Antire volufionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. o IN HOC SIGNO YINCES FEUILLETON No. 3411 WOENSDAG 29 FEBRUARI 1928 42STE JAARGANG Terug naar Huis 1 W. BOEKHOVEN A ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd» Ad ver t en tiënen verdere Administratie» franco toe te zenden aan de Uitgevers Het eigen Ziekenbootplan leven werd, knecht zijn |n huis was, „Gij weet, gediend en Jdeeld heeft, vijls wij on- leerlingen nu ook in aen dienaar Ich, dat het |is, maar ik a, als ik ze hem echter de kleeren nt, doe dat, om mijnent- Haar ik mijn Ier Kerk, op pak. Onttrek |>g één beker kunnen ver- |het vandaan veer geven; Amen", tie hem zijn |geen stuiver het kraam- len gift voor rroeg hij en beval hij eens ilgende wijze J lijdt gebrek, ps, moet men ik dagelijks aan eenmaal u derhalve; niet zooveel doe er tien left hem dan lijftien geven. ïDEN. Ird zijn Dins- goederentrein gedood, het ORD. Berlijn heeft ander Dudolf Han jaloersch- illy Stolberg nen en is nog monteur zijn hoten en zich joofd gejaagd. van een ten- kteeken voor betonnen dak, |werk waren, 21 M. diep. Hr werd door drie arbeiders He zijn zwaar )AAD. Dij Hanau, is ye, dat voor uis had afge- fmgevallen en pf daarna het vervolgens op men het lijk de politie, die in gezelschap dezen reeds I worden gear- J'.ich een kogel Igevaarlijk ge- veel groeten fE TRUUS. I 1 Deze Courait veischijnt eiken WOENSDAG en 7 ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— bfl vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die z% beslaan. AdvertentiCn worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Getuigen primair Met instemming neemt De Banier, het orgaan der Staatkundig Geref. broederen over een ar tikeltje uit de Nieuwe Lingebode, een Christe lijk weekblad op de Betuwe, waarin wordt be toogd, dat in de Christelijke politiek getuigen primair en het succep secundair is. Dergelijke phrases zijn goedkoop. Men zegt er schijnbaar alles mee en men zegt er niets mee. 't Ware te wenschen, dat men zich bij derge lijke uitspraken eens nader verklaarde. Wat verstaat men onder getuigen in de Christelijke politiek en wat onder succes en ten slotte wat verstaat men onder christelijke politiek Als men er onder begrijpt wat het eigenlijk beteekent, komt men met louter getuigen zon der handelen (we zullen nu maar veronderstel len dat dit getuigen hier bedoeld wordt, want men kan ook door de daad getuigen) niet klaar. Politiek beteekent staatkunde, 't is afge leid van polis-stad, dus stadsregeering, staats- regeering. En regeeren eischt de daad. Zoo ook is het met onze christelijke politiek, zij eischt' de christelijke daad en met getuigen alleen vordert men dus geen stap. Bedoelt men dus dat men in de Staten-Gene- raal getuigen primair stellen moet dan is dat geheel onjuist. Van de Staten-Generaal wordt de daad verlangt en niet in de eerste plaats het getuigenis. Geheel overeenstemmig de Grondwet die in art. 110 zegtDe Wetgevende macht wordt ge zamenlijk door Koning en Staten-Generaal uit geoefend. Er is hier uitoefenen van macht. De koning heeft zich naar luid van het Anti-Rev. beginsel in zijn wetgevende macht beperkt door de Sta ten-Generaal te hulp te roepen bij het maken van de wetten. Wanneer deze Staten-Generaal nu het maken van die wetten, wat blijkbaar hier onder„succes" verstaan wordt, eerst in de tweede plaats laten komen en als hun hoofdtaak gaan beschouwen het getuigen zonder meer, dan worden zij on grondwettig. Het kan zijn dat men meer gevoeld voor het getuigen dan voor het eigenlijke werk der Sta ten-Generaal. Maar laat men dan uit de Kamer blijven. Groen van Prinsterer heeft die periode mede gemaakt in 1866 onder het kabinet Heemskerk. Groen was toen voor Leiden in de Kamer ge kozen, doch had nog geen zitting genomen. In de Kamer was toen gevraagd of