Gesprongen Handen Springende Lippen Hoot den Jondng Tw ALS EEK KWISTIG BORDUURSEL.... Binnenland. Zate TW sci Winterhanden en Wintervoeten Doos 30 en 60, tube 80 ct. Bij Apoth. en Drogisten. Verzacht en geneest EXODUS 33 14, 15. Ingezonden Stukken. DRAISHIAVANVALKEMBURQ'S-' e A óLEVERTR J Dit n door Gods almacht tot aanzijn geroepen. Het is groote zonde van Gods volk als het daarop niet let. Dat nieuwe is erger, vreeselijker dan al het voorgaande, daarbij verbleken de vlammen der middeleeuwsche brandstapels. Groen van Prinsterer, de ziener der negen tiende eeuw, heeft met zijn scherpziend geestes oog dien geest der toekomende eeuw tot in zijn diepste wezen doorschouwd.. Velen zijn hun tijd een eeuw en meer ten achter, maar hij was zijn tijd meer dan een eeuw vooruit. En dan leest men van dezen Godsgezant uit spraken als „Nooit is, om de waardeering der uitnemendheid van de Reformatie, de christe lijke betrekking op de roomschgezinden, tegen over het ongeloof, bij mij in vergetelheid geraakt". „De Revolutie is vijandig tegen eiken Evangeliebelijder". „Vernedering van het Paus dom is niet altijd winst voor het Evangelie". „Overwint de macht van dezen tijd, ongeloof en haat tegen God, dan zullen de geloovige Katholieken en de geloovige Protestanten hand aan hand het schavot bestijgen". In zijn parlementaire adviezen zegt hij„Het groote onderscheid is niet Roomsch en on- roomsch, maar geloof en ongeloof". Wat hij voor schier een eeuw schreef, wordt thans vervuld. In Rusland worden Roomschen en Protestanten om hun geloofswille ter dood gebracht en in Mexico worden geloovige Ka tholieken door de socialisten bij massa's ver moord. Maar in Holland vindt het anti-papisme nog een vruchtbaren bodem. De zonde die hierin wortelt is het niet acht slaan op het Woord van God. De dingen, die zich in onzen tijd aan het ontwiktien zijn, heeft God ons in Zijn Woord geopenbaard. De Anti-Christ dat is de geest uit den afgrond, die den Vader en den Zoon loochent de mensch der zonde, staat voor de deur. De tijd voor zijn komst wordt rijp gemaakt, en men proeft de voorloopers in socialisme en communisme. Wie zegt geloovig te zijn moet dat weten, want Gods Woord eischt, dat we de geesten proeven zullen. En nu weet ik wel, dat het voor ieder niet gemakkelijk is het terrein van de worsteling der geesten te overzien en het juiste karakter van dien strijd te bepalen. Maar daarom juist is het zoo goed, dat we mannen hebben, die ons voorlichten, en daarom ook heb ik gewezen op dit nieuwe boek van Prof. Diepenhorst. Dit werk kan er toe bijdragen, dat ons in zicht verdiept en onze kennis omtrent deze hoogst gewichtige dingen verhelderd wordt. UITKIJK. Wij wandelen als in raadselen. 't Leven is een doolhof. Zonder dat wij in staat waren het eene vraagstuk op te lossen, zien we ons weer voor een nieuw geplaatst. De wijsgeer zoekt en peinst en speurt in zijn studeercel naar de oplossing van het levens probleem en als hij in den ouderdom zijn levens arbeid bekroond denkt en het „eureka, „ge vonden", uitjubelt, komt daar een andere wijze die het wegredeneert die een nieuw systeem of een nieuw dogma opstelt. Wat is er absoluut 't Is alles relatief, betrekkelijk slechts tot „op zekere hoogte" te aanvaarden en waar te nemen. Wij weten ten deele en wij kennen ten deele En hoe meer wij weten hoe duidelijker het ons wordt dat wij niets weten Ons denken komt in conflict. Het eene weten we niet met het andere te rijmen. Wat is het leven Wat is de dood Wie zal 't ons zeggen Beiden ervaren we, zonder beiden te kennen. We tasten als blinden om ons heen. Ons eigen leven is ons een raadsel. Ons eigen „ik" is ons nog zoo vaak een raadsel. Maar als we om ons heen zien hoopen de raadselen zich op en soms worden we vragens- moede. Omdat we snakken naar zekerheid en we ons geklemd voelen in den ijzeren greep van het „Onzekere". Is ons eigen „ik" ons vaak geen raadsel Als we het goede willen doen, doen we het kwade, als we willen liefhebben, haten we, als we willen opbouwen, breken we af. Tweëerlei wet in ons binnenste voeren een bangen strijd. Als we meenen het sterkste te staan, bevinden