Dit nummer bestaat uil lime Bladen
Woensdag 9 Mei 1928. IMo* 34-31.
TWEEDE BLAD.
Uit de Pers.
rSemengd IVieuwf
Land- en Tuinbouw.
TTC HOC ST(rNO WSES
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(Ie helft Mei).
Nadruk verboden.
Wij vinden nu volop werk in den tuin. Wie
zijn doppers en peulen vroegtijdig heeft
kunnen leggen, heeft er de rijzen reeds een
poos geleden bij gezet, maar denk er aan, lezer:
dit is niet genoeg; gij moet de erwten er ook
tegenaan helpen. Dit moet geschieden, wanneer
ze ongeveer eert handbreedte boven den grond
staan. Maar eerst moeten ze van onkruid ge
zuiverd worden, want anders groeit dit zoo
weelderig op, dat het straks moeilijk meer ver
wijderd kan worden, zonder de erwten te be
schadigen. Zijn de erwten gewied, dan drukke
men er met de hand of met de schoffel wat
aarde tegen aan. Men zorge vooral, dat de
erwten in eenigszins schuine richting tegen
de takken komen, en dat ze niet plat op den
grond komen te liggen. Dit aanaarden is tevens
zeer goed voor den groei der planten en be
schermt ze tegen windvlagen. Van de erwten
en peulen gaan onze gedachten naar een andere
soort van leguminosen (vlinderbloemi
gen) ,en wel allereerst naar, de bruine
b o o n e n. Wilt u die poten of leggen voor
winterprovisie, dan mag u dit thans reeds doen.
't Is een gemakkelijke cultuur: ze groeien zelfs,
waar in den regel niets anders groeien wil,
b.v. onder de boomen. Ook legt men ze op
verloren hoekjes. Toch zijn ze dankbaar voor
wat mest, voor goeden grond, en een vrije
standplaats Leg 2 boontjes bij elkaar, 2 cen
timeter diep, en op 1 a lj^ voet afstand.
Midden Mei moeten ze in den grond zijn, men
kan dus nu als de grond wat gedroogd is, met
het poten aanvangen. Misschien hebt U lust
om nu ook reeds s,tamsujkerboonen
te leggen, maar u wete wel, dat dit nog riskant
is, en ge straks, als ze er mooi op staan, de
kans hebt, dat ze in één nacht weg zijn. Toch
is het wel aardig om een deel uit te poten;
blijven de strenge nachtvorsten uit, dan kunt
ge van die enkele al vroeg boontjes plukken.
Wie bloempotjes heeft en er eenige moeite
voor wil doen, kan de jonge boonenplantjes
eiken avond dekken, al sde lucht staat naar
vorst, totdat de planten te groot zijn om er
den pot overheen te zetten. In den regel wacht
men met boonen pooten, tot de drie IJsheiligen:
Sint Mamertus, Pancratius en Servatius (10,
U 12 Mei) gepasseerd zijn. Men legge
echter dan nog niet alle boontjes, want men
kan er mee doorgaan tot in Juni. Hoe warmer
het weer, des te vlugger en gezonder komen
ze voor den dag. Heeft men s t a m s n ij- en
spercieboonen in den bak of onder glas,
dan zullen ze, als we eenige dagen in deze
maand zijn, wel haa stzijn afgeplukt, zoodat
ze nu wel opgeruimd kunnen worden. Men kan
dan van die bakken nog profiteeren door er
meloenen op te zetten. De bak wordt dan goed
omgespit, na er vooral verteerden paarden- of
ouden koemest op gebracht te hebben. Onder
de planten, d.w.z. 2 ruiten breed van het raam
van onder af, kan ook postelein gezaaid
worden. Nadat men dit gezaaid heeft, wordt de
grond met een platte schop vastgeplakt, daarna
nat gegoten, en voor de zon beschermd totdat
het zaad opkomt.
