Ai ïurevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. feuilleton IN HOC SIGNO VINCES No. 3435 WOENSDAG 23 MEI 1928 43ste JAARGANG Terug naar Huis W. BOEKHOVEN A ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiënen verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Verslag van den Landdag Ingezonden Stukken. Deze Courant vetsch|nt eiken WOENSDAG en 2 ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- b| vooruitbetaling. BUITENLAND bfl vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJX Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur Het Vloekverbod en wat er tegen aangevoerd wordt. Te Nieuwe Tonge en te Middelharnis namen de gemeenteraden het besluit in de politie-ver- ordening een, verbod tegen het ijdel gebruik van Gods Heiligen Naam op te nemen. Het spreekt vanzelf, dat deze besluiten geen algemeene instemming vinden. Dat is met geen enkel verbod zoo, dus zeker wel niet met ver boden van dezen aard. fn geen enkelen gemeenteraad is er echter tot heden iemand gevonden, die het vloeken niet streng afkeurt. Overal waar men zich verzet tegen een der gelijk verbod en zijn stem gaat motiveeren, be gint men met er op te wijzen, dat men het vloe ken uit den booze acht. Een gelukkig verschijnsel, daar er uit blijkt, dat Gods gemeene gratie bij ons ook in dit opzicht nog doorwerkt. iHet zijn evenwel doorgaans zonderlinge ar gumenten, die men aanvoert tegen het vloek verbod. In de eene gemeente doet het bezwaar opgeld, dat er toch gevloekt wordt al is er een verbod. Alsof dat met ieder ander gebod niet zoo is. In een andere gemeente zegt men niet te weten wat vloeken eigenlijk is en zou men de politie een lijstje met verboden woorden willen overhandigen, een bewijjs hoever men aan den Christelijken leer ontzonk. Een ander gaat zelfs zoo ver, dat hij de politie vreemde talen wil laten leeren, om het vloeken in die talen ook te kunnen constateeren. Natuurlijk spot deze er mee en bewijst tevens hoe zeer de levensernst hem vreemd is. Het allernieuwste en allervreemdste argument echter werd dezer dagen gehoord in den Raad van Middelharnis, en het kwam nota bene van Christelijk-Historische zijde. Als curio siteit en om den man recht te laten weder- Éffen, zullen we het product van zijn ge- scherpten geest hier letterlijk laten volgen Mijnheer de Voorzitter Ik zal tegen dit verbod stemmen en derhalve mijn stem motiveeren. Er gaat door de Maatschappij een wezen, dat veel kwaad sticht; het komt met bijna on- hoorbaren tred en het zal waarschijnlijk niet zoo spoedig ten grave worden gedragen. De naam van het monster is in bijna alle talen kort; in de Nederlandsche taal heet het men. Men heeft hooren zeggen, men ment te weten, men is op de hoogte van dingen die vrees wekken, men liegt en men wil ook gaarne medewerken aan verboden, die men in andere plaatsen van het vaderland heeft tot stand gebracht. Zoo heeft men dan ook in den Raad van Middelharnis, een verzoek om te geraken tot een verbodsbepaling betreffende het vloeken. Men ziet over het hoofd, dat door een bevel van Godswege zulks reeds ver boden is en dat onmiddellijk bij overtreding van dat bevel Gods de straf achter dat bevel ge schreven staat. Het zou voor ieder persoonlijk een waar geluk zijn, wanneer men zich aan dat Godsgebod spiegelde en trachtte dat gebod na te leven. Men schijnt echter aan dat gebod niet genoeg te hebben enmen gaat als mensch zich daar nu boven stellen, zoodat naast het groote gebod Goc^s, nog een wetje door den mensch, uit den mensch, tot den mensch ge maakt moet worden. Mijns inziens is men nu zoover, dat het den vromen mantel wil om hangen en m e n wil laten uitkomen door ge baren, dat men het zoo goed meent tegenover zijn Schepper. Nu mogen men den vromen mantel