H
ESTEDIRG
FIETSEKÜ
UMPT
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
f§00( den |0itdao
I
19
IN HOC SIGNO VINCES
if
a
a
SI
No. 3422
ZATERDAG 7 APRIL 1928
V
WERK
[HOIIEH Zn
ale Proeftuin
EERSTE BLAD.
Paaschfeest.
Op den Uitkijk.
Él
II
s
9
s
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
43ste JAARGANG
BESTEDEN
't Haringvliet
deken
DE FIRMA
IELS DIJK |i
W. BOEKHOVEN AZONEN
Alle stukkets voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
s,
ar
ns
ar
is
a
•a
3
mt
«a
m
a
Hi
at
B»
{a
■M
p
■a
m
EN van het Waterschap
adere Polders onder Goe^
trachten /j
3. zuiver gewasschen
che Onderhoudsgrlnt
3 cM. franco op den
agenby eventueele
le loaning over atort"
ischrijvingsbiljetten vol'
A.V. 1901 in te leveren
Vpril 1928 aan den Heer
iz Dijkgraaf te Goede'
29949
Ite bekomen bij den Pol'
v. d. WENDE aldaar.
ruikte Motors koopt U
op zeer gemakke'ijke
iteeds in voorraad plm.
U ZOO'N KEUZE?
IIIIIIHIIIIIIIllflHMItlllllHIflIlHIIIIII
■niiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiijiiiiiititlmniiiiimitjii
en OVERFLAKKEE te
.angeweg) is op eiken
belangstellenden GRA»
Desgewenscht geeft
inlichtingen, die moch«
ngd
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bfl vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS.:
SOMMELSDIJK
Telef. lnterc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTA AN VRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Opnieuw predikt de uitbottende len
te het jonge leven, het leven, dat op
gaat in zijn kracht.
Het is de opstanding uit den dood.
En ook 's Heeren Kerk zal de Op
standing prediken over het rond der
aarde.
Maar een Opstanding, die zooveel
heerlijker is, zooveel grootscher dan
de verrijzenis van de natuur uit haar
doodsslaap.
Het is de opstanding van Haar Hei
land uit het graf.
Is er geen ernstige reden voor de
Kerk eens na te gaan, in welke stem
ming en toestand zij dat Opstandings-
feest viert
Vooral in onze dagen, waar zoo
bruut de Opstanding van den Zoon
van God wordt geloochend en een
nieuwe opstanding wordt gepredikt,
een opstanding van het proletariaat,
die meer en hooger wordt geacht dan
de Opstanding die de Kerk belijdt.
De socialist dweept met zijn opstan
ding, de opstanding van het proleta
riaat uit het graf van armoe en ellende
tot een nieuw leven van een aardsch
paradijs.
Wij weten het, 't is een fata mor
gana, een fictie, een idee zonder eeni-
gen reëelen achtergrond, maar moet
toch dat idealisme, die brute belijdenis,
,die groote liefde voor eigen beginsel,
de Kerk des Heeren niet beschamen
De Kerk van Christus, die de op
standing van Haar Heiland predikt op
't Paaschfeest mag op dien dag ook
wel eens bedenken, niet alleen dat Haar
Heiland is opgestaan, maar ook, dat
ze als Kerk een dure roeping heeft in
deze bedeeling.
Een taak is Haar opgelegd ten aan
zien van die duizenden bij duizenden
afvalligen, die de troost des Evangelies
missen en afgedwaald raakten.
Het is de roeping der Kerk het Evan
gelie der Opstanding te prediken.
Maar is dat genoeg
We zien telken jare, dat bij al die
prediking het aantal onverschilligen en
afvalligen toeneemt.
Waar ligt de oorzaak
De Heiland heeft Zijn Kerk zelve
georganiseerd en geïnstitueerd, Hij
heeft de ambten ingesteld, de bediening
des Woords en der Sacramenten be
volen, de gemeenschap der heiligen ge-
eischt.
Wat schort -er toch aan, dat men
klagen moet, dat er zoo weinig geeste
lijke vrucht is, zoo weinig ritseling van
den Heiligen Geest valt te bespeuren
Is Gods barmhartigheid verminderd
Dat zij verre
Veeleer maakt ons eigen ongeloof
een scheiding tusschen ons en onzen
Schepper.