De Stoksnij- en Spercieboonen
kunnen nu ook gelegd cf geplant worden (om
streeks 10 Mei of wat later). De stokken
daarvoor worden geplaatst op een Meter af
stand van elkaar, en van boven bevestigd, waar
door ze in schuine richting komen te staan,
zoodat de boonen recht naar beneden kunnen
hangen. Bij eiken stok worden 6 a 7 boonen
gelegd. De stokspercieboonen kunnen ook wel
tegen rijzen groeien, evenals de erwten; men
legge van deze boontjes wat meer bij elkaar
dan van de snijboonen. Gebruik voor boonen-
grond, die al in de vorige maand of Maart is
omgespit, en die toen wat oude koe- of ver
teerden paardenmest heeft gekregenboonen
moeten geen verschen mest hebben. Of men
koemest dan wel paardenmest dient te geven,
hangt af van de kwaliteit van den grond; de
eerste is aan te bevelen b.v. op hoogen zand
grond, de tweede op lagen veengrond. De tijd
van bieten zaaien is begin Mei. Zaait men
ze vroeger, dan zou 't kunnen gebeuren, dat
ze gingen doorschieten, aaardoor ze zeer klein
zullen blijven. De wortelen precies op maat
4 te zaaien, is een onmogelijkheid, daarom moet
men ze te hulp komen en zorgen, dat elk
(worteltje op zichzelf staat en niets hun groei
belemmer t. Nu hangt het er veel van af,
welke poort men heeft gezaaid. Wit men ze
gaarne klein hebben, dan worden ze op on
geveer 3 a 4 c.M. van elkander gedund; wil
men grootere soorten, dan dunne men ze uit
tot op ongeveer 5 a 6 c.M.
FLAKKEESCHE BOERENBOND.
Aan alle landbouwvereenigingen en afdeelin-
j gen van de Holl. Maatij. van Landbouw in
Goedereede en Overflakkee, werd onderstaande
circulaire gezonden
L. S.
In de jongste Algemeens Vergadering onzer
organisatie werd het bestuur opgedragen maat
regelen te beramen ter bestrijding van de mus-
schen. Op enkele dorpel werken musschen-
gilden met uitmuntend resultaat, doch zoolang
niet op alle dorpen en ia alle buurtschappen
de bestrijding wordt ter hand genomen, zal deze
plaag voor de graantelers en bezitters van
tuinen in en om de dorpen niet worden op
geheven of gebreideld. De bedoeling is, dat
ieder ingezetene, al of niet landbouwer, doch
belanghebbend bij den graanteelt of tuinderijen,
en alsmede ter voorkoming van verdere veront
reiniging van regenbakken, allen deel zullen
uitmaken van de vereeniging, terwijl plaatselijk
kan worden geregeld hoe het bestuur zal worden
samengesteld, de koopprijs van de vogels en de
eieren, alpmede den tijd waarin ze worden op
gekocht, wenschte de vergadering te houden
in handen van het Bondsbestuur, ten einde dit
voor het geheele eiland uniform te regelen en
daarmede óók te voorkomen, dat de vogels
of eieren worden geëxporteerd van de eene
plaats naar de andere, wanneer daar een hoo-
geren prijs wordt betaald, waarvan voorbeelden
te onzer kennis zijn gekomen.
Waar er naar alle waarschijnlijkheid in de
eerste jaren van een waterleiding op Goeree
en Overflakkee geen sprake zal zijn en de
huizenbouw in en om de dorpen ongeveer ge
lijken tred houdt met de bevolkingstoename,
moet worden gevreesd, dat de vermenigvuldiging
dezer vogels van jaar tot jaar zal toenemen,
en de regenbakken dermate zullen worden ver
ontreinigd, dat reeds de aanblik van de vieze
daken en gooten doet huiveren om zulk water
te drinken, ongeacht nog het gevaar, dat ziekten
daarvan het gevolg zouden kunnen zijn.
Wij mogen dus veronderstellen, dat met de
musschenbestrijding geen speciaal landbouw-,
doch een algemeen belang van de eerste orde
wordt gediend.
Wij vernemen gaarne spoedig, doch uiterlijk
vóór 15 Mei a.s., of in Uwe gemeente reeds
een musschengilde bestaat en actief is, alsmede
den prijs welke voor de producten is of wordt
betaald. Indien er geen gilde bestaat, verzoeken
wij U ons te willen melden of gij pogingen
wilt aanwenden er eene op te richten, of ons
in verbinding te stellen met personen, welke
buiten Uwe vereeniging interesse hebben voor
deze hoogst belangrijke zaak.
Desgewenscht zijn wij gaarne bereid tot het
verstrekken van alle verlangde inlichtingen.