aantrekken en trachten daarmee zijn eigen kwaad te verbergen, doch, ik neem aan, dat die Wetgever van hemel en aarde het hart onder dien vromen mantel wel doorziet. De broederen Jozefs, ook zij waren vrome lie den, doch niettemin hadden zij hunnen broeder verkocht. En in het Evangelie naar de be schrijving van Mattheus kan men vinden op geteekend: „Dit volg genaakt mij met den mond en eert mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij, doch tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen die geboden van men- schen zijn". Dit nu zij voor mij genoeg om te besluiten, niet mede te werken aan dit verbod, omdat onmacht mij dit belet, en, ik aanneem, dat het niet ter eere Gods zijn kan. Dank U. Toen we deze zonderlinge redevoering lazen dachten we onwillekeurig aan de tactiek der Schrift- en Wetgeleerden uit den tijd van Jezus' omwandelingen op aarde. Ook zij hadden steeds tefysten volop uit de Profetenrollen bij de hand, maar met al hun beroep op de Schrift zagen zij kans den Heiland te kruisigen. Zoo zou deze Christelijk-Historische afgevaar digde kans zien met den Bijbel in zijn hand het Christendom en het Christelijk leven te ver nietigen. Onze Antirevolutionaire afgevaardigde, de heer Vogelaar, heeft voldoende van repliek ge diend en hem onder de aandacht gebracht, dat het niet voldoende is, al verbiedt Gods wet het stelen, ook de wereldlijke overheid heeft wel terdege de taak dit verbod nog eens te herhalen. Maar is het niet diep-treurig, dat dergelijke dingen nog gezegd moeten worden UITGAANDE VAN DE PROV. AFD. ZUID HOLLAND EN DEN RING FLAKKEE VAN NED. HERV. JONGELINGSVEREEN. OP GEREF. GRONDSLAG, OP DONDERDAG 17 MEI L.L. TE MIDDELHARNIS. (Vervolg van ons Vrijdagnummer'). Vervolgens krijgt Ds. L. G. Bruijn van Berg- schenhoek gelegenheid tot het uitspreken van zijn redeEeuwige jeugd. Spr. zegt, dat we in Jesaja 65 20 een diep zinnig woord opgeteekend vinden. Daar is sprake van een jongeling, die zal sterven hon derd jaren oud zijnde. Dat is op het eerste gezicht onbegrijpelijke taal, want in het na tuurlijke leven vindt ge geen jongelingen van honderd jaar. Maar hier wordt dan ook be doeld de jongelingschap in geestelijken zin. Jeugd en genade behooren bij elkander, zij vor men te samen de eeuwige jeugd. Zonde en jeugd verdragen elkander niet. Wilt gij eeuwig jong blijven, dan zult ge te letten hebben op Hem, die een eeuwige jeugd heeft aangebracht. Wat „jeugd" is valt niet gemakkelijk te zeg gen. Daarop zijn velschillende antwoorden ge geven. God laat ons ook zeggen wat de jeugd is. De Prediker noemt de jonkheid ijdelheid Dat moet ons ontrusten, want diezelfde Prediker zegt: wandel in de aanschouwing uwer oogen en naar de inspraak van uw hart, maar weet dat God U om al deze dingen zal doen komen voor het gericht. Zou er nu nog een middel zijn om die ijdele jeugd tot werkelijkheid te maken, vraagt spr. Eeuwig jong, het is bijna een onmogelijke gedachte, want elke minuut brengt ons nader aan het einde van onze jeugd. Achter ons ligt een eeuwige jeugd. In het paradijs ontmoeten we geen spelende kinderen, ook geen twee bejaarde menschen, maar een jong echtpaar. En was de zonde nu niet tus- schenbeide gekomen, dan zou er van een ver gaan der jeugd geen sprake zijn geweest. Adam zou zonder dood een eeuwige jeugd deelachtig zijn geworden. Maar met Adams jeugd ie ons aller jeugd vergaan. Maar nu wil God ons vernieuwde jeugd geven. De gerechtigheid door het bloed van Christus geeft ons de ware jeugd weerom. En nu gaf Naaman de Syriër de voorkeur aan zijn eigen Habana en Parfar boven den Jordaan der Hebreëen. Maar laten wij ons toch afwenden van de Habana en Parfar dezer wereld. Het baden in den levensstroom van het eigen god- delooze Ik heeft nooit redding