Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. doodt insecten $n öeit Jfotttag I ■m IN HOC SIGNO YINCES No. 3440 ZATERDAG 9 JUNI 1928 43sts JAARGANG EERSTE BLADL Neo-Calvinisme Kd Op den Uitkijk. li i W. BOEKHOVEN ét ZONEN Petrefact beteekent verstee ning. HANDELINGEN 19 t 2a. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bj vooruitbetaling. BUITENLAND vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS: SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTlEN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel D1ENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f l.~ per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan, Adve-tentien worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur All© stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën es* verdere Administratie, franco toe t© aserade® aam de Uitgever® 9* 99 Het vreemde woord, dat we hier boven plaatsten heeft de geheimzinni ge kracht velen onder ons den schrik op het lijf te jagen. Hoe lief en dierbaar hun het woord Calvinisme is, van het woord „Neo-Calvinisme" hebben zij een hart- grondigen afkeer. En toch is het maar een schim waarvoor zij bang zijn. Want het is met dit spook als met alle spookachti ge geestesverschijnselen, wanneer men het goed onder de oogen durft zien bestaat het niet -»Het woord „neo-calvinisme" is voor dezulken een begrip, dat alle kette rijen op gereformeerd-theologisch en antirevolutionair-staatkundig terrein in zich besluit. Vraagt men hen echter af eens een juiste definitie, een korte omschrijving te geven van wat ze met dit woord bedoelen, dan blijven zij het antwoord schuldig of moeten volstaan met een vage, weinig zeggende aanduiding, waaruit dan te duidelijker blijkt, dat ze niet weten waarover ze het eigenlijk hebben. En toch dreigt dit woord steeds meer een schibboleth onder ons te worden. Wie als „neo-calvinist" wordt aangeduid, staat aangeteekend als een ketter. „Neo-calvinisme" is hun een vreemd n nieuw verschijnsel, dat ze niet ver laren kunnen en daarom vreezen. Nu is dat op zichzelf niet onverklaar baar. Onze vaderen, in den tijd dat men op natuurkundig gebied nog niet zoo gevorderd was, hielden b.v. een ster renregen voor iets wonderbaars. En zoo was het met meer ongewone ver schijnselen, die wij verklaren kunnen. Het schrok hun af, omdat ze het niet kenden. Zoo is het ook hier mee. Het is dus zaak, dat men weet wat met dit woord bedoeld wordt. En bij nadere kennismaking zal het meevallen en wordt het duidelijk, dat men zich vergist heeft. „Door van neo-calvinisme te spre ken, drukt men niets anders uit, dan dat het Calvinisme geen petrefact is". Aldus schreef eens een groot god geleerde van onverdacht gereformeer de beginselen. Men begrijpt wat hier bedoeld wordt Een organisme van vleesch en bloed dat versterft en in zeker stof gehouden wordt, kan tot versteening overgaan. In de eerste plaats is er het leven uit en in de tweede plaats behoudt het en vorm, die het heeft, omdat deze versteend, hard geworden en onver anderlijk geworden is. De palaeontologie houdt zich speci aal met deze versteeningen bezig. Zij 0 ®oekt in de aarlagen deze ver beende wezens en leidt uit de vormen 1 Wat ^et vroeger geweest is, hoe enz Ce^ keeft, 2ich voortplantte ^us uitsluitend historische beteekenis. Welnu, wie iets van de kerkgeschie- dems afweet, is er me£ bekeynd> dat i.e/"C wikkeling en bloei op gees- J ge ied haar inzinking kreeg, het dreigde ten onder te gaan, het behield n vorm, maar het wezen was er uit, het had den naam dat het leefde, maar zie, het was dood. Verschillende zulke tijdperken zijn er in onze kerkhistorie aan te wijzen. En ook wie zijn Bijbel kent, zal oo- genblikkelijk kunnen zeggen wanneer er ook onder Israël, de kerk van den ouden dag, zulke versteeningen plaats vonden. Het allerergste is wel geweest, de tijd van Christus' omwandeling op aarde. De vorm werd door de Schrift- en Wetgeleerden angstvallig in acht gehouden, maar het wezen was weg. De kerk verkeerde in den staat van een petrefact, van een versteening. Zóó ontzettend kan zulk een toe stand zijn, dat men het Jezus' discipe len euvel duidt, dat ze op den Sabbath graankorrels aten, maar den Zoon Gods kruisigt O, laat ons toch wachten voor dat ontzettend gevaar van bloot formalis me Voor het gevaar van versteening Zulk een tijd van versteening is ge weest