Dit nummer bestaat uil lime Bladen Woensdag 9 Mei 1928. IMo* 34-31. TWEEDE BLAD. Uit de Pers. rSemengd IVieuwf Land- en Tuinbouw. TTC HOC ST(rNO WSES WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (Ie helft Mei). Nadruk verboden. Wij vinden nu volop werk in den tuin. Wie zijn doppers en peulen vroegtijdig heeft kunnen leggen, heeft er de rijzen reeds een poos geleden bij gezet, maar denk er aan, lezer: dit is niet genoeg; gij moet de erwten er ook tegenaan helpen. Dit moet geschieden, wanneer ze ongeveer eert handbreedte boven den grond staan. Maar eerst moeten ze van onkruid ge zuiverd worden, want anders groeit dit zoo weelderig op, dat het straks moeilijk meer ver wijderd kan worden, zonder de erwten te be schadigen. Zijn de erwten gewied, dan drukke men er met de hand of met de schoffel wat aarde tegen aan. Men zorge vooral, dat de erwten in eenigszins schuine richting tegen de takken komen, en dat ze niet plat op den grond komen te liggen. Dit aanaarden is tevens zeer goed voor den groei der planten en be schermt ze tegen windvlagen. Van de erwten en peulen gaan onze gedachten naar een andere soort van leguminosen (vlinderbloemi gen) ,en wel allereerst naar, de bruine b o o n e n. Wilt u die poten of leggen voor winterprovisie, dan mag u dit thans reeds doen. 't Is een gemakkelijke cultuur: ze groeien zelfs, waar in den regel niets anders groeien wil, b.v. onder de boomen. Ook legt men ze op verloren hoekjes. Toch zijn ze dankbaar voor wat mest, voor goeden grond, en een vrije standplaats Leg 2 boontjes bij elkaar, 2 cen timeter diep, en op 1 a lj^ voet afstand. Midden Mei moeten ze in den grond zijn, men kan dus nu als de grond wat gedroogd is, met het poten aanvangen. Misschien hebt U lust om nu ook reeds s,tamsujkerboonen te leggen, maar u wete wel, dat dit nog riskant is, en ge straks, als ze er mooi op staan, de kans hebt, dat ze in één nacht weg zijn. Toch is het wel aardig om een deel uit te poten; blijven de strenge nachtvorsten uit, dan kunt ge van die enkele al vroeg boontjes plukken. Wie bloempotjes heeft en er eenige moeite voor wil doen, kan de jonge boonenplantjes eiken avond dekken, al sde lucht staat naar vorst, totdat de planten te groot zijn om er den pot overheen te zetten. In den regel wacht men met boonen pooten, tot de drie IJsheiligen: Sint Mamertus, Pancratius en Servatius (10, U 12 Mei) gepasseerd zijn. Men legge echter dan nog niet alle boontjes, want men kan er mee doorgaan tot in Juni. Hoe warmer het weer, des te vlugger en gezonder komen ze voor den dag. Heeft men s t a m s n ij- en spercieboonen in den bak of onder glas, dan zullen ze, als we eenige dagen in deze maand zijn, wel haa stzijn afgeplukt, zoodat ze nu wel opgeruimd kunnen worden. Men kan dan van die bakken nog profiteeren door er meloenen op te zetten. De bak wordt dan goed omgespit, na er vooral verteerden paarden- of ouden koemest op gebracht te hebben. Onder de planten, d.w.z. 2 ruiten breed van het raam van onder af, kan ook postelein gezaaid worden. Nadat men dit gezaaid heeft, wordt de grond met een platte schop vastgeplakt, daarna nat gegoten, en voor de zon beschermd totdat het zaad opkomt. De Stoksnij- en Spercieboonen kunnen nu ook gelegd cf geplant worden (om streeks 10 Mei of wat later). De stokken daarvoor worden geplaatst op een Meter af stand van elkaar, en van boven bevestigd, waar door ze in schuine richting komen te staan, zoodat de boonen recht naar beneden kunnen hangen. Bij eiken stok worden 6 a 7 boonen gelegd. De stokspercieboonen kunnen ook wel tegen rijzen groeien, evenals de erwten; men legge van deze boontjes wat meer bij elkaar dan van de snijboonen. Gebruik voor boonen- grond, die al in de vorige maand of Maart is omgespit, en die toen wat oude koe- of ver teerden paardenmest heeft gekregenboonen moeten geen verschen mest hebben. Of men koemest dan wel paardenmest dient