er homogeni teit bestond tusschen Meijer, v. Zuijlen en Heemskerk inzake te vele gemoedsbezwaren te gen de Lageronderwijswet. Uit 't antwoord bleek dat er van dit Ministerie niets te hopen viel. Groen heeft toen het pas ontvangen man daat weer neergelegd. Hij had alléén dan. in de Kamer willen komen wanneer het vooruitzicht bestond, dat het ministerie gunstige verande ringen in de onderwijswet zou brengen. Nu zou ook Groen hebben kunnen redeneeren: getuigen is toch no 1 en daarom neem ik mijn lidmaatschap maar aan. Maar dat deed hij niet. Hij beseft te goed, dat er in de Kamer wat meer wat anders te doen is dan louter getuigen. Getuigen is primair, zeer zeker, maar dan onder het volk. Laat daar ons getuigenis uit gaan. Maar overschrijden we den drempel der Staten-Generaal, dan betoonen we bereidwillig heid om actief deel te nemen aan de lands- politiek, aan de landsregeering. Dan wordt van ons de daad gevraagd. Dan komt de primaire vraag naar voren: wat is het meest bereikbaar, hoe houden we het meeste kwaad tegen en hoe bevorderen we het meeste goed. Daar worden de dingen betrekkelijk in waarde, zooals het ieder in zijn dagelijksch leven gaat, leert men beseffen dat een half ei toch altijd beter is dan een leege dop. De Staten-Generaal is het terrein van de compromis, daar zoekt men den groot sten gemeenen deeler, doet men soms dingen, die men liever niet wilde om een grooter kwaad te voorkomen. De Staten-Generaal is het terrein van de actie, van de brandende actie. Daar wordt werk geëischt, daar wordt de daad ver langd. 't Is daar precies als in het polderland, dat omgeven wordt door hooge zeedijken, wanneer er doorbraak dreigt. Met praten en getuigen komt men dan niet klaar. Er moet samenwerken zijn om de wassende vloed te keeren, en waar men dan hetzelfde doel beoogt, daar werkt men ook samen, tot behoud van het land. Beziet men zoo het gebied van de Staten- Generaal, dan krijgt men er toch wel een an deren kijk op. Voortdurend dreigt daar gevaar. Niet stof felijk allereerst, maar het veel grootere geeste lijke gevaar. De wassende stroom van Onge loof en Revolutie komt er telkens hooger en tracht het gebied der wetgeving binnen te drin gen. Daartegenover moet staan actie, de daad, van hen, die in Revolutie en ongeloof een gemeenschappelijken vijand zien. In het algemeen kan het waar zijn, dat ge tuigen primair is, in de Staten-Generaal ver binden de leden zich door hun eed op de Grondwet de wetgevende macht gezamenlijk met den Koning uit te oefenen, dus met de daad op te treden. Wenscht men dat niet, laat men dan het voorbeeld van Groen in 1866 volgen. V Met blindheid geslagen. Ds. Kersten verdedigt zijn Scheveningsche rede in „De Banier", waar hij gezegd had: geen Roomsche meid of knecht in uw dienst. Hij beroept zich thans op Smytegeldt, die hetzelfde gezegd zou hebben. Nu is dat van Smytegeldt nog eenigszins be grijpelijk. Hij leefde in den tijd toen geloofs vervolging nog mogelijk was, en de overheden in verschillende landen hun zwaard in dienst van een bepaalden Godsdienst stelden. Wanneer de Regenten gewild hadden, zouden zij het den Roomschen in die dagen benauwd genoeg heb ben kunnen maken. We bedoelen hiermede niet, dat dit had moeten gebeuren. Wij achten ge loofsvervolging onschriftuurlijk en verheugen er ons in, dat ons land het land der classieke vrijheid gebleven is, Maar het is te begrijpen dat Smytegeldt e.a. in die dagen met weerzin de immigratie van Roomschen aanzagen en der Overheid den plicht voorhielden om geen Roomschen van buiten meer toe te laten, toe te zien, dat geen nieuwe leerjongens of leermeiden of knechts aangeno men werden, die „Paapsch" waren. Begrijpelijk is deze eisch, omdat de Roomsche vervolgingen nog versch in het geheugen lagen en ook be grijpelijk, omdat de overheid toen nog de macht