de achttiende eeuw. Het Calvinisme had in de zestiende eeuw gebloeid. Op staatkundig, maat schappelijk, kerkelijk, wetenschappelijk terrein had het den toon aangegeven. Maar ras kwam de inzinking. Het le ven vloot er uit weg. Slechts de vorm bleef behouden. Voor het oog was het Calvinisme een petrefact geworden. De achttiende eeuw is voor het Cal vinisme een allerbedroevenste tijd ge weest. Ja het scheen alsof onze vade ren tevergeefs geleefd, gearbeid, ge worsteld en geofferd hadden. Voor staatkunde, wetenschap en zelfs voor theologie scheen het Calvi nisme een petrefact. Het had slechts historische beteekenis meer. Maar het was geen kracht meer in het leven. Totdat er in de laatste helft der vorige eeuw verandering kwam. Tot het plots van zich deed spreken. Weer een kracht werd in den staat, in de maatschappij, in de kerk, in de school, in het gezin. Toen bleek, dat het geen petrefact was. Dat er van versteening geen sprake kon zijn. Immers wat versteend is blijft dood, koud en hard en wezenloos, slechts ge schikt voor museum en studeercel. Maar hier was leven, uitbottend le ven in vollen groei en met kracht om te weerstaan. Doch let er nu wel op, dat wat niet versteende, doch leven bleef en groei de, wat den vorm betreft aan ver wisseling onderhevig is. Uw korenveld ziet er in Mei anders uit dan in Juni. Uw gezin heeft na vijf en twintig jaren andere vormen dan toen ge pas trouw- det. Waar groei is, is gedaanteverwisse ling. Let er maar op om u heen en in uw zei ven. Zoo is het ook hier. Het Calvinisme, schoon gedrukt, schoon langen tijd smeulend onder den asch van lauwheid, traagheid en on willigheid, bleef een organisme met le ven, met impulsen en potenties, met vermogen een stuwkracht te zijn op het gansche breede levensterrein. En toen het plots in de vorige eeuw weer opgloorde, was het in wezen hetzelfde, als wat het was bij onze Calvinistische vaderen in de zestiende eeuw, maar de veerkracht van deze aloude richting bleef sterk genoeg om zich te kunnen aansluiten bij de ont wikkeling van onzen tijd. Dit nu wordt aangeduid met het woord „Neo-Calvinisme". Het echte Calvinisme weet van geen repristinatie, van geen terug wijken naar voorbijgegane toestanden en om standigheden, maar het treedt krachtig op in het heden, naar den eisch van bestaande bèhoeften en wijst den weg aan die de mensch naar het bevel Gods in staat, kerk en maatschappij te be wandelen heeft. Het Calvinisme heeft ook tot onzen tijd nog iets te zeggen. En daarom, daarom alleen is men gaan spreken van neo-calvinisme. Men wilde doen verstaan, dat hier van een petrefact geen sprake is. Bij een petrefact vergaat het wezen en de vorm blijft. Bij een levend organisme wisselt voortdurend den vorm, maar het wezen dat in kiem aanwezig was blijft. En daarom durft dë Calvinist met eere den naam van neo-calvinist dra gen. Mits men dan ook maar den zich steeds wijzigenden vorm van het on veranderlijke wezen blijft onderschei den. Daarom moet met alle kracht en klem steeds nadrukkelijk gezegd worden, dat het neo-calvinisme, wat het wezen betreft, niets nieuws wil, en niets nieuws kan. Zoo min er uit den zaadkorrel ooit iets anders opschieten kan dan hetgeen er in kiem inzit, zoo min ook zal het Calvinisme ooit in wezen iets anders kunnen brengen, dan hetgeen er in kiem aanwezig was. En nu is het opmerkelijk, dat zij die het woord neo-calvinisme mis verston den, er een kettersche aflwijking in zagen, nog nimmer in staat waren aan te toonen, welk wezenlijk verschil er is tusschen het neo-calvinisme onzer dagen en hetgeen onze vaderen ge leerd hebben. Zeker, er is gedaanteverwiseling. Maar dat pleit juist voor de echtheid van het Calvinisme, zooals we zoo even zagen. Er zat uitgroeiende kracht in, ontplooiing, ontwikkeling. Maar wezenlijk verschil was er niet. Wie dat zou kunnen aantoonen moet nog komen. Nadruk verboden. Dezer dagen moest ik in een klein hotel een twintig minuten wachten. 'k Nam een rustig, afgesloten hoekje in de conversatiezaal. Aan een ander tafeltje zat een clubje heeren van middelbaren leeftijd en die hadden hgt met elkander over de jongstleden gehouden vlieg tocht over den Noordpool. ,,'k Zou niet graag meegegaan zijn", zei de een. „Ach, wanneer het een luchtschip was ge weest, zou 'k het gewaagd hebben, die zijn stabiler", zei de ander. „Ik) wacht liefst maar, tot de sneltrein er heen rijdt", mengde zich nummer drie in het gesprek. En hieruit ontspon zich nu een debat over de natuurkunde. De moderne techniek werd geroemd en de uitvindingen op allerlei gebied besproken. 