Het Bestuur van den Flakkeeschen
Boerenbond
De Secretaris, De Voorzitter,
A. W. KEIJZER. P. VAN SCHOUWEN.
De schade in de tuinderijen in en om de
dorpen is niet gering, ongeacht de ondervonden
teleurstelling; óók aan de halmgewassen gaat
het langzamerhand zulk een vorm aannemen,
dat de graanteelt in de nabijheid der bebouwde
kommen niet wel meer is uit te voeren, zelfs
daar waar verspreide woningen of zelfs luttel
houtgewas aanwezig is, is de veroorzaakte scha
de aanzienlijk, de gevolgen daarvan blijven
niet beperkt tot den landbouw, doch ook de
arbeid betaalt daaraan tol, door de mindere
opbrengst in mudden, om zich in de laatste
instantie nog te verhalen op den handel en de
scheepvaart. Indirect verhaalt de schade zich
op ons toch al vrijwel boomlooze eiland, waar
ten gevolge van den last der vogels elk bosje
of heggetje wordt omgehakt en daardoor het
landschap troosteloos kaal wordt. Ook op de
volksgezondheid zal de vermenigvuldiging der
musschen niet zonder invloed kunnen blijven,
zoolang de bevolkingen zich met het sterk ver
ontreinigde regenwater zal moeten laven; van
welken zegenrijken invloed goed drinkwater
voor mensch en dier is, wordt in een zeer mooi
artikel in „De Veldbode" van 20 April uit
voerig uiteengezet.. Daar komt nu bij, dat het
thans de tijd is om zich op te maken tot be
perking van het musschenheir, eer door wette
lijke bepalingen aan de verdelging van dit ruï-
nieuse diertje paal en perk wordt gesteld. Im
mers in de Eerste Kamer der Staten-Generaal
is bij ons weten voor de eerste maal
de bestrijding der musschen ter sprake gebracht;
niet uit een economisch, noch sanitair of me
lodieus oogpunt, maar uit een oogpunt van
liefde en medelijden en ter bescherming van
dieren, 't Werd gezegd, dat de jongens de
pootjes uit de levende lichaampjes scheuren.
Of het waar is Of 't werkelijk gebeurt Wij
vermogen 't zoomin te bevestigen als het te
ontkennen, doch twijfelen aan de waarheid. Bij
ons weten worden de diertjes vooraf fatsoenlijk
doodgeslagen en daarna wordt één pootje af
gesneden, door of in tegenwoordigheid van de
met de inzameling belaste personen.
Humaniteit beoefenen is prijzenswaardig, doch
ziekelijke overdrijving schaadt altoos en overal,
doch vooral wanneer 't betreft de bestrijding
van schadelijke insecten of (en) vogels, waar
onder de musch, in de massa waarin deze thans
voorkomt, zeker een vooraanstaande plaats
inneemt.
't Zou zeer te bejammeren zijn wanneer niet
allerwegen de hand aan den ploeg werd ge
slagen en op alle dorpen en in buurtschappen
als Achthuizen en den Oostdijk musschengilden
werden opgericht.
Op dus ter bestrijding van den straatjongen
onder de vogels K.
UIT DE OUDE DOOS.
Het peil der Kamerzittingen.
Naar aanleiding van wat door Prof. Diepen
horst onlangs in de Eerste Kamer werd opge
merkt over 't „peil der Kamerzittingen", schrijft
de oud-hoofdredacteur van „De Zeeuw", de
heer J. Buijse.het volgende in dit blad
Naar ons blad dezer dagen herinnerde, heeft
Prof. Diepenhorst in de Eerste Kamer der Sta
ten-Generaal de meening als zou het peil der
debatten in de Tweede Kamer ongunstig af
steken bij dat, hetwelk de Kamerzittingen van
jaren geleden te zien gaven, met bewijzen uit
de dagen van Thorbecke en anderen weer
sproken.
De hoogleeraar hing wel droeve tafereelen
op van liberale stoutigheden in de veertiger
en vijftiger jaren in Kamerzittingen uitgehaald.
Doch ook in latere jaren heeft 't liberalisme
zich vaak aan wanordelijkheden of althans on
gepastheden jegens andersdenkenden bezondigd.
Enkele er van heb ik bijgewoond, andere
zijn mij door ooggetuigen medegedeeld.
Het was in 1874, toen het ontwerp van Wet
op den Kinderarbeid de wet-Van Houten
in de Tweede Kamer aan de orde kwam. Dr.
Kuyper, het jongstgekozen lid voor Gouda,
sprak een rede uit, waarin hij het A. R. be
ginsel tegenover dat van den voorsteller po
neerde. Het was een principieele rede, zooals
er sinds de dagen van Groen van Prinsterer
bijna 'nog {een gehouden was. Aan het eind
der discussie stond de heer Van Kerkwijk, lid
voor Zierikzee op, om in een korte rede de
verschillende amendementen te bespreken die
tegen artikel, 1 van het wetsontwerp waren
ingediend, ook dat van Dr. Kuyper, hetwelk
later onder daverend gelach van de linkerzijde
door Dr. K. werd ingetrokken. Van Kerkwijk's
politieke vrienden stonden glunderend om den
spreKer geschaard om zijn zwaar gepeperd
woord te beiusteren. Het was een woord, met
aan het slot eenige beleedigingen aan het adres
van Dr. Kuyper en „De Standaard" en ten
laatste vlijmae het van dqs liberalen sprekers
lippen: „(bij zulk een amendement) vraagt men
zich at, ot men hier te doen heeft met een
standaard van hoogen of lagen koers
Den volgenden dag lekte uit, dat deze vileine
rede was opgesteld in de „Witte", de sociëteit
van de élite, als vrucht van een weddenschap
door liberale Kamerleden aangegaan, wie „aan
Kuyper de grootste hatelijkheid zou zeggen
fcn Van Kerkwijk won het.
