Antire volufionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
o
IN HOC SIGNO YINCES
FEUILLETON
No. 3411
WOENSDAG 29 FEBRUARI 1928
42STE JAARGANG
Terug naar Huis
1
W. BOEKHOVEN A ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd» Ad ver t en tiënen verdere Administratie» franco toe te zenden aan de Uitgevers
Het eigen Ziekenbootplan
leven werd,
knecht zijn
|n huis was,
„Gij weet,
gediend en
Jdeeld heeft,
vijls wij on-
leerlingen
nu ook in
aen dienaar
Ich, dat het
|is, maar ik
a, als ik ze
hem echter
de kleeren
nt, doe dat,
om mijnent-
Haar ik mijn
Ier Kerk, op
pak. Onttrek
|>g één beker
kunnen ver-
|het vandaan
veer geven;
Amen",
tie hem zijn
|geen stuiver
het kraam-
len gift voor
rroeg hij en
beval hij eens
ilgende wijze
J lijdt gebrek,
ps, moet men
ik dagelijks
aan eenmaal
u derhalve;
niet zooveel
doe er tien
left hem dan
lijftien geven.
ïDEN.
Ird zijn Dins-
goederentrein
gedood, het
ORD.
Berlijn heeft
ander Dudolf
Han jaloersch-
illy Stolberg
nen en is nog
monteur zijn
hoten en zich
joofd gejaagd.
van een ten-
kteeken voor
betonnen dak,
|werk waren,
21 M. diep.
Hr werd door
drie arbeiders
He zijn zwaar
)AAD.
Dij Hanau, is
ye, dat voor
uis had afge-
fmgevallen en
pf daarna het
vervolgens op
men het lijk
de politie, die
in gezelschap
dezen reeds
I worden gear-
J'.ich een kogel
Igevaarlijk ge-
veel groeten
fE TRUUS.
I
1
Deze Courait veischijnt eiken WOENSDAG en 7 ATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— bfl vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z% beslaan.
AdvertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Getuigen primair
Met instemming neemt De Banier, het orgaan
der Staatkundig Geref. broederen over een ar
tikeltje uit de Nieuwe Lingebode, een Christe
lijk weekblad op de Betuwe, waarin wordt be
toogd, dat in de Christelijke politiek getuigen
primair en het succep secundair is.
Dergelijke phrases zijn goedkoop.
Men zegt er schijnbaar alles mee en men zegt
er niets mee.
't Ware te wenschen, dat men zich bij derge
lijke uitspraken eens nader verklaarde. Wat
verstaat men onder getuigen in de Christelijke
politiek en wat onder succes en ten slotte wat
verstaat men onder christelijke politiek
Als men er onder begrijpt wat het eigenlijk
beteekent, komt men met louter getuigen zon
der handelen (we zullen nu maar veronderstel
len dat dit getuigen hier bedoeld wordt, want
men kan ook door de daad getuigen) niet
klaar. Politiek beteekent staatkunde, 't is afge
leid van polis-stad, dus stadsregeering, staats-
regeering. En regeeren eischt de daad. Zoo ook
is het met onze christelijke politiek, zij eischt'
de christelijke daad en met getuigen alleen
vordert men dus geen stap.
Bedoelt men dus dat men in de Staten-Gene-
raal getuigen primair stellen moet dan is dat
geheel onjuist. Van de Staten-Generaal wordt
de daad verlangt en niet in de eerste plaats het
getuigenis.
Geheel overeenstemmig de Grondwet die in
art. 110 zegtDe Wetgevende macht wordt ge
zamenlijk door Koning en Staten-Generaal uit
geoefend.
Er is hier uitoefenen van macht. De koning
heeft zich naar luid van het Anti-Rev. beginsel
in zijn wetgevende macht beperkt door de Sta
ten-Generaal te hulp te roepen bij het maken
van de wetten.