had om Roomschen te weren. Maar is daarmede de uitspraak, door Ds. Kersten in Scheveningen gedaan, gewettigd Is er sinds dien tijd nog niets veranderd Sinds dien tijd is alles veranderd. De Roomschen denken aan geen geloofsver volgingen meer, en al dachten ze er aan, dan hebben ze er de macht niet meer toe. De Over heid kan door zeer gewijzigde omstandigheden geen derde deel onzer bevolking meer buiten de grenzen zetten of onderdrukken. Ook dat is voorbij. En wat toch wel het voornaamste is: sinds dien tijd stond er een andere vijand van de Kerke Christi op, een nog veel gevaarlijker vijand dan Rome ooit geweest is. Ongeloof en Revolutie steken den kop op en zij worden be- heerscht door den geest van den Anti-Christ. Wanneer deze geest straks overwinnen zal, zal naar het woord van Groen de Protestantsche en Roomsche geloovige beiden het schavot be treden moeten. Ds. Kersten ziet dien vijand niet. Hij is met blindheid geslagen en leeft nog maar steeds in de toestanden van twee eeuwen terug. Maar wat het ergste is van dezen theoloog, zijn verblinding speelt hem ook parten in gees telijke en schriftuurlijke zaken. Het artikel in „De Banier", dat we hier be spreken, laat hij eindigen met de kostelijke woorden van den Apostel: „Dit is de over winning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof 1" Inderdaad een uitnemend woord. Maar als Ds. Kersten de beteekenis van dit woord waarlijk doorzag, zou hij ophouden met zijn Roomschen-vervolging, met het leunen op het zwaard van de Overheid, omdat hij dan begreep, dat in geestelijke zaken noch vervol ging, noch onderdrukking, noch het zwaard van de Overheid, noch het uitbannen van Room sche knechten en meiden, maar alleen het geloof de wereld overwint. Dan zou hij redeneeren: „laten we zoo mo gelijk een dwalend Roomsche knecht of meid w e 1 in onzen dienst nemen, wie weet mocht het God believen door ons geloof ook die ziel te behouden van de dwaling haars wegs Dat is het allertreurigste in Ds. Kersten, dat hij als theoloog ook in geestelijke zaken met blindheid geslagen schijnt. De gestadige verbetering van het ziekenver- voer van uit Flakkee, heeft haast al de jaren, dat ik Flakkeëenaar geworden ben, mijn aan dacht. 'k Ben altijd daarbij uitgegaan van de stelling: Flakkee bijzonder geïsoleerd; de ziekenvervoers- moeilijkheden groot; geen enkel vervoermiddel uitsluitend en onder alle omstandigheden bruik baar voor onze zieken. Daarom alle onder de oogen te zien en dienstbaar te maken, zoo goed als 't maar kan. Heb vroeger overlegd met Directeur R. T. M. of een wagen in te richten ware als ziekenwagen, om technische reden on mogelijk. Gevraagd, of extra-boot beschikbaar gesteld kon worden buiten den gewonen dienst. Ja wel, voor 50 overdag en 75 's nachts naar Hellevoetsluis. Maar bezwaar: 't kantoor in de Rosestraat 's avonds, naar 'k meen, 10 uur gesloten en dan dus geen verbinding met personeel te Hellevoetsluis mogelijk. Geeft men 's avonds echter van te voren bericht, dan op die manier op betaalden tijd overtocht moge lijk. Per tram dus ziekenvervoer slechts per bagagewagen en dus plm. als bagage mogelijk. R. T. M. hiervan geen verwijt; bagagewagens nu eenmaal niet voor ziekenvervoer bestemd. Directeur en beambten in Middelharnis overi gens steeds zoo voorkomend en welwillend mogelijk tegenover mij en ziekenautocommissie geweest. Dit onzerzijds gaarne en dankbaar erkend. Zoo indertijd de heer Hoolboom zeer hulpvaardig bij proeven der transportcommissi'e. Wat 't beste nog bij tram vervoer a. patiënt liggend op brancard met veeren er onder, of b. patiënt op brancard, hangende aan veerende kettingen. Resultaat: lood om oud ijzer; bij a. op- en neergaande, door de veeren echter ge temperde beweging; bij b. slingerende beweging en deinende brancard geen oogenblik in rust. Persoonlijk