gebracht. Waar de levende wateren komen, daar alleen houdt de dood op. Van den arend worden de vleugelen te zwaar, dan vallen de oude pennen uit en er komen weer nieuwe. Zoo doet God ook met den mensch. De oude vleugelen van eigen kracht neemt hij weg en hij schenkt ons nieuwe vleu gelen des geloofs. Spr. wijst op Mozes als op een wiens kracht ongebroken was. Zie hem op Nebo staan, is hij niet jong gebleven Hij heeft langen tijd geloopen, maar het is hem gegaan als de pro feet zegt: hij is niet moede geworden. Jezus heeft de kaken des doods vaneen ge scheurd voor al degenen, die zich aan Hem hebben leeren overgeven. Hij is de schenker van de eeuwige jeeugd aan hen, die hun kracht niet in de wereld hebben versleten. Na de pauze spreekt Ds. Enkelaar van Ou derkerk a. d. IJssel over: Een zegen of een vloek. Spr. verplaatst ons aan het sterfbed van vader Jacob. De aartsvader heeft zijne zonen rondom zich vergadert om hen te verhalen wat de toe komst voor hen verbregt. Het is reeds gewichtig het afscheid van een stervenden vader. Maar hij, die daar spreekt, is geen gewone vader. Hij gevoelt het zelf, dat hij iets bijzonders gaat zeggen. De geest der profetie komt over hem. Hoort, zegt hij, naar Israel uwen vader. Hij is het waard, dat ze naar hem luisteren met aandacht. Dat moeten zonen altijd doen en vooral naar een stervenden vader: wat kan die nog gewichtige waarschuwingen geven. Welk een voorrecht voor den ouden patri arch te gevoelen, dat de Geest Gods hem be kwaamd, om in sierlijke taal te vertolken wat hem wordt geopenbaard. Hij gaat zijn kinderen verhalen wat hen in de navolgende dagen we dervaren zal. En dan bedoeld hij niet alleen hun eigen levenstijd, ook niet alleen den levens tijd der twaalf stammen. Hij ziet door alle eeuwen door de Kerk des Heeren zich ont plooien. Zijn uitgangspunt ligt in het heden. In het heden ligt het verleden, in het nu wat wor den zal. Dat is bevestigd in Jacobs zegen. De eigenaardigheden van eiken karaktertrek worden overgeplant in de geslachten. En nu verschijnen de zonen een voor een aan Jacobs sterfbed. Daar komt Ruben, zijn eerstgeborene. Aan Ruben wordt niet veel goeds meegedeeld en we vragen ons af: is het een zegen of een vloek Ruben, zegt hij, gij zijt mijn eerstgeboorne, mijn kracht en het begin mijner macht. Begrijpelijke vadertrots spreekt hieruit. Maar ach, wat is er van dien zoon geworden. Hij maakt zich aan bloedschande schuldig. Die daad is 40 jaren geleden en nu wordt het hem nog in herinnering gebracht. Niet omdat Jacob dien zoon niet vergeven kon, maar hij mocht zijn eerstgeborene niet behouden! Rubens zonde stond in verband met zijn karakter, dat hartstochtelijk, onstuimig, zinnelijk was. Snelle afloop als der wateren Had hij maar gestreden in 's Heeren kracht. Maar dat deed hij niet en de zonde sleepte hem mee als een bergstroom. Beklagenswaardige ouders Wat kunnen ouders een smartelijk zieleleed hebben van hun zonen. Ouders moeten niet op hun kinderen steunen, zegt spr. Daar is slechts één kind waar we veilig op steunen kunnen en dat is het kind Jezus. Hoe vaak worden de verwachtingen, die we van onze kinderen hebben, den bodem in geslagen En dat is niet altijd de schuld der ouders Wel soms De ouders zijn soms zeer godsdienstig voor zichzelven, maar het is dik wijls Gode geklaagd hoe ze omspringen met de doopsbelofte. Ze streven vaak naar een goede maatschappelijke positie voor hun kind, terwijl ze het $ah God, wereld en menschen overlaten of er in geestelijk opzicht iets van hun zoon terecht komt. Spr. waarschuwt zulke ouders, want het bloed van die kinderen zal van hunne hand geëischt worden. Maar lang niet altijd is het de schuld der ouders als de kinderen het verkeerde pad opgaan. Zien we het in Ruben. Hij