Wanneer deze Staten-Generaal nu het maken
van die wetten, wat blijkbaar hier onder„succes"
verstaan wordt, eerst in de tweede plaats laten
komen en als hun hoofdtaak gaan beschouwen
het getuigen zonder meer, dan worden zij on
grondwettig.
Het kan zijn dat men meer gevoeld voor het
getuigen dan voor het eigenlijke werk der Sta
ten-Generaal. Maar laat men dan uit de Kamer
blijven.
Groen van Prinsterer heeft die periode mede
gemaakt in 1866 onder het kabinet Heemskerk.
Groen was toen voor Leiden in de Kamer ge
kozen, doch had nog geen zitting genomen. In
de Kamer was toen gevraagd of er homogeni
teit bestond tusschen Meijer, v. Zuijlen en
Heemskerk inzake te vele gemoedsbezwaren te
gen de Lageronderwijswet. Uit 't antwoord bleek
dat er van dit Ministerie niets te hopen viel.
Groen heeft toen het pas ontvangen man
daat weer neergelegd. Hij had alléén dan. in de
Kamer willen komen wanneer het vooruitzicht
bestond, dat het ministerie gunstige verande
ringen in de onderwijswet zou brengen.
Nu zou ook Groen hebben kunnen redeneeren:
getuigen is toch no 1 en daarom neem ik mijn
lidmaatschap maar aan. Maar dat deed hij niet.
Hij beseft te goed, dat er in de Kamer wat meer
wat anders te doen is dan louter getuigen.
Getuigen is primair, zeer zeker, maar dan
onder het volk. Laat daar ons getuigenis uit
gaan.
Maar overschrijden we den drempel der
Staten-Generaal, dan betoonen we bereidwillig
heid om actief deel te nemen aan de lands-
politiek, aan de landsregeering. Dan wordt van
ons de daad gevraagd. Dan komt de primaire
vraag naar voren: wat is het meest bereikbaar,
hoe houden we het meeste kwaad tegen en hoe
bevorderen we het meeste goed. Daar worden
de dingen betrekkelijk in waarde, zooals het
ieder in zijn dagelijksch leven gaat, leert men
beseffen dat een half ei toch altijd beter is dan
een leege dop. De Staten-Generaal is het terrein
van de compromis, daar zoekt men den groot
sten gemeenen deeler, doet men soms dingen,
die men liever niet wilde om een grooter kwaad
te voorkomen.
De Staten-Generaal is het terrein van de
actie, van de brandende actie. Daar wordt
werk geëischt, daar wordt de daad ver
langd.
't Is daar precies als in het polderland, dat
omgeven wordt door hooge zeedijken, wanneer
er doorbraak dreigt. Met praten en getuigen
komt men dan niet klaar. Er moet samenwerken
zijn om de wassende vloed te keeren, en waar
men dan hetzelfde doel beoogt, daar werkt men
ook samen, tot behoud van het land.
Beziet men zoo het gebied van de Staten-
Generaal, dan krijgt men er toch wel een an
deren kijk op.
Voortdurend dreigt daar gevaar. Niet stof
felijk allereerst, maar het veel grootere geeste
lijke gevaar. De wassende stroom van Onge
loof en Revolutie komt er telkens hooger en
tracht het gebied der wetgeving binnen te drin
gen. Daartegenover moet staan actie, de
daad, van hen, die in Revolutie en ongeloof
een gemeenschappelijken vijand zien.
In het algemeen kan het waar zijn, dat ge
tuigen primair is, in de Staten-Generaal ver
binden de leden zich door hun eed op de
Grondwet de wetgevende macht gezamenlijk
met den Koning uit te oefenen, dus met
de daad op te treden.
Wenscht men dat niet, laat men dan het
voorbeeld van Groen in 1866 volgen.
V Met blindheid geslagen.
Ds. Kersten verdedigt zijn Scheveningsche
rede in „De Banier", waar hij gezegd had:
geen Roomsche meid of knecht in uw dienst.
Hij beroept zich thans op Smytegeldt, die
hetzelfde gezegd zou hebben.
