Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. |0or den Jouibtg IN HOC SIGNO VINCES J' J NO. 3448 ZATERDAG 7 JULI 1928 43ste JAARGANG n. I EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. w. boekhoven zonen Het nadrukken van den inhoud van dit Blad is verboden overeenkomstig de Wet op het Auteursrecht. Het Ziekenhulsvraagstuk op de ZuidHollandsche eilanden. JESAJA 59 1, 2. iii. ren ver- oeder nu 1st blijven opdat hij Den. Zoo ïisterende I uitvoerig alles door uit het geboden had ge- Ijesaja 53 lun Jezus' Islam heel |iepen in- en held- roovers. hnvoerder slagen en 4ide moor- Itwam en t had ont- let langer IMakkers, |penhartig hebben f"van men Zooveel het Baan, kan |oofd, Hij uw col- lergiffenis letDat pet gebed geweten Invoerder, Idan toch [lijk zijn wat wij het u ge- ede-moor- erder liet [rtige be- van de hter nog dat onze de oor- Ie indruk besloten broeder Hj". Wel Jte komen Ichouwen, "zien. En I van zijn Ie moede. It", zeide pns leeren I sterven". I'an Jezus pr en gaf iederen J afscheid, ren mijns leb door ons deze |de Joden Gebeds hadden getuigenis om een te ver- Iter leerde ;nde den jn groote heldere (linsteren. veel, dat |ierkte hij oogenblik een paar [eens en stukje, |at niet in den re- vrotg de [juwelier, Jet moet worden, kunnen het oog kelijkheid sn slechts I om zich fnheid te omen). ift onzer dingen verschil- Fbeeldsel: Gerard rijvingen t minder riften op :n groote tret is 't, er ziet kent /en niet mrg"). van een Duiven. Dinsdag 17 Juli 7 uur j ten ver. der Hz„ REN. an veld. am wor« Juli 1928 BERG Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDaü. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND b| vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc.No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTA AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. I Het Nederl. Tijdschrift van Genees kunde van Zaterdag 30 Juni bevat een drietal artikelen over bovengenoemd onderwerp. Arts J. J. Wallien uit Breskens be spreekt de toestanden zooals die zijn in Zeeuwsch-Vlaanderen en West. De toestanden daar zijn veel gunstiger dan op de Zuid-Hollandsche eilanden. „Het is allereerst een vraagstuk van vervoer", zoo vervolgt de schrijver „Bij bewoners op eilanden, die te klein ---ijn, waarvan de bevolking te gering om een ziekenhuis met een voldoenc grooten staf van specialisten te onder houden, geeft de mogelijkheid van ver voer geheel de beslissing. Voor spoed- eischende gevallen is noodig, dat men ten allen tijden, onafhankelijk van de gewone middelen van vervoer (wij spatieeren, red.) die slechts op gezette tijden verbinding geven, den zieke naar de gewenschte plaats kan laten brengen, of ook dat de gewenschte specialiteit komen kan". Daar het meerendeel der dringende ge vallen van heelkundigen aard is, zal de chirurg moeten medewerken. Dus een ziekenhuis met een reizende chirurg. De chirurg in West Zeeuwsch. Vlaanderen komt uit Vlissingen, waar steeds een motorboot ter beschikking C"= of bij ruw weer een motorbotter. 'iien tienjarige ervaring leert, dat de resultaten „zeer bevredigend" zijn. De na-behandeling moet dan door de huis artsen geschieden. Arts Wallien vindt op deze gronden het bestaan van een klein ziekenhuis alleszins gerechtvaardigd. Een tweede stem uit Zeeland, doet arts J. F. O. Huese uit Goes hooren Deze meent, dat de statistische ge gevens van Dr. Hulshoff Pol niet juist zijn. Zoo zou er een enkele Röntgeno loog meer zijn en enkele kleine toestel len in Zeeuwsch-Vlaanderen. De ver houding van 1 Röntgenoloog op 250000 inwoners zou daardoor gewijzigd moe ten worden. Ook zou er een internist en een kinderarts in de statistiek ver geten zijn. De cijfers in ons vorig overzicht ge noemd voor chirurgie worden echter niet aangetast. Arts Huese geeft den raad om Zeeuwsch-Vlaanderen niet in de be schouwingen op te nemen: „Het ligt op het vasteland van België met Gent als academiestad en de goedkoope fran ken als trekpleister" (zou de schrijver wel Nederlander zijn