F Iéés lui voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. iciiLE me BOER s.LEUNE Antire volutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES No. 3425 WOENSDAG 18 APRIL 1928 43STE JAARGANG akernaak de Winter Gemeenteraad. Steenhouwer!) smettings USPULUN, lettings USPULUN, L, enz. W. BOEKHOVEN ék ZONEN All© stukken voor do Redactie bestemd, Advertentiënen verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Het beroep op Van Velzen ee zoo noodig ver- castreer©® door huis Dorpsweg e machinesmederij van Vis, SOMMELSDIJK mde heeft reeds jaren duizenden gevallen behandeld. LWEISS" .179 MTTWM TELEF. No. 1005 en 1946 DIRKSLAND.Tel. 106! teerhuizen, Hei en, Zaden. U? n en middagmalen in de itterdamsche restaurants tie van vertrouwen is. J? it vertrouwen vindt in er»a£faire JRANT P. SIMONS erenvischmarkt 12 ote Kerk, Telefoon 6341 J? jrima kwaliteit en ook li gegeven wordt. LF? Ie oudste zaak is van en dat u daar net en :gen matige prijzen kunt UI ommenfaar overbodig. Deze Coura it verschijnt eiken WOENSDAG en 7ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.- bf| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan. Advertenti6n worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Onjuist citeeren. De St. Geref. propagandist beriep zich in zijn rede enkele malen op het boekske „Anti- Revolutionairp beginselen", geschreven door S. van Velzen, zoon van den bekenden hoog leeraar aan de Theologische School te Kampen. De heer van Leeuwen meende de Staatk. Geref. ideën omtrent de roeping der Overheid met den inhoud van dit kostelijk boekske te kunnen verdedigen. We staan hier voor een raadsel. De heer van Leeuwen had al geen ongeluk kiger keuze kunnen doen om zijn redeneering te dekken, dan dit werkje van Van Velzen. Het is haast niet mogelijk te veronderstellen, dat de heer van Leeuwen hier het slachtoffer werd van onkunde. We mogen toch op goede gronden veronderstellen, dat hij dit boekske, "voor hij er wapenen uit smeden wilde voor zijn ideën, toch grondig gelezen en herlezen heeft. En in dat geval moet hij toch tot de conclusie gekomen zijn, dat hij hier aan een geheel verkeerd adres was. Toch willen we anderzijds uit den aard der broederlijke liefde niet gelooven, dat de heer van Leeuwen zijn toevlucht nam tot valsch citeeren. We zullen dus maar aannemen, dat men in de St. Geref. kring nog niet de kunst verstaat verstandelijk te lezen. Wij hebben in ons vorig artikel reeds doen zien, dat men van St. Geref. zijde wel kennis van Bijbelteksten heeft, maar dat Schriftkennis nog heel wat te wenschen overlaat. Zoo is het ook hier. De heer van Leeuwen neemt een willekeurig zinetje uit bedoeld boekje, zonder op eenig ver band te letten en tracht met dat zinnetje ideën >p naam van den heer van Velzen te zetten, 'welke deze in genoemd boekje juist grondig bestrijd. In de hier volgende driestarren zullen we dat aantoonen. riosHunöige en casireur hel behandelen WASCH la h. en Strijklnrichting iraai 16-18, SCHIM roeping der Overheid volgens Van Velzen. De heer van Leeuwen zei in zijn rede, dat elke overheid de roeping heeft om de inzettingen des Heeren te handhaven en wees daarbij op het feit, dat van Velzen ook zegt, dat de over heid Gods eer en Naam te handhaven heeft. Hij bracht daarmee in verband de ongeloofs- propaganda en kwam later nog eens op be doeld werkje van van Velzen terug, om daar mee aan te toonen, dat ook volgens hem de prediking van het ongeloof door de Overheid niet geduld mag worden. Deze kwestie wordt door van Velzen be handeld op blz. 5, 8 en 106 van zijn boekje „Antirevolutionaire beginselen". We laten hier precies volgen wat