Ai ïurevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
feuilleton
IN HOC SIGNO VINCES
No. 3435
WOENSDAG 23 MEI 1928
43ste JAARGANG
Terug naar Huis
W. BOEKHOVEN A ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiënen verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Verslag van den Landdag
Ingezonden Stukken.
Deze Courant vetsch|nt eiken WOENSDAG en 2 ATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bfl vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJX
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur
Het Vloekverbod en wat er tegen
aangevoerd wordt.
Te Nieuwe Tonge en te Middelharnis namen
de gemeenteraden het besluit in de politie-ver-
ordening een, verbod tegen het ijdel gebruik
van Gods Heiligen Naam op te nemen.
Het spreekt vanzelf, dat deze besluiten geen
algemeene instemming vinden. Dat is met geen
enkel verbod zoo, dus zeker wel niet met ver
boden van dezen aard.
fn geen enkelen gemeenteraad is er echter
tot heden iemand gevonden, die het vloeken
niet streng afkeurt.
Overal waar men zich verzet tegen een der
gelijk verbod en zijn stem gaat motiveeren, be
gint men met er op te wijzen, dat men het vloe
ken uit den booze acht.
Een gelukkig verschijnsel, daar er uit blijkt,
dat Gods gemeene gratie bij ons ook in dit
opzicht nog doorwerkt.
iHet zijn evenwel doorgaans zonderlinge ar
gumenten, die men aanvoert tegen het vloek
verbod.
In de eene gemeente doet het bezwaar opgeld,
dat er toch gevloekt wordt al is er een verbod.
Alsof dat met ieder ander gebod niet zoo is.
In een andere gemeente zegt men niet te
weten wat vloeken eigenlijk is en zou men de
politie een lijstje met verboden woorden willen
overhandigen, een bewijjs hoever men aan den
Christelijken leer ontzonk.
Een ander gaat zelfs zoo ver, dat hij de
politie vreemde talen wil laten leeren, om het
vloeken in die talen ook te kunnen constateeren.
Natuurlijk spot deze er mee en bewijst tevens
hoe zeer de levensernst hem vreemd is.
Het allernieuwste en allervreemdste argument
echter werd dezer dagen gehoord in den Raad
van Middelharnis, en het kwam nota bene
van Christelijk-Historische zijde. Als curio
siteit en om den man recht te laten weder-
Éffen, zullen we het product van zijn ge-
scherpten geest hier letterlijk laten volgen
Mijnheer de Voorzitter
Ik zal tegen dit verbod stemmen en derhalve
mijn stem motiveeren.
Er gaat door de Maatschappij een wezen,
dat veel kwaad sticht; het komt met bijna on-
hoorbaren tred en het zal waarschijnlijk niet
zoo spoedig ten grave worden gedragen. De
naam van het monster is in bijna alle talen
kort; in de Nederlandsche taal heet het men.
Men heeft hooren zeggen, men ment te weten,
men is op de hoogte van dingen die vrees
wekken, men liegt en men wil ook gaarne
medewerken aan verboden, die men in andere
plaatsen van het vaderland heeft tot stand
gebracht. Zoo heeft men dan ook in den
Raad van Middelharnis, een verzoek om te
geraken tot een verbodsbepaling betreffende
het vloeken. Men ziet over het hoofd, dat
door een bevel van Godswege zulks reeds ver
boden is en dat onmiddellijk bij overtreding van
dat bevel Gods de straf achter dat bevel ge
schreven staat. Het zou voor ieder persoonlijk
een waar geluk zijn, wanneer men zich aan
dat Godsgebod spiegelde en trachtte dat gebod
na te leven. Men schijnt echter aan dat gebod
niet genoeg te hebben enmen gaat als mensch
zich daar nu boven stellen, zoodat naast het
groote gebod Goc^s, nog een wetje door den
mensch, uit den mensch, tot den mensch ge
maakt moet worden. Mijns inziens is men nu
zoover, dat het den vromen mantel wil om
hangen en m e n wil laten uitkomen door ge
baren, dat men het zoo goed meent tegenover
zijn Schepper. Nu mogen men den vromen
mantel aantrekken en trachten daarmee zijn
eigen kwaad te verbergen, doch, ik neem aan,
dat die Wetgever van hemel en aarde het
hart onder dien vromen mantel wel doorziet.
