eding itors •ramt voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. uihoeve IS ets. per kalf ons h Antirevolutionair Orgaan VAN ROSSEM's in te Springfield IN HOC SIGNO VINCES weiiend Lichte Baaitabak Ifoor den Jjottdag ZATERDAG 18 FEBRUARU1928 42ste JAARGANG Op den Uitkijk. IT J i k a van de J NIEUWE oor de kwaliteit, kalk wenscht ken zijn steeds met roode ekt. 50 No. 3408 W, BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers wide-Tonge, uari a.s. des VERPACHTEN, cie een emeente OUDE- olgende ja- ige ten huize van OUDE-1 ONGK ht ter Gemeente iruari 1928. SCHOUWEN. EERSTE BLAD. RUBEN'S ZONDE. In patent verpakking Morst niet, scheurt niet Maakt geen kort o o /an wij uit ijn, ïre. het dat p «o «s 3» «X b •s ■O 9 b b b b 3 l«=i 9|| |«i 5) ca 9 9 9 91 «a 9 H 9 n 9 «a 9 «n 9 at 9 iets1 doch ioo« nieuwe INDIAN it en elec. hoorn* >EL KORTING. MET KOOPER. KTE MOTORS* iüïïi Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. 29760 burgemeester, In Debora's dagen was het met de Kerk van den ouden dag diep treurig gesteld. Lees het in Debora's overwinnings lied in Richteren V. Twintig jaren lang had het oude Bondsvolk gezucht onder de harde ty- rannie van Jabin, koning der Kanaa- nieten. Zeker, het was hun eigen zonde ge weest, dat de Heere ze onder de hand van dien heidenschen vorst verkocht had. Maar daarom was ook de wicht van dien druk des te zwaarder. In Samgar's dagen hielden de wegen op. De koninklijke wegen waren on heilig door heidensche roovers en straatschenders. Ommuurde dorpen en vlekken waren er niet meer De „dorpen hielden op", zoodat niemand onder Israël meer veilig wonen kon. Israël had geen spies of lans meer. Haar moedeloosheid en verslagenheid was zoo groot, dat ze zelfs aan geen tegen stand meer dacht. Zoo ellendig was de staat van het Bondsvolk. Tot er een vrouw opstond, een pro fetes, een moeder in Israël. De bezielende kracht van deze vrouw greep Barak aan. En op het hooren van het bazuingeschal kwamen Gods kinderen toeloopen. En de slag kwam. Het gansche heirleger van Sisera viel, dat er niet één overbleef. In de mogendheid des Heeren had het volk, dat geloofde, overwonnen op vde vijanden, die het toelegden op den ondergang van Gods Kerk. Maar zie nu Ruben's zonde. Toen het bazuingeschal opriep tot den strijd was deze stam achtergeble ven. Ruben's zonen hadden de kinderen Israëls alléén den strijd laten strijden. Ruben was niet onverschillig. Hij leefde wel mee, hij was vroom zelfs, want hij maakte zich druk met vele inbeeldingen des harten. Maar hij zocht ook vermaak tusschen de stallingen. Reeds het Israël van den ouden dag had zijn stallingen in twee rijen tegenover elkander, tusschen wel ke de boer doorging om elk stuk vee zijn voeder toe te reiken. Ruben was rijk aan vee. En terwijl de broederen den strijd op leven en dood over Gods Kerk wor stelden, bleef de vrome Ruben bij zijn vee in de stallingen. Debora verwijt het hem. Zou Ruben's zonde in onze dagen niet meer bedreven worden De Kerke Christi heeft nog dezelfds zware worsteling als de Kerk onder het Oude Verbond. Nog maken zich de Jabin's en de Sisera s hunne krijgsoversten zich op om haar uit te roeien. Nog zien hunne vrouwen uit door de vensters of ze terugkeeren, rijk met buit beladen. Want Gods Kerk op aarde is de strijdende kerk. Haar weg is een weg van bloed en tranen, van verdrukking en vernede- ring. En maak nu niet de scheiding tus schen de geestelijke worsteling van de Kerke Christi en de bange strijd van ons geloovig volksdeel op het politieke erf te groot. Zou er wel een scheiding te maken zijn Is het in den grond der zaak niet dezelfde strijd Wie, die de geschiedenis kent, zal het durven weerspreken Of zijn we de jaren onder het oude liberale regime reeds vergeten We vergeten zoo licht! Maar de tijd is toch nog niet verre achter ons, dat de kinderen van het ongeloof, de Jabin's en de Sisera's, de liberale heeren oppermachtig heersch- ten op de erve der vaderen. Niet slechts op het terrein der staat kunde, maar ook op dat der weten schap, ook op dat van de school, ook op dat van de Kerke Christi onder drukten ze alles wat zich op grond van de consciëntie en den Woorde Gods durfde verzetten. En al houden we het oog