van Velzen zegt. Op blz. 5 schrijft hij „Hij (de A.R.) beschouwt de wereldge beurtenissen bij het licht van Gods Woord, en toetst de vraagstukken des tijds aan deze voor hem onfeilbare kenbron. Van dit standpunt uitgaande is de Bijbel het hoogste Wetboek, 't welk voor allerlei levenstoestanden generale grondregelen biedt. De C. H. richting heeft de roeping dit haar heilig levensbeginsel naar buiten te open baren en in de werkelijkheid toe te passen". En op blz. 8 schrijft hij „De Antirevolutionaire staatsleer erkent God als den hoogsten wetgever. Zoo wel bij de wetgeving als bij het bestuur des lands moet alzoo in de eerste plaats op het God delijk gebod worden acht gegeven.. Geen menschelijke verordening mag daarmede in strijd Zijn". En op blz. 9 „Op het stuk van wetgeving eischt het antirevolutionair beginsel handhaving van de eere Gods als eerste plicht voor vorst en onderdaan, en mitsdien zelfstandigheid der Kerk; vrijheid van onderwijs; handhaving van den eed en van de doodstraf; toezicht van overheidswege op de publieke zedelijkheid; eerbiediging van gemoedsbezwaren". Ten slotte bespreekt van Velzen op blz. 105 en 106 de taak der Overheid ten aanzien van de openbare zedelijkheid. Hij zegt daar „Op welke wijze nu heeft de Overheid hieromtrent te werk te gaan In dien zin, dat zij zich streng onthoude het gebied des geloofs te betreden. Daarentegen heeft zij er voor te waken, dat op het terrein des publieken levens de eere Gods evenmin worde aangerand als dat de wetgeving, eerroof, hoon en laster jegens menschen gepleegd* duldt. Waar men wel durft opkomen voor de eer des menschen, maar niet voor die van den levenden God, daar is dit een treurig bewijs van het verval waarin de Christelijke natiën geraakt zijnGelijk onze wetgeving hoon en laster jegens personen gepleegd, strafbaar stelt, zoo is het voor eene chris telijke natie alleszins consequent, dat ook het publiek lasteren van den Naam des Aller- hoogsten worde verboden. Majesteitschennis was, ook bij de ouden, strafbaar, zoowel omdat zij gepleegd wordt tegen de personen, die dragers zijn van het gezag, alsook omdat het gezag zelf de vertegenwoordiger is der Goddelijke Majesteit". Van Velzen en art. 36. Uit voorgaande citaten nu meent de heer van Leeuwen te mogen distileeren, dat van Velzen in deze kwestie zich stelde op het standpunt, dat de S. G. P. inneemt. Hoe hij daartoe komt is onbegrijpelijk. Vooreerst blijkt het geheele boekske door, dat van Velzen zich geheel conformeert aan hetgeen Dr. Kuyper in „Ons Program" heeft geleerd. Telkens treft men verwijzigingen naar „Ons Program" aan en het geheele boekske bedoelt dan ook inderdaad niets anders te zijn dan een nadere verklaring van de Anti-Rev. beginselen, zooals Kuyper die in „Ons Program" heeft uiteengezet. Wanneer de heer van Leeuwen, van Velzen dan ook citeert, vergeet hij er bij te zeggen, dat van Velzen den Bijbel het hoogste Wet boek noemt, dat voor allerlei levenstoestanden generale grondregels biedt. -r Op dat generaal komt het aan. En op blz. 9 zegt van Velzen, dat Gods Woord algemeene voorschriften geeft, terwijl de toepassing in de details aan 's menschen rege ling zijn overgelaten. Waarbij van Velzen Groen citeert, die in „Ongeloof en Revolutie" schreef „De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap, maar het beginsel der weten schap is de geheele wetenschap niet; deze wordt gevormd ook uit de overige bestanddeelen, waarin zich het beginsel ontwikkelt". En juist op deze restricties komt het aan. Daarmee toch stelt van Velzen zich lijnrecht tegenover de S. G. P., die niet slechts de generale hoofdbeginselen van Gods Woord, maar