De broederen Jozefs, ook zij waren vrome lie
den, doch niettemin hadden zij hunnen broeder
verkocht. En in het Evangelie naar de be
schrijving van Mattheus kan men vinden op
geteekend: „Dit volg genaakt mij met den mond
en eert mij met de lippen, maar hun hart houdt
zich verre van Mij, doch tevergeefs eeren zij
Mij, leerende leeringen die geboden van men-
schen zijn". Dit nu zij voor mij genoeg om te
besluiten, niet mede te werken aan dit verbod,
omdat onmacht mij dit belet, en, ik aanneem,
dat het niet ter eere Gods zijn kan.
Dank U.
Toen we deze zonderlinge redevoering lazen
dachten we onwillekeurig aan de tactiek der
Schrift- en Wetgeleerden uit den tijd van Jezus'
omwandelingen op aarde. Ook zij hadden
steeds tefysten volop uit de Profetenrollen bij
de hand, maar met al hun beroep op de
Schrift zagen zij kans den Heiland te kruisigen.
Zoo zou deze Christelijk-Historische afgevaar
digde kans zien met den Bijbel in zijn hand
het Christendom en het Christelijk leven te ver
nietigen.
Onze Antirevolutionaire afgevaardigde, de
heer Vogelaar, heeft voldoende van repliek ge
diend en hem onder de aandacht gebracht, dat
het niet voldoende is, al verbiedt Gods wet
het stelen, ook de wereldlijke overheid heeft
wel terdege de taak dit verbod nog eens te
herhalen.
Maar is het niet diep-treurig, dat dergelijke
dingen nog gezegd moeten worden
UITGAANDE VAN DE PROV. AFD. ZUID
HOLLAND EN DEN RING FLAKKEE VAN
NED. HERV. JONGELINGSVEREEN. OP
GEREF. GRONDSLAG, OP DONDERDAG
17 MEI L.L. TE MIDDELHARNIS.
(Vervolg van ons Vrijdagnummer').
Vervolgens krijgt Ds. L. G. Bruijn van Berg-
schenhoek gelegenheid tot het uitspreken van
zijn redeEeuwige jeugd.
Spr. zegt, dat we in Jesaja 65 20 een diep
zinnig woord opgeteekend vinden. Daar is
sprake van een jongeling, die zal sterven hon
derd jaren oud zijnde. Dat is op het eerste
gezicht onbegrijpelijke taal, want in het na
tuurlijke leven vindt ge geen jongelingen van
honderd jaar. Maar hier wordt dan ook be
doeld de jongelingschap in geestelijken zin.
Jeugd en genade behooren bij elkander, zij vor
men te samen de eeuwige jeugd. Zonde en
jeugd verdragen elkander niet. Wilt gij eeuwig
jong blijven, dan zult ge te letten hebben op
Hem, die een eeuwige jeugd heeft aangebracht.
Wat „jeugd" is valt niet gemakkelijk te zeg
gen. Daarop zijn velschillende antwoorden ge
geven. God laat ons ook zeggen wat de jeugd
is. De Prediker noemt de jonkheid ijdelheid
Dat moet ons ontrusten, want diezelfde Prediker
zegt: wandel in de aanschouwing uwer oogen
en naar de inspraak van uw hart, maar weet
dat God U om al deze dingen zal doen komen
voor het gericht. Zou er nu nog een middel
zijn om die ijdele jeugd tot werkelijkheid te
maken, vraagt spr. Eeuwig jong, het is bijna
een onmogelijke gedachte, want elke minuut
brengt ons nader aan het einde van onze jeugd.