te geven, hangt af van de kwaliteit van den grond; de eerste is aan te bevelen b.v. op hoogen zand grond, de tweede op lagen veengrond. De tijd van bieten zaaien is begin Mei. Zaait men ze vroeger, dan zou 't kunnen gebeuren, dat ze gingen doorschieten, aaardoor ze zeer klein zullen blijven. De wortelen precies op maat 4 te zaaien, is een onmogelijkheid, daarom moet men ze te hulp komen en zorgen, dat elk (worteltje op zichzelf staat en niets hun groei belemmer t. Nu hangt het er veel van af, welke poort men heeft gezaaid. Wit men ze gaarne klein hebben, dan worden ze op on geveer 3 a 4 c.M. van elkander gedund; wil men grootere soorten, dan dunne men ze uit tot op ongeveer 5 a 6 c.M. FLAKKEESCHE BOERENBOND. Aan alle landbouwvereenigingen en afdeelin- j gen van de Holl. Maatij. van Landbouw in Goedereede en Overflakkee, werd onderstaande circulaire gezonden L. S. In de jongste Algemeens Vergadering onzer organisatie werd het bestuur opgedragen maat regelen te beramen ter bestrijding van de mus- schen. Op enkele dorpel werken musschen- gilden met uitmuntend resultaat, doch zoolang niet op alle dorpen en ia alle buurtschappen de bestrijding wordt ter hand genomen, zal deze plaag voor de graantelers en bezitters van tuinen in en om de dorpen niet worden op geheven of gebreideld. De bedoeling is, dat ieder ingezetene, al of niet landbouwer, doch belanghebbend bij den graanteelt of tuinderijen, en alsmede ter voorkoming van verdere veront reiniging van regenbakken, allen deel zullen uitmaken van de vereeniging, terwijl plaatselijk kan worden geregeld hoe het bestuur zal worden samengesteld, de koopprijs van de vogels en de eieren, alpmede den tijd waarin ze worden op gekocht, wenschte de vergadering te houden in handen van het Bondsbestuur, ten einde dit voor het geheele eiland uniform te regelen en daarmede óók te voorkomen, dat de vogels of eieren worden geëxporteerd van de eene plaats naar de andere, wanneer daar een hoo- geren prijs wordt betaald, waarvan voorbeelden te onzer kennis zijn gekomen. Waar er naar alle waarschijnlijkheid in de eerste jaren van een waterleiding op Goeree en Overflakkee geen sprake zal zijn en de huizenbouw in en om de dorpen ongeveer ge lijken tred houdt met de bevolkingstoename, moet worden gevreesd, dat de vermenigvuldiging dezer vogels van jaar tot jaar zal toenemen, en de regenbakken dermate zullen worden ver ontreinigd, dat reeds de aanblik van de vieze daken en gooten doet huiveren om zulk water te drinken, ongeacht nog het gevaar, dat ziekten daarvan het gevolg zouden kunnen zijn. Wij mogen dus veronderstellen, dat met de musschenbestrijding geen speciaal landbouw-, doch een algemeen belang van de eerste orde wordt gediend. Wij vernemen gaarne spoedig, doch uiterlijk vóór 15 Mei a.s., of in Uwe gemeente reeds een musschengilde bestaat en actief is, alsmede den prijs welke voor de producten is of wordt betaald. Indien er geen gilde bestaat, verzoeken wij U ons te willen melden of gij pogingen wilt aanwenden er eene op te richten, of ons in verbinding te stellen met personen, welke buiten Uwe vereeniging interesse hebben voor deze hoogst belangrijke zaak. Desgewenscht zijn wij gaarne bereid tot het verstrekken van alle verlangde inlichtingen. Het Bestuur van den Flakkeeschen Boerenbond De Secretaris, De Voorzitter, A. W. KEIJZER. P. VAN SCHOUWEN. De schade in de tuinderijen in en om de dorpen is niet gering, ongeacht de ondervonden teleurstelling; óók aan de halmgewassen gaat het langzamerhand zulk een vorm aannemen, dat de graanteelt in de nabijheid der bebouwde kommen niet wel meer is uit te voeren, zelfs daar waar verspreide woningen of zelfs luttel houtgewas aanwezig is, is de veroorzaakte scha de aanzienlijk, de gevolgen daarvan blijven niet beperkt tot den landbouw, doch ook de arbeid betaalt daaraan tol, door de mindere opbrengst in mudden, om zich in de laatste