ook de speciale beginselen die voor het theocratisch volk Israël golden, normatief gezag voor onze staatkunde toe kennen, zooals we in ons vorige artikel aan toonden. En wanneer de heer van Leeuwen goed ge lezen had, zou hem dat duidelijk gebleken zijn, vooral ook uit dit citaat „Op het stuk der wetgeving eischt het A.R. beginsel handhaving van de eere Gods als eerste plicht voor vorst en onderdaan," De heer van Leeuwen eindigt hier zijn citaat, alsof er een punt stond en leidt er dan uit af, dat van Velzen de overheid de taak oplegt het ongeloof tegen te gaan. Inderdaad staat er echter een komma en vervolgt van Velzen; „en mitsdien zelfstandigheid der Kerk; vrij heid van onderwijs; handhaving van den eed en van de doodstraf; toezicht van overheids wege op de publieke zedelijkheid; eerbiediging van gemoedsbezwaren". Van Velzen laat ons dus niet in het onzekere wat hij met dat opkomen voor de eere Gods als eerste plicht voor vorst en onderdaan, be doelt. Precies hetzelfde wat de A. R. partij tot den huldigen dag belijdt en niet wat de S. G. P. wil. Het zou trouwens vreemd zijn, indien van Velzen hier van het A. R. beginsel afweek, dat hij dan toch zich geheel aan „Ons Program" conformeert. v Op blz. 14 zegt hij: „Wie de staatkundige en maatschappelijke vraagstukken wil zien op gelost volgens de uitspraken der H. Schrift, kan zich in dit Program te huis vinden". Dat is geheel iets anders dan de heer van Leeuwen er van maakt Maar we zijn er nog niet. Van Velzen laat ons ook niet in het onzekere hoe hij over art. 36 denkt. In zijn hoofdstuk over de „Openbare zede lijkheid" (blz. 104) betoogt hij, dat de Over heid de wet der zeden te handhaven heeft. In welken zin van Velzen dit bedoelt blijkt duidelijk als hij zegt( op blz. 105): „Op welke wijze nu heeft de Overheid hieromtrent te gaan In dien zin, dat zij zich streng onthoude het gebied des geloofs te betreden". Over hetgeen van Velzen hiermee bedoelt, laat hij ons ook weer niet in het onzekere. In een noot onder aan de bladzijde zegt hij letter lijk het volgende „Het behoort niet aan de Overheid op het gebied des geloofs zich te begeven. Dit is de roeping der Kerk. Het behoort niet tot het ambt der Overheid ketterijen, valsche leeringen, dwalingen, of zelfs gevoelens die den Godsdienst betreffen te onderzoeken, te beoordeelen, veel minder te straffen". Van Velzen schreef zijn boekske in 1885, dus 20 jaar voor de Synode der Gereformeerde Kerken art. 36 wijzigde. Maar toen reeds ver klaarde van Velzen het dus ronduit, dat onze vaderen in dit stuk feil gingen. Hoe de heer van Leeuwen het niettegen staande dit toch durft te bestaan zich op van Velzen rte beroepen, is ons onverklaarbaar. We zullen het er maar voor houden, dat hij niet de kunst verstaat te lezen »Een schande voor Mldde'harnis Deze woorden zijn door het raadslid Koote in de laatstgehouden gemeenteraadsvergadering te Middelharnis uitgesproken. Het openbaar, dus godsdienstloos onderwijs bloeit in deze gemeente zooals misschien maar in weinige gemeenten het geval is. Op 't oogenblik zijn er plannen in beraming om deze school nog weer met enkele lokalen uit te breiden, daar het aantal leerlingen niet meer te bergen is. Dit is inderdaad een schande, niet voor Mid delharnis, maar voor de orthodoxe ouders, die hun kinderen in strijd met hun doopsbelofté godsdienstloos onderwijs doen geven. Middelharnis is zeer overwegend rechts, houdt zich voor verreweg het grootjste gedeelte gaarne aan, wat wel eens genoemd wordt „de zware orthodoxe leer", maar men ziet er geen be zwaar in de kinderen naar de openbare school te zenden, een bewijs, dat het „zwaar" meer