Als er in ons geene krachten kunnen
geschieden dan is het alleen vanwege
ons eigen ongeloof.
We zullen weer terug moeten tot
den oorsprong der Kerk, die heerlijke
Christengemeente, waarin die wondere
krachten geschied zijn.
We zullen eens moeten onderzoeken
of de bediening des Woords wel be-
iening van het W oord is, of dat
er®enschelijke insluipsels bij komen.
e zullen moeten onderzoeken ,of
de ambtsvervulling naar het Woord
des Heeren plaats heeft. Of de broe-
ers opzieners er genoegen mee nemen,
dat ze m het ouderlingenbankje zitten,
dan wel of ze met een verterenden
ijver de gemeente rond gaan, verma
nende, vertroostende, biddende en on
derwijzende. Of zij de tucht handha
ven, acht slaan op de leer en het leven,
leiding geven aan de jongeren.
We zullen moeten onderzoeken of
er is gemeenschap der heiligen, uitko
mend in de liefde, in het samen leven,
samen aanzitten aan den Disch des
Verbond's.
En is er dat niet, dan moge men de
Opstanding prediken, de dood is er in
de pot, en die preek is een holle klank.
De prediking moet met het geloof
gemengd zijn, anders doet het geen
nut.
De verrezen Heiland moet door een
biddende gemeente aanvaard worden
in het geloof, en anders helpt ons bid
den niet, ons kerkgaan niet, ons pree-
ken niet.
We beleven ernstige tijden.
Al meer keert men zich van de Kerk
af.
En dus van den Opgestanen Heiland
af.
Een nieuw evangelie wordt er ge
predikt, het is het evangelie van den
haat, en duizenden bij duizenden ope
nen hun heilbegeerige harten voor dat
evangelie.
En ze zuigen er den dood mee
binnen.
Maar is hun afkeer van de Kerk
niet veelzins de schuld der Kerk
Is zij nog wat ze zijn moest?
De Kerk viere haar Opstandings-
feest.
Want het is het feest van een le
venden Heiland, Die schuilplaats biedt
voor het ellendige, voor het verdrukte,
voor het als door onweder voortge-
drevene
Maar ook nog schuilplaats biedt voor
een kranke maatschappij, die zichzelf
verteert.
De Kerk viere haar Opstandings-
feest
Want het prediken van het Paasch
feest zegt zonder eigen opstanding
niets. De wereld zal haar in dat geval
beschuldigen met de snijdende vraag:
of dat alles is wat de Kerk kan, op
Paaschfeest een preek te houden over
de Opstanding
Het Paaschfeest vieren moet der
Kerke Christi geen woord, maar een
daad zijn.
En anders misgaat ze haar roeping
in dit leven.
Is het zout smakeloos.
Is er de dood in de pot.
Is haar praten en preeken over het
Opstandingsfeest voor Gods heilig
Aangezicht een vloek over zichzelve,
maar dan ook een vloek over die we
reld van dwalenden en armen, waarvan
de Heiland zelve eenmaal sprak: Ik
word innerlijk met ontferming bewogen
over hen.
Nadruk verboden.
't Zijn eigenaardige denkbeelden, die velen,
niet-ingewijden er op nahouden inzake de ex
ploitatie van de pers.
Over 't algemeen is men wel overtuigd van
de belangrijkheid en de beteekenis welke de
pers heeft voor de samenleving en de actie op
velerlei gebied.
En ook onder onze menschen is er wel een
algemeene overtuiging van de noodzakelijkheid
van een eigen pers, een eigen krant, al zou men
er helaas versteld van staan als men wist welke
groote plaats in sommige streken het zooge
naamde neutrale dagblad in onze christelijke
gezinnen nog inneemt.
De kerk heeft ook in dit opzicht wel een dure
roeping
Toch, al wordt algemeen gewaardeerd dat we
een eigen pers hebben, de algemeene medewer
king is er niet aan evenredig.
We zien het aan het worstelen dat verschil
lende bladen van onze richting doen.
Is het eigenlijk geen aanklacht tegen ons volk
dat plaatsen als Den Haag, Gouda, Utrecht en
verschillende andere belangrijke centra nog
steeds geen eigen dagblad hebben, ja dat zelfs
de weekbladen in die plaatsen den grooten strijd
om het bestaan te voeren hebben.