we dat dit juist ons zwakste oogenblik was. Raadselen zien we ook in het leven van anderen. De onrechtvaardige, de verdrukker van weduwe en wees, ziet zijn bezittingen groeien en de rechtvaardige, de zachtmoedige eet brood der smarte. De dwaas ziet z'n plannen bekroond met succes en het werk der wijze vindt geen aan dacht. Koningen te voet en knechten te paard 1 De macht regeert en het recht wordt ver kracht. De haat viert hoogtij en de liefde verkwijnt. Het vuile wordt gezocht en het schoone onteerd. Het reine veracht en het onreine begeerd. Ja werd niet eenmaal de kruisiging van den Christus de Zone Gods, en de vrijlating van Barbabas, den moordenaar, geëischt En zie het werelddrama Bloed en vuur en rookdamp, een weg van lijden, een via-dolorosa, is de weg van het menjschdom, Geen schoone lijnen, geen teere kleuren, geen schoon motief noch ook een machtig grootsch monument aanschouwen wij in het schilderij der historie van de menschheid. Geen regelmaat, geen vast plan, geen doelbewuste ontwikkeling worden wij gewaar. Integendeel, 't Zijn kleuren die vloeken, 't zijn lijnen die ontaarden. We herkennen in het schilderstuk geen groot Kunste naar, die het gewrocht heeft, maar het doet ons denken aan een kind, dat met een griffel wat broddelt op zijn lei. Waar we hoopten op een schoone eenheid, op een harmonische samenwerking der mensch heid, waar ons oor hunkert om de jubelzang te beluisteren van het schepsel dat zijn Schepper de eere brengt, daar zien we een gebroken leven een schrille disharmonie, daar hooren we een vloek opstijgen naar boven De tiran regeert, de machtswellusteling zwaait den scepter,en het veld is gedrenkt met bloed en tranen. Wij wachten het van de evolutie en zien het beest In den mensch groeien. Wij wachten het van de Revolutie en de sterke, die den tiran velt, neemt diens plaats in, en waar de eerste met geeselen kastijdde, daar doet hij het met schorpioenen. Waarom toch dit alles En waar loopt het op uit. Is dan het menschdom een speelbal des Satans Des Satans ,die er duivelsch behagen in schept hem om en om te werpen hem te kaatsen en weer op te vangen? En dit spel tot in eeuwig heid voort te zetten De pessimist is het gaan gelooven en berust er in, omdat hij inziet, dat het niet anders kan. Maar de millioenen optimisten denken toch nog beter van het bestaan der menschheid. Zij hopen nog En hun hoop doet hen leven 1 Dat is het geluk van een iedere keer weer nieuw geslacht, dat de wereld in bezit neemt. Zij zullen het beter doen dan hun vaderen 1 Zij zullen opnieuw bouwen en dan zal het beter gaan. Zij zullen der vaderen werk afbreken en een nieuw beginnen. Totdat zij zelf oud zijn en wanhopig de handen opheffen over hun fiasco. Want ook hun is het niet gelukt I Zal dit zoo blijven en is er een demonische macht, die er om lacht? Misschien kent gij het beeld wel. Het borduurwerk, waarover de kunstenaar gebogen is. Iedere steek, iedere draad gaat naar het vaste plan. Het motief is grootsch, 't wordt een prachtig majestieus motief, de kleurenpracht streelt het bewonderend oog en eenmaal voltooit zal het kunststuk, de glorie, de roem van den kunste naar prediken. Maar wijAch, wat zien wij er van in de bres. Hij geeft te kennen, hoe 't hem inzonderheid te doen is om Gods gunstrijke tegenwoordigheid. Nadat hij voor het volk gepleit heeft, vraagt Hem de Heere„Zou mijn aangezicht moe ten medegaan, om u gerust te stellen V' En het antwoord van den Godsman luidt„Indien Uw aangezicht niet me degaan zal, doe ons van hier niet op trekken". Het is Mozes niet genoeg, dat Israël in Kanaan komt. Wat hij begeert, is dit, dat Gods gunst het volk vergezelle. Liever wil hij niet optrek ken, beter is 't hem hier in de woestijn te blijven en te sterven, dan zonder Gods gunst Kanaan in te gaan. Worde ook door ons die gunst Gods boven alles begeerd, waar wij, aan het begin van een nieuw jaar, den reisstaf weer opnemen. Gods aangezicht is Gods openbaring; in onzen tekst beduidt het de openba ring van Zijn genade en ontferming. Zijn gunstrijke tegenwoordigheid, Zijn genadige hulp en bijstand. God kan met ons van nature geen