Niet minder stuitend was 't tafereel, dat zich
eind December van dat zeifde jaar in de Kamer
atspeelde, toen de anti-revolutionaire afgevaar
digde voor Leiden, Jhr. L. W. Cremer v. d.
Berch van Heemstede, een memoriepost voor
stelde voor subsidie aan de Chr. Geref. Kerk.
Als vorige jaren had hij ter wille van de
billijkheid, gezien de uitkeeringen aan andere
kerkgenootschappen, ook nu dezen memoriepost
verdedigd, en werd hij ook gesteund door
Room|sche afgevaardigden. Doch telkens als er
een spreker optrad, ging er een protest op van
de linksche banken, en werd ten laatste het
gehuil zoo overweldigend, dat het zelfs den
voorzitter Mr. Dullert een oogenblik van
stuur bracht, tot eindelijk Dr. Kuyper opstond,
en de voorzitter boven het getier uitschreeuwde:
het woord is aan Dr. Kuyper. Een bijvoeging
die in de Kamer nooit wordt uitgesproken, doch
nu een volkomen kalmeerend effect had; want
dr. K. had terstond het oor der geheele Kamer,
te meer, omdat hij de juiste snaar aanroerde:
„dat niemand toch denke, dat het protest aan
die zijde voortspruit uit kleinachting van de
geachte kerkengroep, voor welker recht dezer
zijds een oogenblik het pleit gevoerd werd".
De post werd natuurlijk verworpen, doch men
^maakte dezerzijds het genoegen, dat nog een
tweetal liberalen, o.a. Mr. Gratama, er voor
stemden.
Het stuitends van alle was hetgeen in 1878
bij de behandeling van het ontwerp Lager On
derwijswet van Kappeyne voorviel; ik heb
dit destijds in „De Wekstem" door „De Stand
aard" overgenomen) medegedeeld. De Minister
had zich in een debat met den A. R. afge
vaardigde van Middelburg Jhr. J. L. de
Jonge en anderen eenigszins railleerend, van
Chr. standpunt urofaneerend, over Bijbelheiligen
en met name over het geloof, door Jhr. de Jonge
aan de hand van den Catechismus verduide
lijkt, uitgelaten. In zijn repliek gaf de Middel-
burgscheafgevaardigde den Minister den raad,
den Bijbel er eens op na te slaan. Deze raad
werd onder hoongelach door de liberale partij
aangehoord; de Minister lachte hartelijk mee,
en zond een bode om den Bijbel. Jhr. de Jonge
hield stand en eindigde zijn rede met de voor
spelling, dat „men" na ernstig onderzoek zou
moeten erkennen, dat de inhoud (van den
Bijbel) „niet zoo belachelijk en bespottelijk"
was, als waar voor de heeren hem aanzagen.
Toen inmiddels de bode met den Bijbel kwam
aandragen, steeg de vreugde ten top en kwam
aan het demonstratief geschater, waarbij men
zich vlak voor den spreker plaatste, schier geen
einde.
Ook in de avondzittingen, wanneer de heeren
wat „stijf" gedineerd hadden, kon het er soms
wijlen mal toegaan. Ik herinner mij dat een der
heeren - Jhr. J. W. H. Rutgers van Rozen
burg overigens een kalm, tot opgewektheid
prikkelend spreker, het eens zoo bont maakte,
dat na herhaalde waarschuwing door den voor
zitter, hem het woord moest worden ontnomen,
zoo hem al niet iets ingrijpxders geschied is,
wat ik mij echter op het oogenblik niet meer
kan herinneren.
Bekend is ook de zitting, waarin de heer
Schaper onzen Lohman uitschold voor al wat
leelijk was. Laat ik hieraan mogen toevoegen,
dat de verhouding tusschen deze beiden in later
jaren uitnemend werd en door wederzijdsch
vertrouwen gevoed. Toen de heer Lohman op
zijn 80ste jaar zijn voornemen te kennen gaf,
om uit de Kamer te gaan, heeft niet het minst
een verzoek van den heer Schaper, om dit toch
niet te doen, den „grand old man" van dit
voornemen doen afzien.