Zou dat met wat goeden wil van onze men
schen niet anders kunnen,?
Indien het geld dat We nu weggooien aan
neutrale bladen en tijdschriften eens besteed
werd aan eigen pers, zou het er dan niet beter
uitzien.
Slechts met algemeene steun kan onze pers,
die niet zelf op gezond commercieele basis
staat (en dat zijn maar weinige bladen onder
ons) bestaan en zich uitbreiden.
't Is inderdaad wonderlijk welke opvattingen
er onder onze eenvoudige menschen over de
exploitatie van een krant bestaan.
'k Herrinner me wat een broeder die zelf aan
de pers werkte eens ondervonden had.
Ergens had men na veel worstelen een eigen
krant opgericht.
En deze broeder vertélde er het volgende
van
Klein begonnen, .hadden we dat persspeen-
kindeken aardig opgefokt en nu gingen op deze
vergadering stemmen op, dat we er nu maar in
eens een flink groot blad van maken moesten,
zóó dat het in elk opzicht met de liberale en
neutrale kranten uit de omgeving concurree-
ren kon.
Dat bekoorde de broederen.
Waarlijk, 't was een lust, om onder hen te
verkeeren. Ze voelden 't zoo, dat het belang
der Pers even goed in verband staat met de
komst van Gods Koninkrijk, als de belangen
van Kerk en School en Zending. Ze waren
warm voor de zaak.
Nu, ik achtte het mijn taak niet, om blusch-
water op dien gloed te gieten, maar meende
er toch de broederen op te moeten wijzen, dat
een uitbreiding zooals zij zich die voorstelden
belangrijke uitgaven zou vorderen, die hun niet
zouden meevallen.
Toen kwam mijn boer los.
'n Echte, ouderwetsche, taaie broedereen
„vasttrapper" die op 't gebied van Kerk en
School en Politiek z'n sporen verdiend had. De
openbare schoolmeester op zijn dorp noemde
hem spottend, zinspelend op zijn voornaam
„Willem de Veroveraar", omdat hij nu altijd
aan 't werven en pleiten was voor de begin
selen, die hij liefhad.
't Kromme pijpje even uit den mond lichtend,
'n rookstraal voor zich uitblazend, schudde hij
met 'n gezicht van 't valt-wat-mee z'n hoofd
en zei,,'t Papier is goedkoop
'k Stond voor een oogenblik perplex.
Was 't nu scherts of ernst
Maar ik kende den broeder wel, dat hij meen
de wat hij zei. Ik kreeg een inval
„Welnuwe weten allen wel, dat broeder
X niet onbedeeld is, wat het vette dezer aarde
aangaatals broeder X staan wil voor een mo
gelijk tekort, dan zal niemand er bezwaar tegen
hebben, dat we voortvaren", merkte ik op,
meenend, dat hij wel terugkrabbelen zou.
Maar X's gelaat bewoog zich niet.
Blanco crediet geven, dat was wat veel
gevergd.
„Maar ik heb er met plezier 'n paar tientjes
voor over en als 't noodig is, kan men ook wel
een briefje van honderd bij me halen", beloofde
hij.
De broeders keken me eens aan.
Dat was te wagen vond men
In den hoek van 't lokaal stond op een ezel
't zwarte bord en een krijtje lag er bij.
„Broeders", merkte ik op, „we zullen es re
kenen. Onder één voorwaarde, dat de cijfers
die we hier krijgen onder óns blijven de
buitenwacht heeft daar niets mee noodig."
Toen ben ik gaan cijferen.
Onze gewone, eenvoudige antirev. burgers
en boeren verstaan in den regel de rekenkunst
wel en zij konden mij behoorlijk volgen. Hoe
verder ik met mijn cijfers kwam, hoe langer en
strakker hun gezichten werden. Verwondering
verbazing, ongeloof teekende zich op hun gelaat
af. Zoo af en toe nam een, met 'n driftig ge
baar z'n potlood en begon in z'n vettig zak
boekje, met elastiek en perkamenten omslag, 't
een en ander na te rekenen, om straks met 'n
gebaar van teleurstelling het potlood neer te
gooien.
De eindcijfers verklap ik niet.
Broeder X schudde z'n grijze manen en merk
te op, dat 'n mensch toch nooit te oud is om te
leeren, maar dat hij wel excuus vroeg voor z'n
domme opmerking van daarstraks.