was door een godzaligen vader opgevoed, maar Ruben had zich ver hard. De straf volgt op de booze daad. Rubens geschiedenis leert het. Rubens daad was 40 jaren geleden. Zijn eerstgeboorte wordt aan de andere broeders gegeven. Gij zult de voortref felijkste niet zijn. Die straf was reeds vroeger openbaar gewórden. Als de broeders Jozef ver- koopen en Ruben wil het voor hen opnemen, waar is dan zijn macht, zijn voortreffelijkheid. Ze storen zich niet aan hem. Later, als Ben jamin mee zou gaan naar Egypte, wordt hij niet aan Ruben toevertrouwd, maar Juda zou borg voor hem zijn. Jacob had hem geheel kun nen verstooten, maar dat deed hij niet, hij ont vangt een erfdeel onder zijn broeders. En nu meent de zondaar vaak, dat het wel los zal loopen met de straf, omdat die niet altijd direct volgt op de daad. Maar daar is een gedenkboek voor Gods aangezichtOok de jeugdzonden worden daarin opgeteekend. Een vader kan groote ellende brengen over zijn nageslacht, zegt ,spr. Zie het in vader Adam in wien wij een ellende en allerhande rampen onderworpen zijn. Het is ook in kleinen kring op te merken: de drankzonde, de zonde der onzedelijkheid, die lichaam en ziel verwoest. Die zondigt, zondigt niet alleen voor zichzelf. Zie het ook in Ruben Hij zou de voortref felijkste niet zijn. Ook zijn stam nietEn zie het in de geschiedenis. Juda en Jozef staan vooraan. Ook met het nageslacht is het een snelle afloop als der wateren Nooit leverden ze mannen van naam, dan alleen mannen als een goddelooze Dathan en Abiram. Ruben trekt zich terug aan de overzijde van den Jordaan en raakt van zijn broederen vervreemd. Als zijn broeders in nood zijn, dan blijft hij zitten tusschen de stallingen om te hooren de blatingen der kudden: Bij Ruben waren de inbeeldingen des harten groot (Richteren 5). Het oordeel Gods komt over een geslacht om de zonden der vaderen. Al zal Ruben de voor treffelijkste niet zijn, daarom kan hij nog be keerd worden. Dat moge we ook wel van hem gelooven. Jacob vervloekt ook Ruben niet, wel zijn werk. Ook voor het geestelijk nakroost van Ruben is er nog hoop. Als er een verbroken hart mag zijn dan is er nog genade. De hoogepriester Jezus draagt nog Rubennieten op Zijn Midde- laarshart. In het nieuwe Jeruzalem vond Jo hannes er nog 12000 verzegelt. Spr. herhaalt de vraag was het een vloek of een zegen Het was een vloek tot een zegen. God is niet veranderd, zegt spr. Dat hij dan ouders en jongelingen nog boetvaardig moge vinden, dat ze mogen roepen om genade en geen recht. Dan zult gij ervaren, dat Zijne goedertierenheden groot zijn over degenen die Hem vreezen. Dan spreekt Ds. van der Wal van Dirksland een slotwoord. Als we de slotsom van dezen middag opmaken, zegt spr., is er reden tot be schamende dankbaarheid voor alles wat God ons dezen middag heeft'geschonken. Hij hoopt, dat het niet de laatste maal geweest moge zijn, dat Flakkee een landdag ziet. Vervolgens wijst spr. op de noodzakelijkheid van organisatie. De jeugd kenmerkt zich door het zoeken van banden. Zie het aan David en Jonathan. In het Paradijs was het al niet goed alleen te zijn. Dat is het nog niet. Dan worden we eenzelvig. Daar moet uitwisseling zijn van bezit, we moeten elkander opbouwen. Spr. roept het den jongelingen toe: vereenigt U in onze Chr. J. V. Moge uitbreiding der vereenigingen en oprichting van nieuwe ver- eenigingen de vrucht wezen van dezen landdag. Ook tot de ouders richt spr. een woord. Daar moet een gemeenschapsband zijn tusschen de jongelingen en hun ouders. De jongelingen moe ten gevoelen, dat de ouders met hen meeleven. De ouders moeten voor hun kinderen bidden, ook voor hen werken. En als zij dan zelf den Heere vreezen zijn er beloften. Wie weet wat de Heere doet eer er 10 jaren verstreken zijn. Hij kan nog wonderen doen en kerstening op ons eiland brengen. Daartoe zegene hij ook dezen landdag. Dan dankt de voorzitter der vergadering de sprekers voor hetgeen zij hebben doen hooren, waarna Ds. van der Wal voorgaat in dank gebed. Het was op Hemelvaartsdag te Middelharnis een goede ure voor onze Hervormde jongeling schap De copie van ingezonden stukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggeven. Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers. Mijnheer de Redacteur! Vergun mij een plaatsje in uw geëerd blad. Nu de conferentie's van den N C L. achter den rug zijn, kan er een overzicht plaats hebben, van de resultaten Nu weet ik heel goed, dat wij christenen ook als organisatie met wijlen Dr. Kuyner zeggen »het geestelijke voorop», maar dan volgt toch onvermijdelijk het stoffelijke er vlak naast. Nu kan als resultaat worden geboekt dat het geestelijke er totaal niets onder .heeft ge» door W. ESTLANDT. 23) Men verknoeide Zijn werk om er geld en macht van te maken. Een stelsel werd opge bouwd uit Zijn arbeid, een stelsel, dat niet meer was dan een skelet, een stelsel zonder vleesch en bloed, zonder zenuwen, zonder hart. Zoo ontstond het Christendom. En nu lijkt het of dat groote Leven van Jezus, zoo pijnlijk tragisch geëindigd in een donker, somber graf, tevergeefs geboren werd en_ geleden heeft. - Vant niet alleen de Persoon, doch ook Zijn werk vernietigde men 1 Doch zie nu. Tegen alles in heeft de timmermanszoon toch overwonnen. Want hoe Zijn arbeid ook ver- ^npeid werd en uitgebuit, men kon niet ver hinderen, dat het menschdom door Jezus met groote stappen dichter bij het Licht werd ge- T^cm. En nu dit doel bereikt is, wordt de Persoon van Jezus door onze denkers weer op zijn hoog standpunt geheven en door een oankbaar nageslacht gelauwerd en geprezen als de Man, Die het menschdom hielp. Zóó is het gegaan, dacht Jo, en hij vond troost in. deze beschouwing. i.Het menschdom wordt alleen geholpen door het lijden der besten". Dit waren woorden van een groot denker dezer eeuw en Jo begreep wat hij er mee bedoeld had. En nu erkende Jo lang niet tot die „besten" te behooren, hij kwam veel te kort, hij twijfelde nog wel eens en was zoo zwak en slechts bij oogenblikken zag hij het gouden licht der Evo lutie. Maar toch, hij wilde zich inspannen der menschheid ook dienstbaar te zijn en het lijden der besten, daar wilde hij ook deel aan nemen Zoo was het zaad, dat dien avond gestrooid was op den bodem van Jo's ziel, wéér weggepikt door de vogelen dqs hemels en kon het dus niet wortelen. Op zekeren morgen kreeg Jo, terwijl hij op 't kantoor was, bezoek van een der directeuren van het hoofdkantoor. Toen deze zich had voorgesteld, vroeg hij aan Jo of mijnheer Van Veen te spreken was. Jo antwoordde ontkennend. Van Veen was den laatsten tijd weinig op 't kantoor, omdat hij veel werk buiten de stad had. „Wanneer denkt u, dat mijnheer hier is vroeg de directeur. „Waarschijnlijk komt hij tegen vier uur van middag thuis", zei Jo. „Goed", antwoordde de directeur, „wilt u hem dan zeggen, dat ik om vier uur hier terug kom ,Tot uw dienst, mijnheer", zei Jo en liet zijn bezoeker uit. 't Verwonderde Jo, dat zonder vooraf be richt gezonden te hebben, een der directieleden plots het bijkantoor kwam bezoeken, dat ge beurde anders nooit. Er moest bepaald iets bijzonders aan de hand zijn. Henk kwam dien dag echter niet thuis. Toen de directeur om vier uur terug kwam, was de teleurstelling op zijn gelaat te lezen. Hij keek Jo onderzoekend aan. Hij vroeg „Kunt u mij inlichten over de ontvangsten en uitgaven van dit kantoor „Dat wil zeggen, mijnheer, tot op zekere hoogte; de hoofdboekhouding is onder beheer van den chef", antwoordde Jo. „Hm", was 't wederwoord. De