Nu is dat van Smytegeldt nog eenigszins be
grijpelijk. Hij leefde in den tijd toen geloofs
vervolging nog mogelijk was, en de overheden
in verschillende landen hun zwaard in dienst
van een bepaalden Godsdienst stelden. Wanneer
de Regenten gewild hadden, zouden zij het den
Roomschen in die dagen benauwd genoeg heb
ben kunnen maken. We bedoelen hiermede niet,
dat dit had moeten gebeuren. Wij achten ge
loofsvervolging onschriftuurlijk en verheugen er
ons in, dat ons land het land der classieke
vrijheid gebleven is,
Maar het is te begrijpen dat Smytegeldt e.a.
in die dagen met weerzin de immigratie van
Roomschen aanzagen en der Overheid den plicht
voorhielden om geen Roomschen van buiten
meer toe te laten, toe te zien, dat geen nieuwe
leerjongens of leermeiden of knechts aangeno
men werden, die „Paapsch" waren. Begrijpelijk
is deze eisch, omdat de Roomsche vervolgingen
nog versch in het geheugen lagen en ook be
grijpelijk, omdat de overheid toen nog de macht
had om Roomschen te weren.
Maar is daarmede de uitspraak, door Ds.
Kersten in Scheveningen gedaan, gewettigd
Is er sinds dien tijd nog niets veranderd
Sinds dien tijd is alles veranderd.
De Roomschen denken aan geen geloofsver
volgingen meer, en al dachten ze er aan, dan
hebben ze er de macht niet meer toe. De Over
heid kan door zeer gewijzigde omstandigheden
geen derde deel onzer bevolking meer buiten
de grenzen zetten of onderdrukken. Ook dat
is voorbij.
En wat toch wel het voornaamste is: sinds
dien tijd stond er een andere vijand van de
Kerke Christi op, een nog veel gevaarlijker
vijand dan Rome ooit geweest is. Ongeloof en
Revolutie steken den kop op en zij worden be-
heerscht door den geest van den Anti-Christ.
Wanneer deze geest straks overwinnen zal, zal
naar het woord van Groen de Protestantsche
en Roomsche geloovige beiden het schavot be
treden moeten.
Ds. Kersten ziet dien vijand niet. Hij is met
blindheid geslagen en leeft nog maar steeds
in de toestanden van twee eeuwen terug.
Maar wat het ergste is van dezen theoloog,
zijn verblinding speelt hem ook parten in gees
telijke en schriftuurlijke zaken.
Het artikel in „De Banier", dat we hier be
spreken, laat hij eindigen met de kostelijke
woorden van den Apostel: „Dit is de over
winning, die de wereld overwint, namelijk ons
geloof 1"
Inderdaad een uitnemend woord.
Maar als Ds. Kersten de beteekenis van dit
woord waarlijk doorzag, zou hij ophouden met
zijn Roomschen-vervolging, met het leunen op
het zwaard van de Overheid, omdat hij dan
begreep, dat in geestelijke zaken noch vervol
ging, noch onderdrukking, noch het zwaard
van de Overheid, noch het uitbannen van Room
sche knechten en meiden, maar alleen het
geloof de wereld overwint.
Dan zou hij redeneeren: „laten we zoo mo
gelijk een dwalend Roomsche knecht of meid
w e 1 in onzen dienst nemen, wie weet mocht
het God believen door ons geloof ook die ziel
te behouden van de dwaling haars wegs
Dat is het allertreurigste in Ds. Kersten, dat
hij als theoloog ook in geestelijke zaken met
blindheid geslagen schijnt.
De gestadige verbetering van het ziekenver-
voer van uit Flakkee, heeft haast al de jaren,
dat ik Flakkeëenaar geworden ben, mijn aan
dacht.
