nes man gorscnoffel AUELAAR MPT l Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES ZATERDAG 14 APRIL 1928 43STE JAARGANG h KF.RSTE BLAD. Op den Uitkijk. 3 si if J S? No. 3424 W. BOEKHOVEN ZONEN 3 *1 1 31 3 3 No. 33741 erktulgen PELLE e Tonge an-moiorrfjuuielen. arlngvllet De redevoering van den Heer Van Leeuwen. - i 'i 1 m m 3» m Br 'J M a. 3 ft M si «8 3 «I i| i sT Deze Courant verschat eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f L— rl vooruitbetaling. BUITENLAND bi) vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. latere. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTiËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- ea VRIJDAGMORGEN 10 uur. iï* atufekee voor (Se Redactie bestemd, Ad verten tiën en verdere Administratie, franco toe te xenden aan de Uitgevers 3 3 m ■m 31 c. i«n 3 «I <4 H 3 3' ®s 3 OK Iff I E ivangen een partij l>cylinder, 3'/2 :mbaren cylinder» ballonbanden en erlichting. n oersolide, bij Elders in dit blad geven wij een ob jectief verslag van de redevoering van den heerVan Leeuwen, propagandist der Staatkundig Geref. partij, die hij op enkele plaatsen op Flakkee heeft gehouden. Op de redevoering was geen gedach- tenwisseling toegelaten, maar hetgeen de spreker heeft staan vertellen, geeft zóóveel stof tot critiek, dat we de vrijmoedigheid nemen in enkele artike len in ons blad sommige dingen wat recht te zetten. Het doet wel wat eigenaardig aan -den heer v. L. te hooren zeggen, dat er zoovele pijlen op de St. Geref. partij worden afgeschoten en waardoor hij den indruk geeft alsof zijn partij zich in de positie van aangevallene ver keert, terwijl de A.R. partij, die hij hier blijkbaar op het oog had, dan de aan valler is. We zouden, om der waarheid geen geweld aan te doen, de zaak liever omkeeren. Zooals we gewoon zijn, was ook des heeren v. L.'s geheele betoog ge richt tegen de A.R. partij. Pijl na pijl werd door hem op d'e A.R. partij af geschoten. En het was hier niet een man, die in allje eenvoudigheid den boog spande, maar een schutter, die doelbewust zijn pijlen richtte op de A. R. partij. Men duide het ons dus niet euvel, als we tegen deze pijlenregen het schild opheffen. Voor we op enkele onderdeelen van dit St. Geref. betoog ingaan, willen we de algemeene strekking er van onder de loupe nemen, den grondslag onder zoeken, waarop deze redevoering ge bouwd was. De heer v, L. beging hier dezelfde grove fout, die men van 'die zijde tel kens weer opnieuw maakt. Hij trok een parallel tusschen het oude verbondsvolk Israël en het Neder landsche volk en ging hierbij zelfs zoo ver, dat hij aan de inzettingen en rech ten van dat volk normatief gezag ont leende voor de inzettingen en rechten van ons Nederlandsche volk. Een fout, die dikwijls gemaakt wordt. Nu is er tot op zekere hoogte een vergelijking tusschen beide volken te maken. Neêrlandsch geschiedenis heeft enkele hoofdtrekken met die van Israël gemeen. Beide volken hebben in zware ver drukking geleefd. Israël onder Egypte, Nederland onder Spanje. Beide hadden een man van den Heere verkregen om deze verdrukking te ontkomen en in vrijheid adem te halen. Israël in Mozes, Nederland in Prins Willem van Oranje Men kan zelfs verder gaan. Beide landen hebben wat geografi sche ligging betreft en ook wat aangaat de verhouding tot omliggende volken trekken van overeenkomst. Nederland is wel eens het Israël van het Westen genoemd. En ons land is op geestelijk gebied rijk gezegend geworden. Groote God geleerden uit het buitenland hebben met jaloerschheid gezien naar Neêrlandsch geestelijken bloei. Maar hoe bekoorlijk, hoe schoon de ze vergelijking ook zijn mag, feil gaat wie meent, dat uit het oude bondsvolk normatief gezag is te ontleenen voor ons Nederlandsche volk. Wij bedoelen hiermede, dat het on juist is, zelfs hoogst gevaarlijk, om aan de wetten, de instellingen en de rechten van het oude Israël