't Waren wel menschen, die er iets van af wisten. Ook menschen, die iets van de wereld ge zien hadden. De één bleek zoo ongeveer geheel Europa bereisd te hebben. Verleden jaar was hij in de Wartburg geweest, het slot waar Dr. Maar ten Luther eenigen tijd verscholen heeft ge zeten en den Bijbel vertaald heeft. Hij was in de kamer geweest, waar Luther de vertaling heeft tot stand gebracht, enz. Sprekend over de nieuwste uitvindingen, zoo als het draadloos spreken en de televisie (het op verren afstand zien van elkander), merkte de één op, dat 25 jaar geleden niemand ge zegd zou hebben wat nu tot stand gebracht was, „en", voegde hij er aan toe, „wie weet wat er over tienduizend jaar te zien zal zijn". „Maar er is toch een grens" werd er op gemerkt. „Die is er niet", antwoordde de eerste spreker „Die is er wel", was het wederwoord. „Die is er niet", hield de eerste vol. „Ja maar, er kunnen toch geen onnatuurlijke dingen gebeuren, de wetten der natuur moeten toch gevolgd worden", verdedigde zich de aangevallene. „Dat is onzin", zei no. één, „vijftig jaar ge leden zou ook niemand geloofd hebben, wat er nu gebeurt. En dat blijft zoo. Het onmogelijke kan gebeuren. Een vliegmachine is zwaarder dan de lucht en toch valt hij niet. De wetten der natuur zeggen niets meer tegenwoordig". Voldaan over zijn argumentatie, dronk hij zijn glas met één teug leeg, en zag den ander uitdagend aan. Deze scheen wel wat overbluft. De bewijsvoering scheen hem inderdaad ver nietigend. Met een schouderophaling liet hij het er bij. Mijn tijd was gekomen en ik ging. Maar ik dacht er tfcch over na. Hoe arm, hoe dom is toch de wereld, wat stelt ze zich toch vaak bespottelijk aan. Deze menschen waren blijkbaar van gegoe den stand, hadden iets van de wereld gezien, nog al wat gelezen, hadden misschien wel vijf jarigen cursus H. B. S. gehad en toch, hoe uitermate dom, hoe belachelijk dom stelden ze zich aan En zoo loopen er duizenden Van die ver waten Nebucadrezars, die slaande op hunne opgestoken borsten uitroepen: „Is dat niet het Babel dat ik gebouwd heb De mensch onderwerpt de wetten der natuur aan zich Ik moest denken aan het verhaal van dien koning, dat ik eens in mijn schooljaren las. Een verwaten en verwaanden vorst uit het Oosten, FLIT om wiens wenken alles zich boog en hem dien de, liet op zekeren dag zich zetten aan het strand der zee. En daar gezeten op zijn hoogen stoel, gebood hij het rijzend zeewater stil te houden en niet hooger te komen. Ook de zee zou hem gehoorzaam zijn Maar zijn gebod had geen uitwerking. Kalm en zeker wies het water en indien zijn bedienden hem op het laatste oogenblik niet teruggevoerd hadden, zou hij verdronken zijn „De wetten der natuur zeggen niets meer tegenwoordig". Hoe dom, hoe dwaas is toch de wereld Zou die man nooit nagedacht hebben, dat ook het vogeltje zwaarder is dan de lucht, en dat het toch ook vliegt De fout in zijn verwaande redeneering was natuurlijk, dat hij niet zag, dat alle uitvindin gen en alles wat er nog aan nieuwe techniek komen zal, niets anders is dan het leeren be grijpen van de wetten der natuur en door een juist gebruik dier wetten de menschen er hulp middelen aan te ontleenen, den mensch ten dienste. Dat een vliegmachine, hoewel zwaarder dan de lucht, niet valt, is geen wonder, is geen opzij zetten van natuurwetten Geen denken aan Dat de vliegmachine het luchtruim doorklieft is gebaseerd op dezelfde natuurwetten als het vliegen van de zwaluw of van den arend. En die hebben dat al van de schepping af gedaan. Het is alleen maar de stumperigheid van den mensch, dat hij er 6000 jaar voor noodig heeft eer hij er iets van maken kan, iets van die wetten begrijpt en zeer gebrekkig met zijn primitieve mechanische hulpmiddelen iets na doet van hetgeen de Schepper- in den morgen stond der schepping op één dag tot aanzijn riep. Wat Salomo zei: „er is niets nieuws onder de zon", is een absoluut waar woord. Natuurlijk is dat waar. Gods Woord zegt het. Maar men wil het nog al eens beperken en dan zegt men: ja, dat is zus of zoo bedoeld. Neen, dat is absoluut bedoeld. Er is niets nieuws onder de zon. In 6 dagen is alles geschapen en er komt niets nieuws