OÏIOERI IJIZMD Antire volut Orgaan nog niet ui - mm voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. 1 m I IN HOC SIGNO VINCES minting Ooiigensplaai-Biatiani. Noi 3403 WOENSDAG 1 FEBRUARI 1928 42STE JAARGANG e Winter aal 16-18, SCHIEDAM ERNARD Orgel en He ffllBKSLflilO T UW ileenbank i dagavond van 6—8 uur -WEISS" DRECHT 0°|o mpleet appa- f 68.50 e. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Ad ver t entiënen verdere Administratie, franco toe ie eenden aan de Uitgevers 18-1 <1 Hoe men de Kiezers voorlicht. Land» en Tuinbouw. ÜH e SE ste nz ;ent gelden aan leden Ct. 's-jaars. Ze neemt ;en 3,84 pCt. 's-jaars, -leden. Voorschotten elijks aangevraagd en der leden van het igenheid tot inbreng- ng van gelden eiken ien kassier D. JOPPE CZ. K. 29569 et behandelen WASCH Is en Strljkinrichting DR KORTEN TIJD NG OP ALLE S VERFPRIJZEN 3 ZENDING. AGENTEN ggende gemeenten. ge jaren weder puik SF. No. 1. 29560 1MEN dezen Winter i Gedep. merk Vracht» earn »KRIAlPEN«i e resultaten, gratis brochures over welke U op aanvraag toegezonden. :den opdat U verzekert gelegenheid te kunnen ij de officieele weder» joeree en Overflakkee, d. WENDE - Teerproducten MMEL3DIJK. leren worden franco tation gezonden. estel gaplaatst f120,- bekend gemaakt dat en omstreken al veel telers voorzie van JCHTSCHE UIEN, KROPSLA, KOOL, Vraag eens prij8t ZWIJNDRECHT Deze Courait veischjjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— b| vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zQ beslaan. Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Door »Het Volk* In *t gelijk gesteld. Wij wezen op het verwantschap tusschen liberalisme en socialisme, en hoe beiden gees teskinderen zijn van de Fransche Revolutie van 1789. Door een socialistisch propagandist werd dit, naar men ons mededeelde, in een redevoering, welke hij hier hield, betwist. Volgens hem waren wel de liberalen, maar niet de socialisten af stammelingen van de Fransche Revolutie. Wij zijn daarop in een latere driestar terug gekomen en hebben de historie laten spreken. Maar thans krijgen we van onverdachte zijde hulp Niets minder dan het hoofdorgaan der S.D.A.P. zelve, „Het Volk" komt zich aan onze zijde stellen. In een hoofdartikel wijdt dit blad een be schouwing aan den lOOsten geboortedag van den Leidschen professor in het Staatsrecht Buys. Dit artikel begint met de volgende merk waardige woorden „In Troelstra's Gedenkschriften wordt er gens gezegd, dat wij, sociaal-democraten, toch eigenlijk in wezen van de liberalen afstammen. Uit het verband, waarin deze zin voorkomt, blijkt, dat Troelstra hier vooral denkt aan vraagstukken van staatsrech te 1 ij k e n (wij spatieeren. Red.), aard. De verwantschap is hier inderdaad niet te looche nen. Troelstra zelf herinnert aan zijn Gro- ningsche leermeesters Cort v. d. Linden en Telligen". Wat zegt onze socialistische propagandist van dit toch wel onverdacht getuigenis Niet slechts zijn eigen hoofdorgaan, maar ook zijn groote partijleider, Troelstra, bevestigt volkomen, wat wij beweerd hebben. En wie kan 't beter weten dan de socialis tische grootmeester zelve, van welken oorsprong zijn beginselen zijn Melkveckoop op Zondag. Door een Staatk. Geref. raadslid van Oude Tonge werd dezer dagen een poging gedaan in zijn gemeente het venten van melk op Zon dag te verbieden. Een poging, die wij van harte toejuichen en zeer terecht door de twee Anti-Rev. raadsleden gesteund werd. Van de linkerzijde werd in den Raad de vraag gesteld, of de Raad bevoegd is het be zorgen van melk op Zondag te verbieden. Zooals het voorstel van het raadslid, dat het initiatief nam, oorspronkelijk luidde, mist de Raad zeer zeker die bevoegdheid. Door hem werd n.l. voorgesteld de Zondags wet met een bepaling betreffende het verbieden van melkventen uit te breiden. Dit nu wordt door de Gemeentewet den Raad uitdrukkelijk verboden. Art. 150 van de Gemeentewet zegt: „de plaatselijke verordeningen, waaronder