OÏIOERI
IJIZMD
Antire volut
Orgaan
nog niet
ui - mm
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
1
m
I
IN HOC SIGNO VINCES
minting Ooiigensplaai-Biatiani.
Noi 3403
WOENSDAG 1 FEBRUARI 1928
42STE JAARGANG
e Winter
aal 16-18, SCHIEDAM
ERNARD
Orgel en He
ffllBKSLflilO
T UW
ileenbank
i
dagavond van 6—8 uur
-WEISS"
DRECHT
0°|o
mpleet appa-
f 68.50
e.
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Ad ver t entiënen verdere Administratie, franco toe ie eenden aan de Uitgevers
18-1
<1
Hoe men de Kiezers
voorlicht.
Land» en Tuinbouw.
ÜH
e
SE
ste
nz
;ent gelden aan leden
Ct. 's-jaars. Ze neemt
;en 3,84 pCt. 's-jaars,
-leden. Voorschotten
elijks aangevraagd
en der leden van het
igenheid tot inbreng-
ng van gelden eiken
ien kassier D. JOPPE CZ.
K. 29569
et behandelen
WASCH Is
en Strljkinrichting
DR KORTEN TIJD
NG OP ALLE
S VERFPRIJZEN
3 ZENDING.
AGENTEN
ggende gemeenten.
ge jaren weder puik
SF. No. 1.
29560
1MEN dezen Winter
i Gedep. merk Vracht»
earn »KRIAlPEN«i
e resultaten,
gratis brochures over
welke U op aanvraag
toegezonden.
:den opdat U verzekert
gelegenheid te kunnen
ij de officieele weder»
joeree en Overflakkee,
d. WENDE
- Teerproducten
MMEL3DIJK.
leren worden franco
tation gezonden.
estel gaplaatst
f120,-
bekend gemaakt dat
en omstreken al veel
telers voorzie van
JCHTSCHE UIEN,
KROPSLA, KOOL,
Vraag eens prij8t
ZWIJNDRECHT
Deze Courait veischjjnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— b| vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zQ beslaan.
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Door »Het Volk* In *t gelijk gesteld.
Wij wezen op het verwantschap tusschen
liberalisme en socialisme, en hoe beiden gees
teskinderen zijn van de Fransche Revolutie
van 1789.
Door een socialistisch propagandist werd dit,
naar men ons mededeelde, in een redevoering,
welke hij hier hield, betwist. Volgens hem waren
wel de liberalen, maar niet de socialisten af
stammelingen van de Fransche Revolutie.
Wij zijn daarop in een latere driestar terug
gekomen en hebben de historie laten spreken.
Maar thans krijgen we van onverdachte zijde
hulp
Niets minder dan het hoofdorgaan der
S.D.A.P. zelve, „Het Volk" komt zich aan
onze zijde stellen.
In een hoofdartikel wijdt dit blad een be
schouwing aan den lOOsten geboortedag van
den Leidschen professor in het Staatsrecht
Buys.
Dit artikel begint met de volgende merk
waardige woorden
„In Troelstra's Gedenkschriften wordt er
gens gezegd, dat wij, sociaal-democraten,
toch eigenlijk in wezen van de liberalen
afstammen. Uit het verband, waarin deze zin
voorkomt, blijkt, dat Troelstra hier vooral
denkt aan vraagstukken van staatsrech
te 1 ij k e n (wij spatieeren. Red.), aard. De
verwantschap is hier inderdaad niet te looche
nen. Troelstra zelf herinnert aan zijn Gro-
ningsche leermeesters Cort v. d. Linden en
Telligen".
Wat zegt onze socialistische propagandist
van dit toch wel onverdacht getuigenis
Niet slechts zijn eigen hoofdorgaan, maar ook
zijn groote partijleider, Troelstra, bevestigt
volkomen, wat wij beweerd hebben.
En wie kan 't beter weten dan de socialis
tische grootmeester zelve, van welken oorsprong
zijn beginselen zijn
Melkveckoop op Zondag.