aan a. nog de voorkeur. Dezelfde vraag gesteld voor 2e. hangende brancard in onze ziekenauto. De Amsterdamsche genees kundige raadde eerste manier aan; zag in 2e geen heil. Daarom boven brancard verbinding met riemen, die toch altijd nog iets kunnen mee geven. Bevordering in 't vervoer te water. Dit in 't algemeen 't aangenaamste, behalve wanneer 't geregeld stormt, zooals deze maand. Zee ziekte voor een gezond persoon reeds allerellen digst. Verder bezwaar: altijd gebroken reis; eerst per auto of wat ook naar boot; te Rotterdam weer per ziekenauto naar ziekenhuis. Groot voordeel van ziekenauto: vóór 't huis in- en vóór 't ziekenhuis uitgeladen. Middelharnissche boot slechts 1 maal per dag en dan nog op ongeschikten tijd; veel geschikter zou de middag zijn. In Oud-Beijerland gemakkelijker: daar 2 concurreerende stoombooten 2 a 3 maal daags naar Rotterdam ,en merkwajardig feit: geen dokter denkt er daar aan zieken met zoo'n publiek vervoermiddel te doen vervoeren; alles per auto! Aan Middelharnissche boot dus weinig in spoedgevallen. Daarom reeds jaren geleden naar 't kantoor van „Spido" in Rotterdam met de vraag: of daar flinke boot steeds beschik baar voor ons ziekenvervoer. Ja, dit kon en zelfs voor zeer billijken prijs: 5 per uur. Voor Flakkeesche reis (haven Middelharnis) werd met reisduur heen en terug plm. 8 uur gerekend, dus plm. 40; 's nachts met 25 en Zondags met 50 verhoogd. Met de Gr. Kruis meldingsdienst ieder oogenblik te berei ken en flinke, zeewaardige sleepbooten liggen daar steeds onder stoom. Dat die booten naar hier moeten komen geen bijzonder groot be zwaar (het alles in gereedheid brengen duurt gewoonlijk toch wel enkele uren)als men als eerste maatregel „Spido" maar dadelijk op roept. Een mooie regeling dus. En toch is er zelden gebruik van gemaakt, zooals de directeur van „Spido" me heden schreef, op een vraag daaromtrent, die ik haar gedaan heb, als lid van de ziekentransportcommissie der Zuid-Holl. Vereeniging Het Groene Kruis. „Wat hiervan de reden is", schrijft ze, „kunnen wij U niet opgeven, daar wij dag en nacht booten en per soneel beschikbaar hebben". Dit alles bedenkende, rijst vanzelf de vraag; wat voor belangrijke verbetering door een eigen ziekenboot mogelijk, de enorme kosten hieraan verbonden waard. Burgemeester Den Hollander en ondergeteekende enkele jaren geleden teeke- ning en kosten sntvangen van zoo'n boot, van de werf Burgerhout. Naam der firma natuurlijk borg voor solied en praktischen bouw, maar prijs zouplm. 25000 bedragen. Verder bood zich iemand al bereidwillig aan als ka pitein a 30 per week. Reken dan nog de kosten van machinist, dekknecht, olie, reparaties enz., dan begint 't ons al een beetje duizelig voor de oogen te worden, maar heelemaal draaierig als we denken aan de mogelijkheid, dat op de exploitatierekening bovendien ge bracht zouden moeten worden de posten: rente en aflossing van 't aanschaffingskapitaal. Die boot zou dan natuurlijk in Middelharnis gesta- tionneerd worden. Voor Middelharnis en Som- melsdijk dus gemakkelijk en voor zieken daar zou de reis naar Rotterdam wellicht een a twee uur bekort kunnen worden, maar voor 't Westen en Oosten van 't eiland zou 't voordeel ten opzichte van „Spido" weinig beteekenen. Als 't evenwel de bedoeling is, zooals ik wel eens heb hooren verluiden, om met zoo'n boot acute of spoèdeischende ziektegevallen van daar naar de academische ziekenhuizen te Leiden te ver voeren, terwille van de daar goedkoopere ziekte behandeling, dan zou dat, dunkt me, meer als een vooruitgang voor de kas der S. B. Z. dan voor een snelle ziekenbehandeling zijn aan te merken. Men zou dus kunnen zeggen: Mijne Heeren, wat U met enorme kosten zoudt willen tot stand brengen, ligt reeds gereed en wacht slechts op uw bevelen, n.l. om de zieken te