'k Ben altijd daarbij uitgegaan van de stelling:
Flakkee bijzonder geïsoleerd; de ziekenvervoers-
moeilijkheden groot; geen enkel vervoermiddel
uitsluitend en onder alle omstandigheden bruik
baar voor onze zieken. Daarom alle onder de
oogen te zien en dienstbaar te maken, zoo goed
als 't maar kan. Heb vroeger overlegd met
Directeur R. T. M. of een wagen in te richten
ware als ziekenwagen, om technische reden on
mogelijk. Gevraagd, of extra-boot beschikbaar
gesteld kon worden buiten den gewonen dienst.
Ja wel, voor 50 overdag en 75 's nachts
naar Hellevoetsluis. Maar bezwaar: 't kantoor
in de Rosestraat 's avonds, naar 'k meen, 10
uur gesloten en dan dus geen verbinding met
personeel te Hellevoetsluis mogelijk. Geeft men
's avonds echter van te voren bericht, dan op
die manier op betaalden tijd overtocht moge
lijk. Per tram dus ziekenvervoer slechts per
bagagewagen en dus plm. als bagage mogelijk.
R. T. M. hiervan geen verwijt; bagagewagens
nu eenmaal niet voor ziekenvervoer bestemd.
Directeur en beambten in Middelharnis overi
gens steeds zoo voorkomend en welwillend
mogelijk tegenover mij en ziekenautocommissie
geweest. Dit onzerzijds gaarne en dankbaar
erkend. Zoo indertijd de heer Hoolboom zeer
hulpvaardig bij proeven der transportcommissi'e.
Wat 't beste nog bij tram vervoer a. patiënt
liggend op brancard met veeren er onder, of
b. patiënt op brancard, hangende aan veerende
kettingen. Resultaat: lood om oud ijzer; bij a.
op- en neergaande, door de veeren echter ge
temperde beweging; bij b. slingerende beweging
en deinende brancard geen oogenblik in rust.
Persoonlijk aan a. nog de voorkeur. Dezelfde
vraag gesteld voor 2e. hangende brancard in
onze ziekenauto. De Amsterdamsche genees
kundige raadde eerste manier aan; zag in 2e
geen heil. Daarom boven brancard verbinding
met riemen, die toch altijd nog iets kunnen mee
geven.
Bevordering in 't vervoer te water. Dit in
't algemeen 't aangenaamste, behalve wanneer
't geregeld stormt, zooals deze maand. Zee
ziekte voor een gezond persoon reeds allerellen
digst. Verder bezwaar: altijd gebroken reis; eerst
per auto of wat ook naar boot; te Rotterdam
weer per ziekenauto naar ziekenhuis. Groot
voordeel van ziekenauto: vóór 't huis in- en
vóór 't ziekenhuis uitgeladen. Middelharnissche
boot slechts 1 maal per dag en dan nog op
ongeschikten tijd; veel geschikter zou de middag
zijn. In Oud-Beijerland gemakkelijker: daar 2
concurreerende stoombooten 2 a 3 maal daags
naar Rotterdam ,en merkwajardig feit: geen
dokter denkt er daar aan zieken met zoo'n
publiek vervoermiddel te doen vervoeren; alles
per auto! Aan Middelharnissche boot dus weinig
in spoedgevallen. Daarom reeds jaren geleden
naar 't kantoor van „Spido" in Rotterdam met
de vraag: of daar flinke boot steeds beschik
baar voor ons ziekenvervoer. Ja, dit kon en
zelfs voor zeer billijken prijs: 5 per uur.
Voor Flakkeesche reis (haven Middelharnis)
werd met reisduur heen en terug plm. 8 uur
gerekend, dus plm. 40; 's nachts met 25
en Zondags met 50 verhoogd. Met de Gr.
Kruis meldingsdienst ieder oogenblik te berei
ken en flinke, zeewaardige sleepbooten liggen
daar steeds onder stoom. Dat die booten naar
hier moeten komen geen bijzonder groot be
zwaar (het alles in gereedheid brengen duurt
gewoonlijk toch wel enkele uren)als men als
eerste maatregel „Spido" maar dadelijk op
roept. Een mooie regeling dus. En toch is er
zelden gebruik van gemaakt, zooals de directeur
van „Spido" me heden schreef, op een vraag
daaromtrent, die ik haar gedaan heb, als lid
van de ziekentransportcommissie der Zuid-Holl.