instantie nog te verhalen op den handel en de scheepvaart. Indirect verhaalt de schade zich op ons toch al vrijwel boomlooze eiland, waar ten gevolge van den last der vogels elk bosje of heggetje wordt omgehakt en daardoor het landschap troosteloos kaal wordt. Ook op de volksgezondheid zal de vermenigvuldiging der musschen niet zonder invloed kunnen blijven, zoolang de bevolkingen zich met het sterk ver ontreinigde regenwater zal moeten laven; van welken zegenrijken invloed goed drinkwater voor mensch en dier is, wordt in een zeer mooi artikel in „De Veldbode" van 20 April uit voerig uiteengezet.. Daar komt nu bij, dat het thans de tijd is om zich op te maken tot be perking van het musschenheir, eer door wette lijke bepalingen aan de verdelging van dit ruï- nieuse diertje paal en perk wordt gesteld. Im mers in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is bij ons weten voor de eerste maal de bestrijding der musschen ter sprake gebracht; niet uit een economisch, noch sanitair of me lodieus oogpunt, maar uit een oogpunt van liefde en medelijden en ter bescherming van dieren, 't Werd gezegd, dat de jongens de pootjes uit de levende lichaampjes scheuren. Of het waar is Of 't werkelijk gebeurt Wij vermogen 't zoomin te bevestigen als het te ontkennen, doch twijfelen aan de waarheid. Bij ons weten worden de diertjes vooraf fatsoenlijk doodgeslagen en daarna wordt één pootje af gesneden, door of in tegenwoordigheid van de met de inzameling belaste personen. Humaniteit beoefenen is prijzenswaardig, doch ziekelijke overdrijving schaadt altoos en overal, doch vooral wanneer 't betreft de bestrijding van schadelijke insecten of (en) vogels, waar onder de musch, in de massa waarin deze thans voorkomt, zeker een vooraanstaande plaats inneemt. 't Zou zeer te bejammeren zijn wanneer niet allerwegen de hand aan den ploeg werd ge slagen en op alle dorpen en in buurtschappen als Achthuizen en den Oostdijk musschengilden werden opgericht. Op dus ter bestrijding van den straatjongen onder de vogels K. UIT DE OUDE DOOS. Het peil der Kamerzittingen. Naar aanleiding van wat door Prof. Diepen horst onlangs in de Eerste Kamer werd opge merkt over 't „peil der Kamerzittingen", schrijft de oud-hoofdredacteur van „De Zeeuw", de heer J. Buijse.het volgende in dit blad Naar ons blad dezer dagen herinnerde, heeft Prof. Diepenhorst in de Eerste Kamer der Sta ten-Generaal de meening als zou het peil der debatten in de Tweede Kamer ongunstig af steken bij dat, hetwelk de Kamerzittingen van jaren geleden te zien gaven, met bewijzen uit de dagen van Thorbecke en anderen weer sproken. De hoogleeraar hing wel droeve tafereelen op van liberale stoutigheden in de veertiger en vijftiger jaren in Kamerzittingen uitgehaald. Doch ook in latere jaren heeft 't liberalisme zich vaak aan wanordelijkheden of althans on gepastheden jegens andersdenkenden bezondigd. Enkele er van heb ik bijgewoond, andere zijn mij door ooggetuigen medegedeeld. Het was in 1874, toen het ontwerp van Wet op den Kinderarbeid de wet-Van Houten in de Tweede Kamer aan de orde kwam. Dr. Kuyper, het jongstgekozen lid voor Gouda, sprak een rede uit, waarin hij het A. R. be ginsel tegenover dat van den voorsteller po neerde. Het was een principieele rede, zooals er sinds de dagen van Groen van Prinsterer bijna 'nog {een gehouden was. Aan het eind der discussie stond de heer Van Kerkwijk, lid voor Zierikzee op, om in een korte rede de verschillende amendementen te bespreken die tegen artikel, 1 van het wetsontwerp waren ingediend, ook dat van Dr. Kuyper, hetwelk later onder daverend gelach van de linkerzijde door Dr. K. werd ingetrokken. Van Kerkwijk's politieke vrienden stonden glunderend om den spreKer geschaard om zijn zwaar gepeperd woord te beiusteren. Het was een woord, met aan het slot eenige beleedigingen aan het adres van Dr. Kuyper en „De Standaard" en ten laatste