vervoeren en dat tegen geringe kosten. Alles bijeen genomen, zou ik niet den moed der over tuiging, van de noodzakelijkheid hebben, om bij 't publiek aan te kloppen voor 't verkrijgen van zulke hooge bedragen. Heeft men deze te Mid delharnis, Sommelsdijk en elders echter wel, dan zou ik, geleerd door mijn campagne voor de ziekenauto, de raad willen geven niet veel heil te wachten van vergaderingen, maar alleen of met enkele getrouwen shet breede sop te kiezen om de collectereis te aanvaarden. Want anders vrees ik, dat door de bekende veelhoofdigheid van ons publiek, er zooveel kapiteins, die ieder hun eigen richting willen kiezen, zullen komen, dat 't ziekenbootplan op de platen en schor dL der Flakkeesche wateren zal vastloopen. Afgezien van plotseling, oogenblikkelijk vensgevaar door zeer zware verwonding waarbij de patiënten vaak ook in de steden dood in 't ziekenhuis worden aangebracht, al spoedig daar komen te overlijden, gek de meeste van die spoedgevallen „blindedê ontsteking" of beter appendicitis genoemd.' hierbij denk ik aan een der fabels van De\ Fontaine, waarin onder den vorm van dierè door W. ESTLANDT. 6) „Dat kan ik je niet zoo maar even vertellen en dat begrijp je toch niet, kindje". „Dan zal ik het iederen avond voor jou doen, Jo". „Goed, kindje, doe jij dat maar". Hij kuste haar bleeke wangen. Ze vroeg: „Weet je, Jo, waarom ik het zoo heel verschrikkelijk vind, dat je niet meer qe- looft a „Waarom dan, Bouke?" „Ach, Jo, hier op aarde heb ik je nooit kunnen zien en nu heb ik altijd zoo gehoopt, dat ik, als ik straks in den Hemel kom en vader en moeder en Fokke en jij komen er ook, dat ik dan jullie allemaal altijd kan zien, maar als je niet meer gelooft, Jo, dan kom je niet in den Hemel en je maakt onzen Heiland dan zoo bedroefd". Ze weende weer. Jo wist niet hoe haar te troosten. Haar ge loof, haar illusie ontnemen, wilde hij niet. Hij omhelsde haar en bracht haar stil de trap af naar bed. Toen sliep het kleine meisje weldra in. HOOFDSTUK III. Zondagmorgen in Vlecbterwolde. Rust ademt de stille en landelijke omgeving. Het helder-blauwe uitspansel, gezuiverd door het onweder, welft zich in smettelooze reinheid over de Friesche landouwen. De zon rees al een flink eind boven den horizon. „Ze is vroolijk als een held om het pad te loopen". 't Gevogelte looft Zijn Schepper in jubelenden lofzang. Het verfrischte groen van boom en struikgewas verspreidt heerlijke geuren. De gansche natuur in Sabbatbstemming, pre dikend, lovend en aanbiddend. De koster van de kerk heeft de kerkdeuren geopend en begeeft zich naar den toren, om al trekkend het koord, den metalen mond te openen, die den sonoren klank van zijn ge weldigen stem door de galmgaten voort zal stuwen over dorp, bosch en weide, noodend en smeekend, roepend en waarschuwend Henkema en zijn zoon Fokke gaan naar de kerk. De boerin en Bouke blijven thuis, wat anders zelden gebeurt. Jo vertoeft nog in zijn kamer, want hij weet, zijn vader wil hem niet zien, óf hij moet ver geving vragen. Zijn moeder zucht onder dit alles. Ze had gehoopt op den nieuwen morgen. Maar 't ziet er niet naar uit, dat er eenige toenadering tus schen vader en kind zal komen. En hoewel ze weet tégen den wil van haar man te handelen, gaat ze, als het geschikte oogenblik daar is, haar kind opzoeken. Jo, die afgewacht had tot zijn vader kerk waarts was gegaan, wilde juist naar beneden komen, toen zijn moeder aan zijn deur klapte. „Mijn jongen", zegt ze, toen Jo haar had binnengelaten, „hoe komt het nu toch zoo verkeerd met jou, is er deze week misschien iets gebeurd Zeg het je moeder dan". „Ja, moeder, er is wel iets bizonders gebeurt. M'n patroon, heeft me na een twist ontslag gegeven, maar dat is toch niet de oorzaak dat ik veranderd ben. Het Is feitelijk al heel lang zoo; dat ik er niet eerder