gemeenschap heb ben. Vanwege onze zonde keert Hij Zijn aangezicht in toorn tegen ons. Al leen in Christus is Hij ons een verzoend God en barmhartige Vader. In den Zoon van Zijn welbehagen, die Zijn toorn tegen de zonde gestild heeft, keert Hij Zijn aangezicht in gunst tot De onderzijde van het stramien, waarop de draden geweven worden. En die onderzijde is broddelwerk. Franje, eindjes draad, knoopen, vloekende kleuren, stukwerk een chaos is het, waaruit we geen wijs kunnen worden. Maar dit spel duurt niet eeuwig. De kunstenaar borduurt niet om het bor duren. Hij wrocht om het kunststuk en daarom, ja, hij ha.ast zich, het te voltooien. En als het klaar is Dan zien we allen de bovenzijde. Dan ontrolt zich voor ons oog een Goddelijk kunstwerk als een kunstig borduursel gewrocht. Het antwoord op de vragen zal dan komen. Nu kennen we ten deele en profeteeren wij ten deel, maar als het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeendat ten deele is, te niet gedaan worden. Nu zien wij door een spiegel in een duistere rede, maar dan zullen wij zien, aangezicht tot aangezicht. En nu blijft het vragen en worstelen en wachten tot de tijd daar zal zijn. Maar de Kunstenaar reikte ons de hand, de Goddelijke Hand, en in zijn geopenbaarde wil gaf Hij ons een draad in handen, die wij slechts te grijpen hebben, om niet te wachten zonder hope en om niet te vragen zonder geloof. Ja meer nog, in zijne geopenbaarde wil, toont Hij ons nu reeds iets van het schoone Beeld, dat eens het voltooide borduursel zal toonen. En ten slotte, wat voor ons het voornaamste is in Zijn geopenbaarden wil, wil Hij ons nu voorbereiden en aanzeggen, of ook wij een onderdeeltje van het kunstig borduursel op het scheppingsstramien zullen uitmaken. En zou deze eene wetenschap niet meer waarde voor ons hebben, dan het antwoord op duizend levensvragen? „Hij dan zeideZou mijn aangezicht moeten medegaan, om u gerust te stellen Toen zeide hij tot Hem Indien Uw aangezicht niet mede gaan zal, doe ons van hier niet optrekken". I. De Heere schenkt ons het voorrecht, dat wij weer een nieuw jaar mogen in gaan. Zij voor ons een gezegend jaar, zoowel op stoffelijk als geestelijk gebied Vervulle de Heere onze God naar den rijkdom Zijner genade al onze behoef ten. Hij doe ons rijkelijk Zijn gunst ge nieten, bestrale ons met Zijn Geest en geve ons genade om in Zijn wegen te wandelen. Wij mogen er ons van ver zekerd houden, dat, waar onze hoop op Hem is, Hij onze Herder is, die 't ons aan niets zal laten ontbreken, dat wij dit jaar noodig hebben. Groote dingen heeft de Heere bij den Sinaï gedaan. Heerlijk heeft Hij zich daar geopenbaard, waar Hij Israël tot Zijn volk aanneemt en het Zijn wet geeft, om naar te leven. Maar hoe spoedig heeft Israël het verbond ver broken, waar het, kort na de afkon diging der wet, een gouden kalf op richt in strijd met het pas ontvangen gebod. Daarover ontsteekt de toorn des Heeren, die dreigt het volk te zul len verdelgen. Mozes echter springt voor het volk in de bres, en de Heere spaart in Zijn lankmoedigheid het on dankbare volk. Toch, al heeft God Zijn volk niet met één slag vernietigd, zoo als t verdiend heeft, Zijn toorn is nog niet afgekeerd. Hij zal Israël niet ver delgen, Hij zal het in Kanaan brengen, maar Hij zal 't doen door Zijn engel. Zelf zal Hij niet in het midden van hen optrekken. Zijn bijzondere gunst die Hij aan Israal in onderscheiding van de heidenen, beloofd heeft, zal Hij terug trekken. Maar wederom springt Mozes Zijn volk, ziet Hij met vaderlijke liefde op hen neder en leidt Hij hen met trou we hand. Voor een kind van God is niets grooter en begeerlijker dan de gunst van zijn hemelschen Vader. Vermenigvuldigen zich de gedachten in ons bij het einde van een jaar, niet minder is dat het geval bij den aanvang van een niéuwen tijdkring. Is het jaar ten einde, dan is er alleszins reden tot dank aan Hem, die ons met zegeningen oxer laadde, zorgde voor lichaam en ziel, ons sterkte en ondersteunde onder alle kruis. Dan betuigen wij tot roem van Zijn naam: de Heere heeft alles wel gemaakt met ons, niettegenstaande onze menigvuldige