Om volledig te zijn, blijve onzerzijds uitge
sproken, dat prof. Diepenhorst recht had om
te constateeren, dat over het algemeen, volgens
oog- en oorgetuigen de Kamerzittingen van thans
niet ongunstig afsteken bij die van voor zestig,
zeventig jaren.
De Spreuk geldt' ook hier weer: Zeg niet,
de vorige tijden zijn beter, want gij zoudt naar
zulks niet uit wijsheid vragen.
„De Standaard" driestart
VERZACHTING DER POLITIEKE ZEDEN.
Het parlementair jubileum van Mr. Heemskerk
gaf aanleiding tot een reeks persbeschouwingen,
vol waardeering voor dezen veteraan.
Weldadig deed het aan, dat ook door den
tegenstander zoo ongeveinsde sympathie voor
den antirevolutionairen staatsman betoond werd.
Wel sterk steekt het moderne huldebetoon
af bij de wijze, waarop de linksche pers hem
een veertigtal jaren terug, bij het begin van
zijn optreden, bejegende.
Toen durfde Frans Netscher in zijn „Uit
ons parlement" van Mr. Heemskerk deze ka
rakterschets geven
„Heemskerk heeft een dweperskop: een ge-
ampateerdheid van trekken, vastgezet in een
uitwendige bidding, als lange tijden tusschen
de witte muren van een cel boete doende, stil
en kalm, gewoon aan langdurige zelfbeschou
wingen en inwendige overdenkingen.
Het is een hoofd van een fijne blondheid
van haren en vleesch, bestreept met een vlas
blond snorretje, en waar de haren weelderig
en slap, als franje, over neerhangen, met altijd
een vlok, die hem in de oogen wil vallen en
door een handbeweging wordt weggestreken.
De trekken zijn geëveilleerd enbeloven zijn
uiterlijk lang jeugdig te do enblijven; en zijn
lichaam, vierkant en aangevuld door de kleeren,
is zwak en lenig, men zou zeggen verweekt
door de inademing van een muffe en vochtige
kerklucht.
Hij behoort met zijn vrienden Fabius, Keu-
chenius, Lohman en Seret, tot een gilde van
godsdienstige fanatisten, wier handelingen, door
tegenstand geprikkeld, 's lands gevaarlijk kun
nen worden; in hun bekrompen dweepzucht
zouden zij in hunne doldriftige geborneerdheid
liever hun Vaderland te zwaard en te vuur
verwoesten, dan ook maar een vingerbreed af
te wijken van hun starhoofdige dweperij.
Zij trachten te overtuigen door pijnbank,
brandstapel, door geschreeuw en domme kop
pigheid, door onverdraagzaamheid en vulgari
satie van een ideaal.
Zij zijn gevaarlijk voor hun medemenschen
en moesten van de politiek kunnen yorden
afgesneden als ettergezwellen van een ziek
lichaam".
Niet onbelangrijke verzachting der politieke
zeden in veertig jaren
OORDEELEN.
Bij de tegenwoordig veelvuldig voorkomende
gas- en andere corrupties is de, althans in dit
opzicht onschuldige buitenstander, zoo spoedig
geneigd, om, ware hij er toe geroepen, de
hoogste straf over de delinquenten uit te spreken
En tegelijk verslindt men met verbazingwek
kende belangstelling, de hiervoor al te groote
kolommen der nieuwsbladen, waarin op geraf
fineerde wijze het publiek attent gemaakt wordt
op den edelen aard, de uitmuntende eigenschap
pen van het bij de massa gevierde individu,
dat zich heeft schuldig gemaakt o neen, dat
kan toch niet, laten we liever zeggen dat
verdacht wordt van moord, echtbreuk, enz. En
men stelt alles in het werk, men ontziet daarbij
geen geld, om een veroordeeling van den in
middels beklaagde te voorkomen en wanneer
het strafvonnis wordt uitgesproken, huilt men
als ware men zelf in plaat|S van een absoluut
onbekende getroffen.
Het is nog niet zoo lang geleden ik meen
verleden jaar dat na een jarenlange proce
dure twee jonge menschen in Amerika wegens
moord, althans wegens een of ander feit den
dood tengevolge hebbende, ter dood veroor
deeld en ten slotte ook gebracht zijn. Doch een
en ander geschiedde niet zonder een geweldige
actie, ook in Europa, zelfs in Holland, van de
zijde van bepaalde groepen van de maatschappij,
die zonder kennis van de stukken en derhalve
tot oordeelen onbevoegd, de onschuld van de
beklaagden beweerden en hun vrijspraak eisch-
ten. Deze twee personen, wier namen verleden
jaar in bijkans alle groote en zelfp kleine bladen
herhaaldelijk genoemd werden en thans niet
meer bekend zijn, waren menschen met een
ongunstig verleden en voor de maatschappij van
geen nut.