Red.) „Het ziekenhuis te Noordgouwe aan te halen, zonder het brokje geschiede nis, hieraan verbonden, te vermelden (waarom staat het niet te Zierikzee leidt tot verkeerde gevolgtrekkingen". Later deelt de schrijver mee, dat de quaestie te verwikkeld is door politiek en persoonlijke vijandschapjes. Maar nu vindt men op Schouwen, met eenige uitzonderingen, den toe stand goed. Het verschil met Goeree is, dat de chirurg naar den patiënt toe komt. Arts van Gelder ontvangt ten slotte en raad om gerust een ziekenhuis te ouwen. In Rotterdam is wel een jonge racht te vinden, „die er niet tegenop met een oliejas aan te trekken en water en wind te frotseeren en naar u toe te komen", Dus ook deze schrijver beveelt een ziekenhuis met een reizende chirurg aan. Het derde artikel over dit onder- werp is van de hand van Dr. Hulshoff Pol. Deze beantwoordt het schrijven van arts van Gelder. Als 't mogelijk ware, zouden onze eilanden hun goed georganiseerde ziekenhuizen moeten hebben, waaronder dan te verstaan is, dat de noodzakelijkste specialisten op het eiland gevestigd moeten zijn. Kan dit niet, dan voldoet zulk een zieken huis niet aan billijk te stellen eischen. Men zou een andere oplossing moeten zoekeneen veerboot in een der havens van het eiland kunnen stationneeren en een fonds stichten voor ver voer daarmee op elk uur van den dag. (wij spatieeren, Red.) Naar schrijvers' opvatting is juist het ziekenhuisje te Noordgouwe een voor beeld van mislukking, daar de chirurg het verliet, zoodra in het meer centraal gelegen Goes modern ingerichte zie kenhuizen verrezen. Zou arts van Gelder meenen, dat al die specialisten zich vestigen kunnen op een eiland met ongeveer 30 duizend zielen Ten slotte wijst schrijver op de mil lioenen-erfenis, waardoor misschien een oplossing mogelijk is geworden. Daaruit kan de bouw van het zieken huis bekostigd en ook de specialisten een behoorlijke toelage gegeven wor den. EEN JUBILEERENDE RING. Met dezen „Ring" bedoelen we den „Ring Goeree en Overflakkee van Jongelingsvereeni- gingen op Gereformeerden grondslag". Misschien zijn er nog velen onder onze le zers, die niet weten wat deze organisatie be- teekent. En daarom een korte toelichting. Er bestaat in bijna ieder gemeente van ons land een Jongelingsvereeniging op Gereformeer den grondslag. Deze vereenigingen vormen te zamen een Bond. En die Bond is weer verdeeld in Provinciale Afdeelingen en die Afdeelingen worden gevormd door locale Ringen. De Bondsring „Flakkee" is er een van. De eigenlijke taak van deze Ringen is niet anders dan verlengstuk te zijn van den Bond. De Bond zelf bestaat uit ongeveer 800 aan gesloten vereenigingen met, als we ons niet vergissen, ruim 16000 leden. Een belangrijke organisatie dus. Het verwondert dan ook niet, dat deze Bond hulporganen noodig heeft. Hij kan zoo maar rechtstreeks de 800 vereenigingen niet bereiken. Een dezer hulporganen is nu de Bondsring. Deze Ringen maken den Bondsarbeid pas klaar voor de vereenigingen, die bij hen zijn aangesloten. Zij hebben dus een bepaald doel. Een Ring die den arbeid der plaatselijke ver eenigingen repeteert verstaat zijn eigen doel niet, en is een onding in de organisatie. Het doel van den Ring wijst aan tot welken arbeid de Ring zich te bepalen heeft. Orga nisatie-onderwerpen zijn hier slechts op hun plaats en geen andere. En nu mag gezegd worden, dat de Bonds ring „Flakkee" steeds met nauwgezetheid zich aan zijn taak gehouden heeft. Afdoolen op zijpaadjes kwam hoegenaamd niet voor. Is het misschien daaraan mede te danken, dat deze organisatie juist nu tot een betrekke- lijken bloei kwam, een bloei als te voren nim mer gekend is Wellicht wel en daarom hulde aan die jonge mannen, die rusteloos aan de realiseering van de Bondspretentie gearbeid hebben En nu wordt er gejubileerd. Een blij en dankbaar herdenken, dat niet onopgemerkt mag voorbij gaan. Want er is reden tot feestviering. Niet slechts voor onze Gereformeerde jon gelingen. Maar voor geheel het Flakkeesche Gerefor