normen, grond slagen te ontleenen voor de wetten, de instellingen en de rechten van Neder land, alsof ons land in onzen tijd nog eenzelfde roeping zou hebben als het volk van Israël. En toch was geheel het betoog van den heer v. L. op dezen grondslag ge baseerd. We zullen enkele dingen noemen. Hij noemde b.v. het samenwerken met Rome zonde. En wees daarbij op Israël. God had dat volk verboden zich met heidensche vorsten in te laten en daarmede bondgenootschap te sluiten. Deed het volk dit toch, dan was het einde steeds treurig. Tegen de samenwerking voerde hij voorts aan, dat God machtig is door een kleine groep uit te redden en wees daarbij op de Gideon's bende, drie hon derd man versloegen een heirleger van vijanden. Israël mocht geen afgoden dulden in zijn midden. Alles wat afgoden diende moest ver bannen worden. De zelfde eisch werd na de reformatie van de predikstoelen gehoord en als in onze dagen door de St. Geref. partij dezelfde eisch weer gesteld wordt, zei de spreker, dan wordt men uitgekreten voor uitroepers van den Godsdienstoorlog. We zouden zoo meer voorbeelden kunen noemen, waaruit blijkt, dat deze spreker oud-Israël normatief voor Ne derland stelt. Dezelfde positie van Is raël stelt hij ook voor Nederland. De Christelijke staatkunde wil hij gewor teld zien in de inzettingen en rechten van het volk van den ouden dag. Dit nu is een onvergeefelijke fout. Een fout, die al dirert blijkt als we de heer v. L. stellen voor de conse quenties van zijn betoog. Voorop staat, dat men hier natuurlijk niet kan gaan spitsen en deelen. Men kan niet gaan redeneerendat uit Is raël geldt wel en dat uit Israël geldt niet voor Nederland. Gaat men dat doen, dan krijgt men toch weer een lossen grondslag, die een rijk terrein biedt voor den grootsten willekeur. Is- raëls positie is normatief voor Neder land of is het niet. Een tusschenweg is hier niet. Welnu, als die positie dan normatief is voor ons volk, a'an staat de spreker al terstond voor deze moeilijkheid: wat denkt hij van de sociale wetgeving Hij keurde de 8-urigen arbeidsdag af, noemde het ingrijpen in de souve- reiniteit Gods. Ook wij vinden de Ar beidswet niet in alle opzichten vol maakt, maar als we nu in Israël's wet geving moeten gaan zoeken naar ge gevens voor een ideale wetgeving, dan staat toch wel vast, dat er nog veel en veel minder persoonlijke vrijheid zou bestaan dan nu. Wij wijzen op 't Sab- bathsjaar. Een jaar van rust voor land en volk en vee, maar ook een jaar van v r ij 1 a t i n g. De schuld wordt kwijt gescholden. We wijzen op 't Jubeljaar, waarin ieder z'n eigendom, dat door schuld was verloren, moest worden teruggegeven. Israël was een land van klein grondbezit, als we het zoo eens mogen noemen. Opeenhooping van be zit had God verboden. Gaat deze so ciale wetgeving nog niet heel wat ver der dan onze Arbeidswet We zouden gemakkelijk meer van die onmogelijke consequenties kunnen noemen, waaruit duidelijk blijkt, dat oud-Israël geen normatief gezag heeft voor Nederland. En dat kan ook niet. De vergelijking, die de heer v. L. maakt is een groote vergissing. Hij vergelijkt ongelijksoortige dingen Zeker er is een vergelijking te ma ken. Maar op geheel ander terrein. Het bondsvolk Israël is te verge lijken met de Kerk des Heeren van den nieuwen dag. En dan krijgt men gees telijke dingen, die geestelijk verstaan moeten worden. Israël was een theocratisch volk, d.w.z. een volk, dat de Heere zich afgezonderd had, een geheiligd volk, Israël was de Kerk van den ouden dag. Daarom zondigde het toen het een koning vroeg, gelijk de volken rondom bezaten. God zelf was hun Ko ning. In het volk Israël was de Kerk be sloten. Uit de schoot dier Kerk zou straks de Christus voortkomen. Zóó, en zóó alleen moet Israël's po sitie bezien worden. En dan blijkt al direct, dat het een schromelijke vergissing is ons Neder land, dat een gewoon natuurlijk volk is, hoe