alle voor schriften en beschikkingen van den Raad en van B. en W. worden verstaan, treden niet m hetgeen van algemeen rijks- of provinciaal belang is". Wanneer een zekere materie door den wet gever des Rijks geregeld is, wordt dit geacht van algemeen Rijksbelang te zijn. De Raad mist dan de competentie op dit terrein regelend op te treden. De zaak, waarover het hier gaat, is geregeld 'n de Zondagswet. Art. 2 der Zondagswet ver biedt des Zondags koopwaren op straat te ver knopen, met uitzondering van „geringe eetwa ren En onder „geringe eetwaren" in den zin van dit artikel is, volgens een arrest van den Hoogen Raad van 28 Mei 1923, melk niet be grepen. De Zondagswet verbiedt dus melkver- koop op Zondag. Art. 150 der gemeentewet verbiedt dienten gevolge een gemeentelijk verbod te maken van melkverkoop op Zondag, omdat dit een her- kaling zou zijn van art. 2 der Zondagswet. Nu bezit de Raad echter wel de z.g. „aan vullingsbevoegdheid". Verschillende wetten b.v. regelen zelf hoever die aanvullingsbevoegd heid mag gaan. De trekhondenwet b.v. geeft den considerans opzettelijk aan dat die wet kient tot bescherming van den trekhond, ten einde te doen uitkomen de bevoegdhed van de agere corporatiep om met betrekking tot den trekhond verordeningen in het leven te roepen in het belang van de veiligheid van het ver keer. Aan art. 3 van de keurenwet ligt deze motief- of oogmerktheorie eveneens ten grondslag. Daar toch staat„de verordeningen mogen geen be palingen inhouden omtrent punten, waarom trent bij een wet is voorzien". Zoo staat het ook met de Zondagswet. De Raad mag hier aanvullend optreden. Een arrest van den H. R. van 24 Juni 1948 gaat hierbij zelfs zoover, dat werd goedge keurd een verordening waarbij winkels en kap persalons verboden werd op Zondag open te zijn, ofschoon toch de Zondagswet het verkoo- pen van geringen eetwaren op dien dag bij uit zondering toestaat. Maar, zegt de H. R., aan deze uitzondering, die de wetgever niet in strijd acht met een goede Zondagsviering, ontleent de winkelier niet het recht om op dien dag zijn winkel open te houden en is de Raad bevoegd hem dat te verbieden, alp hij het in het openjbaar belang noodig oordeelt, dat de winkelier en zijn be dienden op dien dag voor hun gezondheid de noodige rust genieten. De Raad van Oude Tonge heeft derhalve volle bevoegdheid om art. 2 der Zondagswet aan te vullen met een bepaling in zijn veror dening, waarbij het bezorgen van of venten met melk op Zondag verboden wordt. Het bezwaar van den burgemeester dat be zorgen van melk niet te verbieden zou zijn is dus niet gegrond. Verschillende gemeenten namen gedurende den laatsten tijd dergelijke bepalingen in hun verordeningen op. In het weekblad van Gemeentebelangen van 6 Juni 1924 b.v. vindt men vermeld, dat de Min. van Arbeid weigerde om te vernietigen de verordening van Arnhem, waarbij het be zorgen van melk op Zondag verboden werd. De vraag of het wenschelijk is dat het bezorgen van melk op Zondag verboden wordt, hebben we reeds bevestigend beantwoord. Wij zijn het niet eens met het Staatk. Geref. raadslid als hij zegt dat het de taak der Over heid is voor de Zondags heiliging zorg te dragen, dit behoort tot de sfeer van de kerk. Maar wel eischt het Anti-Rev. beginsel dat de Overheid zorg draagt voor handhaving van de Zondagsrust. Door 't vrijlaten van melkbezorgen wordt een categorie van menschen min of meer gedwon gen op Zondag werk te verrichten en wordt vaak de gelegenheid ontnomen hun godsdien stige verplichtingen te vervullen. Uit dit oogpunt allereerst moet deze kwestie worden bezien. En niet moet alleen den doorslag geven het motief dat in den Raad van Oude Tonge herhaaldelijk opgeld deed, dat anderen aanstoot namen aan de melk- bezorging op Zondag. Dit standpunt lijkt ons eenigszins koud-pharizeïstisch. Overigens verdient ook vermelding dat het Anti-Rev. beginsel in deze kwestie geen doctri nair standpunt inneemt. Wij