Vereeniging Het Groene Kruis. „Wat hiervan
de reden is", schrijft ze, „kunnen wij U niet
opgeven, daar wij dag en nacht booten en per
soneel beschikbaar hebben".
Dit alles bedenkende, rijst vanzelf de vraag;
wat voor belangrijke verbetering door een eigen
ziekenboot mogelijk, de enorme kosten hieraan
verbonden waard. Burgemeester Den Hollander
en ondergeteekende enkele jaren geleden teeke-
ning en kosten sntvangen van zoo'n boot, van
de werf Burgerhout. Naam der firma natuurlijk
borg voor solied en praktischen bouw, maar
prijs zouplm. 25000 bedragen. Verder
bood zich iemand al bereidwillig aan als ka
pitein a 30 per week. Reken dan nog de
kosten van machinist, dekknecht, olie, reparaties
enz., dan begint 't ons al een beetje duizelig
voor de oogen te worden, maar heelemaal
draaierig als we denken aan de mogelijkheid,
dat op de exploitatierekening bovendien ge
bracht zouden moeten worden de posten: rente
en aflossing van 't aanschaffingskapitaal. Die
boot zou dan natuurlijk in Middelharnis gesta-
tionneerd worden. Voor Middelharnis en Som-
melsdijk dus gemakkelijk en voor zieken daar
zou de reis naar Rotterdam wellicht een a twee
uur bekort kunnen worden, maar voor 't Westen
en Oosten van 't eiland zou 't voordeel ten
opzichte van „Spido" weinig beteekenen. Als
't evenwel de bedoeling is, zooals ik wel eens
heb hooren verluiden, om met zoo'n boot acute
of spoèdeischende ziektegevallen van daar naar
de academische ziekenhuizen te Leiden te ver
voeren, terwille van de daar goedkoopere ziekte
behandeling, dan zou dat, dunkt me, meer als
een vooruitgang voor de kas der S. B. Z. dan
voor een snelle ziekenbehandeling zijn aan te
merken. Men zou dus kunnen zeggen: Mijne
Heeren, wat U met enorme kosten zoudt willen
tot stand brengen, ligt reeds gereed en wacht
slechts op uw bevelen, n.l. om de zieken te
vervoeren en dat tegen geringe kosten. Alles
bijeen genomen, zou ik niet den moed der over
tuiging, van de noodzakelijkheid hebben, om bij
't publiek aan te kloppen voor 't verkrijgen van
zulke hooge bedragen. Heeft men deze te Mid
delharnis, Sommelsdijk en elders echter wel, dan
zou ik, geleerd door mijn campagne voor de
ziekenauto, de raad willen geven niet veel heil
te wachten van vergaderingen, maar alleen of
met enkele getrouwen shet breede sop te kiezen
om de collectereis te aanvaarden. Want anders
vrees ik, dat door de bekende veelhoofdigheid
van ons publiek, er zooveel kapiteins, die ieder
hun eigen richting willen kiezen, zullen komen,
dat 't ziekenbootplan op de platen en schor dL
der Flakkeesche wateren zal vastloopen.
Afgezien van plotseling, oogenblikkelijk
vensgevaar door zeer zware verwonding
waarbij de patiënten vaak ook in de steden
dood in 't ziekenhuis worden aangebracht,
al spoedig daar komen te overlijden, gek
de meeste van die spoedgevallen „blindedê
ontsteking" of beter appendicitis genoemd.'
hierbij denk ik aan een der fabels van De\
Fontaine, waarin onder den vorm van dierè
door
W. ESTLANDT.
6)
„Dat kan ik je niet zoo maar even vertellen
en dat begrijp je toch niet, kindje".
„Dan zal ik het iederen avond voor jou
doen, Jo".