Door een Staatk. Geref. raadslid van Oude
Tonge werd dezer dagen een poging gedaan
in zijn gemeente het venten van melk op Zon
dag te verbieden.
Een poging, die wij van harte toejuichen en
zeer terecht door de twee Anti-Rev. raadsleden
gesteund werd.
Van de linkerzijde werd in den Raad de
vraag gesteld, of de Raad bevoegd is het be
zorgen van melk op Zondag te verbieden.
Zooals het voorstel van het raadslid, dat
het initiatief nam, oorspronkelijk luidde, mist
de Raad zeer zeker die bevoegdheid.
Door hem werd n.l. voorgesteld de Zondags
wet met een bepaling betreffende het verbieden
van melkventen uit te breiden.
Dit nu wordt door de Gemeentewet den Raad
uitdrukkelijk verboden.
Art. 150 van de Gemeentewet zegt: „de
plaatselijke verordeningen, waaronder alle voor
schriften en beschikkingen van den Raad en
van B. en W. worden verstaan, treden niet
m hetgeen van algemeen rijks- of provinciaal
belang is".
Wanneer een zekere materie door den wet
gever des Rijks geregeld is, wordt dit geacht
van algemeen Rijksbelang te zijn. De Raad mist
dan de competentie op dit terrein regelend op
te treden.
De zaak, waarover het hier gaat, is geregeld
'n de Zondagswet. Art. 2 der Zondagswet ver
biedt des Zondags koopwaren op straat te ver
knopen, met uitzondering van „geringe eetwa
ren En onder „geringe eetwaren" in den zin
van dit artikel is, volgens een arrest van den
Hoogen Raad van 28 Mei 1923, melk niet be
grepen. De Zondagswet verbiedt dus melkver-
koop op Zondag.
Art. 150 der gemeentewet verbiedt dienten
gevolge een gemeentelijk verbod te maken van
melkverkoop op Zondag, omdat dit een her-
kaling zou zijn van art. 2 der Zondagswet.
Nu bezit de Raad echter wel de z.g. „aan
vullingsbevoegdheid". Verschillende wetten b.v.
regelen zelf hoever die aanvullingsbevoegd
heid mag gaan. De trekhondenwet b.v. geeft
den considerans opzettelijk aan dat die wet
kient tot bescherming van den trekhond, ten
einde te doen uitkomen de bevoegdhed van de
agere corporatiep om met betrekking tot den
trekhond verordeningen in het leven te roepen
in het belang van de veiligheid van het ver
keer.
Aan art. 3 van de keurenwet ligt deze motief-
of oogmerktheorie eveneens ten grondslag. Daar
toch staat„de verordeningen mogen geen be
palingen inhouden omtrent punten, waarom
trent bij een wet is voorzien".
Zoo staat het ook met de Zondagswet.
De Raad mag hier aanvullend optreden.
Een arrest van den H. R. van 24 Juni 1948
gaat hierbij zelfs zoover, dat werd goedge
keurd een verordening waarbij winkels en kap
persalons verboden werd op Zondag open te
zijn, ofschoon toch de Zondagswet het verkoo-
pen van geringen eetwaren op dien dag bij uit
zondering toestaat.
Maar, zegt de H. R., aan deze uitzondering,
die de wetgever niet in strijd acht met een
goede Zondagsviering, ontleent de winkelier
niet het recht om op dien dag zijn winkel open
te houden en is de Raad bevoegd hem dat te
verbieden, alp hij het in het openjbaar belang
noodig oordeelt, dat de winkelier en zijn be
dienden op dien dag voor hun gezondheid de
noodige rust genieten.
De Raad van Oude Tonge heeft derhalve
volle bevoegdheid om art. 2 der Zondagswet
aan te vullen met een bepaling in zijn veror
dening, waarbij het bezorgen van of venten
met melk op Zondag verboden wordt.
Het bezwaar van den burgemeester dat be
zorgen van melk niet te verbieden zou zijn is
dus niet gegrond.
Verschillende gemeenten namen gedurende
den laatsten tijd dergelijke bepalingen in hun
verordeningen op.