Bij de beoordeeling van een verkeerde daad
mag men wel zijn gevoel laten meespreken,
doch men late zich niet door zijn gevoel mee-
sleepen. Doet men dit laatste wel, laat men
zich enkel en utsluitend door zijn gevoel leiden,
dan zal het oordeel steeds onjuist zijn. Want
dan zal men nu eens uitsluitend op het feit
zien, dan weer uitsluitend op den dader, terwijl
toch bij een juiste beoordeeling gelet moet wor
den op het feit, den dader en de omstandigheden
waaronder deze het feit pleegde.
Men oordeele niet te vlug.
Inderdaad, corruptie, fraude, enz. zijn straf
bare handelingen en den dader moet geoordeeld
worden doorde bevoegde autoriteit, die,
alvorens haar oordeel uit te spreken, nauw
keurig de zaak onderzoekt en ook den beklaagde
gelegenheid geeft om aan te voeren, wat hij
tot zijn verdediging gewenscht acht.
Doch de buitenstaander oordeele zacht en be
denke, dat de dader door zijn daad reeds zich
zeiven straft ook al zou hij gerechtelijk niet
vervolgd kunnen worden) en voorts, dat de
menjsch van nature geneigd is tot alle kwaad en
dat deze neiging bij den een minder, bij den
ander meer, door de omstandigheden een zekere
mate van ontwikkeling kan bereiken.
Buitengewone tegenspoed, buitengewone voor
spoed, overbrenging in een millieu of stand,
waarop hij niet is berekend, zijn vaak reeds
aanleiding om een menfsch anders te doen han
delen, dan hij ooit van zich had kunnen ver
wachten.
Wie onzer heeft op een bepaald, laten we
zeggen ongelukkig moment, nooit dingen ge
daan, die hij tevoren in zich zou veroordeeld
hebben en thans in anderen nog veroordeelt?
En als men zelf iets verkeerds gedaan heeft,
het behoeft nog niet eens iets strafbaars te
zijn, dan weet men zich al heel spoedig te
verontschuldigen en de voorstelling te wekken,
dat men, ja, eigenlijk nog niet zoo heel verkeerd
gehandeld heeft.
Voor zichzelven we'et men wel verzachtende
omstandigheden aan te voeren.
Met dit al willen we niet beweren, dat een
strafbaar feit of andere verkeerde daad onge-
laakt moet blijven.
Doch het oordeel late men over aan die er
toe geroepen zijn, evenals men de behandeling
van een zieke (ziekte) niet anders dan aan
den bevoegden medicus overlaat.
Men plaatje zich niet op den rechterstoel,
dan alleen om te rechten over zichzelve, voor
zoover men daartoe in staat is.
Ken U zeiven
ZWARE BRAND AAN DE BRIELSCHE
LAAN TE ROTTERDAM.
Een opslagplaats van riet en een loods van
de Graanelevator maatschappij in de asch
gelegd. Twee jongens van 8 jaar
hebben den brand gesticht.
Met 15 stralen gebluscht.
Zondagavond heeft een felle brand gewoed
aan de Brielschelaan te Rotterdam. Omstreeks
half zeven zagen voorbijgangers, dat twee jon
gens van 8 jaar, die op een terrein aan de
Maashaven Zuidzijde aan het ppelen waren, een
hoeveelheid brandend hooi wierpen over een
schutting, welke de rietopslagplaats van de
firma J. Visser scheidt van dit terrein. Aan de
andere zijde ligt deze opslagplaats aan de Briel-
sche laan zoowat tusschen de groote graan
silo en meelfafbriek De Maas in. Een groote
partij riet lag hier opgestapeld en kort nadat
de beide jongens het hooi hadden geworpen,
lekten rossige vlammen langs de rietstapels om
hoog. In het droge riet vond het vuur een ge
makkelijke prooi en weldra stond de geheele
opslagplaats in lichte laaie. In een stal, staande
op de opslagplaats, bevonden zich twee paar
den en een hond. Het gelukte deze dieren nog
juist bijtijds in veiligheid te brengen. De vlam
men hadden toen al het dak van de houten
stal bereikt. Het ontwikkelde geel-bruine rook,
welke in dikke wolken opsteeg en in Zuid-
Westelijke richting afdreef. In de Brielsche laan
hing welra een dik rookgordijn, dat alles in
dichten mist hulde.