niet ge sloten voor de zonde onzer vaderen, die de moed en de geestkracht misten, om het Calvinistisch beginsel uit te dragen en zelfs de kerk opengebroken aan het ongeloof overgaven, er bleef toch altijd nog een klein kuddeke over van mannen, in wien de geest van Calvijn nog opflikkerde. Wij denken aan de Reveil-beweging, waarin toch iets leefde van wat eenmaal de helden tijd onzer historie had uitgemaakt. En hoe stelden de Jabin's en de Si sera's zich tegenover deze mannen aan. Zelfs dit laatste restje van de Kerke Christi moest worden uitgeroeid. In de steden bezetten de liberale hee ren de eergestoelten in de kerke en men zorgde wel, dat geen prediker van de orthodoxe zijde binnensloop. Maar ten plattelande stond men hier en daar nog niet zoo sterk en men zou niet rusten voor en aleer alle „dorpen op hielden" en open lagen, zoodat geen man onder Israël meer veilig wonen kon. Het kind zou hem ontnomen wor den en worden opgevoed zonder den Bijbel en het strengste exclusivisme werd op die „dompers van de nacht- school" toegepast. En in de zeventiger jaren nog was het de toeleg der sluwe liberalistische heeren om bij het hooger onderwijs er de Theologische faculteit weer in te krijgen, enkel en alleen om de kracht van het orthodoxe beginsel in den lande bij den wortel te breken. Immers, het oude Calvinistische begin sel moest er onder en voor goed De toeleg was niet slechts de minderheden maar te onderdrukken, doch hen van de geestelijke erve der vaderen te verdoen. God heeft het verhoed. De Debora's en de Barak's stonden op. En we denken aan een Groen en Kuyper, een Elout, een Mackay, een Beeck Calkoen en zooveel anderen. Ze vormen een wolk der getuigen, van wat God gedaan heeft. Maar nu Zouden de Jabin's en Sisera's niet herleefd zijn in die andere kinderen van ongeloof en Revolutie, de sociaal democraten onzer dagen Zou het ook in onzen tijd niet gaan om de hoogste goederen, de heiligste beginselen onzes volks Groen van Prinsterer heeft het ons wel anders voorspeld. En rondom ons in andere landen zien we de ontwrichting van de Chris telijke grondslagen in volksleven en ook ten onzent beoogt men het beginsel van Gods Woord terug te dringen van elk levensterrein, totdat er niet een enkele lans of spies meer onder de kinderen Israëls gevonden wordt. Het is de groote antithese, die hier werkt. Het gaat in het diepste wezen der dingen niet om slechts stoffelijke za ken, het gaat om de allesbeheerschen- de vraag: zal God, de Schepper, Sou- verein zijn over al het geschapene of de mensch En daarom kan er van een compromis, van een vergelijk, van een vrede, zij het ook slechts een gewa pende, geen sprake zijn. En laten we het ons maar duidelijk voor oogen stellen: zullen de Jabin's en Sisera's onzer dagen de erve der vaderen betreden, dan zal de verdruk king van het voorgeslacht bij deze schorpioenen-kastijding slechts geesel- slagen zijn. En let nu op Ruben's zonde in onze dagen. Ze zijn er nog, wien den strijd om het erf der vaderen niet onverschillig is, die zich geestelijk verwant gevoelen met de andere stammen Israëls Ze zijn zelfs niet het minst vrome volk onder ons. Ze tillen de geestelijke vraagstukken zwaar en ze hebben vele onderzoekingen des harten. Maar met dat al hebben ze hun stallingen te lief. Als er gekozen moet worden tusschen het bazuingeschal van de Baraks en de blatingen der kudde, kiezen ze voor het laatste. Beseffen ze niet ten volle de ernst van den toestand Voelen ze den druk der Jabin's en Sisera's nog niet Hebben ze geen oog voor den toeleg dér kinderen van het ongeloof Of m'oeten ze eerst aan den lijve ge voelen wat hun vaderen hebben door worsteld Begrijpen ze niet, dat de strijd on zer dagen op elk levensterrein in den grond der zaak geheel gelijk is aan de worsteling van de Kerk van den ouden dag Dat het ten slotte niet om ons, maar om dé Souvereiniteit des Heeren gaat, om Zijn kerke En des te erger is Ruben's zonde, omdat God in Zijn vrijmachtig welbe hagen nu anders werkt dan onder de oude bedeeling. Toen kon nog een en kele stam, een Gideon's bende een tien en honderdvoudige overmacht vellen. Maar God bindt ons aan middelen. Wij hebben zooveel meer Licht ontvangen dan zij, die leefden onder