tevredenheid, óf een niet kennen der liberale beginselen. Toen Dr. Kuyper in 1901 Minister ^geworden was, en in de Troonrede .sprake was van een „voortbouwen op de christelijke grondslagen van ons volksleven" (een uitdrukking, die on der het ministerie Colijn in 1925 her haald is in de Troonrede) nam men minister Kuyper deze clausule uit de Troonrede kwalijk. Voort bouwen sluit toch in zich, zoo zei men, dat er tot nu toe steeds op die grondslagen gebouwd was. En dan wees men op die langdurige pe riode, dat de liberalen het bewind ge voerd hadden. Ja schier geheel de ne gentiende eeuw was er wel op liberale, maar niet op christelijke grondslagep gebouwd. Dr. Kuyper is zijn aanvallers niet het antwoord schuldig gebleven. In de eerste plaats, zei hij, dat wie zouden meenen dat de uitdrukking in de Troonrede: „voortbouwen op de chris telijke grondslagen van ons volksle ven in zich zou sluiten, dat tot dusver steeds op die grondslagen gebouwd was, - de bedoeling van het woord „voortbouwen" niet begrepen. In de uitdrukking voort bouwen werd uit gesproken, dat men het niet mocht laten bij hetgeen dusver op die grondslagen gebouwd was, maar voort had te bouwen op die grondslagen, naar den eisch des tijds. Maar dan werd gaarne toegegeven door Kuyper, dat hetgeen door liberale kabinetten niet op papier maar in de realiteit gewijzigd werd en stand hield, aan geen andere dan aan diezelfde grondslagen vastigheid ontleende. En dan kregen de heeren met hun eigen wapens om de ooren. Kuyper herinnert aan een uitspraak van Mr. Cort van der Linden, te vin den in zijn in 1886 verschenen boek „Richting en Beleid' der Liberale partij" Mr. Cort van der Linden zegt daar °P 9: „Terwijl de liberale partij alles bij elkaar genomen nog slechts zeer weinig heeft gewrocht, terwijl eene maatschappij, naar liberale beginselen bestuurd, nog nergens, althans nergens op groote schaal, werd aangetroffen, kan de partij van het gezag (Cort v. d. Linden bedoelt daar de „Clericalen mede) bogen op duurzame ervaring", In d i t licht bezien is de liberale in vloed geheel de vorige eeuw door slechts gering geweest en is de uit spraak van den heer Hans ook voor den dag van heden in strijd met de werkelijkheid. De christelijke grondslagen van ons volksleven zijn gelegd in een tijdsbe stek van vele eeuwen en daartegen is hetgeen de liberale staatkunde wrochte slechts product van een korte spanne tijds. En zoo bezien mocht met volle recht gesproken worden van een „voortbou wen op de christelijke grondslagen van ons volksleven". Want de liberale oppermacht van zoo korten tijdsduur vermocht die christelijke grondslagen niet uit te graven. En ze liggen er nog. Vandaar, dat met hetzelfde recht ook de Troonrede uit het min. Colijn deze uitdrukking bezigen mocht. De liberale invloed is dus niet zoo groot als de heer Hans wel wilde voor stellen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat we bij den toestand van heden gerus- telijk kunnen insluimeren. Integendeel. Wat zijn die christelijke grondsla gen Het is niet moeilijk hierop een ant woord' te geven als men slechts voor oogen houdt, dat zij het werk van vele eeuwen geweest zijn. We moeten hier den christelijken te genover den niet-christelijken staat stellen. Hoe was het vóór de Kerk des Hee ren invloed kreeg op het publieke leven Beantwoordt men eerst deze vraag, dan heeft men tevens het antwoord op de vraag wat men onder christelijke grondslagen te verstaan heeft. Neemt het huwelijksleven in den hei- denschen staat, het gezinsleven, de op voeding, de publieke eerbaarheid', de algemeene zeden, de positie van den Zondag, het gezag, den godsdienst. En stelt daartegenover wat dit alles geworden is onder den invloed van het Christendom. Dan hebt ge de tegenstelling. En weet ge tevens wat we onder christelijke grondslagen te verstaan hebben. Deze grondslagen liggen er, liggen er nog. En al wat liberale staatkunde ge bracht heeft vond haar steun en vast heid in deze grondslagen. Fundamenteel heeft de libera le politiek ons volksleven niet