In het weekblad van Gemeentebelangen van
6 Juni 1924 b.v. vindt men vermeld, dat de
Min. van Arbeid weigerde om te vernietigen
de verordening van Arnhem, waarbij het be
zorgen van melk op Zondag verboden werd.
De vraag of het wenschelijk is dat het
bezorgen van melk op Zondag verboden wordt,
hebben we reeds bevestigend beantwoord.
Wij zijn het niet eens met het Staatk. Geref.
raadslid als hij zegt dat het de taak der Over
heid is voor de Zondags heiliging zorg te
dragen, dit behoort tot de sfeer van de kerk.
Maar wel eischt het Anti-Rev. beginsel dat de
Overheid zorg draagt voor handhaving van
de Zondagsrust.
Door 't vrijlaten van melkbezorgen wordt een
categorie van menschen min of meer gedwon
gen op Zondag werk te verrichten en wordt
vaak de gelegenheid ontnomen hun godsdien
stige verplichtingen te vervullen.
Uit dit oogpunt allereerst moet deze
kwestie worden bezien. En niet moet alleen den
doorslag geven het motief dat in den Raad
van Oude Tonge herhaaldelijk opgeld deed,
dat anderen aanstoot namen aan de melk-
bezorging op Zondag. Dit standpunt lijkt ons
eenigszins koud-pharizeïstisch.
Overigens verdient ook vermelding dat het
Anti-Rev. beginsel in deze kwestie geen doctri
nair standpunt inneemt. Wij zijn geen Sab-
bathariërs die alle arbeid verbieden. De Sab
bath is er om den mensch en niet omgekeerd,
heeft Christus ons geleerd. In 1 i c h t- en water
bedrijven moet en mag derhalve 's Zondags ge
werkt worden. En bij een kwestie als hier be
handeld wordt, moet rekening gehouden worden
met de volksgezondheid.
Gedurende het warme jaargetijde ontbreekt
vaak versche melk voor zuigelingen, zieken
en zwakken. Een kwaad dat nog erger wordt
wanneer de boeren en veekoopers gedurende de
vorige dagen melk opzamelen om 's Zater
dags voldoende voor twee dagen te hebben.
Daarom werd reeds vroeger de goede ge
dragslijn bepleit gedurende de wintermaanden
melkbezorging den geheelen Zondag te ver
bieden, maar in den zomer het verbod te be
perken, tenzij het mogelijk is dat menschen die
noodzakelijk versche melk moeten hebben deze
ergens kunnen afhalen. Ook zou door B. en W.
dispensatie- bevoegdheid verleend kunnen wor
den voor bijzondere gevallen.
Allerlei argumenten door tegenstanders van
dit voorstel in den Raad van Oude Tonge ko
men hiermede te vervallen.
Af
fff*'
iim.£m mi i
r' I
"--""-Tïp
Ik heb eens een prediker gehoord, die over
een betamelijke mate van welbespraaktheid be
schikte en zich ten gevolge daarvan in zijn
preeken en redevoeringen wel eens "liet gaan".
Hij behandelde een reeks stellingen, waarmede
de ongeloovige wetenschap het Schriftgeloof
ondermijnt, en knoopte daaraan vast een aantal
vragen, welke aan het ongeloof zijn te stellen
en vaak gesteld zijn. En om de verlegenheid
van dat ongeloof scherp te teekenen, voegde
deze prediker achter elke vraag zijn antwoord:
„En dan zeggen ze maar wat"tot tien a
twaalfmaal toe: „En dan zeggen ze maar wat
't Was nu niet juist een elegante periscoop
in de leerrede, maar a d r e m was zij wel.
Dit geval komt mij in den laatsten tijd her
haaldelijk in de herinnering terug, als ik in de
polemiek van S. G. en H. G. S. en C. H. zijde
tegen den A. R. P. gevoerd, telkens de be
wering lees, dat wij A. R. en „Neo-Calvinis-
tisch" zijn, het Neo-Calvinisme aanhangen of
als richtlijn voor ons staatkundig beleid aan
nemen.