zijn geen Sab- bathariërs die alle arbeid verbieden. De Sab bath is er om den mensch en niet omgekeerd, heeft Christus ons geleerd. In 1 i c h t- en water bedrijven moet en mag derhalve 's Zondags ge werkt worden. En bij een kwestie als hier be handeld wordt, moet rekening gehouden worden met de volksgezondheid. Gedurende het warme jaargetijde ontbreekt vaak versche melk voor zuigelingen, zieken en zwakken. Een kwaad dat nog erger wordt wanneer de boeren en veekoopers gedurende de vorige dagen melk opzamelen om 's Zater dags voldoende voor twee dagen te hebben. Daarom werd reeds vroeger de goede ge dragslijn bepleit gedurende de wintermaanden melkbezorging den geheelen Zondag te ver bieden, maar in den zomer het verbod te be perken, tenzij het mogelijk is dat menschen die noodzakelijk versche melk moeten hebben deze ergens kunnen afhalen. Ook zou door B. en W. dispensatie- bevoegdheid verleend kunnen wor den voor bijzondere gevallen. Allerlei argumenten door tegenstanders van dit voorstel in den Raad van Oude Tonge ko men hiermede te vervallen. Af fff*' iim.£m mi i r' I "--""-Tïp Ik heb eens een prediker gehoord, die over een betamelijke mate van welbespraaktheid be schikte en zich ten gevolge daarvan in zijn preeken en redevoeringen wel eens "liet gaan". Hij behandelde een reeks stellingen, waarmede de ongeloovige wetenschap het Schriftgeloof ondermijnt, en knoopte daaraan vast een aantal vragen, welke aan het ongeloof zijn te stellen en vaak gesteld zijn. En om de verlegenheid van dat ongeloof scherp te teekenen, voegde deze prediker achter elke vraag zijn antwoord: „En dan zeggen ze maar wat"tot tien a twaalfmaal toe: „En dan zeggen ze maar wat 't Was nu niet juist een elegante periscoop in de leerrede, maar a d r e m was zij wel. Dit geval komt mij in den laatsten tijd her haaldelijk in de herinnering terug, als ik in de polemiek van S. G. en H. G. S. en C. H. zijde tegen den A. R. P. gevoerd, telkens de be wering lees, dat wij A. R. en „Neo-Calvinis- tisch" zijn, het Neo-Calvinisme aanhangen of als richtlijn voor ons staatkundig beleid aan nemen. Blijkbaar wordt dat door onze opponenten als iets verschrikkelijks aangezien. Men weet echter, dat Dr. Kuyper, van wien de term Neo-Calvinisme afkomstig is, daarin niets ver schrikkelijks, integendeel juist iets voortreffe lijks zag. Daarom komt mij dan telkens de uitroep in de gedachten: „ze zeggen maar wat Kort geleden was het een zekere „Berkelman" (schuilnaam) die in het Chr. Hist, weekblad „Koningin en Vaderland" weer met deze be schuldiging voor den dag kwam. Hij schreef: „In onzen tijd komt bij meer dan een politiek vraagstuk het reformatie-beginsel in het ge ding en dus ook het Christelijk Historisch be ginsel. En, hoe pijnlijk het ook is, hier staan we principieel tegenover de R. K. en A. R. Deze laatste toch hebben de wissel omgelegd op Neo-Calvinistisch spoor". Ik dacht, dit lezend.' „Hij zegt maar wat 1" Nu zouden wij „Berkelman" en zijn vrienden het genot kunnen laten, dergelijke vaagheden te zeggen, indien niet de veelvuldige herhaling van deze bewering verwarring begon te stich ten. Niet lang geleden beleefden wij het, dat in een vergaderng van A. R. voormannen door een predikant nog wel evenzoo de bewering werd geuit, dat in zekere kringen het „Neo- Calvinisme" der A. R. P, een der bezwaren is om aan deze partij steun te verleenen. Met het oog daarop schijnt het tijd te worden dat wij deze practijk van het „maar-wat-zeg gen" gaan achterhalen en trachten er haring of kuit van te krijgen. „Berkelman" biedt daartooe de gelegenheid aan. Zou ik hem daarom vriendelijk mogen vragen, zijn bewering nader te omschrijven De volgende vragen zouden misschien daartoe als leiddraad kunnen dienen le. Wat is te verstaan onder „Neo-Calvi nisme" in de staatkunde 2e, Welk bezwaar hebben de Chr. Hist, tegen het voeren van een Neo-Calvinistische politiek 3e. Welke zijn de beginselen der Chr. Hist. Unie, waarmede