vlijmae het van dqs liberalen sprekers lippen: „(bij zulk een amendement) vraagt men zich at, ot men hier te doen heeft met een standaard van hoogen of lagen koers Den volgenden dag lekte uit, dat deze vileine rede was opgesteld in de „Witte", de sociëteit van de élite, als vrucht van een weddenschap door liberale Kamerleden aangegaan, wie „aan Kuyper de grootste hatelijkheid zou zeggen fcn Van Kerkwijk won het. Niet minder stuitend was 't tafereel, dat zich eind December van dat zeifde jaar in de Kamer atspeelde, toen de anti-revolutionaire afgevaar digde voor Leiden, Jhr. L. W. Cremer v. d. Berch van Heemstede, een memoriepost voor stelde voor subsidie aan de Chr. Geref. Kerk. Als vorige jaren had hij ter wille van de billijkheid, gezien de uitkeeringen aan andere kerkgenootschappen, ook nu dezen memoriepost verdedigd, en werd hij ook gesteund door Room|sche afgevaardigden. Doch telkens als er een spreker optrad, ging er een protest op van de linksche banken, en werd ten laatste het gehuil zoo overweldigend, dat het zelfs den voorzitter Mr. Dullert een oogenblik van stuur bracht, tot eindelijk Dr. Kuyper opstond, en de voorzitter boven het getier uitschreeuwde: het woord is aan Dr. Kuyper. Een bijvoeging die in de Kamer nooit wordt uitgesproken, doch nu een volkomen kalmeerend effect had; want dr. K. had terstond het oor der geheele Kamer, te meer, omdat hij de juiste snaar aanroerde: „dat niemand toch denke, dat het protest aan die zijde voortspruit uit kleinachting van de geachte kerkengroep, voor welker recht dezer zijds een oogenblik het pleit gevoerd werd". De post werd natuurlijk verworpen, doch men ^maakte dezerzijds het genoegen, dat nog een tweetal liberalen, o.a. Mr. Gratama, er voor stemden. Het stuitends van alle was hetgeen in 1878 bij de behandeling van het ontwerp Lager On derwijswet van Kappeyne voorviel; ik heb dit destijds in „De Wekstem" door „De Stand aard" overgenomen) medegedeeld. De Minister had zich in een debat met den A. R. afge vaardigde van Middelburg Jhr. J. L. de Jonge en anderen eenigszins railleerend, van Chr. standpunt urofaneerend, over Bijbelheiligen en met name over het geloof, door Jhr. de Jonge aan de hand van den Catechismus verduide lijkt, uitgelaten. In zijn repliek gaf de Middel- burgscheafgevaardigde den Minister den raad, den Bijbel er eens op na te slaan. Deze raad werd onder hoongelach door de liberale partij aangehoord; de Minister lachte hartelijk mee, en zond een bode om den Bijbel. Jhr. de Jonge hield stand en eindigde zijn rede met de voor spelling, dat „men" na ernstig onderzoek zou moeten erkennen, dat de inhoud (van den Bijbel) „niet zoo belachelijk en bespottelijk" was, als waar voor de heeren hem aanzagen. Toen inmiddels de bode met den Bijbel kwam aandragen, steeg de vreugde ten top en kwam aan het demonstratief geschater, waarbij men zich vlak voor den spreker plaatste, schier geen einde. Ook in de avondzittingen, wanneer de heeren wat „stijf" gedineerd hadden, kon het er soms wijlen mal toegaan. Ik herinner mij dat een der heeren - Jhr. J. W. H. Rutgers van Rozen burg overigens een kalm, tot opgewektheid prikkelend spreker, het eens zoo bont maakte, dat na herhaalde waarschuwing door den voor zitter, hem het woord moest worden ontnomen, zoo hem al niet iets ingrijpxders geschied is, wat ik mij echter op het oogenblik niet meer kan herinneren. Bekend is ook de zitting, waarin de heer Schaper onzen Lohman uitschold voor al wat leelijk was. Laat ik hieraan mogen toevoegen, dat de verhouding tusschen deze beiden in later jaren uitnemend werd en door wederzijdsch vertrouwen gevoed. Toen de heer Lohman op zijn 80ste jaar zijn voornemen te kennen gaf, om uit de Kamer te gaan, heeft niet het minst een verzoek van den heer Schaper, om dit toch niet te doen, den „grand old man" van dit voornemen doen afzien. Om volledig te zijn, blijve onzerzijds uitge