Op weg naar den brand, konden wij in de
Rochussenstraat, nabij de Coolhaven, de rook
wolken al zien opstijgen en toen wij de rivier
overvoeren zagen wij de felle vlammen hoog
oplaaien, boven de gebouwen rondom en boven
de graan-elevators, welke voor het terrein in
de Maashaven liggen.
De brandweer heeft het vuur terstond krach
tig aangepakt, maar in het droge riet woedde
de brand zoo hevig, dat ondanks het vele blusch
water, dat er van alle kanten werd ingeworpen,
in het begin het vuur eer toe, dan afnam. Een
houten loods en de stal op de opslagplaats
stortten weldra in. Het vuur had inmiddels
ook een houten schuur van de graan-elevator
maatschappij, welke aan den Westkant van de
opslagplaats grenst, bereikt. In deze schuur lag
een groote partij buizen en pijpen opgeslagen.
Voorts lag er teer in vaten en een kleine hoe
veelheid carbid. Het aan deze schuur grenzende
steenen gebouw, waarin de herstelplaats van
de graan-elevator maatschappij is gevestigd,
kon gespaard blijven. Ook de aan den anderen
kant van de rietopslagplaats liggende loonzagerij
van de firma Gebroeders Zegers is vrij van
het vuur gebleven. Maar de geheele ruimte
tusschen deze zagerij en de herstelplaats was
in korten tijd één laaiende vuurzee.
Een gelukkige omstandigheid was, dat men
het vuur aan alle zijden vrij gemakkelijk kon
naderen, zoodat men het geheel kon insluiten.
Aan de zijde van de Brielsche laan werd
met 7 stralen in de vuurzee gespoten. Aan den
kant van de Maashaven werkte men met 4
stralen.
Bovendien werd met 1 straal door de ope
ning van een tusschendeur, welke de herstel
plaats met de schuur van de elevatormaatschap
pij verbindt water gegeven en werd met 3
stralen gewerkt op het dak van de loonzagerij.
Later, toen de brand iets in hevigheid was
verminderd, zijn de brandweerlieden, die deze
stralen bedienden, weer naar beneden gekomen
en hebben zij, staande tusschen de vuurzee en
de loonzagerij den brand naar die zijde in be
dwang gehouden.
Achtereenvolgens waren bij den brand de
spuiten 42, 51, 52 en 53, des toombrandspuiten
V en IV, de reserveauto, de drijvende stoom-
brandspuiten havendienst II, I, III en IV, de
spuiten 50, 44, 41 en 40 en de drijvende
stoombrandspuiten Gemeentewerken, Dokwer-
ken en Rijnhaven verschenen. Hiervan hebben
gewerkt: de spuiten 42, 51, 52, 43en 50, be
nevens de beide rijdende stoombrandspuiten, elk
met 2 stralen en spuit 44 met 1 straal. In
totaal werd dus met 15 stralen water gegeven.
De beide stoomers en spuit 43 waren aan den
kant van de Maashaven opgesteld. De overige
spuiten stonden in de Brielsche laan.
Toen om half negen het vuur sterk vermin
derd was, is men begonnen de gegalvaniseerd
ijzeren schutting rond de rietopslagplaats om
te halen, waarna men met rieken de partij riet
uiteen heeft gehaald .Telkens als men een
stapel riet omtrok, laaiden de vlammen weer
hoog op. Eerst nadat alle rietnesten geheel
uit elkaar waren geharkt, was de brand ge-
bluschten kon men de nablussching opdragen
aan de af deeling brandbluschmiddelen, welke
met den hoofdopzichter, den heer J. Pellenkoft,
en den opzichter, den heer Way, aanwezig was.
De leiding van dit blusschingswerk berustte
achtereenvolgenis bij brandspuitmeester T. Stok,
brandmeester G. Vrijdag en hoofdman ir. L.
J. E. C. v. d. Tas.
De transportcolonne Linker Maasoever en
de Politie II hieden zich bij den brand gereed,
tot het verleenen van eerste hulp bij onge
lukken.
Onder 'leiding van den heer A. H. Weeken-
stroo, inspecteur van den justitieelen dienst
in de 5de afdeeling, heeft de politie een onder
zoek ingesteld. Daarbij is het gelukt de beide
jeugdige zrandstichters aan te houden. Het ble
ken twee jongens te zijn, die thuis behooren
aan boord van aan de graan-elevatormaatschap-
pij behoorende lichters, die in de Maashaven
lagen. 1
Bij den brand waren o.a. tegenwoordig: de
locoburgemeaster, wethouder L. de Groot, de
directeur van den gemeentelijken woningdienst,
jhr. M. J. I." de Jonge van Ellemeet, de haven
meester, de heer F. Verschoor van Nisse, de
adjunct-directeur van gemeentewerken ir. L.