Blijkbaar wordt dat door onze opponenten
als iets verschrikkelijks aangezien. Men weet
echter, dat Dr. Kuyper, van wien de term
Neo-Calvinisme afkomstig is, daarin niets ver
schrikkelijks, integendeel juist iets voortreffe
lijks zag.
Daarom komt mij dan telkens de uitroep in
de gedachten: „ze zeggen maar wat
Kort geleden was het een zekere „Berkelman"
(schuilnaam) die in het Chr. Hist, weekblad
„Koningin en Vaderland" weer met deze be
schuldiging voor den dag kwam. Hij schreef:
„In onzen tijd komt bij meer dan een politiek
vraagstuk het reformatie-beginsel in het ge
ding en dus ook het Christelijk Historisch be
ginsel. En, hoe pijnlijk het ook is, hier staan
we principieel tegenover de R. K. en A. R.
Deze laatste toch hebben de wissel omgelegd
op Neo-Calvinistisch spoor".
Ik dacht, dit lezend.' „Hij zegt maar wat 1"
Nu zouden wij „Berkelman" en zijn vrienden
het genot kunnen laten, dergelijke vaagheden
te zeggen, indien niet de veelvuldige herhaling
van deze bewering verwarring begon te stich
ten. Niet lang geleden beleefden wij het, dat
in een vergaderng van A. R. voormannen door
een predikant nog wel evenzoo de bewering
werd geuit, dat in zekere kringen het „Neo-
Calvinisme" der A. R. P, een der bezwaren
is om aan deze partij steun te verleenen.
Met het oog daarop schijnt het tijd te worden
dat wij deze practijk van het „maar-wat-zeg
gen" gaan achterhalen en trachten er haring
of kuit van te krijgen.
„Berkelman" biedt daartooe de gelegenheid
aan. Zou ik hem daarom vriendelijk mogen
vragen, zijn bewering nader te omschrijven
De volgende vragen zouden misschien daartoe
als leiddraad kunnen dienen
le. Wat is te verstaan onder „Neo-Calvi
nisme" in de staatkunde
2e, Welk bezwaar hebben de Chr. Hist,
tegen het voeren van een Neo-Calvinistische
politiek
3e. Welke zijn de beginselen der Chr. Hist.
Unie, waarmede zij tegenover het „Neo-Cal
vinisme" der A. R. P. steling neemt?
Ik zie met belangstelling de eerstvolgende
nummers van „Koningin en Vaderland" tege
moet en beloof mijn lezers getrouw verslag
te zullen doen van „Berkelman"s antwoorden
of betoog. R. A. d. O.
Wij laten hier het antwoord, dat de heer
VAN BOEIJEN, lid van Ged. Staten van
Zuid-Holland, den heer Ter Laan gaf, naar
aanleiding van diens poging om de verbinding
tusschen Flakkee en Willemstad, in plaats met
Dinteloord tot stand te brengen
Mijnheer de Voorzitter De heer Ter Laan
heeft als gevolg op zijn beschouwingen, die
betrekking hebben op de zoo juist genoemde
veerdiensten, enkele opmerkingen gemaakt over
de verbinding Flakkee—Noord-Brabant, en
heeft betoogd dat het noodig is, dat vanaf
Ooltgensplaat een veerverbinding tot stand ge
bracht wordt naar Willemstad, oiji op die
manier het verkeer naar het Noorden te leiden.