sproken, dat prof. Diepenhorst recht had om te constateeren, dat over het algemeen, volgens oog- en oorgetuigen de Kamerzittingen van thans niet ongunstig afsteken bij die van voor zestig, zeventig jaren. De Spreuk geldt' ook hier weer: Zeg niet, de vorige tijden zijn beter, want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen. „De Standaard" driestart VERZACHTING DER POLITIEKE ZEDEN. Het parlementair jubileum van Mr. Heemskerk gaf aanleiding tot een reeks persbeschouwingen, vol waardeering voor dezen veteraan. Weldadig deed het aan, dat ook door den tegenstander zoo ongeveinsde sympathie voor den antirevolutionairen staatsman betoond werd. Wel sterk steekt het moderne huldebetoon af bij de wijze, waarop de linksche pers hem een veertigtal jaren terug, bij het begin van zijn optreden, bejegende. Toen durfde Frans Netscher in zijn „Uit ons parlement" van Mr. Heemskerk deze ka rakterschets geven „Heemskerk heeft een dweperskop: een ge- ampateerdheid van trekken, vastgezet in een uitwendige bidding, als lange tijden tusschen de witte muren van een cel boete doende, stil en kalm, gewoon aan langdurige zelfbeschou wingen en inwendige overdenkingen. Het is een hoofd van een fijne blondheid van haren en vleesch, bestreept met een vlas blond snorretje, en waar de haren weelderig en slap, als franje, over neerhangen, met altijd een vlok, die hem in de oogen wil vallen en door een handbeweging wordt weggestreken. De trekken zijn geëveilleerd enbeloven zijn uiterlijk lang jeugdig te do enblijven; en zijn lichaam, vierkant en aangevuld door de kleeren, is zwak en lenig, men zou zeggen verweekt door de inademing van een muffe en vochtige kerklucht. Hij behoort met zijn vrienden Fabius, Keu- chenius, Lohman en Seret, tot een gilde van godsdienstige fanatisten, wier handelingen, door tegenstand geprikkeld, 's lands gevaarlijk kun nen worden; in hun bekrompen dweepzucht zouden zij in hunne doldriftige geborneerdheid liever hun Vaderland te zwaard en te vuur verwoesten, dan ook maar een vingerbreed af te wijken van hun starhoofdige dweperij. Zij trachten te overtuigen door pijnbank, brandstapel, door geschreeuw en domme kop pigheid, door onverdraagzaamheid en vulgari satie van een ideaal. Zij zijn gevaarlijk voor hun medemenschen en moesten van de politiek kunnen yorden afgesneden als ettergezwellen van een ziek lichaam". Niet onbelangrijke verzachting der politieke zeden in veertig jaren OORDEELEN. Bij de tegenwoordig veelvuldig voorkomende gas- en andere corrupties is de, althans in dit opzicht onschuldige buitenstander, zoo spoedig geneigd, om, ware hij er toe geroepen, de hoogste straf over de delinquenten uit te spreken En tegelijk verslindt men met verbazingwek kende belangstelling, de hiervoor al te groote kolommen der nieuwsbladen, waarin op geraf fineerde wijze het publiek attent gemaakt wordt op den edelen aard, de uitmuntende eigenschap pen van het bij de massa gevierde individu, dat zich heeft schuldig gemaakt o neen, dat kan toch niet, laten we liever zeggen dat verdacht wordt van moord, echtbreuk, enz. En men stelt alles in het werk, men ontziet daarbij geen geld, om een veroordeeling van den in middels beklaagde te voorkomen en wanneer het strafvonnis wordt uitgesproken, huilt men als ware men zelf in plaat|S van een absoluut onbekende getroffen. Het is nog niet zoo lang geleden ik meen verleden jaar dat na een jarenlange proce dure twee jonge menschen in Amerika wegens moord, althans wegens een of ander feit den dood tengevolge hebbende, ter dood veroor deeld en ten slotte ook gebracht zijn. Doch een en ander geschiedde niet zonder een geweldige actie, ook in Europa, zelfs in Holland, van de zijde van bepaalde groepen van de maatschappij, die zonder kennis van de stukken en derhalve tot oordeelen onbevoegd, de onschuld van de beklaagden beweerden en hun vrijspraak eisch- ten. Deze twee personen, wier