den dienst der schaduwen, dat God ons dus bindt aan middelen is billijk. Maar des te grooter is dan ook de zonde als we bij zóóveel Licht, zooveel traagheid, zooveel Ruben's zonde bedrijven. Een zonde, die gestraft wordt in zichzelve. Want in onze dagen hangt den uitslag van den strijd zeer zeker af van al of niet mee optrekken van Ruben. O, Ruben, wanneer Barak, bezield door Debora's profetischen geest, de bazuin aan den mond zet, en het geluid ook tot U doordringt, kom dan, houd U niet op met vele onderzoekingen des harten, laat het geblaat uwer kudde U niet weerhouden, maar gord U aan tot den strijd. Want die strijd is Godes Nadruk verboden. Er zat eens een zware wagen ergens in de modder, en die moest er uitgehaald worden. Een flinke groep mannen, stevige kerels, stond er om heen en praatte over het geval onderling. Eindelijk trad er een naar voren en waagde een poging om den wagen op den verharden weg te krijgen. Er was geen verwikken of bewegen aan. Toen kwam een tweede naar voren. Hij behaalde hetzelfde resultaat, de wagen zat en bleef in de moddermassa steken, tot de dompen der wielen toe. Toen de tweede het had opgegeven, kwam de derde, maar ook zijn uiterste krachtsinspan ning bleef onbeloond. Zoo ging het met alle mannen. Er was geen verhelpen aan. En toch moest de wagen er uit. Op verschillende manieren werd het gepro beerd. Wanneer weer één begon te zwoegen, schud den de anderen het hoofd en vonden, dat hij het niet goed aanpakte. Ieders werk werd beoordeeld en veroordeeld, maar het slot wap, dat niemand de zaak ver hielp. Toen kreeg plotseling één uit het groepje een helder oogenblik; hij stelde voor dat ze allen gezamenlijk eens hun krachten zouden in spannen. Zoo gezegd, zoo gedaan. De een pakte een wiel, de ander duwde achteraan, een derde trok aan den voorkant enz. Op eens stond de wagen op den verharden grond. In een oogenblik tijd, ze waren allen verbluft van het resultaat. Wat één onmogelijk kon, was voor allen gezamenlijk het werk van het oogenblik. 't Is een heel eenvoudig verhaaltje, dat ik vertel. Eigenlijk een wel wat onnoozel verhaaltje, zeggen m'n lezers schouderophalend, en een wat spotlustige merkt misschien schamper op: dat groepje mannen was zeker zelf pas uit de klei getrokken Inderdaad doet het vertelseltje wat onnoozel aan. Maar niettemin valt het duizendmaal voor. Ik geef toe, in anderen vorm, maar toch in wezen op precies dezelfde manier. Er zijn er helaas maar al te veel onder ons Nederlandsche volkje, die terecht den naam dragen een „Einspanner" te zijn. Een „Einspanner noemen de Duitschers een paard, dat niet met een ander paard in één span wil trekken. Welnu, die zijn er ook onder ons volk. Zet ze alleen voor een wagentje, en ze loopen tegen de beste op, maar zet er een naast en het is afgeloopen, ze willen in 't geheel niet, of ze willen steeds den verkeerden kant op. Ieder onzer kent die typen wel. Ge vindt ze overal, op alle vergaderingen, en in eiken kring. En er is niets mee te bereiken. Ze kennen maar één weg, één middel, één doel en dat is de hunne. Dat „Einspanner" willen wezen is een vloek in ons volksleven. Het is een verderfelijk individualisme, vrucht van de zonde, in strijd met den wil van onzen Hemelschen Vader, die wil, dat de eenheid in het gevallen» menschelijk geslacht in beginsel hersteld wordt. Nu is het wel opmerkelijk, dat die eigen willigheid, die koppigheid en eigenwijsheid, zou ik haast zeggen, voornamelijk voorkomt onder ons Gereformeerde volk. De Roomschen hebben daarvan zoo geen last, en al kraakt het wel eens in de S.D.A.P., ook daar bewaart men ten slotte toch een eenheid en zet men de .schouders als één man onder het werk. Maar bij ons is dat wat lastiger. 