bij. Al wat we vandaag zien en waarop we zoo snoeven, zat reeds in de eerste week in de schep ping in. Het is alleen maar aan de stumperig heid van den mensch te* danken, dat hij zes duizend jaar noodig heeft om er iets van uit te halen. Let wel, ik doe niets te kort aan de weten schap en heb alle respect voor den natuurkun dige, die dag en nacht navorscht en berekent en beproeft er na moeizamen arbeid een nieuwe mogelijkheid met de wetten der natuur ontdekt. Maar dan moet de wereld niet gaan snoeven en zeggen: de wetten der natuur zeggen tegen woordig niets meer Dat is de reinste onzin, de dwaasheid ge kroond. En denk nu niet, dat slechts enkelingen zoo durven denken. Neen, het is de algemeene gedachte, die bewust of onbewust in de wereld leeft. Nog onlangs las ik, dat een geleerd Ameri kaan gezegd had, dat de godsdienst een nood zakelijk hulpmiddel is geweest van den primi tieven mensch, die het leven niet begreep en bang was voor het gewoonste natuurverschijn sel. Hij had een God noodig die hem bescherm de voor die verschijnselen. Vandaar de gods dienst. De twintigste eeuw heeft, dacht die Ameri kaan, dat niet meer noodig. De moderne mensch weet en kan alles. Raadselen zijn er niet meer voor hem, vandaar dat de godsdienst uitgepraat is. Hij, mensch, is zichzelf tot een God. Hij beschermt zichzelf. Aan deze redeneering ligt dezelfde gedachte ten grondslag. De mensch weet alles cn de mensch kan alles, en nu is hij zichzelf tot een God. Daaruit spreekt de menschelijke dwaasheid. Het is precies als met eenkind, dat een leg kaart in elkander zet. De stukken van de plaat liggen daar. Hij moet er een geheel van maken. Na veel tobben en knutselen heeft hij ten slotte uit de stukken het geheel gemaakt. Wat dunkt u nu van dat kind, indien hij den man, die dat spel maakte, eerst geheel heeft gemaakt en in stukken uit elkander nam, zoodat het kind niet anders heeft te doen dan weer het geheel te vinden, aanzag en tot hem sprak: dat is m ij n werk, ik heb die plaat gemaakt, ik heb u niet noodig. Het beeld is misschien gebrekkig, maar het geeft toch eenigszins weer de verhouding waar in de moderne mensch tot zijn Schepper is komen te staan. In plaats, dat de moderne techniek hem aan de voeten van den Schepper brengt om Hem te aanbidden, Die dat alles in kiem reeds in de schepping gelegd heeft voor nu zesduizend jaren, ziet hij verachtend naar dien Schepper op en roept uit: „Ik heb U niet meer noodig, ik kan het zelf wel en alles wat ik in elkaar geprutst heb is mijn werk". Ja hij gaat nog verder en meent in zijn verdwazing, dat hij de wetten der natuur opzij zet, tegennatuurlijk handelt en dat zijn uitvindingen en ontdekkingen eigen schepping zijn Totdat straks plots Die in den hemel zit zal lachen en Zijn Goddelijk machtwoord op de aarde zendt, zoodat het gansche schepsel een oogenblik eigen onmacht voelt, en verplet terd is door de slaande hand Gods. Want de mensch, die zich niet leiden Iaat door Gods Woord, is verdwaasd in zijn eigen waan. UITKIJK. „Hebt gij den Heiligen Geest ont vangen, als gij geloofd hebt II. (Vervolg). De Heilige Geest is onmisbaar om God recht te kennen en rechte kennis van God is ons wel in de eerste plaats noodig. Immers hoe zullen wij Hem kunnen liefhebben en dienen zonder Hem te kennen. Jezus heeft gezegd „En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen en waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij ge zonden hebt". Geen kennen wordt hier bedoeld in den zin van een bloot ver standelijk weten. Ik kan de geheele Schrift weten, en toch de rechte kennis missen. Maar de Heiland spreekt van een kennen met verlichte oogen des verstands, zóó dat wij de waarheid toestemmen, ze bijvallen, ze kennen met toepassing op ons zelve. Wij moeten in de Schrift ons eigen beeld geteekend vinden, Jezus kennen als een onmis- baren en dierbaren Zaligmaker. Het moet een kennis zijn, die ons dringt tot een zoeken van de eere Gods. Zulk een kennis verkrijgen wij niet door een bloot lezen en hooren van de waarheid, maar wordt gewerkt door Gods Geest. Waar wij leven onder dë prediking van het Woord, worden wij voor de vraag gesteld, wat nut hebben wij daarvan ,wat werkt 't bij ons uit Het zegt ons, dat wij zondaren zijn, die zwaar en menigmaal Gods wet - wi 'Mi ill r.i' .jf) j iil 'mlW ■iT'

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1