over sprak, komt hierdoor, dat ik nooit die volle zekerheid had, die ik nu heb". „Maar hoe komt het toch, dat je zoo ver anderd bent, m'n kind?" „Ach moeder, dat kan ik u zoo precies niet vertellen, u zoudt me toch niet begrijpen. Wanneer ik steeds in Vlechterwolde gebleven was, in het eenvoudige landwerk, dan zou ik wellicht precies gebleven zijn als Fokke, maar in Leeuwarden heb ik andere menschen, met an dere gedachten en begrippen leeren kennen, 'k Heb geleerd, dat godsdienst voor eenvou dige menschen misschien wel goed is, maar voor het breede terrein van het leven past hij niet, dan is hij een belemmering voor veel goed en de oorzaak van veel kwaad en elfende". „Spreek toch niet zulke taal, kind, vraag den Heere, of Hij je die woorden vergeeft. Je bezondigt er je ziel mee Jo, en je bedroeft je ouders". ,,'k Weet het, moeder, dat ik u bedroef, maar ik kan niet andetjs. 'k Kan toch geen godsdienst huichelen Zijn moeder zuchtte. Ze begreep haar kind niet, ze was te eenvoudig om de mogelijkheid van deze verandering :te vatten. j „Maar wat zegt Marie wel van deze treurige verandering, kind 7" „De verloving heeft zij verbroken, moeder". „Ach kind toch". Ze vatte zijn hoofd tusschen haar shanden en drukte het tegen haar zwaar beproefd moederhart. „Ach kind, hadden we je toch maar hier gehouden. Jo, keer terug van je weg, je gaaf niet anders tegemoet dan groote kommer en elende zonder God, voor tijd en eeuwigheid beide". Toen opende de moederliefde haar anders zoo zwijgzamen mond en ze sprak met haar kind. Ontroerd hoorde Jo haar aan. Hij begreep haar smart en in bitterheid dacht hij aan de woorden van Mattheus 10: „Want Ik ben ge komen om den mensch tweedrachtig te maken tegen zijn vader". Hij haatte het Boek, dat hij de oorzaak dacht van deze smart, maar tegen zijp, moeder zweeg hij er over, hij wilde haar niet meer leed doen, dan noodig was. Zijn moeder vroeg hem: „Is het niet mogelijk kind, dat je straks met je vader nog eens spreekt, hem vergeving vraagt; denkt er toch aan hoeveel pijn dat je hem doet, hij is altijd zoo trotsch op jou, hij houdt zoo heel veel van jou, jongen, toe doe het maar om mijnent wil". Jo schudde het hoofd. „Neen, moeder, ik mag niet en ik kan niet. 't Is het beste maar, dat ik vader voorloopig niet onder de oogen kom, daarom ga ik straks met de tram van half elf terug naar Leeuwarden". „Kind, je reist toch niet op Zondag; kind, kind, denk er toch aan wat je doet", smeekte zijn moeder. „Moeder, ik kan niet blijven, er zijn ook nog andere reden, 'k wil hier vandaan, 'k moet hier vandaan. Spreek er niet meer over, moeder, 't Is hard 't u te moeten zeggen, maar ik hoor hier niet mee rthuis. Niemand in Vlechterwolde begrijpt me, zelfs Marie nietZijn oogen werden vochtig, „Als je eens ging spreken met mijnheer Kerpstra, Jo Dat is een kalme en geleerde man". Maar Jo schudde het hoofd. Toen gaf zijn moeder het op. Beneden snikte ze haar leed uit en ze bad. Bouke streelde haar hand. „Arme moeder", zei ze zacht en ze sprak tot haar moeder: „Geloof niet, moeder, dat de Heere Jo alleen zal laten". Even later kwam Jo met een valies in de hand naar beneden. 't Was een zeer pijnlijk afscheid en hij maakte het kort, „Groet vader en Fokke van mij, moteler, en zeg vader, dat ik hem liefheb, zeg S^m. dat ik niet anders kan, moeder". „Kind, moet je nu zoo bij je ouders vandaan loopen en wanneer kom je terug, Jo?" Snik kend viel vrouw Henkema op een stoel neer. „Dat weet ik niet moeder. Dag moeder, dag Bouke. Hij kuste hen en ging vlug weg. Hier, op Henkema-State, in Vlechterwolde was hij een vreemde geworden, 't Was hard, gru welijk wreed, maar hij moest weg, voor hem had zijn vader geen plaats meer. Hij moest plaats ruimen voor den godsdienst (Wordt vervolgd). r-i

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1