zij tegenover het „Neo-Cal vinisme" der A. R. P. steling neemt? Ik zie met belangstelling de eerstvolgende nummers van „Koningin en Vaderland" tege moet en beloof mijn lezers getrouw verslag te zullen doen van „Berkelman"s antwoorden of betoog. R. A. d. O. Wij laten hier het antwoord, dat de heer VAN BOEIJEN, lid van Ged. Staten van Zuid-Holland, den heer Ter Laan gaf, naar aanleiding van diens poging om de verbinding tusschen Flakkee en Willemstad, in plaats met Dinteloord tot stand te brengen Mijnheer de Voorzitter De heer Ter Laan heeft als gevolg op zijn beschouwingen, die betrekking hebben op de zoo juist genoemde veerdiensten, enkele opmerkingen gemaakt over de verbinding Flakkee—Noord-Brabant, en heeft betoogd dat het noodig is, dat vanaf Ooltgensplaat een veerverbinding tot stand ge bracht wordt naar Willemstad, oiji op die manier het verkeer naar het Noorden te leiden. De plannen, die bestaan om een veerverbinding tot stand te brengen tusschen Ooltgensplaat en Dintelsas, kunnen zijn goedkeuring niet weg dragen. Op grond van hetgeen reeds in een ander verband is gebleken, kunnen Gedepu teerde Staten dit inzicht van den heer Ter Laan tot hun spijt niet deelen. Zij wijzen op drie dingen. In de eerste plaafs ontkennen Gedeputeerde Staten, dat er, naast de gelegen heid, die op het oogenblik reeds bestaat, be hoefte aan goederenvervoer naar het Noorden is. Door de Flakkee'ers wordt algemeen erkend dat, wat men ook van het veer Hellevoetsluis Middelharnis moge zeggen, dit voor het goe derenvervoer naar het Noorden alleszins ge schikt en voldoende is. Voor dat doel is der halve geen verbinding OoltgensplaatWillem stad- noodig. In de tweede plaatsFlakkee zoekt geen nieuwen uitweg naar het Noorden, maar naar Midden- en West-Brabant en naar België. Wanneer de heer Ter Laan de des kundigen van Flakkee raadpleegt, zal hij be merken, dat men het als een behoefte gevoeld, dat er een betere verbinding komt met Brabant en België. Dat verkeer over Willemstad leiden is eenvoudig dwaasheid. Wanneer men de pro vinciale wegenkaart van Noord-Brabant na gaat, ziet men, dat Dintelsas zeer zeker gunsti ger komt te liggen ten aanzien van de pro vinciale wegen dan Willemstad. En in de derde plaats, mijnheer de Voor zitter, men voelt natuurlijk op Flakkee, dat de verbinding OoltgensplaatWillemstad heel wat riskanter en moeilijker is dan die van Oolt gensplaatDintelsas. De vaartijd Ooltgens- plaat—Willemstad bedraagt zeker 40 minuten, die van OoltgensplaatDintelsas hoogstens 25 minuten, en het is duidelijk, dat die kortere weg verre te verkiezen is boven den langeren weg, die bovendien over niet geheel ongevaar lijk vaarwater gaat. Ten slotte nog dit, mijnheer de Voorzitter Het is een groote fout van den heer Ter Laan, om de verbinding Ooltgensplaat—Willemstad te verlangen. Op het oogenblik breekt zich het verkeer van Flakkee baan naar Dintelsas. Het zijn de Flakkee'ers zeiven, die hun belangen zien en ook die richting zien, waarin die be langen gaan; zij toonen hun weg te kunnen kiezen, en zij zijn veel beter tot die keuze in staat dan wij in de Staten. Ik geloof heel graag, en daarvan is mij ook gebleken, dat het in het belang van Willemstad zou zijn, om de gevraagde verbinding te krijgen,, maar daar mede heeft Zuid-Holland zich niet te bemoeien. Het gaat hier om de vraag, wat in het belang van Flakkee is, en het unaniem oordeel op Flakkee is niet de weg van den heer Ter Laan, maar de weg, dien zij zelf hebben gekozen en waarvoor zij getoond hebben goed opgezette plannen te hebben. De heer Ter Laan gevoelde blijkbaar, dat hij mis geweest was, het antwoord is hij den heer Van Boeijen althans schuldig gebleven. DE REDE VAN DEN HEER WARNAER. Hier volgt woordelijk wat onze Flakkeesche afgevaardigde, de heer WARNAER te Dirks- land, in het belang van ons gewest bij de al- gemeene beschouwingen in de Staten gesproken heeft Mijnheer de Voorzitter Ik ben van een