Achter ons ligt een eeuwige jeugd. In het
paradijs ontmoeten we geen spelende kinderen,
ook geen twee bejaarde menschen, maar een
jong echtpaar. En was de zonde nu niet tus-
schenbeide gekomen, dan zou er van een ver
gaan der jeugd geen sprake zijn geweest. Adam
zou zonder dood een eeuwige jeugd deelachtig
zijn geworden. Maar met Adams jeugd ie ons
aller jeugd vergaan.
Maar nu wil God ons vernieuwde jeugd
geven. De gerechtigheid door het bloed van
Christus geeft ons de ware jeugd weerom. En
nu gaf Naaman de Syriër de voorkeur aan zijn
eigen Habana en Parfar boven den Jordaan der
Hebreëen. Maar laten wij ons toch afwenden
van de Habana en Parfar dezer wereld. Het
baden in den levensstroom van het eigen god-
delooze Ik heeft nooit redding gebracht. Waar
de levende wateren komen, daar alleen houdt
de dood op.
Van den arend worden de vleugelen te zwaar,
dan vallen de oude pennen uit en er komen
weer nieuwe. Zoo doet God ook met den
mensch. De oude vleugelen van eigen kracht
neemt hij weg en hij schenkt ons nieuwe vleu
gelen des geloofs.
Spr. wijst op Mozes als op een wiens kracht
ongebroken was. Zie hem op Nebo staan, is
hij niet jong gebleven Hij heeft langen tijd
geloopen, maar het is hem gegaan als de pro
feet zegt: hij is niet moede geworden.
Jezus heeft de kaken des doods vaneen ge
scheurd voor al degenen, die zich aan Hem
hebben leeren overgeven. Hij is de schenker van
de eeuwige jeeugd aan hen, die hun kracht
niet in de wereld hebben versleten.
Na de pauze spreekt Ds. Enkelaar van Ou
derkerk a. d. IJssel over: Een zegen of een
vloek.
Spr. verplaatst ons aan het sterfbed van vader
Jacob. De aartsvader heeft zijne zonen rondom
zich vergadert om hen te verhalen wat de toe
komst voor hen verbregt. Het is reeds gewichtig
het afscheid van een stervenden vader. Maar
hij, die daar spreekt, is geen gewone vader. Hij
gevoelt het zelf, dat hij iets bijzonders gaat
zeggen. De geest der profetie komt over hem.
Hoort, zegt hij, naar Israel uwen vader. Hij
is het waard, dat ze naar hem luisteren met
aandacht. Dat moeten zonen altijd doen en
vooral naar een stervenden vader: wat kan
die nog gewichtige waarschuwingen geven.
Welk een voorrecht voor den ouden patri
arch te gevoelen, dat de Geest Gods hem be
kwaamd, om in sierlijke taal te vertolken wat
hem wordt geopenbaard. Hij gaat zijn kinderen
verhalen wat hen in de navolgende dagen we
dervaren zal. En dan bedoeld hij niet alleen
hun eigen levenstijd, ook niet alleen den levens
tijd der twaalf stammen. Hij ziet door alle
eeuwen door de Kerk des Heeren zich ont
plooien. Zijn uitgangspunt ligt in het heden. In
het heden ligt het verleden, in het nu wat wor
den zal. Dat is bevestigd in Jacobs zegen. De
eigenaardigheden van eiken karaktertrek worden
overgeplant in de geslachten.
En nu verschijnen de zonen een voor een
aan Jacobs sterfbed. Daar komt Ruben, zijn
eerstgeborene. Aan Ruben wordt niet veel goeds
meegedeeld en we vragen ons af: is het een
zegen of een vloek Ruben, zegt hij, gij zijt
mijn eerstgeboorne, mijn kracht en het begin
mijner macht. Begrijpelijke vadertrots spreekt
hieruit. Maar ach, wat is er van dien zoon
geworden. Hij maakt zich aan bloedschande
schuldig. Die daad is 40 jaren geleden en nu
wordt het hem nog in herinnering gebracht.