kunnen veranderen. En daarom is de veronderstelling van den heer Hans niet conform de werkelijkheid. Ons publieke leven wordt nog, ge lukkig beheerscht door de christelijke levensgedachte en niet door liberale beginselen. We weten wel, dat er in onze chris telijke kringen menschen zijn, die oor- deelen, dat we de dingen te optimis tisch zien. Die weinig „christelijks" in het leven meer ontdekken. Maar dat komt hierdoor, dat ze zich nimmer goed voorgesteld hebben wat het zijn zou, indien het volksleven eens niet meer rustte op christelijke, maar op liberale grondslagen of beter op n i e t- christelijke fundamenten. Daarover willen we in een volgend artikel iets zeggen. PARTIJBENOEMINGEN. De „N. Rott. Ct." achtte zich geroepen de Anti-Rev. Minister van Justitie, Mr. Donner, te beschuldigen van part ij benoemingen. Wel eenigszins vreemd. Het is bekend dat in onze kringen geklaagd wordt, dat onze regeeringspersonen te weinig rekening houden met candidaten van eigen richting. Nog pas hoorden we deze klacht van iemand die goed op de hooge is en zijn grief goed documenteerde. Maar de N. R. C. vertelt het zijn lezers an ders. In twee kolommen lange artikelen wordt den Minister van Justitie „ten laste gelegd" dat hij zich aan part ij benoemingen, vooral wat betreft de notarissen schuldig maakt. Ant.- Rev. candidaten, bij voorkeur „gereformeerde" geheeten, zouden door Z. Exc. schromelijk wor den bevoorrecht. De „Rotterdammer" heeft beloofd het libera le orgaan van antwoord te dienen. Dat is onze groote perszuster toevertrouwd. Het is eigenlijk wonderlijk hoe het liberale blad de moed heeft, gezien het verleden van eigen partij inzake benoemingen, anderen te be schuldigen. En dan op welken grond In een klein stukje zet De Standaard deze zaak even recht. Ons hoofdorgaan schrijft Nu hebben er, zoo meldt het Ned. Corr. bureau, onder het bewind van Minister Don ner 93 benoemingen tot notaris plaats gehad. Van die 93 waren er vijf „A.R. en Gere formeerden" of omtrent 1/19 van het totaal. De A.R.-en in den lande kan men stellen op Vs van de totale bevolking. Met deze luttele cijfers smelt de liberale be schuldiging weg als sneeuw voor de zon. Moet er nu al stemming gemaakt worden voor de verkiezing, die pas over een jaar komt Carter's Kleine Lever Pillen, zuiver plantaardig, laxeeren zonder onaangename nawer king. Verwijderen de giftige stoffen uit hel lichaam, die dat vervelende, pijnlijke gevoel in het hoofd veroorzaken. Zij zijn volgens dokters recept samengesteld en kunnen door oud en jong worden gebruikt. Bij Apoth. en Drog., in roode kokertjes van 75 ct. en f2.25. Import. Fa. B. MEINDERSMA, Den Haag. 3 Nadruk verboden. Er is een heilig conservatisme. Een bewaren van het goede, het heilige. Onzen tijd denkt daar te weinig aan. Ook op godsdienstig erf duiken er telkens elementen op, die streven naar iets nieuws. Gods Woord zelf waarschuwt ons er al tegen. Onder de z.g. „jongeren" is een streven naar wat zij noemen „reformatie". Maar schijn bedriegt. Men wil reformatie van de vormen, maar het loopt op reformatie of beter deformatie van het wezen uit. Inderdaad is reformatie op zichzelf geoor loofd, zelfs gebiedende eisch. Want de zonde deformeert dag aan dag ook de Kerke Christi. Onder allerlei vormen en gedaanten sluipt ze er in en tracht de Kerk des Heeren te ontaarden. Reformatie is dus noodzakelijk. Maar dan in den vorm van het zoutend zout dat bederfwerend is. En, men gevoelt het, dat is geen maakwerk. Dat is werk van het geheiligde hart, waarin Gods Geest woont. Daarom moeten we met „iets nieuws" in de Kerk des Heeren altijd uiterst voorzichtig zijn. Nu bedoel ik niet die kleinigheden, zooals vrije zitplaatsen, vrije bijdragen enz. Men han- dele hier ndar plaatselijke gesteldheid. Maar ik doel hier op zaken van meer in grijpenden aard. Dan moet men heel schuchter staan ten aan zien van iets nieuws. En bij deze reformatie lette men altijd op het feit, dat Gods Kerk zich hét zuiverst re formeerde in dagen van geestelijken druk, dus toen heb geestelijk leven