rijk bevoorrecht ook, maar toch een volk geheel gelijk aan alle andere volken rondom, te willen vergelijken met Israël. Aldus komt men voor de gekste din gen te staan. Dat blijkt b.v. uit den eisch, dien de spreker stelt, om alle afgodendie naars te verbannen. Israël moest dat doen, natuurlijk, het was de Kerk des Heeren en de Kerk des Heeren moet dat tot op dezen dag nog doen. Maar moet ons volk in zijn nationaal bestaan eveneens optreden Maar andere landen dan Hebben de overheden in die landen niet dezelfde taak En als die gaan uitbannen Wat dan Er zou niets anders overschieten, dan dat alle afgodendienaren, alle ongeloo- vigen van den aardbodem verdelgd worden. Iets wat de heer v. L. zelf zegt niet te willen. Maar het is toch de conse quentie van zijn betoog. De fout is natuurlijk, dat hij het terrein der ge nade, waarop het volk van Israël stond, vergelijkt met het terrein van het na tuurlijke leven, waarop ieder ander volk, dus ook het Nederlandsche volk, leeft. De wetten en de rechten en de inzet tingen van Israël hebben wel normatief gezag, maar alleen voor de Kerk des Heeren. Als God eischt, dat het volk geen verbond zal maken met de vol keren van rondom, dan geldt hetzelfde voor de Kerk. Zij mag zich niet ver zwageren met de wereld. Als de heer van Leeuwen zegt, dat het einde van het volk Israël treurig was, wanneer het een verbond aanging met de hei densche vorsten, dan geldt dit nog voor de Kerk. Maar niet voor het volk als natie. Want de geschiedenis getuigt zelfs, dat God samenwerking van ons volk met andere volkeren in oorlog rijk heeft willen zegenen. Als hij wijst op Gideon, dan geldt dit nog van d'e Kerk. Een klein volkske deed en doet nog in 's Heeren naam groote daden. Maar dat geldt niet van ons volk als natie. Daar bindt God ons als ieder ander volk aan de middelen. En geen wet komt tot stand, indien niet d'e helft plus een in de Staten-Ge- neraal er haar stem aan geeft. Nogmaals: geestelijke dingen moeten geestelijk onderscheiden worden, en mogen niet met het natuurlijke leven worden verward. Dat is hoogst gevaar lijk en Gods Woord zelf waarschuwt ons er herhaaldelijk voor. De grondslag van 's heeren v. L.'s betoog deugt niet. Vanzelf moet dus het gebouw, dat hij er op optrekt, ver keerd zijn. Hierop zullen wij in enkele artikelen wijzen. Met wijsheid verzinnen, Met hope beginnen. Met geduld verdragen, Doet alles wel slagen. J. CATS. Nadruk verboden. Er schijnt in het menschelijk hart een be hoefte te zijn om door z'n mede-schepselen ge vierd te worden. Menschelijke gunst en eer is nog altijd een gezocht artikel, waarvoor vaak hooge prijzen betaald worden. Het „van zich doen spreken" is voor velen het toppunt van geluk. En langs de meest verschillende wegen zoekt men dit verheven doel te bereiken. De kleine schoolbroekjes beginnen er al mee en ze zijn soms geraffineerd in het uitdenken van plannetjes, om te bereiken, dat ze het mid delpunt vormen van een kringetje van mak kers, die met verwondering tot hen opzien en hen luide toejuichen.. Zoo gaat het door op alle leeftijden en in alle standen en rangen.. 'k Geloof, dat in de sportwereld de afgod van het eigen ik wel een heel voorname plaat inneemt en de pers heeft een niet gering aandeel in deze verafgoding. Ellenlange arti kelen met foto's vullen dag in dag uit de nieuwsbladen. Het is een ziekelijk verschijnsel van onzen tijd. Daarom ook een ziekelijk verschijnsel, omdat sommigen al een heel vreemd begrip van de publieke belangstelling hebben. 