Niet omdat Jacob dien zoon niet vergeven kon,
maar hij mocht zijn eerstgeborene niet behouden!
Rubens zonde stond in verband met zijn
karakter, dat hartstochtelijk, onstuimig, zinnelijk
was. Snelle afloop als der wateren Had hij
maar gestreden in 's Heeren kracht. Maar dat
deed hij niet en de zonde sleepte hem mee als
een bergstroom. Beklagenswaardige ouders
Wat kunnen ouders een smartelijk zieleleed
hebben van hun zonen.
Ouders moeten niet op hun kinderen steunen,
zegt spr. Daar is slechts één kind waar we
veilig op steunen kunnen en dat is het kind
Jezus. Hoe vaak worden de verwachtingen, die
we van onze kinderen hebben, den bodem in
geslagen En dat is niet altijd de schuld der
ouders Wel soms De ouders zijn soms zeer
godsdienstig voor zichzelven, maar het is dik
wijls Gode geklaagd hoe ze omspringen met
de doopsbelofte. Ze streven vaak naar een
goede maatschappelijke positie voor hun kind,
terwijl ze het $ah God, wereld en menschen
overlaten of er in geestelijk opzicht iets van
hun zoon terecht komt. Spr. waarschuwt zulke
ouders, want het bloed van die kinderen zal
van hunne hand geëischt worden. Maar lang
niet altijd is het de schuld der ouders als de
kinderen het verkeerde pad opgaan. Zien we
het in Ruben. Hij was door een godzaligen
vader opgevoed, maar Ruben had zich ver
hard.
De straf volgt op de booze daad. Rubens
geschiedenis leert het. Rubens daad was 40
jaren geleden. Zijn eerstgeboorte wordt aan de
andere broeders gegeven. Gij zult de voortref
felijkste niet zijn. Die straf was reeds vroeger
openbaar gewórden. Als de broeders Jozef ver-
koopen en Ruben wil het voor hen opnemen,
waar is dan zijn macht, zijn voortreffelijkheid.
Ze storen zich niet aan hem. Later, als Ben
jamin mee zou gaan naar Egypte, wordt hij
niet aan Ruben toevertrouwd, maar Juda zou
borg voor hem zijn. Jacob had hem geheel kun
nen verstooten, maar dat deed hij niet, hij ont
vangt een erfdeel onder zijn broeders.
En nu meent de zondaar vaak, dat het wel
los zal loopen met de straf, omdat die niet
altijd direct volgt op de daad. Maar daar is
een gedenkboek voor Gods aangezichtOok
de jeugdzonden worden daarin opgeteekend.
Een vader kan groote ellende brengen over
zijn nageslacht, zegt ,spr. Zie het in vader Adam
in wien wij een ellende en allerhande rampen
onderworpen zijn. Het is ook in kleinen kring
op te merken: de drankzonde, de zonde der
onzedelijkheid, die lichaam en ziel verwoest.
Die zondigt, zondigt niet alleen voor zichzelf.
Zie het ook in Ruben Hij zou de voortref
felijkste niet zijn. Ook zijn stam nietEn zie
het in de geschiedenis. Juda en Jozef staan
vooraan. Ook met het nageslacht is het een
snelle afloop als der wateren Nooit leverden
ze mannen van naam, dan alleen mannen als
een goddelooze Dathan en Abiram. Ruben trekt
zich terug aan de overzijde van den Jordaan
en raakt van zijn broederen vervreemd. Als
zijn broeders in nood zijn, dan blijft hij zitten
tusschen de stallingen om te hooren de blatingen
der kudden: Bij Ruben waren de inbeeldingen
des harten groot (Richteren 5).