directeur zocht in zijn portefeuille en haalde er een brief uit. Dezen zag hij even in en zei toen ,,'k Zou gaarne op de hoogte gesteld worden van eenige zaken, die bij ons hoofdkantoor vol komen in 't duister liggen". Jo was zich van geen duistere zaken bewust en zag den directeur met groote verbazing aan. „Wat bedoelt u vroeg hij. „Kunt u mij ook de reden noemen waarom ons kantoor de gelden van het sedert zes weken afgeloopen kwartaal nog niet ontvangen heeft „Hebt u dat nog niet ontvangen, mijnheer vroeg Jo verwonderd, en vervolgde: „Maar dat moet u ontvangen hebben, uw vraag moet berusten op een misverstand ,,'t Werd niet afgedragen, mijnheer, en in dien u zoo zeker zijt, dat het verantwoord is, dan kunt u mij zeker het bewijs wel toonen „Neen, mijnheer, dat heb ik niet onder mijn bereik, de administratie met het hoofdkantoor wordt gevoerd door mijnheer Van Veen". „Hoe kunt u er dan zoo zeker van zijn, dat de gelden afgedragen werden „Omdat ik mij goed herinner, dat mijnheer Van Veen een paar dagen na sluiting van het kwartaal, persoonlijk de bedragen op het hoofdkantoor is wezen verantwoorden, mijn heer". „Zoo, herinnert u zich dat zoo goed De directeur maakte een aanteekening en vervolgde „Is het u ook bekend, dat er ten name van dit bijkantoor gelden zijn opgenomen bij enkele banken Weer zag Jo verbaasd naar den directeur. Hij antwoordde: „Volkomen onbekend, mijn heer". „U schijnt absoluut buiten de zaken te staan, we zullen mijnheer Van Veen persoonlijk moeten zien te spreken. Zoo kunnen we niet verder. Misschien wilt u wel zoo goed zijn, mij de boeken en de bescheiden, welke onder uw bereik zijn, ter inzage te geven „Zeker, mijnheer". Jo gaf hem het gevraagde. Na een half uurtje, waarin Jo allerlei gissingen gemaakt had over de verrassende vragen van den directeur, zeide deze „Voor zoover ik dit nagegaan heb, klopt het alles met uw opgaven aan het hoofdkantoor; de administratie met de cliëntèle schijnt dus in orde te zijn". „Ja natuurlijk, mijnheer, wat dacht u dan ,,'k Zal niet zeggen wat ik denk, maar u zult uw chef wel willen verzoeken morgen ochtend naar het hoofdkantoor te komen; zeg hem, dat de directie daar beslist op rekent". ,,'k Zal de boodschap doen, mijnheer", ant woordde Jo. Toen de directeur weg was, zette Jo zich in zijn kantoorstoel. Hij begreep er niets van. Er was iets niet in orde, dat stond vast. Maar dat de fout in het hoofdkantoor gezocht moest worden, was voor hem even duidelijk. Er moest een misverstand zijn en hoe spoediger dat op gehelderd werd, hoe beter. Toen zijn vriend 's avonds thuis kwam, ver telde hij hem van het bezoek, dat hij dien dag ontvangen had. Van Veen hoorde hem kalm aan. Er speelde een vreemde glimlach om zijn lippen en een wonderlijke gloed schitterde in zijn oogen. i ,,'k Zal morgen naar 't hoofdkantoor gaan sprak hij, en legde sterke nadruk op het woord „hoofdkantoor". Jo zag het vreemde licht in de oogen van zijn vriend. „Je bent ziek, je hebt sedert lang je lichaam veronachtzaamd", zei hij. Henk trok de schouders op: „Het lichaam is bijzaak, de ziel daar komt het op aan", was zijn antwoord en hij lachte, maar Jo hui verde van dien onnatuurlijken lach. „Wat denk je van die kwestie met het hoofd kantoor vroeg hij. „Wel, heel eenvoudig, die heeren hebben zich laten beetnemen natuurlijk". „Hoe bedoel je dat 7" vroeg Jo verder. „Dat zul je later wel zien zei zijn vriend en liet er terstond op volgen: „Maar laten we nu dit rusten, 'k heb een voorstel Meteen was hij van zijn stoel opgesprongen en verliet de kamer. Even later kwam hij terug met een flesch wijn en een paar glazen. „We zullen 't er vanavond eens van nemen", zei hij- en hief de wijnflesch omhoog. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1