'k Herinner me b.v. het feit, dat de twee Amerikaarische boosdoeners, die een klein jonkske op afschuwelijke wijze vermoord had den, iederen avond met gretigheid naar de krant grepen om te lezen wat de pers over hen de wereld inzond. In die publieke belangstelling vonden ze de belooning voor hun vreeselijke daad. Dat ip inderdaad iets ziekelijks. Of het pu bliek veracht of bemint doet bij zulke indivi duen niets ter zake, hoofdzaak is bij hen, dat het publiek over hen spreekt, dat ze de aan dacht trekken Doch laat ik deze abnormale afwijking van de neiging om door menschen besproken te worden in 't midden, dan mag ik veilig vast stellen, dat de behoefte om door menschen ge prezen te worden een bijna algemeen verschijn sel is. Multatuli zei eens tot zijn hoorders: „pu bliek, ik veracht u", maar wie zijn pennevruch- ten kent, weet dat het hem een verterende be hoefte was door het publiek geprezen te worden. En laat ons nu voorzichtig zijn en niet in de dwaling verkeeren, dat deze begeerte alleen bij de wereld leeft. Het is ten slotte een trek van het zondig menschelijk hart en komt derhalve onder Chris tenen helaas evengoed voor als bij ieder ander sterveling. Alleen maar, daar openbaart die trek zich meestal anders. Geen ernstig christen zal er behoefte aan hebben om als sportheld in de dagbladen ge vierd te worden, of als tooneelspeler door een groot publiek te worden toegejuicht. Maar staan ze even onverschillig in hun eigen kringetje 'k Geloof, dat dit wel wat te wenschen over laat, al mogen we door Gods genade consta- teeren, dat over het algemeen deze zondige trek naar verhouding veel en veel minder gevoed wordt dan in wereldsche kringen. Wie in onze kringen leven mag, bemerkt wel, dat de waar achtige christen strijd voert ook tegen deze zonde en toch vaak wel iets heeft leëren ver staan „een ander uitnemender te achten dan zich zelve". Toch wil ik in dit verband wijzen op een kwaad, dat sommigen onder ons wel in bizondere mate schijnt te beheerschen. Ik bedoel de trek om graag de martelaar te willen spelen en daardoor in zekere kringen gevierd te worden. Inderdaad bestaat dit zonderling verschijnsel en het blijkt dat er zijn, die op geraffineerde wijze dit spelletje spelen Dat zijn menschen, die het altijd heel kwaad hebben, steeds in stof en asch zitten en spreken „met een David" over hun booze vijanden, die rondom lagen leggen om hen te verstrikken. Steeds zijn ze verongelijkt, wordt het op hun val aangelegd en is er een leger van haters, die het op hun ondergang gemunt heeft. Als ik zulke menschen in hun doen en laten gadesla, denk ik onwillekeurig aan het woord uit den Bijbel: „Ze vlieden waar geen vervolger is". Ze vechten met windmolens. Ze maken zich boos over vijanden, die alleen in hun verbeel ding bestaan. Hoewel droevig, is deze Don Quichotterij op zichzelf nog onschuldig, wanneer het inderdaad een waandenkbeeld is, waarvan die menschen de dupe zijn. Erger wordt het echter wanneer dit martelaar spelletje gevolg is van berekening. En men ontkomt vaak niet aan den indruk, dat dit werkelijk het geval is. Het spreekwoord zegt: er is geen pot of er past een dekseltje op. Zoo ook is er hier geen self-made martelaar of er is een kringetje, dat zich schier in aanbidding rondom hem schaart en als trouwe lijftrawanten de wacht betrekt om den martelaar te beveiligen tegen die snoode vijanden, die in de denkbeeldige wereld van hun held bestaan. Ik heb zoo'n onvervalschte martelaar-speler gekend. Het was geen dominee, maar hij preekte .toch en in alles deed hij het voorkomen „alsof Geheel zijn optreden leek sprekend op dat van een dominee, en als men niet beter wist zou men soms gedacht hebben dat hij het was. Zoo zijn er meer menschen, die met te doet „alsof" het in bepaalde kringen nog een heel eind brengen Deze man was langs eigen gekozen wegen tot het ambt van predikant geraakt. Het was hem gegaan zooals het er meer vergaan is. Zoo herinner ik me een geval van een schilders knecht, die na een leven van goddeloosheid bekeerd was en zich daarop naar z'n predikant begaf en de behoefte zijns harten openbaarde, om nu opgeleid te worden tot dominee, om ook anderen het Evangelie te verkondigen. De dominee, iemand met kennis van het leven en van menschen, gaf hem den wijzen raad in zijn