namen verleden jaar in bijkans alle groote en zelfp kleine bladen herhaaldelijk genoemd werden en thans niet meer bekend zijn, waren menschen met een ongunstig verleden en voor de maatschappij van geen nut. Bij de beoordeeling van een verkeerde daad mag men wel zijn gevoel laten meespreken, doch men late zich niet door zijn gevoel mee- sleepen. Doet men dit laatste wel, laat men zich enkel en utsluitend door zijn gevoel leiden, dan zal het oordeel steeds onjuist zijn. Want dan zal men nu eens uitsluitend op het feit zien, dan weer uitsluitend op den dader, terwijl toch bij een juiste beoordeeling gelet moet wor den op het feit, den dader en de omstandigheden waaronder deze het feit pleegde. Men oordeele niet te vlug. Inderdaad, corruptie, fraude, enz. zijn straf bare handelingen en den dader moet geoordeeld worden doorde bevoegde autoriteit, die, alvorens haar oordeel uit te spreken, nauw keurig de zaak onderzoekt en ook den beklaagde gelegenheid geeft om aan te voeren, wat hij tot zijn verdediging gewenscht acht. Doch de buitenstaander oordeele zacht en be denke, dat de dader door zijn daad reeds zich zeiven straft ook al zou hij gerechtelijk niet vervolgd kunnen worden) en voorts, dat de menjsch van nature geneigd is tot alle kwaad en dat deze neiging bij den een minder, bij den ander meer, door de omstandigheden een zekere mate van ontwikkeling kan bereiken. Buitengewone tegenspoed, buitengewone voor spoed, overbrenging in een millieu of stand, waarop hij niet is berekend, zijn vaak reeds aanleiding om een menfsch anders te doen han delen, dan hij ooit van zich had kunnen ver wachten. Wie onzer heeft op een bepaald, laten we zeggen ongelukkig moment, nooit dingen ge daan, die hij tevoren in zich zou veroordeeld hebben en thans in anderen nog veroordeelt? En als men zelf iets verkeerds gedaan heeft, het behoeft nog niet eens iets strafbaars te zijn, dan weet men zich al heel spoedig te verontschuldigen en de voorstelling te wekken, dat men, ja, eigenlijk nog niet zoo heel verkeerd gehandeld heeft. Voor zichzelven we'et men wel verzachtende omstandigheden aan te voeren. Met dit al willen we niet beweren, dat een strafbaar feit of andere verkeerde daad onge- laakt moet blijven. Doch het oordeel late men over aan die er toe geroepen zijn, evenals men de behandeling van een zieke (ziekte) niet anders dan aan den bevoegden medicus overlaat. Men plaatje zich niet op den rechterstoel, dan alleen om te rechten over zichzelve, voor zoover men daartoe in staat is. Ken U zeiven ZWARE BRAND AAN DE BRIELSCHE LAAN TE ROTTERDAM. Een opslagplaats van riet en een loods van de Graanelevator maatschappij in de asch gelegd. Twee jongens van 8 jaar hebben den brand gesticht. Met 15 stralen gebluscht. Zondagavond heeft een felle brand gewoed aan de Brielschelaan te Rotterdam. Omstreeks half zeven zagen voorbijgangers, dat twee jon gens van 8 jaar, die op een terrein aan de Maashaven Zuidzijde aan het ppelen waren, een hoeveelheid brandend hooi wierpen over een schutting, welke de rietopslagplaats van de firma J. Visser scheidt van dit terrein. Aan de andere zijde ligt deze opslagplaats aan de Briel- sche laan zoowat tusschen de groote graan silo en meelfafbriek De Maas in. Een groote partij riet lag hier opgestapeld en kort nadat de beide jongens het hooi hadden geworpen, lekten rossige vlammen langs de rietstapels om hoog. In het droge riet vond het vuur een ge makkelijke prooi en weldra stond de geheele opslagplaats in lichte laaie. In een stal, staande op de opslagplaats, bevonden zich twee paar den en een hond. Het gelukte deze dieren nog juist bijtijds in veiligheid te brengen. De vlam men hadden toen al het dak van de houten stal bereikt. Het ontwikkelde geel-bruine rook, welke in dikke wolken opsteeg en in Zuid- Westelijke richting afdreef. In de Brielsche laan hing welra een dik rookgordijn, dat alles in dichten