Er was zekere malaise.
Neen, zóó had men 't niet ingezien, men was
eenvoudig niet op de hoogte geweestMen had
gedacht wel met 'n polsstok over 't slootje te
kunnen springen en 't was een breede rivier
gebleken, waar een stevige brug over moest ge
slagen worden.
Nu, die brug is gebouwd.
Niet ineens maar langzamerhand.
Broeder X heeft er z'n lapje van honderd
voor gegeven en vele broeders en zusters heb
ben insgelijks het hunne gedaan en 't eind
kroonde het werk.
De exploitatie van een krant is een kwestie
van kapitaal.
Van véél kapitaal.
En dan moet men er het de eerste vijf, zes
jaren voor over hebben er telkens opnieuw geld
in te steken, zonder er direct iets van terug te
zien.
Eerst na jaren, en als alles goed gaat, dan
ja dan, beginnen de baten langzamerhand te
vloeien.
Als 't over kerk- of schoolbouw gaat weet
ieder wel zoo ongeveer mee te spreken, maar
als het over een eigen pers gaat heeft de leek
over 't algemeen zeer gekke denkbeelden in 't
hoofd.
Dan zegt hij't papier is toch maar goed
koop
Het is een zegen als een blad een flinken
commercieelen grondslag heeft, d.w.z. als het
kan bestaan van eigen inkomsten, van de winst
van abonnementsgelden en advertentiën. Maar
ook dan heeft een blad nog de voortdurende
zedelijken steun noodig van zijn lezers, hun be
langstelling, hun meeleven en hun liefde.
Is een blad nog jong, dan moeten allen helpen,
en kan door gemeenschappelijken arbeid iets
tot stand gebracht worden.
En dan zal men ervaren, welk een zegen
het is een eigen blad te hebben, niet aangewezen
te zijn op neutrale of linksche bladen.
Men mag dan wel eens kritiseeren en niet
alles goedkeuren, eerst het gemis leert waar-
deeren.
En als bij het gemis van een eigen christelijk
blad, dat gemis niet gevoeld wordt, schort
er iets aan ons Christendom.
Als we rustig kunnen dulden, dat dag in
dag uit, of week aan week, een niet-christelijk
blad bij ons aan huis bezorgd wordt, hebben
we ons zelf naarstiglijk te onderzoeken.
Want het lezen van onchristelijke bladen
kan ons en ons gezin tot een vloek zijn.
En ik begrijp eigenlijk niet hoe we iederen
avond zouden kunnen bidden: „en leidt ons
niet in verzoeking", indien we ons en de onzen
zóóvele malen als we een onchristelijk blad in
huis laten bezorgen, in zware verzoeking bren
gen.
De opkomst van de christelijke pers is een
zaak des gebeds geweest, een zaak van ge
loofsmoed. De geschiedenis van ons Anti-Rev.
hoofdorgaan „De Standaard" kan er van ge>
tuigen.
En daarom is het ook een aanklacht tegen
zoovele bevolkingsgroepen in de groote centra
van ons land, dat ze geen liefde, geen belang
stelling, geen steun voor hun eigen pers be-
toonen.
Moge dat nog eens veranderen.
Als er meeleven komt, zal ook in grooteren
kring beseft worden hoe moeilijk het is een
eigen christelijk blad in stand te houden, maar
dan zal ook blijken, dat met algemeene sym
pathie en belangstelling het toch heel goed kan.
UITKIJK.
ROMEINEN 5 6.
„Want Christus, als wij nog krach
teloos waren, is te Zijner tijd voor
de goddeloozen gestorven".
II.
(Slot).
De liefde van Christus is vooral
hierin geopenbaard, dat Hij gestorven
is voor de goddeloozen. „Als wij nog
krachteloos waren", zoo drukt de apos
tel het uit. Dus niet voor menschen, die
naar Hem vroegen of Hem zochten.
Hieruit leeren wij, dat wij alleen door
genade zalig worden. Onze gerechtig
heid komt niet voor het geringste deel
in aanmerking. Wij vallen er geheel
buiten. Alle roem van onzen kant is
uitgesloten. Wij waren goddeloos, los
van God, levende zonder Hem, naar
het goeddunken van ons hart. Wij za
gen niet naar Hem om, wij keerden
Hem den rug toe. Wij waren krachte
loos, onmachtig ons uit onze ellende
op te heffen. Er was in ons niets, dat
God bewoog ons in genade aan te zien.