goddelijk beroep als schilder werkzaam te blij ven en voortaan zijn deuren en kozijnen zoo te schilderen, dat ieder mensch er van zeggen kon: hier is een ernstig christen aan het werk geweest. De man was zoo verstandig den raad van zijn dominee op te volgen. Nu kan het ook anders, b.v. op z'n Ameri- kaansch. Ik las zoo even een brief van een Ameri- kaansch bloedverwant -- wie heeft er tegen woordig geen familie in Amerika die ook schreef over een pas bekeerden schildersknecht. Die man meende eveneens na z'n bekeering zijn Heiland op een andere wijze dan door z'n oude beroep te moeten dienen. Maar diens wensch droeg toch een meer onschuldig ka rakter. Deze waagde er geen bepaalde ge meente aan, maar collecteerde bij z'n mede christenen en van het opgehaalde geld maakte hij groote borden, spijkerde ze langs de pu blieke wegen op hooge palen, en schilderde er in den vorm van reclame teksten op, b.v.: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad" enz. M'n bloedverwant schreef er nog een annecdote bij, die getuigt van 's mans groot geloof en vertrouwen. Z'n jongen van 13 a 14 jaar is hem bij dien arbeid ten dienste van Gods Ko ninkrijk behulpzaam en scheurde bij dien arbeid z'n broek z'n eenige, want z'n vader is arm. „Geen nood, jongen", zegt z'n vader, „we hebben een rijken Vader in den Hemel", en toen het bord klaar was, knielden ze in het veld en bad z'n vader om een nieuwe broek voor z'n jongen. Binnen weinig tijd werd het gebed verhoord, want een manufacturier liet thuis een pakje bezorgen, waarin een nieuw pak voor z'n jongen was. „Ja jongen", zei z'n vader, „zoo zie je, als je in Gods dienst je broek scheurt en je bid om een andere, geeft de Heere je een geheel pak 1" Zoo verstandig als eerstgenoemde schilder, die z'n deuren en kozijnen bleef schilderen, of als de tweede, die geheel zijn vakkennis in dienst van zijn Heiland besteedde, was de broe der, die ik hier bespreek, niet. Hij was be keerd en meende nu geen anderen weg open te hebben om z'n Heere te dienen dan door het predikambt, een zonderlinge dwaling, waarop ik hier niet verder zal ingaan. Maar zooals het meer gaat, toen hij z'n wensch vervuld zag, bleek het toch niet te zijn wat de man er zich van had voorgesteld. Hij had er de lichtzijde van gezien en niet op de schaduwkanten gelet. En die waren er zelfs meer dan hem lief was. En in plaats nu de oorzaak van z'n levensleed bij zichzelf te zoeken misschien was er dan wat van terecht ge komen zocht hij het bij anderen, wat ook al weer geen zeldzaam verschijnsel is. En toen kwam het martelaar spelletje, wat hij op meesterlijke wijze verstond. En dat verze kerde hem vrienden uit bepaalde groepen van ons geestelijk zoo rijk geschakeerd Hollandsche volle. De man is dood, dus laten we hem overigens gaarne in de waarde, welke hij zich voorstelde te bezitten. Maar toch mag op dit kwaad op zichzelf wel eens gewezen worden. Want ik krijg de indruk, dat dit martelaar spelletje in sommige kringetjes verbazend „en vogue" is.. Wat de menschen van dit bedrijf aantrekt is eigenlijk onbegrijpelijk. Als er iets is waar ik weerzin van zou hebben, is door anderen beklaagd te worden en zoo zal het wel de meeste mijner lezers vergaan„Liever benijd dan beklaagd", zeiden onze vaderen reeds en daarmee ben ik het ten volle eens En als ik m'n vriendenkring te danken zou hebben aan m'n beklagenswaardigen toestand, had ik liever geen enkele vriend 1 Maar „elk z'n smaak" Doch behalve dit, moet dergelijke tactiek, als ik het zoo noemen mag, verre van onschuldig genoemd worden. Want het heeft met de echte martelaarschap natuurlijk niets gemeen. In den grond der zaak is het comediespel, waarmede de goegemeente bedot wordt. Het is natuurlijk goed verklaarbaar, dat er velen mee inloopen. De martelaar heeft altijd iets aantrekkelijks, iets dat sympathie opwekt. 'iï

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1