Het oordeel Gods komt over een geslacht om
de zonden der vaderen. Al zal Ruben de voor
treffelijkste niet zijn, daarom kan hij nog be
keerd worden. Dat moge we ook wel van hem
gelooven. Jacob vervloekt ook Ruben niet, wel
zijn werk.
Ook voor het geestelijk nakroost van Ruben
is er nog hoop. Als er een verbroken hart mag
zijn dan is er nog genade. De hoogepriester
Jezus draagt nog Rubennieten op Zijn Midde-
laarshart. In het nieuwe Jeruzalem vond Jo
hannes er nog 12000 verzegelt.
Spr. herhaalt de vraag was het een vloek
of een zegen Het was een vloek tot een
zegen. God is niet veranderd, zegt spr. Dat
hij dan ouders en jongelingen nog boetvaardig
moge vinden, dat ze mogen roepen om genade
en geen recht. Dan zult gij ervaren, dat Zijne
goedertierenheden groot zijn over degenen die
Hem vreezen.
Dan spreekt Ds. van der Wal van Dirksland
een slotwoord. Als we de slotsom van dezen
middag opmaken, zegt spr., is er reden tot be
schamende dankbaarheid voor alles wat God
ons dezen middag heeft'geschonken. Hij hoopt,
dat het niet de laatste maal geweest moge zijn,
dat Flakkee een landdag ziet.
Vervolgens wijst spr. op de noodzakelijkheid
van organisatie. De jeugd kenmerkt zich door
het zoeken van banden. Zie het aan David
en Jonathan. In het Paradijs was het al niet
goed alleen te zijn. Dat is het nog niet. Dan
worden we eenzelvig. Daar moet uitwisseling
zijn van bezit, we moeten elkander opbouwen.
Spr. roept het den jongelingen toe: vereenigt
U in onze Chr. J. V. Moge uitbreiding der
vereenigingen en oprichting van nieuwe ver-
eenigingen de vrucht wezen van dezen landdag.
Ook tot de ouders richt spr. een woord. Daar
moet een gemeenschapsband zijn tusschen de
jongelingen en hun ouders. De jongelingen moe
ten gevoelen, dat de ouders met hen meeleven.
De ouders moeten voor hun kinderen bidden,
ook voor hen werken. En als zij dan zelf den
Heere vreezen zijn er beloften. Wie weet wat
de Heere doet eer er 10 jaren verstreken zijn.
Hij kan nog wonderen doen en kerstening op
ons eiland brengen. Daartoe zegene hij ook
dezen landdag.
Dan dankt de voorzitter der vergadering de
sprekers voor hetgeen zij hebben doen hooren,
waarna Ds. van der Wal voorgaat in dank
gebed.
Het was op Hemelvaartsdag te Middelharnis
een goede ure voor onze Hervormde jongeling
schap
De copie van ingezonden stukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggeven. Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers.
Mijnheer de Redacteur!
Vergun mij een plaatsje in uw geëerd blad.
Nu de conferentie's van den N C L. achter
den rug zijn, kan er een overzicht plaats
hebben, van de resultaten
Nu weet ik heel goed, dat wij christenen
ook als organisatie met wijlen Dr. Kuyner
zeggen »het geestelijke voorop», maar dan
volgt toch onvermijdelijk het stoffelijke er vlak
naast.
Nu kan als resultaat worden geboekt dat
het geestelijke er totaal niets onder .heeft ge»
door
W. ESTLANDT.
23)
Men verknoeide Zijn werk om er geld en
macht van te maken. Een stelsel werd opge
bouwd uit Zijn arbeid, een stelsel, dat niet
meer was dan een skelet, een stelsel zonder
vleesch en bloed, zonder zenuwen, zonder hart.
Zoo ontstond het Christendom.
En nu lijkt het of dat groote Leven van
Jezus, zoo pijnlijk tragisch geëindigd in een
donker, somber graf, tevergeefs geboren werd
en_ geleden heeft.