„Goed, kindje, doe jij dat maar". Hij kuste
haar bleeke wangen.
Ze vroeg: „Weet je, Jo, waarom ik het zoo
heel verschrikkelijk vind, dat je niet meer qe-
looft a
„Waarom dan, Bouke?"
„Ach, Jo, hier op aarde heb ik je nooit
kunnen zien en nu heb ik altijd zoo gehoopt,
dat ik, als ik straks in den Hemel kom en
vader en moeder en Fokke en jij komen er
ook, dat ik dan jullie allemaal altijd kan zien,
maar als je niet meer gelooft, Jo, dan kom
je niet in den Hemel en je maakt onzen Heiland
dan zoo bedroefd".
Ze weende weer.
Jo wist niet hoe haar te troosten. Haar ge
loof, haar illusie ontnemen, wilde hij niet.
Hij omhelsde haar en bracht haar stil de
trap af naar bed. Toen sliep het kleine meisje
weldra in.
HOOFDSTUK III.
Zondagmorgen in Vlecbterwolde.
Rust ademt de stille en landelijke omgeving.
Het helder-blauwe uitspansel, gezuiverd door
het onweder, welft zich in smettelooze reinheid
over de Friesche landouwen. De zon rees al
een flink eind boven den horizon. „Ze is
vroolijk als een held om het pad te loopen".
't Gevogelte looft Zijn Schepper in jubelenden
lofzang. Het verfrischte groen van boom en
struikgewas verspreidt heerlijke geuren.
De gansche natuur in Sabbatbstemming, pre
dikend, lovend en aanbiddend.
De koster van de kerk heeft de kerkdeuren
geopend en begeeft zich naar den toren, om
al trekkend het koord, den metalen mond te
openen, die den sonoren klank van zijn ge
weldigen stem door de galmgaten voort zal
stuwen over dorp, bosch en weide, noodend
en smeekend, roepend en waarschuwend
Henkema en zijn zoon Fokke gaan naar de
kerk. De boerin en Bouke blijven thuis, wat
anders zelden gebeurt.
Jo vertoeft nog in zijn kamer, want hij weet,
zijn vader wil hem niet zien, óf hij moet ver
geving vragen.
Zijn moeder zucht onder dit alles. Ze had
gehoopt op den nieuwen morgen. Maar 't ziet
er niet naar uit, dat er eenige toenadering tus
schen vader en kind zal komen. En hoewel ze
weet tégen den wil van haar man te handelen,
gaat ze, als het geschikte oogenblik daar is,
haar kind opzoeken.
Jo, die afgewacht had tot zijn vader kerk
waarts was gegaan, wilde juist naar beneden
komen, toen zijn moeder aan zijn deur klapte.
„Mijn jongen", zegt ze, toen Jo haar had
binnengelaten, „hoe komt het nu toch zoo
verkeerd met jou, is er deze week misschien
iets gebeurd Zeg het je moeder dan".
„Ja, moeder, er is wel iets bizonders gebeurt.
M'n patroon, heeft me na een twist ontslag
gegeven, maar dat is toch niet de oorzaak dat
ik veranderd ben. Het Is feitelijk al heel lang
zoo; dat ik er niet eerder over sprak, komt
hierdoor, dat ik nooit die volle zekerheid had,
die ik nu heb".
„Maar hoe komt het toch, dat je zoo ver
anderd bent, m'n kind?"
„Ach moeder, dat kan ik u zoo precies niet
vertellen, u zoudt me toch niet begrijpen.
Wanneer ik steeds in Vlechterwolde gebleven
was, in het eenvoudige landwerk, dan zou ik
wellicht precies gebleven zijn als Fokke, maar in
Leeuwarden heb ik andere menschen, met an
dere gedachten en begrippen leeren kennen,
'k Heb geleerd, dat godsdienst voor eenvou
dige menschen misschien wel goed is, maar
voor het breede terrein van het leven past
hij niet, dan is hij een belemmering voor veel
goed en de oorzaak van veel kwaad en
elfende".