Alles is uit Hem. Hij als de eerste heeft
ons gezocht en Zijn Zoon voor ons ge
geven. Daarom komt Hem alleen de
eer toe voor alles wat wij zijn en heb
ben.
Welk een troost ligt hierin voor een
mensch, die gevoelt den dood verdiend
en het leven verbeurd te heben. Hij kan
de gunst van God niet verwerven door
Hem genoegdoening te geven. Maar
dat behoeft ook niet. God heeft hem
liefgehad en de vrucht van Zijn liefde
is de zending en overgave van Chris
tus. Hij kan en behoeft 't niet beter
te maken bij God. God moet niet be
wogen worden tot ontferming door iets
in ons. Vóór» de grondlegging der we
reld heeft Hij gedachten des vredes ge
had over goddeloozen en in Zijn groote
barmhartigheid heeft Hij een weg ten
leven voor hen geopend in den Heere
jezus Christus. Daarom is ook de ge
nadestaat van Gods kinderen zoo vast,
want die wordt niet bepaald door wat
zij zijn, maar door Godsf eeuwig en
onveranderlijk raadsbesluit. Wat de al
machtige God besloten heeft kan door
geen schepesel noch door onze zonde
te niet gedaan worden. Er zijn oprechte
kinderen Gods, die aangevochten wor
den door de gedachte, dat zij zoo god
deloos, zoo krachteloos zijn, en daarom
hun genadestaat in twijfel trekken. Zij
meenen anders en beter te moeten zijn,
voordat zij op God durven hopen. Ter-
wijl wij tot Hem moeten komen, zooals
wij zijn, ziende op wat Christus voor
ons geleden en gedaan heeft.
Het feit van jezus' sterven is wel
waard door ons gedacht te worden,
daar het voor Zijn volk de heerlijkste
vruchten heeft afgeworpen. Hij is ge
storven voor goddeloozen. Voor, d. i.
ten behoeve van hen, omdat het was
in de plaats van hen. Het doel van Zijn
zelfovergave was hen te verlossen van
den dood en te brengen tot het leven.
Dit is de vrucht van Zijn dood, dat
Zijn volk nu van zonde en dood be
vrijd is. Zij zijn van de zonde gerecht
vaardigd en erfgenaam des eeuwigen
levens. Christus heeft hun den Geest
verworven, die de vijandschap uit hun
hart wegneemt, hen tot andere schep
selen, liefhebbers van God en Zijn ge
boden maakt. Met Christus gestorven
aan de zonde, zijn zij van haar vloek
en heerschappij ontheven. De dood
heeft over hen geen macht meer. Ook
al moeten zij nog den tijdelijken dood
sterven, dé prikkel is daaruit voor hen
weggenomen; hij is niet meer een straf,
een oordeel Gods voor hen.
Welk een heerlijke weldaad danken
allen, die gelooven, aan den dood van
Jezus. Wij zullen allen eenmaal ster
ven. Wanneer? Wij weten 't niet, maar
't kan spoedig zijn. Tusschen den dood
en ons is maar als één schrede. Voor
den onbekeerlijken mensch is het ster
ven een verschrikkelijke zaak. In zijn
dood openbaart zich dë toorn Gods
tegen de zonde. Hij is voor hem de be
zoldiging der zonde. Hoe ontzaglijk die
toorn Gods is, geeft ons het lijden en
sterven van Jezus te zien. Ja, vreeselijk
is 't voor een zondaar ,te vallen in de
handen van den levenden God. Is de
zonde begaan tegen de Allerhoogste
Majesteit, ze moet ook met de hoogste
stijaf, met den dood, den eeuwigen
dood gestraft worden. Zoo eischt 't
Gods gerechtigheid en waarheid.
Hoe zullen wij aan zulk een dood
ontkomen Door als goddeloozen tot
Christus te vluchten, die den dood
stervende, den dood overwonnen heeft.
Die door het geloof met Hem vereenigd
is, is met Hem gestorven. Hij is met
Christus gekruist, en daarmede is de
vloek, die op hem lag, weggenomen.
Voor den geloovige is het een heer-'
I
<ïl
I