- Vant niet alleen de Persoon, doch ook Zijn
werk vernietigde men 1
Doch zie nu.
Tegen alles in heeft de timmermanszoon toch
overwonnen. Want hoe Zijn arbeid ook ver-
^npeid werd en uitgebuit, men kon niet ver
hinderen, dat het menschdom door Jezus met
groote stappen dichter bij het Licht werd ge-
T^cm. En nu dit doel bereikt is, wordt de
Persoon van Jezus door onze denkers weer
op zijn hoog standpunt geheven en door een
oankbaar nageslacht gelauwerd en geprezen
als de Man, Die het menschdom hielp. Zóó
is het gegaan, dacht Jo, en hij vond troost in.
deze beschouwing.
i.Het menschdom wordt alleen geholpen door
het lijden der besten". Dit waren woorden van
een groot denker dezer eeuw en Jo begreep
wat hij er mee bedoeld had.
En nu erkende Jo lang niet tot die „besten"
te behooren, hij kwam veel te kort, hij twijfelde
nog wel eens en was zoo zwak en slechts bij
oogenblikken zag hij het gouden licht der Evo
lutie. Maar toch, hij wilde zich inspannen der
menschheid ook dienstbaar te zijn en het lijden
der besten, daar wilde hij ook deel aan nemen
Zoo was het zaad, dat dien avond gestrooid
was op den bodem van Jo's ziel, wéér weggepikt
door de vogelen dqs hemels en kon het dus niet
wortelen.
Op zekeren morgen kreeg Jo, terwijl hij op
't kantoor was, bezoek van een der directeuren
van het hoofdkantoor.
Toen deze zich had voorgesteld, vroeg hij
aan Jo of mijnheer Van Veen te spreken was.
Jo antwoordde ontkennend. Van Veen was
den laatsten tijd weinig op 't kantoor, omdat
hij veel werk buiten de stad had.
„Wanneer denkt u, dat mijnheer hier is
vroeg de directeur.
„Waarschijnlijk komt hij tegen vier uur van
middag thuis", zei Jo.
„Goed", antwoordde de directeur, „wilt u
hem dan zeggen, dat ik om vier uur hier terug
kom
,Tot uw dienst, mijnheer", zei Jo en liet zijn
bezoeker uit.
't Verwonderde Jo, dat zonder vooraf be
richt gezonden te hebben, een der directieleden
plots het bijkantoor kwam bezoeken, dat ge
beurde anders nooit. Er moest bepaald iets
bijzonders aan de hand zijn.
Henk kwam dien dag echter niet thuis. Toen
de directeur om vier uur terug kwam, was de
teleurstelling op zijn gelaat te lezen. Hij keek
Jo onderzoekend aan. Hij vroeg
„Kunt u mij inlichten over de ontvangsten
en uitgaven van dit kantoor
„Dat wil zeggen, mijnheer, tot op zekere
hoogte; de hoofdboekhouding is onder beheer
van den chef", antwoordde Jo.
„Hm", was 't wederwoord.
De directeur zocht in zijn portefeuille en
haalde er een brief uit. Dezen zag hij even
in en zei toen
,,'k Zou gaarne op de hoogte gesteld worden
van eenige zaken, die bij ons hoofdkantoor vol
komen in 't duister liggen".
Jo was zich van geen duistere zaken bewust
en zag den directeur met groote verbazing
aan.
„Wat bedoelt u vroeg hij.
„Kunt u mij ook de reden noemen waarom
ons kantoor de gelden van het sedert zes weken
afgeloopen kwartaal nog niet ontvangen heeft
„Hebt u dat nog niet ontvangen, mijnheer
vroeg Jo verwonderd, en vervolgde: „Maar
dat moet u ontvangen hebben, uw vraag moet
berusten op een misverstand
,,'t Werd niet afgedragen, mijnheer, en in
dien u zoo zeker zijt, dat het verantwoord is,
dan kunt u mij zeker het bewijs wel toonen
„Neen, mijnheer, dat heb ik niet onder mijn
bereik, de administratie met het hoofdkantoor
wordt gevoerd door mijnheer Van Veen".