in het woord dan in de daad zit. En het onbegrijpelijkst van alles is, dat menschen, die zelf hun kinderen steeds open baar onderwijs laten geven of hebben doen geven, nu het hardste roepen om een christelijke school. Ook wij zouden het op hoogen prijs stellen, indien Middelharnis een groote christelijke school rijk was, hetzij een christelijk gemengde of een kerkelijk Hervormde school, dat is ten slotte bijzaak, als de Bijbel maar niet bij het onderwijs ontbreekt. Maar wat we niet be grijpen is, dat zoolang die nog ontbreekt, de menschen, die blijkbaar toch eenig besef hebben van het kwaad van godsdienstloos onderwijs, hun kinderen niet zenden naar de beide be staande scholen met den Bijbel in Middelharnis of Sommelsdijk, maar den voorkeur geven aan de openbare school. Ons dunkt, zoolang hierin geen verandering komt, doet men beter te zwijgen, want men maakt op deze wijze van de heiligste principes een spelletje. We zouden daarom niet willen spreken over „schande voor Middelharnis, maar schande voor de ouders, die ondanks hun ach-en-wee-geklaag met beide handen het onderwijs van het on geloof vasthouden. Er is geen gehoorzaamheid waar geen gods dienst is. De godsdienst is het beginsel der gehoorzaamheid. En wat nog blijft in een wereld en in een hart, waaruit de godsdienst is verwijderd, is slechts de achtergelaten stem pel van de oude heerschappij Gods over de consciëntie. VINET. Vergadering van den gemeenteraad van MIDDELHARNIS, op Vrijdag 13 April, des nam. half 3 uur. De Voorzitter, burgemeester Den Hollander, opent de vergadering met gebed, waarna de notulen worden voorgelezen en onveranderd worden vastgesteld. Onder de ingekomen stukken wordt meege deeld, dat de kas van den gemeente-ontvanger is nagezien en in orde bevonden. In kas was 5615.97. De verslagen der commissies van gezondheid en wering van schoolverzuim zijn ontvangen en liggen voor raadsleden ter visie. Verschillende goedkeuringen van Ged. Staten over genomen raadsbesluiten worden ter kennis der vergadering gebracht. Een reclame tegen den aanslag der honden belasting wordt afgewezen. De rekening der gezondheidscommissie wordt den raadsleden voorgelezen. Joost van Hulst vraagt in aanmerking te mo gen komen voor leverancie aan de gemeente. Goedgunstig wordt hierover beschikt. Verschillende verzoeken om erfpacht worden in den breede behandeld. Er zijn perceelen grond bij en rondom de gashouders der fabriek. De perceelen zijn in kaart gebracht, welke den raadsleden was toegezonden. Ook de gasfabriek zelve vraagt enkele per ceelen grond in erfpacht te mogen hebben. De heer KOESE (gemeentebelang) meent, dat de gasfabriek zooveel grond niet meer noo dig heeft, wanneer er electriciteit komt. Spr. vindt het zonde van den grond. De VOORZITTER antwoordt, dat de grond wel noodig zal zijn. Er is geen reden het de gasfabriek te onthouden. Zoolang de fabriek het niet noodig heeft, kan het verhuurd worden als tuingrond. Het zou een verkeerde politiek zijn den grond weg te geven, straks zou men misschien te kort kunnen komen. De heer STRLIIJK (A.R.) durft den grond gerust aan Boeter te geven. Er blijft toch al veel grond in de gemeente onproductief liggen, waarop het vuil wel een halve meter hoog groeit. De fabriek neemt den grond wel en betaalt er wel voor ook, maar dat moet toch ten slotte uit de beurzen der ingezetenen komen. De heer VAN DER MEIDE (C.H.) acht het ook niet noodig, dat de fabriek den grond krijgt.. Als er straks electriciteit komt, blijft men met den grond zitten, want dan behoeft de fabriek niet uitgebreid te worden. Wanneer de electriciteit komt, zal ieder er van willen profiteeren en