'k Hoorde dezer dagen iemand de opmerking maken, dat dit zijn oorzaak vindt in onze Calvinistische levensbeschouwing. Het Calvinisme kan van iemand een „Ein spanner" maken. Ongetwijfeld zit er in deze opmerking een waarheid. De Gereformeerde leer plaatst den mensch rechtstreeks voor zijn God en Schepper, duldt geen tusschenkomst van eenig mensch of kerk instituut. Het bekende woord van Bismarck„Wir fürchten Gott, sonst nichts auf der Welt", wij vreezen God en anders niemand op de wereld, past wel bijzonder in het kader van ons Ge reformeerde leven. De Calvinist kent geen slaafschheid, maar gevoelt zich vrij en frank tegenover den mede- mensch, van wien hij weet. dat zijn „adem in zijn neusgaten is". Hij weet, dat door de genade van Hem, Die is, en Die was en Die komen zal en door de Overste der koningen der aarde, wij gemaakt zijn tot koningen en priesters Gode. De Calvinistische levensbe schouwing maakt ons vrij en los van den mensch, dat is het heerlijke in deze beschou wing. Zóóver brengt geen enkel anderen vorm van religie het. Klein voor God, groot voor de menschen, zóó voelt de Calvinist het. Maar dat nu juist heeft een gevaarlijke kant. Niet wanneer we in het juiste evenwicht staan. Maar hoe weinig komt dat voor 1 De gevaarlijke kant is nu, dat we zóó aan leg krijgen Einspanner te worden, eigenwijze, koppige, in het allerslechtste geval hooggevoe- lende wezens. De weelde van het Calvinisme is ons dan te groot, onze beenen zijn te zwak haar te dragen. En dan lijdt er de gemeenschap der heiligen door. Zoo wordt het een individualistische troep, als in den tijd der Richteren: ieder doet wat goed is in eigen oogen 1 En zoo wordt ook hier het bederf van het edelste het slechtste. Endaaronder lijdt dan Gods Koninkrijk. Gods volk valt dan uiteen, en er is geen gemeenschap in optreden, in bidden, werken en worstelen. De kracht is gebroken. Dikwerf sluipen nijd, afgunst en haat als duiveltjes naar binnen. Zoo zien we het helaas wel eens in ons kerkelijk leven, ook wel eens een enkele keer in ons schoolleven, zóó helaas thans ook wel eens in ons politieke leven. En dan bedoel ik het politieke leven op z'n breedst genomen. Dan bedoel ik het politieke leven van alle Christenen, die vast houden aan de oude be proefde Gereformeerde belijdenis. Dan neem ik daar ook nog velen uit andere partijtjes, die toch eigenlijk uit ééne belijdenis leven, bij. Want het moet toch steeds voor ons besef levendig zijn, dat alle verdeeldheid onder broe deren een vreeselijke zonde is. God duldt niet den Einspanner in Zijn Koninkrijk. Het: „ik geloof de gemeenschap der heili gen" is maar niet een phrase zonder meer, maar één der geloofsartikelen uit de Apostoli sche belijdenis, waarop de Kerke Christi is gefundeerd. Wanneer God zijn oordeelen zendt, breekt hij den stok liefelijkheid en den stok samen binding, en dan komt Hij met Zijn vloek. En waar de verdeeldheid heerscht, komt Hij nooit met Zijn zegen. Er is geen enkel voor beeld uit Gods Woord aan te halen, waar God de tweedrachtige schare zegent, slechts dan komt Hij, wanneer allen eendrachtelijk bijeen zijn. Wie dan ook meent het werk van broederen te moeten afkeuren ,te moeten bestraffen, te moeten tegenwerken, te moeten afbreken, zie wel toe. Hij bedenke zich honderdmaal voor hij er toe over gaat en bedenke zich duizend maal over de wijze waarop hij dat doen zal. De Einspanner is een zondig mensch, hij bedrijft kwaad tegenover den broederen, tegen over God, maar ook: hij bereikt niets. Hij bereikt niets. Hij kan afbreken. De wagen dieper in 't moeras helpen. De zaak verknoeien. Maar winnen doet hij niets. „Ik waag het met mijn God alleen", is een goed woord, er spreekt geloof uit, het is een Davidisch woord, maar het is slechts toepasse lijk op ons persoonlijk zieleleven. Het geldt niet voor ons gemeenschappelijk werk, voor onzen kerkelijken strijd, voor onze staatkundige worsteling. In die worsteling moet de gemeenschap der heiligen uitkomen. Lees het maar na in den schoonen strijd- psalm 89. UITKIJK. JESAJA 45 t 7. „Ik formeer het licht, en schep de duisternis, Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik de Heere, doe al deze dingen. I. De profeet ziet het volk in balling schap. Zwaar wordt het gedrukt door de straffende hand des Heeren. Maar God heeft toch Zijn volk niet verlaten, en Zijn verbond niet te niet gedaan. Hij vergeet niet Zijn belofte aan Abra ham, Izak en Jacob. In Cyrius beschikt Hij Zijn volk een redder, die Babel zal innemen, de Joden verlossen en hun vrijheid geven naar hun land terug te keeren. Deze koning is door den Heere bestemd en verwekt, om het uitverko ren volk van den ondergang te redden.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1