andere meening als de heer Ter Laan. Ik kan het dezen afgevaardigde niet euvel duiden, ge zien het politieke debat en de mentaliteit, waarin hij spreekt, dat hij tot Gedeputeerde Staten niet zulke goede woorden kan richten. Ik maak daarop een gelukkige uitzondering. Ik ben in 1906 lid geworden en heb eens gememoreerd wat Ged. Staten in den sindsdien verloopen tijd voor de Provincie hebben gedaan en dan stemt het mij dankbaar hetgeen er geschied is. De waterwegen van Zuid-Holland zijn van dien aard, dat zij een vergelijking met die van de andere provincies heel goed kunnen doorstaan. Als de omlegging van het Rijn- en Schiekanaal bij Leiden en de vervanging van vaste door beweegbare bruggen. Verder de verbetering van de wegen te Gouda in de richting van Amster dam, het Aarkanaal en de wegen daarlangs: ik noem de verbetering van de Gouwekade en de vervroegde verbetering daarvan in verband met de werkverruiming en - verschaffing; last not least de verbetering van den Barendrecht- pchen weg. Dat de wegen zich niet dadelijk konden aanpassen aan het belangrijk gewijzigde motorverkeer, kan Gedeputeerde Staten niet euvel worden geduid; dezen hebben steeds ge tracht te doen wat mogelijk was voor de Pro vincie en zij geven ook weer de bewijzen van hetgeen zij nog willen doen. Ik moet een weinig in bijzonderheden afdalen en dan wil ik con- stateeren, dat ik dankbaar aanneem hetgeen in de afdeelingen gezegd is over Goeree en Over flakkee. Sedert 1906 heb ik daarvoor alleen gestaan, omdat ik daar bekend ben, maar de gelukkige zijde van de politiek is, dat de heeren bij verkiezingen ook hun kiezers gaan opzoeken en zoo ook indirect het belang van de eilanden dienen. Gedeputeerde Staten gaan ook zelf in die richting: de heer van Boeijen is er een paar keer geweest en de heer Heukels brandt van verlangen om de eilanden te gaan zien. Ik wacht af, wat in October in die zitting zal blijken, dat Gedeputeerde Staten van plan zijn te doen ten opzichte van het wegenverkeer. Maar wel zou ik de aandacht willen vestigen op de wenschelijkheid, dat er een ruimere boot komt van het overzetveer Middelharnis—Hel levoetsluis, die de auto's kan vervoeren zonder er schade aan toe te brengen. De tegenwoordige boot kan zulks niet doen. Wij hopen dat U, mijnheer de Voorzitter, ook nog eens op het eilahd zult komen, al mogen wij niet vergen, dat U in de bietencampagne komt. Als de ver keersmogelijkheid gunstiger is geworden, trekken de Flakkeeërs misschien wel de stoute schoenen aan om onze Koningen te vragen: „Kom, Maje steit ons eiland eens zien, het is er zoo mooi". In de afdeelingen is geklaagd over de tarieven van de R.T.M. Ik onderschrijf dat ten volle, want die tarieven zijn buitensporig hoog. Maar wat kunnen Ged. Staten daaraan doen Ged. Staten hebben hun goeden wil getoond waar zij de klachten bij den Minister van Water staat wilden overbrengen. Maar ik zou hen willen verzoeken, dat niet te doen. Er bestaat n.l. een contract tusschen het Rijk en de R.T.M. en Ged. Staten hebben daarover geen enkele zeggenschap. Het toenmalig College van Ged. Staten heeft zich in 1900, met de beste bedoe lingen, uit de handen laten nemen de eenige zeggenschap, welke zij hadden. In deze om standigheden moeten wij Gedeputeerde Staten toch te goed achten om naar het Rijk te gaan voor iets, dat toch niet bereikbaar is. Ik heb hier het contract, volgens hetwelk de Minister van Waterstaat de maximum-tarieven vaststelt. Wij hebben bij de interpellatie-De Zeeuw ge zien, dat met dergelijke klachten niets wordt bereikt. Wij hebben een prachtig dossier van de commissie en zij kan deze klachten er aan toevoegen, maar het geeft niets. Het eenige wat zou kunnen baten is, dat de Statenleden, die tevens Kamerlid zijn, met de klachten naar den Minister gaan, en als dat niet helpt, moeten zij maar gebruik maken van hun interpellatie- recht, om den Minister langs dien weg te dwingen tot naasting te komen. Ik kom thans