De plannen, die bestaan om een veerverbinding
tot stand te brengen tusschen Ooltgensplaat en
Dintelsas, kunnen zijn goedkeuring niet weg
dragen. Op grond van hetgeen reeds in een
ander verband is gebleken, kunnen Gedepu
teerde Staten dit inzicht van den heer Ter
Laan tot hun spijt niet deelen. Zij wijzen op
drie dingen. In de eerste plaafs ontkennen
Gedeputeerde Staten, dat er, naast de gelegen
heid, die op het oogenblik reeds bestaat, be
hoefte aan goederenvervoer naar het Noorden
is. Door de Flakkee'ers wordt algemeen erkend
dat, wat men ook van het veer Hellevoetsluis
Middelharnis moge zeggen, dit voor het goe
derenvervoer naar het Noorden alleszins ge
schikt en voldoende is. Voor dat doel is der
halve geen verbinding OoltgensplaatWillem
stad- noodig. In de tweede plaatsFlakkee
zoekt geen nieuwen uitweg naar het Noorden,
maar naar Midden- en West-Brabant en naar
België. Wanneer de heer Ter Laan de des
kundigen van Flakkee raadpleegt, zal hij be
merken, dat men het als een behoefte gevoeld,
dat er een betere verbinding komt met Brabant
en België. Dat verkeer over Willemstad leiden
is eenvoudig dwaasheid. Wanneer men de pro
vinciale wegenkaart van Noord-Brabant na
gaat, ziet men, dat Dintelsas zeer zeker gunsti
ger komt te liggen ten aanzien van de pro
vinciale wegen dan Willemstad.
En in de derde plaats, mijnheer de Voor
zitter, men voelt natuurlijk op Flakkee, dat de
verbinding OoltgensplaatWillemstad heel wat
riskanter en moeilijker is dan die van Oolt
gensplaatDintelsas. De vaartijd Ooltgens-
plaat—Willemstad bedraagt zeker 40 minuten,
die van OoltgensplaatDintelsas hoogstens 25
minuten, en het is duidelijk, dat die kortere
weg verre te verkiezen is boven den langeren
weg, die bovendien over niet geheel ongevaar
lijk vaarwater gaat.
Ten slotte nog dit, mijnheer de Voorzitter
Het is een groote fout van den heer Ter Laan,
om de verbinding Ooltgensplaat—Willemstad
te verlangen. Op het oogenblik breekt zich het
verkeer van Flakkee baan naar Dintelsas. Het
zijn de Flakkee'ers zeiven, die hun belangen
zien en ook die richting zien, waarin die be
langen gaan; zij toonen hun weg te kunnen
kiezen, en zij zijn veel beter tot die keuze
in staat dan wij in de Staten. Ik geloof heel
graag, en daarvan is mij ook gebleken, dat het
in het belang van Willemstad zou zijn, om
de gevraagde verbinding te krijgen,, maar daar
mede heeft Zuid-Holland zich niet te bemoeien.
Het gaat hier om de vraag, wat in het belang
van Flakkee is, en het unaniem oordeel op
Flakkee is niet de weg van den heer Ter Laan,
maar de weg, dien zij zelf hebben gekozen en
waarvoor zij getoond hebben goed opgezette
plannen te hebben.
De heer Ter Laan gevoelde blijkbaar, dat
hij mis geweest was, het antwoord is hij den
heer Van Boeijen althans schuldig gebleven.
DE REDE VAN DEN HEER WARNAER.
Hier volgt woordelijk wat onze Flakkeesche
afgevaardigde, de heer WARNAER te Dirks-
land, in het belang van ons gewest bij de al-
gemeene beschouwingen in de Staten gesproken
heeft
Mijnheer de Voorzitter Ik ben van een
andere meening als de heer Ter Laan. Ik kan
het dezen afgevaardigde niet euvel duiden, ge
zien het politieke debat en de mentaliteit, waarin
hij spreekt, dat hij tot Gedeputeerde Staten
niet zulke goede woorden kan richten. Ik maak
daarop een gelukkige uitzondering. Ik ben in
1906 lid geworden en heb eens gememoreerd
wat Ged. Staten in den sindsdien verloopen tijd
voor de Provincie hebben gedaan en dan stemt
het mij dankbaar hetgeen er geschied is. De
waterwegen van Zuid-Holland zijn van dien
aard, dat zij een vergelijking met die van de
andere provincies heel goed kunnen doorstaan.