mist hulde. Op weg naar den brand, konden wij in de Rochussenstraat, nabij de Coolhaven, de rook wolken al zien opstijgen en toen wij de rivier overvoeren zagen wij de felle vlammen hoog oplaaien, boven de gebouwen rondom en boven de graan-elevators, welke voor het terrein in de Maashaven liggen. De brandweer heeft het vuur terstond krach tig aangepakt, maar in het droge riet woedde de brand zoo hevig, dat ondanks het vele blusch water, dat er van alle kanten werd ingeworpen, in het begin het vuur eer toe, dan afnam. Een houten loods en de stal op de opslagplaats stortten weldra in. Het vuur had inmiddels ook een houten schuur van de graan-elevator maatschappij, welke aan den Westkant van de opslagplaats grenst, bereikt. In deze schuur lag een groote partij buizen en pijpen opgeslagen. Voorts lag er teer in vaten en een kleine hoe veelheid carbid. Het aan deze schuur grenzende steenen gebouw, waarin de herstelplaats van de graan-elevator maatschappij is gevestigd, kon gespaard blijven. Ook de aan den anderen kant van de rietopslagplaats liggende loonzagerij van de firma Gebroeders Zegers is vrij van het vuur gebleven. Maar de geheele ruimte tusschen deze zagerij en de herstelplaats was in korten tijd één laaiende vuurzee. Een gelukkige omstandigheid was, dat men het vuur aan alle zijden vrij gemakkelijk kon naderen, zoodat men het geheel kon insluiten. Aan de zijde van de Brielsche laan werd met 7 stralen in de vuurzee gespoten. Aan den kant van de Maashaven werkte men met 4 stralen. Bovendien werd met 1 straal door de ope ning van een tusschendeur, welke de herstel plaats met de schuur van de elevatormaatschap pij verbindt water gegeven en werd met 3 stralen gewerkt op het dak van de loonzagerij. Later, toen de brand iets in hevigheid was verminderd, zijn de brandweerlieden, die deze stralen bedienden, weer naar beneden gekomen en hebben zij, staande tusschen de vuurzee en de loonzagerij den brand naar die zijde in be dwang gehouden. Achtereenvolgens waren bij den brand de spuiten 42, 51, 52 en 53, des toombrandspuiten V en IV, de reserveauto, de drijvende stoom- brandspuiten havendienst II, I, III en IV, de spuiten 50, 44, 41 en 40 en de drijvende stoombrandspuiten Gemeentewerken, Dokwer- ken en Rijnhaven verschenen. Hiervan hebben gewerkt: de spuiten 42, 51, 52, 43en 50, be nevens de beide rijdende stoombrandspuiten, elk met 2 stralen en spuit 44 met 1 straal. In totaal werd dus met 15 stralen water gegeven. De beide stoomers en spuit 43 waren aan den kant van de Maashaven opgesteld. De overige spuiten stonden in de Brielsche laan. Toen om half negen het vuur sterk vermin derd was, is men begonnen de gegalvaniseerd ijzeren schutting rond de rietopslagplaats om te halen, waarna men met rieken de partij riet uiteen heeft gehaald .Telkens als men een stapel riet omtrok, laaiden de vlammen weer hoog op. Eerst nadat alle rietnesten geheel uit elkaar waren geharkt, was de brand ge- bluschten kon men de nablussching opdragen aan de af deeling brandbluschmiddelen, welke met den hoofdopzichter, den heer J. Pellenkoft, en den opzichter, den heer Way, aanwezig was. De leiding van dit blusschingswerk berustte achtereenvolgenis bij brandspuitmeester T. Stok, brandmeester G. Vrijdag en hoofdman ir. L. J. E. C. v. d. Tas. De transportcolonne Linker Maasoever en de Politie II hieden zich bij den brand gereed, tot het verleenen van eerste hulp bij onge lukken. Onder 'leiding van den heer A. H. Weeken- stroo, inspecteur van den justitieelen dienst in de 5de afdeeling, heeft de politie een onder zoek ingesteld. Daarbij is het gelukt de beide jeugdige zrandstichters aan te houden. Het ble ken twee jongens te zijn, die thuis behooren aan boord van aan de graan-elevatormaatschap- pij behoorende lichters, die in de Maashaven lagen. 