W. H. van Dijk, de hoofdcommissaris van po
litie, de heer A. H. Sirks, de commissaris van
de vijfde afdeeling, de heer T. Alberda, de
chef van de rivierpolitie, de heer E. van Bins-
bergen en de hoofdlieden A. E. P. M. Drie
beek, W. A. Keeman en G. A. J. Mirrer.
Omstreeks half tien was de brand zoo goed
als geheel gebluscht. Het geheele terrein tus
schen de loonzagerij van de firma Zegers en
de herstelplaats van de graanelevatormaatschap-
pij was één groote rookende puinhoop, waar
hier en daar nog resten riet en balken smeulden.
Verzekering dekt de schade.
FELLE FABRIEKSBRAND TE BERKEL.
Een meelpakhuis In de asch gelegd.
De schade bedraagt meer dan 50.000.
In den nacht van Zaterdag op Zondag werd
de brandweer te Rotterdam gealarmeerd voor
een feilen brand, welke te Berkel woedde. Er
werd assistentie van een stoombrandspuit ver
zocht en dadelijk is stoomer III er op uit ge
trokken.
Zoodra men Hilligersberg was gepasseerd,
kon men den vuurgloed tegen den donkeren
avondhemel goed waarnemen en naarmate men
Bergschenhoek naderde, zag men ook meer en
meer de vurige tongen op de hoooplaaiende
vlammen. Wel was de afstand nog vrij groot,
maar men kon toch wel al vaststellen, dat de
brand een groote oppervlakte besloeg.
Bij Bergschenhoek werd de brand door de
huizeh rondom aan het oog onttrokken, maar
even verder op den nachtelijken tocht zag men
het vuur van meer nabij en kon men den be
nauwenden rook, welke in dikke wolken op
steeg, al ruiken. Te Berkel bleek alles in de
weer, om het vuur te bestrijden. Daar stond
de motorspuit van Berkel, met 3 handbrand
spuiten en de motorspuit van Bergschenhoek.
De motorspuit uit Delft, welke eveneens ter
assistentie was geroepen, was nog niet ge
arriveerd. Later bleek, dat deze spuit per on
geluk over Overschie heeft gereden en daar
een grooten omweg heeft gemaakt.
De burgemeester van Berkel, de heer F. M.
O. Vos de Waal, was terstond bereid inlich
tingen over den brand te verstrekken. Hij deelde
het volgende mede
Aan de Zuid-Brandschouwerij een kade
langs een vaart staat de meelfabriek „De
Hoop" van de firma A. Treurniet. Rechts van
de maalderij, maar daarvan gescheiden door
een steegje, ,staat de kruidenierswinkel van B.
L. v. d. Lugt en weer daarnaast is de slagerij
van J. Krijgsman gevestigd. Dit laatste pand
loopt vrij diep naar achteren door. Op het erf
achter deze woning staat een schuurtje, waarin
zich, toen de brand uitbrak, nogal veel pluimvee
bevond.
Vermoed wordt, dat de brand is uitgebroken
in dit schuurtje (het gerucht, dat een in het
schuurtje staande kunstmoeder de oorzaak zou
zijn geweest, konden wij niet bevestigd krijgen)
en van daar heeft het zich meegedeeld aan
een loodsje, welke achter het perceel van v. d.
■Lugt staat. Maar tu5(schen dit loodsje en den
winkel van v. d. Lugt is er nog een woonhuis
en ook dit werd spoedig door het vuur aan
getast. Van daar zijn de vlammen overgeslagen
naar de opslagplaats van meel, welke achter
de maalderij staat.
Inmiddels was de brand ontdekt en werd de
brandweer gewaarschuwd. Doordat men het
vuur met de beschikbare middelen zeker niet
baas zou kunnen worden, werd de assistentie
van Bergschenhoek, Delft en Rotterdam inge
roepen. In het geheel werd met 7 stralen water
gegeven. Daarmee is het gelukt, de maalderij
te behouden, hoewel het vuur de kap al had
aangetast en ook den kruidenierswinkel en de
slagerij vrij te houden.
Het woonhuis, de opslagplaats van meel en
alle gebouwtjes op het groote terrein achter
de maalderij zijn geheel in vlammen opgegaan.
In de meelopslagplaats lagen tienduizenden kilo's
1 graan. Voorts lagen er steenkool, pulp en
vaten olie en benzine. De vaten met benzine