Als de omlegging van het Rijn- en Schiekanaal
bij Leiden en de vervanging van vaste door
beweegbare bruggen. Verder de verbetering van
de wegen te Gouda in de richting van Amster
dam, het Aarkanaal en de wegen daarlangs:
ik noem de verbetering van de Gouwekade en
de vervroegde verbetering daarvan in verband
met de werkverruiming en - verschaffing; last
not least de verbetering van den Barendrecht-
pchen weg. Dat de wegen zich niet dadelijk
konden aanpassen aan het belangrijk gewijzigde
motorverkeer, kan Gedeputeerde Staten niet
euvel worden geduid; dezen hebben steeds ge
tracht te doen wat mogelijk was voor de Pro
vincie en zij geven ook weer de bewijzen van
hetgeen zij nog willen doen. Ik moet een weinig
in bijzonderheden afdalen en dan wil ik con-
stateeren, dat ik dankbaar aanneem hetgeen in
de afdeelingen gezegd is over Goeree en Over
flakkee. Sedert 1906 heb ik daarvoor alleen
gestaan, omdat ik daar bekend ben, maar de
gelukkige zijde van de politiek is, dat de heeren
bij verkiezingen ook hun kiezers gaan opzoeken
en zoo ook indirect het belang van de eilanden
dienen. Gedeputeerde Staten gaan ook zelf in
die richting: de heer van Boeijen is er een
paar keer geweest en de heer Heukels brandt
van verlangen om de eilanden te gaan zien.
Ik wacht af, wat in October in die zitting zal
blijken, dat Gedeputeerde Staten van plan zijn
te doen ten opzichte van het wegenverkeer.
Maar wel zou ik de aandacht willen vestigen
op de wenschelijkheid, dat er een ruimere boot
komt van het overzetveer Middelharnis—Hel
levoetsluis, die de auto's kan vervoeren zonder
er schade aan toe te brengen. De tegenwoordige
boot kan zulks niet doen. Wij hopen dat U,
mijnheer de Voorzitter, ook nog eens op het
eilahd zult komen, al mogen wij niet vergen,
dat U in de bietencampagne komt. Als de ver
keersmogelijkheid gunstiger is geworden, trekken
de Flakkeeërs misschien wel de stoute schoenen
aan om onze Koningen te vragen: „Kom, Maje
steit ons eiland eens zien, het is er zoo mooi".
In de afdeelingen is geklaagd over de tarieven
van de R.T.M. Ik onderschrijf dat ten volle,
want die tarieven zijn buitensporig hoog. Maar
wat kunnen Ged. Staten daaraan doen Ged.
Staten hebben hun goeden wil getoond waar
zij de klachten bij den Minister van Water
staat wilden overbrengen. Maar ik zou hen
willen verzoeken, dat niet te doen. Er bestaat
n.l. een contract tusschen het Rijk en de R.T.M.
en Ged. Staten hebben daarover geen enkele
zeggenschap. Het toenmalig College van Ged.
Staten heeft zich in 1900, met de beste bedoe
lingen, uit de handen laten nemen de eenige
zeggenschap, welke zij hadden. In deze om
standigheden moeten wij Gedeputeerde Staten
toch te goed achten om naar het Rijk te gaan
voor iets, dat toch niet bereikbaar is. Ik heb
hier het contract, volgens hetwelk de Minister
van Waterstaat de maximum-tarieven vaststelt.
Wij hebben bij de interpellatie-De Zeeuw ge
zien, dat met dergelijke klachten niets wordt
bereikt. Wij hebben een prachtig dossier van
de commissie en zij kan deze klachten er aan
toevoegen, maar het geeft niets. Het eenige
wat zou kunnen baten is, dat de Statenleden,
die tevens Kamerlid zijn, met de klachten naar
den Minister gaan, en als dat niet helpt, moeten
zij maar gebruik maken van hun interpellatie-
recht, om den Minister langs dien weg te
dwingen tot naasting te komen.
Ik kom thans tot de waterleiding. Er is ge
sproken over de verplichte aansluiting. Ik ge
loof, dat dit niet de reden is, waarom enkele
gemeenten de waterleiding niet willen. De reden
is m. i. deze, dat hun inziens de waterwinplaats
te Ouddorp blijken zal niet voldoende te zijn
en dat het geld kost, terwijl als het regent men
het water voor niets heeft. Alleen wanneer
bijzonder groote droogte heerscht heeft men
behoefte aan een waterleiding, maar dan zou
men een waterleiding onmiddellijk in gebruik
moeten kunnen stellen.