1 Bij den brand waren o.a. tegenwoordig: de locoburgemeaster, wethouder L. de Groot, de directeur van den gemeentelijken woningdienst, jhr. M. J. I." de Jonge van Ellemeet, de haven meester, de heer F. Verschoor van Nisse, de adjunct-directeur van gemeentewerken ir. L. W. H. van Dijk, de hoofdcommissaris van po litie, de heer A. H. Sirks, de commissaris van de vijfde afdeeling, de heer T. Alberda, de chef van de rivierpolitie, de heer E. van Bins- bergen en de hoofdlieden A. E. P. M. Drie beek, W. A. Keeman en G. A. J. Mirrer. Omstreeks half tien was de brand zoo goed als geheel gebluscht. Het geheele terrein tus schen de loonzagerij van de firma Zegers en de herstelplaats van de graanelevatormaatschap- pij was één groote rookende puinhoop, waar hier en daar nog resten riet en balken smeulden. Verzekering dekt de schade. FELLE FABRIEKSBRAND TE BERKEL. Een meelpakhuis In de asch gelegd. De schade bedraagt meer dan 50.000. In den nacht van Zaterdag op Zondag werd de brandweer te Rotterdam gealarmeerd voor een feilen brand, welke te Berkel woedde. Er werd assistentie van een stoombrandspuit ver zocht en dadelijk is stoomer III er op uit ge trokken. Zoodra men Hilligersberg was gepasseerd, kon men den vuurgloed tegen den donkeren avondhemel goed waarnemen en naarmate men Bergschenhoek naderde, zag men ook meer en meer de vurige tongen op de hoooplaaiende vlammen. Wel was de afstand nog vrij groot, maar men kon toch wel al vaststellen, dat de brand een groote oppervlakte besloeg. Bij Bergschenhoek werd de brand door de huizeh rondom aan het oog onttrokken, maar even verder op den nachtelijken tocht zag men het vuur van meer nabij en kon men den be nauwenden rook, welke in dikke wolken op steeg, al ruiken. Te Berkel bleek alles in de weer, om het vuur te bestrijden. Daar stond de motorspuit van Berkel, met 3 handbrand spuiten en de motorspuit van Bergschenhoek. De motorspuit uit Delft, welke eveneens ter assistentie was geroepen, was nog niet ge arriveerd. Later bleek, dat deze spuit per on geluk over Overschie heeft gereden en daar een grooten omweg heeft gemaakt. De burgemeester van Berkel, de heer F. M. O. Vos de Waal, was terstond bereid inlich tingen over den brand te verstrekken. Hij deelde het volgende mede Aan de Zuid-Brandschouwerij een kade langs een vaart staat de meelfabriek „De Hoop" van de firma A. Treurniet. Rechts van de maalderij, maar daarvan gescheiden door een steegje, ,staat de kruidenierswinkel van B. L. v. d. Lugt en weer daarnaast is de slagerij van J. Krijgsman gevestigd. Dit laatste pand loopt vrij diep naar achteren door. Op het erf achter deze woning staat een schuurtje, waarin zich, toen de brand uitbrak, nogal veel pluimvee bevond. Vermoed wordt, dat de brand is uitgebroken in dit schuurtje (het gerucht, dat een in het schuurtje staande kunstmoeder de oorzaak zou zijn geweest, konden wij niet bevestigd krijgen) en van daar heeft het zich meegedeeld aan een loodsje, welke achter het perceel van v. d. ■Lugt staat. Maar tu5(schen dit loodsje en den winkel van v. d. Lugt is er nog een woonhuis en ook dit werd spoedig door het vuur aan getast. Van daar zijn de vlammen overgeslagen naar de opslagplaats van meel, welke achter de maalderij staat. Inmiddels was de brand ontdekt en werd de brandweer gewaarschuwd. Doordat men het vuur met de beschikbare middelen zeker niet baas zou kunnen worden, werd de assistentie van Bergschenhoek, Delft en Rotterdam inge roepen. In het geheel werd met 7 stralen water gegeven. Daarmee is het gelukt, de maalderij te behouden, hoewel het vuur de kap al had aangetast en ook den kruidenierswinkel en de slagerij vrij te houden. Het woonhuis, de opslagplaats van meel en alle gebouwtjes op het groote terrein achter de maalderij zijn geheel in vlammen opgegaan. In de meelopslagplaats lagen tienduizenden kilo's 1 graan. Voorts lagen er steenkool, pulp en vaten olie en benzine. De vaten met benzine

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 5