meerde volk. Meer dan ooit is de Jongelingsvereeniging noodzakelijk. Van socialistische en communistische zijde wordt dat tegenwoordig duidelijk ingezien. Zij leggen beslag op hun jeugd. Het gaat hier niet slechts om de jeugdbe weging op zichzelf. Zij is geen doel, maar middel. Het middel om de jongelingschap te oefenen in den grooten levensstrijd op alle terrein van het leven. Onzerzijds hebben we in Kerk, Staat en Maat schappij reeds in zeer sterke mate den zegen van onze jeugdbeweging ondervonden. Ge vindt ze overal vooraan staan de mannen, die hun opleiding in den Gereformeerden Bond gehad hebben. En daarom is het Ring-jubileum, dat volgende week gevierd wordt, iets dat het geheele Gere formeerde volk van Goeree en Overflakkee aangaat. Zij er dan ook samenstemming tusschen ou deren en jongeren als er gejubileerd wordt. Niemand minder dan de bij uitnemendheid Gereformeerden professor Biesterveld heeft steeds al zijn steun aan de Gereformeerde Jon- gelingsvereenigingen geschonken. De Ned. Bond van J. V. op Geref. grondslag vond in hem een vertrouwd vriend en besten raadsman. Van hem zijn de woorden, die ge vinden kunt in zijn werkje: „De J. V. en de Kerk", blz. 86 „Het is tegennatuurlijk om op zichzelf te staan en geen omgang en gezelligheid met anderen te zoeken. Uit dien drang naar sa mengaan met anderen, ook door de verlossing van Christus (die immers geen enkel stuk van onze natuur vernietigd of kwetst, niet miskent, maar heiligt) wordt het vereenigings- leven ook van de jongelingen geboren". Het niet samengaan en samenwerken onzer jongelingen is onnatuurlijk. Maar heerlijk is als dat samengaan geheiligd wordt door den verlossingsarbeid van onzen Heiland. Uit deze kiem openbaart zich de rijke vrucht voor Kerk, Staat en Maatschappij. Jubileer dan, Ring van Flakkee Klinke uw lied van jeugd en moed en kracht hoog op. Nu jubileer En ga voort op het ingeslagen pad, waarop immers het klare licht valt van den Woorde Gods. Nadruk verboden In langen tijd had ik hem niet gezien. En nuplots stond hij weer voor me. Een oude Calvinist. Een van het echte stempel. Door het leven gegroefd. Veel tegenslag in allesgehad, zoodat hij menigmaal met Vader Jacob heeft kunnen zeggen en gezegd heeft: „al deze dingen zijn tegen mij". Want dat is wel zeker: Gods kinderen wor den de rampen niet gespaard. Hier wil het water hen overstroomen, daar worden ze be dreigd door 't vuur. Menigmaal gaat het door de diepste diepten, in stoffelijk en geestelijk opzicht. Want eener lei wedervaart beiden, de rechtvaardige en den goddelooze. Maar voor den rechtvaardige is het geheele leven één louteringsproces. De smeltkroes zuivert het goud. En de goede ranken aan den wijnstok wor den telkens weer gesnoeid, opdat ze meer vrucht dragen. Zoo was het mijn ouden vriend vergaan. Diepe groeven doorsnijden zijn edel voor hoofd en zijn gang is een weinig gebukt. Maar hij heeft geleerd, dat al bloeide de vijgeboom niet, er geen vrucht aan den wijnstok was, het werk van den olijfboom loog, de velden geen spijs voortbrachten en geen rund in de stal lingen overbleef," nochtans van vreugde op te springen in den God zijns heils. De wereldling verstaat dat niet. Maar Gods volk kent psalmen in den nacht. Daarom ben ik altijd weer blij als ik hem ontmoet en hem hoor spreken. Hoor spreken; niet met hem spreek. Want hij is eenigszins doof, dat maakt een geregeld gesprek moeilijk. Maar het is ook niet noodig veel tot hem te zeggen. Als hij eenmaal aan den gang is vloeien de gedachten er uit en is het een lust naar hem te luisteren. Dan is zijn tong als de pen van een die vaar dig schrijft. Hoe ouder hij wordt, hoe meer hij bezig is met de dingen van Gods Koninkrijk, hoe meer hij er zich in verheugt daarover te mogen spreken. En dan is het een lust naar hem te luisteren. Dan spreekt er een kind Gods, waarop men jaloersch wordt. De blijdschap des geloofs straalt door alles heen. Ofschoon eenvoudig, is hij niet dom. Veel heeft hij gelezen en nog onderzoekt hij veel