heeft de fabriek de volle capici- teit niet noodig. De gascommissie vraagt nu bijna een H.A. grond. Dat is veel te veel. De grond is gekocht met het oog op de volkshuis vesting en spr. stelt dan ook voor den grond niet voor de fabriek beschikbaar te houden. Wanneer de fabriek zich daar uitbreidt, wordt het hinderlijk voor de omwonenden. Bovendien werkt de fabripk niet economisch. De steen kolen moeten uit de haven van Sommelsdijk komen en ook andere dingen zijn absoluut niet economisch ingericht. Spr. stelt voor den grond te weigeren. De VOORZITTER merkt op, dat de praktijk overal leert, dat electriciteit het gasverbruik niet vermindert. Het is niet waar, dat de gas fabriek er door achteruit zal gaan. Bovendien is er nog grond genoeg voor volkshuisvesting er ligt nog grond open tot den tram toe. Straks is er geen tuingrond meer en het is dus nuttig, dat er een stukje blijft, dat aan de menschen verhuurd kan worden en dat kan zoolang de fabriek het niet noodig heeft. De heer VAN DER SLIK (Herv.) vindt, dat de directeur der gasfabriek er een handige ma nier op na houdt om de raadsleden te misleiden. Er is gezegd, dat de kleine gashouder weg moet. .Als dat gebeurt schiet er grond genoeg over voor de gasfabriek. Spr. stelt voor nog geen besluit te nemen, maar dat alle raadsleden eerst eens de situatie ter plaatse gaan opnemen. De heer STRUIJK zou het een ramp voor het geheele tuindorp vinden als de fabriek dien grond voor verderen uitbouw kreeg. Straks zul len de menschen er stikken van den rook. De VOORZITTER stelt dan voor deze aan vrage voorloopig aan te houden. De heer STRUIJK acht dat niet noodig. Er kan in deze vergadering best een beslissing ge nomen worden. Alle raadsleden weten wel hoe het daar gesteld is. Wanneer het uitgesteld wordt, zijn we weer een jaar verder voor er een definitief besluit zal vallen. De heer DOORNBOS (Herv.) merkt op, dat de straten in Middelharnis gelukkig nog al breed zijn en veel ruimte hebben. De heer VOGELAAR (A.R.) zegt; bedoelt U de Nieuwstraat De heer DOORNBOS antwoordt: daar nu juist niet, maar toch wel in het nieuwe ge deelte. Er is volop bouwterrein. Spr. zou, wat wel eens genoemd wordt, de kat eerst nog even uit den boom willen kijken. We weten nog niet wat het in de toekomst worden zal. Daarom gaat spr. mee met het voorstel van den heer v. d. Slik en is er tegen nu reeds een beslissing te nemen. De heer KOOTE (Herv.) begrijpt niet, dat sommige raadsleden zoo krenterig willen zijn voor de fabriek en stagnatie in het bedrijf wil len brengen. Misschien heeft de fabriek eerst over een jaar of tien den grond noodig. Maar dat is toch geen ramp Wanneer over tien jaar blijkt, dat de fabriek den grond niet noodig heeft, kan er toch altijd nog gebouwd worden Men weet nu nog niet wat er gebeuren kan. Het zou dom zijn den grond nu al voor bouw terrein uit te geven. Wanneer het particulieren grond was zou de Raad alles in het werk stel len om beslag op den grond te leggen en nu men den grond in handen heeft, zou men het willen verkoopen. De VOORZITTER stelt voor de beslissing voorloopig aan te houden. Dit wordt in stemming gebracht en aange nomen. Tegen stemden de heeren v. d. Meide, Vroegindeweij Az., Struijk en Koese. Voorgesteld wordt aan A. Krijgsman Pz. een perceel grond in erfpacht te geven naast de R. K. begraafplaats, behalve het perceel van de varkenshokken. De heer VAN DER SLIK zegt, dat de raad besloten heeft die varkehshokken weg te ruimen. Dat is nog steeds niet gebeurd. Het is daar geen toestand, die zoo bestendigd kan blijven. Spr. vraagt: hoe komt het, dat het raadsbe sluit niet wordt uitgevoerd De VOORZITTER stelt den