tot de waterleiding. Er is ge sproken over de verplichte aansluiting. Ik ge loof, dat dit niet de reden is, waarom enkele gemeenten de waterleiding niet willen. De reden is m. i. deze, dat hun inziens de waterwinplaats te Ouddorp blijken zal niet voldoende te zijn en dat het geld kost, terwijl als het regent men het water voor niets heeft. Alleen wanneer bijzonder groote droogte heerscht heeft men behoefte aan een waterleiding, maar dan zou men een waterleiding onmiddellijk in gebruik moeten kunnen stellen. Laat men voorzichtig zijn met hetgeen zich daar op Flakkee ontwikkelt. De verplichte aan sluiting is een klank, die ik op Flakkee nog niet heb gehoord. Misschien is het te onder vangen, wanneer een gemeentebestuur, dat zijn burgers niet de verplichte aansluiting wil op leggen, zelf een maximum-verbruik garandeert en zij zelf die hoeveelheid distribueert Dan is verplichting tot aansluiting voor die gemeente niet noodzakelijk. Over de electrificatie van Flakkee heb ik indertijd een interpellatie gehouden. Op een nadere vraag van ons geacht medelid den heer Ter Laan heeft'toen de Gedeputeerde, de heer Limburg, verklaard, dat het onmogelijk was, aangezien de kabels moesten worden ingebag- gerd. Dit is in de localiteit bekend. Verschil lende vereenigingen en personen, die groot be lang stellen in de electrificatie, zijn met eigen plannetjes bezig, die niet worden onderworpen aan de goedkeuring van onzen "provincialen adviseur. In Stellendam heeft men een eigen centrale gemaakt, die blijken zal, een dure voor ziening te zijn. Zouden Ged. Staten hun advi seur niet eens een definitief antwoord willen verzoeken op de vraag, of de kabels zonder ingebaggerd te zijn, bedrijfszeker zijn of niet Hiervan hangt het af, of men zich kan aan sluiten bij een centrale buiten het eiland, dan wel, of men een eigen centrale zal moeten oprichten. Het eiland is in mijn tijd toegenomen in bevolking, van 20.000 tot 30.000 zielen ruim, maar het land is geen elastiek, en men kan het niet uitrekken. Inpolderen gaat zeer langzaam. Wil de bevolking haar levensonderhoud blijven vinden op het eiland, dan is hier intensieve land- en tuinbouw noodig. Snelverkeer is daar toe onmisbaar en ik hoop, dat Gedeputeerde Staten in dit opzicht in het belang jian het eiland actief zullen blijven. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (Ie helft Februari). Nadruk verboden, Hoe prettig, vooral ook voor den tuinlief- hebber, dat de dagen reeds zooveel langer zijn geworden: wel al vijf kwartier, zoodat we er als vanzelf toe komen bij gunstig weer den hof in te gaan. Is uw tuin niet laag gelegen, niet nat, dan ziet ge reeds uit naar een beschut, luw plekje om daar wat zaad aan den grond toe te vertrouwen. Al weet ge, dat dit vroege zaaien vaak teleurstelt, het gaat ook wel eens anders, en dan is het zoo aardig al vroeg wat op Oen grond te hebben, er naar te gaan zien en aan anderen te kunnen toonen en als het meeloopt, vroeg de jonge groenten uit eigen hof op tafel te mogen hebben. Mesten, spitten, zaaien, zijn dan de werkzaamheden, die el kaar opvolgen. Wie stalmest gebruikt heeft meteen den mest onder te werken. De tuinier van professie verstaat die kunst, den liefhebber valt dit niet mee, hij moet het leeren. Trou wens, het spitten zelf gaat u als ge beginneling zijt, ook niet direct goed af. Zie eens op uw werk: is de omgespitte grond gelijk, zonder laagten en oneffenheden; helt het tuintje niet af; is de grond gerezen, zooals behoort; hebt u den mest, het onkruid en het dorre blad van de omringende boomen er goed ondergewerkt Hebt ge korsten mest uitge strooid en staat er weinig of geen onkruid in uw tuin, dan kunt u de aarde gewoon afsteken, meer of minder diep, omwippen en aandraaien. Daartoe is echter noodig, dat ge de voor goed openhoudt en flink ruim neemt. Lukt het u niet mooi, kant werk te maken, of hebt u langen A

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 1