uit oude en nieuwe schrijvers. En bij dat alles heeft hij zijn eigen gedachten. Hij is origineel, oorspronkelijk. Hij praat niet na, maar heeft over de dingen zijn eigen beschouwingen. Zijn kinderlijk en rotsvast geloof maakt hem begaafd in de dingen der heilige schrift. Telkens treffen weer zijn diep inzicht en een rijke kennis van Gods Woord. De dingen die hij zegt geven stof tot nadeqken en steeds gaat men rijker van hem weg, dan men tot hem kwam. Hij geeft iets mee op den levens- weg. Een enkele maal gunt hij den intiemen vriend een blik in zijn eigen zieleleven. Niet veel gebeurt dat. Want zijn standpunt is: we moeten over Gods ontfermende genade en liefde spreken en niet met eigen zonde en ellende te koop loopen, daar heeft niemand iets aan. Maar toch een enkele maal schuift hij het gordijn dat voor zijn zieleleven hangt weg, en dan ziet men het kind van God, zooals hij zijn moet: God alles en zelf niets. 't Is bij hem geen zuchten en klagen, zooais bij zoovelen. Hij Iaat zijn geloof schitteren in al zijn heerlijkheid en aantrekkelijkheid. Hij heeft het woord van Jezus begrepen: ais ge vast, zoo zalf uw aangezicht, opdat het van de menschen niet gezien worde. In zijn binnenkamer spreekt de ellendige zondaar, maar naar buiten voor de menschen treedt het kind van God, het koningskind, dat de deugden zijns Vaders verkondigd. Zulke Christenen zijn het zout der aarde Dezer dagen sprak ik hem weer eens. En als ik hem ontmoet heeft hij geen aan leiding om tot een gesprek te komen noodig. Ineens valt hij midden in een of ander ge wichtig onderwerp, dat hem bezig houdt. En dan komen zijn gedachten los, in logisch verband, helder als kristal. Zooals ik zei leest hij veel. En hij verstaat wat hij leest. De oude schrijvers als Brakel, Comrie, Phil- pot, Qroenewegen, zijn goede bekenden voor hem. Maar ook de nieuwe Gereformeerde schrijvers zijn z'n vrienden. Want hij heeft door veel lezen en ernstig onderzoek leeren verstaan, dat de oude schrij vers en de nieuwe, als Rutgers, Bavinck, Kuy- per, Sikkel en zoo veel meer, geen tegenstelling vormen, maar aan elkander aansluiten. En daarom zijn ze hem beiden lief. Werd dit maar meer gevonden 't Is tegenwoordig de mode om de oude schrijvers tegen de nieuwe uit te spelen. De oude worden verheerlijkt en de nieuwe als dwaalgeesten voorgesteld. Dat komt nergens anders door dan dat men eenvoudig niet gelezen heeft, of niet lezen kan. Veel wordt er in onzen tijd nagepraat, zon der dat men zelf ook maar iets onderzoekt. En dan denkt men al aardig Gereformeerd te zijn, als het oude maar geprezen wordt. De „oud-vaders" worden verheerlijkt en de nieuwe vaders als trouweloos voorgesteld. En men kent noch de ouden noch de nieuwen. Werd er maar wat minder gepraat en wat meer gelezen, ernstig gelezen. Mijn ouden vriend kent ze beiden en bemint ze beiden. Thans overviel hij me opeens met vader Groene wegen. De moeilijkheid van art. 36 had hem den laatsten tijd bezig gehouden. Wat moet de verhouding van den Staat tot de Kerk zijn Moet de Staat den waren Godsdienst hand haven en als officieelen Godsdienst erkennen en alle valschen godsdienst uitroeien en weren En nu kwamen zijn gedachten over dit vraag stuk los. Helder en zuiver en oorspronkelijk. Hij had bij zijn geliefde oude schrijvers een hinken op twee gedachten opgemerkt. Eenerzijds hebben ze nog iets van den Room- schen zuurdeesem, die den Staat en den waren Godsdienst wil doen samengaan en de andere uitroeien, zooals ook art. 36 leert, maar ander zijds komen ze met groote scherpte en felheid op tegen de bemoeiïenissen van de Overheid met de Kerk. Zoo ook vader Groenewegen. Hij toornt tegen de inmenging van de Over heid in Godsdienstzaken. Hij zegt, dat de Kerk, het geloof en de Godsdienst hemelhoog boven de werldlijke Overheid en haar taak uitsteken. Daarom heeft de Overheid met haar profane vingeren van de Godsdienstzaken af te blijven. Zij kan niet anders dan de kerkelijke zaken verknoeien en besmetten. Het natuurlijke ver