op hoog peil stond. Ik denk hier aan de groote reformatie van de zestiende eeuw. „Kerken onder het kruis" zijn in de beste conditie om reformeerend werk te verrichten. Dezen tijd beleven we op dit oogenblik niet. Er is voorspoed, ook op het terrein der kerk. En daarvoor moeten we dankbaar zijn. De ouden zeiden: we mogen wel om klaar heid, maar niet om naarheid vragen. Maar zeker is, dat met uitwendige voorspoed ook veel oppervlakkigheid komt. Dat is altijd zoo geweest, en het verwondert niet Maar dan is de tijd tot reformatie het minst geschikt. Dan zij men dubbel voorzichtig. Hieraan dacht ik toen ik voor eenigen tijd las van een onzer jonge predikanten, die meende dat de vroegdoop toch eigenlijk niet heelemaal gereformeerd was. Men weet wat onder vroegdoop verstaan moet worden. Het is de doopsbediening aan onze jonge kin deren, zoo spoedig zich de gelegenheid voor doet. En toen ik las van dezen predikant, dat hij het met dien vroegdoop niet zoo heel erg eens was, dacht ik: nu moeten we voorzichtig wezen. Want hier gaat het maar niet om een kleine bijkomstigheid van geringe beteekenis, maar hier raakt het een gewichtige zaak. Moeten we nu hier de oude palen gaan ver zetten Moet men dit „nieuwe" in de Kerk des Hee ren toelaten Toen dacht ik: hier moet geconserveerd wor den. Het goede, het heilige pand moet hier be waard worden. Wat door deze predikant wordt voorgesteld voert ons af van de oude paden. Niet dat dit de vooropgezette bedoeling van dezen predikant zou zijn. Zijn bedoeling zal wel heel goed geweest zijn. Immers, er zijn er wel meer, die de oude Gereformeerde waarheid liefhebben en toch geen vrinden van den „vroegdoop" zijn. Die meenen, dat juist de vroegdoop iets nieuws is, dat pas in het laatst der vorige eeuw opkwam. Maar al bedoelen deze menschen het goed, we moeten toch de waarheid recht laten we dervaren. Gods kerk is het waard, dat we in deze ge wichtige dingen streng toezien. Want men komt zoo licht van het een in het ander. En een maal op een dwaalweg, weet men niet bij welke ketterijen men te land komt. En zie nu. Daar lees ik, dat niemand minder dan pro fessor Bouwman over dit zelfde onderwerp een artikelenreeks is begonnen in „De Bazuin". Professor Bouwman, de man van ons Gere formeerd Kerkrecht, de man, die zoo uitnemend op de hoogte is met onze kerkgeschiedenis en de leer der Dordtsche vaderen, en de oud- vaders op z'n duimpje kent. Professor Bouwman, zoon van de scheiding van 1834, iemand die het volle vertrouwen van ons geheele gereformeerde volk geniet Het is om meer dan eene rede verblijdend, dat de verdediging van den vroegdoop juist van hem komt. Er is wel eens beweerd door menschen die meenden dat juist de vroegdoop iets nieuws was, dat deze afkomstig was van de doleantie mannen, met name van Dr. Kuyper. Het is een onwaarheid, goed bedoeld, maar uit onkunde geboren. Maar nochthans was deze onwaarheid in sommige plaatsen zoo diep in gevreten dat men de menschen die voorstanders van de vroeg doop waren er om verketterden, voor „nieuw lichters" uitmaakten. Nu is schelden nooit goed. Zeker niet tegen hen die onze broeders zijn. Schelden toont menigmaal gebrek aan argu menten. Maar hier is het nog bedroefder, daar men zoo geheel de plank mis is. Want juist hebben voorstanders van den vroegdoop hier de oude vaderen geheel aan hun zijde. En daarom is het verheugend, dat nu juist professor Bouwman dit nog weer eens komt aantoonen. De zaak is geheel waard, dat ik een en an der uit hetgeen prof. Bouman zegt hier weer geef Kostelijk is al terstond het historisch mate riaal, dat prof. Bouwman bijbrengt, waaruit weer eens ten overvloede blijken kan, dat de vroegdoop geen vreemde nieuwigheid is, maar van de dagen van Calvijn en de refor matie af door onze vaderen „recht gebruikt is geweest." Ik neem uit een artikel de vol gende passage over. Calvijn sprak tegenover Westphal als zijn oordeel uit, „dat wij de kinderen der geloovigen, die Hij naar luid van Zijn Woord Zich geheiligd heeft, als erfgenamen der belofte moeten doopen. En gelijk God onder het O. Testament had be volen, de kinderen ten achtsten dage te be snijden, behoort ook de N.