heer v. d. Slik de wedervraag: weet U een manier om die varkenshokken op te ruimen Spr. wil de rollen wel eens omkeeren en ook wel eens voorgelicht worden door de raadsleden. Wat wilt U vraagt spr. Een proces beginnen En wie betaalt dan de rechtskosten En op welken grond wil men gaan procedeeren De heer KOOTE zegt, dat het niet aangaat die menschen het mes op de keel te zetten. De VOORZITTER is het daarmede eens en betwijfelt het of de gemeente de bevoegdheid heeft om morgen aan den dag die varkenshokken op te ruimen. De heer KOESE zegt, dat dit ook de bedoeling niet is, maar er kan toch een termijn gesteld worden, b.v. een half jaar. De VOORZITTER zegt, dat dit toch ge beurd is.'Maar de eigenlijke schuld ligt bij den raad zelf. Het is door de slapheid van den Raad gekomen, dat die toestand daar zoo is. Wanneer spr. zich van begin af aan niet zoo Sterk tegen verzet had, zou het er nog veel ergeren toestand zijn, dan hadden er nog veel meer hokken gestaan. De Raad had het moeten voorkomen. De heer VOGELAAR zegt, dat B. en W. het raadsbesluit hebben uitgevoerd. Het college heeft getracht langs middelijken weg de hokken weg te krijgen. Nu dat niet gaat is het moeilijk om wanneer er geen rechtsgrond is, die hokken met krachtigen arm op te ruimen. De Raad moet voorzichtig zijn. Het is altijd veel gemak kelijker hier besluiten te nemen, dan ze prac- tisch uit te voeren. De heer VAN DER MEIDE meent, dat als er geen rechtsgrond is om die menschen te dwingen, B. en W. dat den vorigen keer reeds hadden moeten zeggen. Spr. begrijpt niet, dat dit niet gebeurd is. De VOORZITTER antwoordt, dat als de heer v. d. Meide dat niet begrijpt, hij toch niet ernstig heeft nagedacht toen het besluit genomen is. Men staat nu voor een nieuwe toestand en wanneer er krachtiger middelen moeten worden toegepast, zal de Raad een nieuw besluit moeten nemen. Na breede discussie wordt ten slotte be sloten met algemeene stemmen om de menschen nog drie maanden tijd te geven, binnen welke termijn de hokken moeten opgeruimd worden. Wethouder VROEGINDEWEIJ (Herv.) zegt dat het een moeilijke kwestie is. Verscheidene van die menschen zijn al bij den burgemeester geweest, maar de burgemeester heeft geen an dere plaats voor hen. Wethouder ZAAIER (gemeentebelang) zegt dat de Raad gemakkelijk decriteeren kan, maar de uitvoering is niet zoo gemakkelijk. En als nu de zaak opgeruimd wordt en de menschen aan het Zandpad terecht komen, moet de Raad later weer niet, zooals al meer gebeurd is, ach en wee roepen, omdat die menschen zoo hard vochtig behandeld worden. De heer VAN DER MEIDE vraagt: is dat al meer gebeurd Wethouder ZAAIER antwoordt: ja zeker. Verschillende gevallen zouden te noemen zijn. Spr. wijst op het geval met het nazien van de gemeenterekening. De persoon in kwestie wist later een lid van den Raad tegen het besluit op te zetten. En dat gebeurt meer. De VOORZITTER vindt het beter hier maar niet verder meer over te praten. Anders zou er misschien zooveel aan het licht komen, dat men hier vanavond laat nog zit. Over het verzoek van den heer J. M. van Paaqschen om een perceel grond, gelegen achter de woning van den heer S. v. d. Plaat, wordt nog geen besluit genomen. Aan de orde is het aangehouden verzoek van den heer C. Boeter om een perceel grond voor woningbouw naast het huis van Dr. P. Knöps. Thans verzoekt ook zuster Verburg dien grond te mogen hebben. B. en W. stellen voor dit perceel haar te geven. De heer STRUIJK zegt, dat het er veel op lijkt, dat B. en W. een voorliefde hebben voor zuster Verburg. Het schijnt, dat ze inlichtingen

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1