staat het geestelijke niet en het kan ook niet. Dit hinken op twee gedachten had mijn oude vriend bij meerdere oudere schrijvers ontmoet. Hij viel er hun niet hard om. Het zijn kinderen huns tijds geweest. Bovendien was toen geheel ons volk nog godsdienstig. Er waren er niet die neutraal tegenover den godsdienst stonden. Dat maakt een groot verschil. Thans is dat alles heel anders. Toen was in zekeren zin doorvoering van dit beginsel nog mogelijk. Maar begint daar nu eens aan De eene helft van ons volk moet van God en Zijn Woord niets meer hebben, leven naar het goeddunken van hun hart en de andere helft bestaat voor drie vijfde uit Roomschen, en de overige twee vijfden zijn nog weer in velerlei groepjes en partijtjes verdeeld. Theoretisch mag men over deze dingen dus nog praten, maar praktische waarde heeft het absoluut niet meer. Maar dat onze oude schrijvers op vele pun ten in deze zaak zichzelven tegenspreken, zoo als mijn ouden vriend terecht opmerkte, be wijst juist, dat ze te goed Gereformeerd, dat is te goed Bijbelsch waren om dit Roomsche beginsel in alles door te voeren. Hadden ze het over het vraagstuk van art. 36 zeiven, ja dan hielden ze er aan vast, ze wisten niet beter, maar overigens bij allerlei onderwerpen, die zijdelings in verband kwamen met deze zaak, verdedigden ze een geheel ander standpunt, riepen ze der Overheid een halt toe, zoo spoedig zij op het kerkelijk terrein wilde komen. En daarom, mijn oude vriend kon zich heel goed met de oplossing van de Gereformeerde leiders onzer dagen vereenigen. Die hebben uitsluitend gevraagd wat Gods Woord leert en dat zegt, dat Gods Koninkrijk niet met het zwaard der Overheid, maar met het zwaard des Geestes, dat is Gods Woord, uitgebreid en verdedigd moet worden. Heel eenvoudig Ja, het is ook heel eenvoudig. Als men de dingen maar bij het licht van Gods Woord ziet. M'n oude vriend gaf me den raad Groene wegen eens op na te lezen en ik heb het hem beloofd. 'k Zal het dan ook doen. Misschien hooren m'n lezers later dan nog wel eens wat Groenewegen er precies van zegt. Intusschen geef ik ze den welgemeenden raad doet als m'n ouden vriend: praat niet te veel over de oude schrijvers, maar leest er veel in, en dan de echte oude schrijvers, dat zijn de Gereformeerde! UITKIJK. „Ziet, de hand des Heeren is niet verkort, dat zij niet zou kunnen ver lossen: en Zijn oor is niet zwaar ge worden, dat het niet zou kunnen hooren. Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tusschen ulieden en tus schen uw God, en uw zonden ver bergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort". (Slot). Van ons Schriftwoord gaat een roep stem uit tot den zondaar om zich te bekeeren. Hoe groot is de toorn Gods tegen de zonde. Zij maakt scheiding tusschen God en ons; ze is oorzaak, dat Hij Zijn aangezicht van ons verbergt en ons gebed niet hoort. Voor een zon daar, die zijn boozen weg niet verlaat, is niets goeds te verwachten. Hij heeft God tegen zich, hier en hiernamaals. Des Heeren aangezicht is tegen dege nen, die kwaad doen. Het is onmogelijk dat God gemeenschap heeft met een mensch, die de zonde liefheeft. Wij moeten beginnen de schuld bij ons zeiven te zoeken. Wij kunnen 't niet aan God wijten, als wij voor eeu wig verloren gaan. Want Zijn hand is niet verkort om ons te verlossen. In Christus heeft Hij een weg ten leven ontsloten en Hij neigt Zijn oor tot het gebed van een ieder, die om genade smeekt en zich van zijn zonde bekeert. Worden wij aan onszelven ontdekt, dan zullen wij de schuld bij ons zeiven zoeken. Dan buigen wij ons ootmoedig voor God neder, en stellen Hem in het recht. Wij klagen ons zeiven aan en belijden 't van harte: de Heere doet niet naar mijn zonden en vergeldt mij niet naar mijn ongerechtigheden. Wanneer de Heere ons soms slaat, dat wij ons dan vernederen onder Zijn hand. Hij heeft ons iets te zeggen, wan neer Hij ons in den druk leidt. Verhar den wij ons toch niet, opdat Hij ons '1

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1