„Spreek toch niet zulke taal, kind, vraag
den Heere, of Hij je die woorden vergeeft.
Je bezondigt er je ziel mee Jo, en je bedroeft
je ouders".
,,'k Weet het, moeder, dat ik u bedroef,
maar ik kan niet andetjs. 'k Kan toch geen
godsdienst huichelen
Zijn moeder zuchtte. Ze begreep haar kind
niet, ze was te eenvoudig om de mogelijkheid
van deze verandering :te vatten. j
„Maar wat zegt Marie wel van deze treurige
verandering, kind 7"
„De verloving heeft zij verbroken, moeder".
„Ach kind toch". Ze vatte zijn hoofd tusschen
haar shanden en drukte het tegen haar zwaar
beproefd moederhart.
„Ach kind, hadden we je toch maar hier
gehouden. Jo, keer terug van je weg, je gaaf
niet anders tegemoet dan groote kommer en
elende zonder God, voor tijd en eeuwigheid
beide".
Toen opende de moederliefde haar anders
zoo zwijgzamen mond en ze sprak met haar
kind. Ontroerd hoorde Jo haar aan. Hij begreep
haar smart en in bitterheid dacht hij aan de
woorden van Mattheus 10: „Want Ik ben ge
komen om den mensch tweedrachtig te maken
tegen zijn vader".
Hij haatte het Boek, dat hij de oorzaak dacht
van deze smart, maar tegen zijp, moeder zweeg
hij er over, hij wilde haar niet meer leed doen,
dan noodig was.
Zijn moeder vroeg hem: „Is het niet mogelijk
kind, dat je straks met je vader nog eens
spreekt, hem vergeving vraagt; denkt er toch
aan hoeveel pijn dat je hem doet, hij is altijd
zoo trotsch op jou, hij houdt zoo heel veel
van jou, jongen, toe doe het maar om mijnent
wil".
Jo schudde het hoofd. „Neen, moeder, ik
mag niet en ik kan niet. 't Is het beste maar,
dat ik vader voorloopig niet onder de oogen
kom, daarom ga ik straks met de tram van
half elf terug naar Leeuwarden".
„Kind, je reist toch niet op Zondag; kind,
kind, denk er toch aan wat je doet", smeekte
zijn moeder.
„Moeder, ik kan niet blijven, er zijn ook
nog andere reden, 'k wil hier vandaan, 'k moet
hier vandaan. Spreek er niet meer over, moeder,
't Is hard 't u te moeten zeggen, maar ik hoor
hier niet mee rthuis. Niemand in Vlechterwolde
begrijpt me, zelfs Marie nietZijn oogen
werden vochtig,
„Als je eens ging spreken met mijnheer
Kerpstra, Jo Dat is een kalme en geleerde
man".
Maar Jo schudde het hoofd. Toen gaf zijn
moeder het op.
Beneden snikte ze haar leed uit en ze bad.
Bouke streelde haar hand.
„Arme moeder", zei ze zacht en ze sprak
tot haar moeder: „Geloof niet, moeder, dat
de Heere Jo alleen zal laten".
Even later kwam Jo met een valies in de
hand naar beneden.
't Was een zeer pijnlijk afscheid en hij
maakte het kort,
„Groet vader en Fokke van mij, moteler,
en zeg vader, dat ik hem liefheb, zeg S^m.
dat ik niet anders kan, moeder".
„Kind, moet je nu zoo bij je ouders vandaan
loopen en wanneer kom je terug, Jo?" Snik
kend viel vrouw Henkema op een stoel neer.
„Dat weet ik niet moeder. Dag moeder,
dag Bouke. Hij kuste hen en ging vlug weg.
Hier, op Henkema-State, in Vlechterwolde was
hij een vreemde geworden, 't Was hard, gru
welijk wreed, maar hij moest weg, voor hem
had zijn vader geen plaats meer. Hij moest
plaats ruimen voor den godsdienst
(Wordt vervolgd).
r-i