-Testamentische gemeente dien regel te volgen." Voetius zegt„Zonder nadere bepaling dus moet de doop bij de eerste gelegenheid de beste worden gezocht, en door de kerk wor den bediend, wegens het bevel Gods en om de goddelijke verzegeling van de genade des verbonds deelachtig te worden." En hij be roept zich dan op sommige kerkvaders dat het leven geen enkel oogenblik vrij is van doodsgevaar, en daarom geen enkele dag voor den doop ongeschikt mag worden geacht. De synode van 1574 oordeelde Maar die affec tie der ouderen, die den doop harer kinderen begheeren uut te stellen ter tydt toe dat de moeders selve haar kinderen presenteeren, ofte op de ghevaders langhe wachten, en achten de broeders gheen wettelicke oor- saeken te zijn, om den doop uut te sitellen. Latere synoden moesten, zoo zegt prof. B. herhaaldelijk soortgelijke besluiten nemen. Merkwaardig is verder de volgende mede- deeling, waaruit blijkt, dat de kracht van het beginsel altijd bij de „kleine luyden" school. „De meeste ouders, vooral van de kleine burgers en eenvoudigen, kwamen vrij willig hun kinderen vroeg ten doop aanbieden maar bij de meer deftigen begon het lang zamerhand in gebruik te komen te wachten vanwege het doopmaal, waarbij de moe der de gasten eerst moest ontvangen." Ja als de kerk deftig wordtZeer terecht oor deelt dan ook prof. Bouwmanmaar over het algemeen waren jle redenen van het uit stel van den doop niet van hooggeestelijken aard. En merkwaardig is ook dit„uit be ginsel is het uitstel van den doop verdedigd door de Labadisten en Doopsgezinden ketters en secten dus Ik behoef hier weinig aan toe te voegen. Als prof. Bouwman het zegt is het voldoende. Maar laat ons er leering uittrekken en voor zichtig zijn met nieuwigheden. Of die nieuwig heden dateeren van 1928 of 1700 zooveel het vervaltijdperk der kerk doet er niet toe. Het echte oude dateert van de 16e eeuw toen de kerk ten bloede en ten vure vervolgd werd. Dat oude moeten we hebben enbewaren. Niet alleen, omdat de vaderen toen onfeilbaar waren. Ook zij waren menschen, maar omdat we gelooven mogen, dat in de kerk der verdruk king het leven geestelijk op hoog peil stond en God bijzondere voorlichting geschonken heeft. Wie kennis neemt van werken van Calvijn, Voetuis, Brakel, Comrie e.a. treft dat telkens. Laat ons dat bewaren en onze kinderen over geven. UITKIJK. „Ik zal hooren wat God, de Heere, spreken zalwant Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenooten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keeren". II. (Vervolg) Indien wij maar diep afhankelijk en ootmoedig luisteren naar het goddelijk antwoord, zal de Heere niet zwijgen op ons gebed. De dichter verzekert „Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunst genooten van vrede spreken". God zal spreken, Hij hoort de stem van Zijn volk, Hij laat hen niet in 't onzekere. Wel vertoeft Hij om hun ge loof te beproeven, maar hun roepen laat Hij niet onbeantwoord. Hij komt als 't Zijn tijd is, om zich te openbaren aan de nederigen, die geloovig op Hem wachten. Maar wij moeten leeren het godde lijk antwoord te verstaan. Hoe en waardoor spreekt de Heere Hoe komt Zijn antwoord tot ons Op vele en velerlei wijzen. In het algemeen spreekt Hij tot ons door Zijn woord, waarin Hij ons Zijn wil geopenbaard heeft. Dat woord zegt ons, wat wij te doen en te laten hebben en wat Hij ons beloofd heeft. Maar om zulks te verstaan, hebben wij de onder wijzing des Geestes noodig. Van nature zijn wij er blind voor, maar als onze oogen geopend worden, wordt Gods Woord een lamp voor onzen voet en een licht op ons pad. Zoo wij dat woord biddend raadplegen en 't ons er om te doen is te hooren, wat de Heere ons daarin te zeggen heeft, zal 't voor ons een gids zijn op onzen levensweg en een raadsman in moeilijke omstan digheden. Moet iemand klagen, dat hij zoo weinig aan dat woord heeft, hij

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1