„Hoe kunt u er dan zoo zeker van zijn,
dat de gelden afgedragen werden
„Omdat ik mij goed herinner, dat mijnheer
Van Veen een paar dagen na sluiting van
het kwartaal, persoonlijk de bedragen op het
hoofdkantoor is wezen verantwoorden, mijn
heer".
„Zoo, herinnert u zich dat zoo goed
De directeur maakte een aanteekening en
vervolgde
„Is het u ook bekend, dat er ten name van
dit bijkantoor gelden zijn opgenomen bij enkele
banken
Weer zag Jo verbaasd naar den directeur.
Hij antwoordde: „Volkomen onbekend, mijn
heer".
„U schijnt absoluut buiten de zaken te staan,
we zullen mijnheer Van Veen persoonlijk
moeten zien te spreken. Zoo kunnen we niet
verder. Misschien wilt u wel zoo goed zijn,
mij de boeken en de bescheiden, welke onder
uw bereik zijn, ter inzage te geven
„Zeker, mijnheer". Jo gaf hem het gevraagde.
Na een half uurtje, waarin Jo allerlei gissingen
gemaakt had over de verrassende vragen van
den directeur, zeide deze
„Voor zoover ik dit nagegaan heb, klopt
het alles met uw opgaven aan het hoofdkantoor;
de administratie met de cliëntèle schijnt dus
in orde te zijn".
„Ja natuurlijk, mijnheer, wat dacht u dan
,,'k Zal niet zeggen wat ik denk, maar u
zult uw chef wel willen verzoeken morgen
ochtend naar het hoofdkantoor te komen; zeg
hem, dat de directie daar beslist op rekent".
,,'k Zal de boodschap doen, mijnheer", ant
woordde Jo.
Toen de directeur weg was, zette Jo zich
in zijn kantoorstoel. Hij begreep er niets van.
Er was iets niet in orde, dat stond vast. Maar
dat de fout in het hoofdkantoor gezocht moest
worden, was voor hem even duidelijk. Er moest
een misverstand zijn en hoe spoediger dat op
gehelderd werd, hoe beter.
Toen zijn vriend 's avonds thuis kwam, ver
telde hij hem van het bezoek, dat hij dien dag
ontvangen had.
Van Veen hoorde hem kalm aan. Er speelde
een vreemde glimlach om zijn lippen en een
wonderlijke gloed schitterde in zijn oogen.
i ,,'k Zal morgen naar 't hoofdkantoor gaan
sprak hij, en legde sterke nadruk op het woord
„hoofdkantoor".
Jo zag het vreemde licht in de oogen van
zijn vriend.
„Je bent ziek, je hebt sedert lang je lichaam
veronachtzaamd", zei hij.
Henk trok de schouders op: „Het lichaam
is bijzaak, de ziel daar komt het op aan",
was zijn antwoord en hij lachte, maar Jo hui
verde van dien onnatuurlijken lach.
„Wat denk je van die kwestie met het hoofd
kantoor vroeg hij.
„Wel, heel eenvoudig, die heeren hebben
zich laten beetnemen natuurlijk".
„Hoe bedoel je dat 7" vroeg Jo verder.
„Dat zul je later wel zien zei zijn vriend
en liet er terstond op volgen: „Maar laten we
nu dit rusten, 'k heb een voorstel
Meteen was hij van zijn stoel opgesprongen
en verliet de kamer. Even later kwam hij terug
met een flesch wijn en een paar glazen.
„We zullen 't er vanavond eens van nemen",
zei hij- en hief de wijnflesch omhoog.
(Wordt vervolgd).