Laat men voorzichtig zijn met hetgeen zich
daar op Flakkee ontwikkelt. De verplichte aan
sluiting is een klank, die ik op Flakkee nog
niet heb gehoord. Misschien is het te onder
vangen, wanneer een gemeentebestuur, dat zijn
burgers niet de verplichte aansluiting wil op
leggen, zelf een maximum-verbruik garandeert
en zij zelf die hoeveelheid distribueert Dan
is verplichting tot aansluiting voor die gemeente
niet noodzakelijk.
Over de electrificatie van Flakkee heb ik
indertijd een interpellatie gehouden. Op een
nadere vraag van ons geacht medelid den heer
Ter Laan heeft'toen de Gedeputeerde, de heer
Limburg, verklaard, dat het onmogelijk was,
aangezien de kabels moesten worden ingebag-
gerd. Dit is in de localiteit bekend. Verschil
lende vereenigingen en personen, die groot be
lang stellen in de electrificatie, zijn met eigen
plannetjes bezig, die niet worden onderworpen
aan de goedkeuring van onzen "provincialen
adviseur. In Stellendam heeft men een eigen
centrale gemaakt, die blijken zal, een dure voor
ziening te zijn. Zouden Ged. Staten hun advi
seur niet eens een definitief antwoord willen
verzoeken op de vraag, of de kabels zonder
ingebaggerd te zijn, bedrijfszeker zijn of niet
Hiervan hangt het af, of men zich kan aan
sluiten bij een centrale buiten het eiland, dan
wel, of men een eigen centrale zal moeten
oprichten.
Het eiland is in mijn tijd toegenomen in
bevolking, van 20.000 tot 30.000 zielen ruim,
maar het land is geen elastiek, en men kan het
niet uitrekken. Inpolderen gaat zeer langzaam.
Wil de bevolking haar levensonderhoud blijven
vinden op het eiland, dan is hier intensieve
land- en tuinbouw noodig. Snelverkeer is daar
toe onmisbaar en ik hoop, dat Gedeputeerde
Staten in dit opzicht in het belang jian het
eiland actief zullen blijven.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(Ie helft Februari).
Nadruk verboden,
Hoe prettig, vooral ook voor den tuinlief-
hebber, dat de dagen reeds zooveel langer zijn
geworden: wel al vijf kwartier, zoodat we er
als vanzelf toe komen bij gunstig weer den
hof in te gaan. Is uw tuin niet laag gelegen,
niet nat, dan ziet ge reeds uit naar een beschut,
luw plekje om daar wat zaad aan den grond toe
te vertrouwen. Al weet ge, dat dit vroege zaaien
vaak teleurstelt, het gaat ook wel eens anders,
en dan is het zoo aardig al vroeg wat op Oen
grond te hebben, er naar te gaan zien en aan
anderen te kunnen toonen en als het meeloopt,
vroeg de jonge groenten uit eigen hof op tafel
te mogen hebben. Mesten, spitten,
zaaien, zijn dan de werkzaamheden, die el
kaar opvolgen. Wie stalmest gebruikt heeft
meteen den mest onder te werken. De tuinier
van professie verstaat die kunst, den liefhebber
valt dit niet mee, hij moet het leeren. Trou
wens, het spitten zelf gaat u als ge beginneling
zijt, ook niet direct goed af.
Zie eens op uw werk: is de omgespitte grond
gelijk, zonder laagten en oneffenheden; helt het
tuintje niet af; is de grond gerezen, zooals
behoort; hebt u den mest, het onkruid en het
dorre blad van de omringende boomen er goed
ondergewerkt Hebt ge korsten mest uitge
strooid en staat er weinig of geen onkruid in
uw tuin, dan kunt u de aarde gewoon afsteken,
meer of minder diep, omwippen en aandraaien.
Daartoe is echter noodig, dat ge de voor goed
openhoudt en flink ruim neemt. Lukt het u
niet mooi, kant werk te maken, of hebt u langen
A