overtredingen. Aan het begin van een nieuw jaar echter verkeeren wij meer in een biddende ge stalte en gevoelen behoefte aan steun, aan nieuwe bijblijvende genade. Het is het gebéd van Gods kind, dat de Heere hem ook dit jaar nabij zij, gelijk Hij dat was in de jaren, die voorbijgingen. Er zijn vaak zooveel gedachten en over leggingen in zijn hart. Wat zal het einde van het jaar brengen 1 Zal hij het beleven Hij ziet zich omringd door zoovele verwanten en vrienden, aan wie teedere banden hem binden, 't Kan zijn dat een of meer van hen uit dien kring worden weggenomen. Zoo on bekend is hem de toekomst, dat hij niet weet, wat het volgende uur hem baren zal. Met het heengaan van het oude jaar zijn de zorgen niet afgelegd, is de strijd niet geëindigd, noch de zonde te niet gedaan. Er is zooveel, dat zijn hart met vrees vervuld. Maar wat hem moed en kracht geeft, dat is de wetenschap, dat Gods aangezicht medegaat. Zijn vurige wensch en bede is dan ook, dat de Heere hem geleide en behoede en met Zijn gunst omringe. Het is hem, die God vreest, niet aller eerst allermeest om aardschen voor spoed te doen. Dat is voor hem niet het hoogste, al laat 't hem niet koud en onverschillig. Wij mogen den Heere ook bidden, dat Hij ons, als 't Hem be haagt, moge bewaren voor ramp en leed. Maar daarom geeft 't nog geen vrede en waar geluk, al gaat dit jaar alles ons voor den wind. De Heere sprak tot Mozes, dat Hij Israal door een engel in Kanaan wilde brengen. Maar Mozes is daardoor niet voldaan. Als God niet in gunst bij Isra 1 woont, wordt het voornaamste gemist. Naar die gunst haakt al Zijn volk. Als wij recht staan voor God, zullen wij niet allereerst bidden: „Heere, maak gij mijn weg vaorspoedig en behoed mij voor onheilen", maar zeggen wij met Mozes: Heere, laat Uw lieflijk aangezicht over mij lichten, geef, dat ik in Uw gunst mag ontvangen, al wat Gij mij toezendt: hetzij voor-, hetzij tegenspoed. (Wordt vervolgd). De Copie van Ingezonden stukken die niet ge« plaatst zijn wordt niet teruggegeven. Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers HET VLOEKVERBOD TE MIDDELHARNIS. Mijnheer de Redacteur 1 Naar aanleiding van bovenstaande kwestie vraag ik beleefd eenige plaatsruimte in Uw blad. Bij voorbaat mijn oprechten dank. In het nummer van Uw blad van 24 Decem ber 1927 het raadsverslag van Middelharnis lezende, trof mij o.a. de wijze waarop de aan vraag van den Bond tegen het vloeken, om strafbaar te stellen het vloeken en ijdelijk ge bruiken van Gods Naam, behandeld werd. Immers, het bezwaar dat zoodanig verbod onuitvoerbaar zou wezen, woog bij sommige leden zeer zwaar. Nu mag dit m. i. wel, als dit bezwaar wer kelijk aanwezig was. Onmogelijke verordeningen doen immers steeds het tegenovergestelde vein wat zij be doelen. Maar dat een vloekverbod onmogelijk of on uitvoerbaar is, is m. i. nog te bewijzen. Wanneer er, zoowel bij de meerderheid van het publiek als bij de politie, een goeden wil voorzit, is zulk een verbod toch wel te hand haven. Overtredingen, welke ongestraft blijven, zul len ook hier natuurlijk ook veel voorkomen. Maar met welke overtreding is dit niet het geval, dat het strafbaar feit eerst geconstateerd moet worden, eer men tot vervolging kan over gaan Zoo dus beschouwd, blijft er van het bezwaar dier heeren weinig over. Het belangrijkste in deze is echter te veel op den achtergrond gedrongen, n.l. of de Over heid hier een taak heeft. En dan is het stand punt, ingenomen door den heer Vogelaar, m.i. het juiste. De Overheid is, als dienaresse Gods, zeker lijk wel verplicht, om voor de heiliging des Naams van Hem, bij Wiens Gratie zij regeert, zorg te dragen. De practische bezwaren mogen nooit ontaar den in het feit, dat men in deze Gods water maar over Zijn akker laat loopen. Het waarschuwend voorbeeld van Eli, die uit zwakheid de zonden in zijn zonen en waar schijnlijk ook in het volk verdroeg, moge onze Overheid steeds voor oogen staan. Ook zullen uit zulke kwesties als deze de beginselen moeten blijken. Links toonde zich in debat en stemming prin- cipieeler als Rechts. We hopen echter, dat alsnog Rechts van zijn beginselvastheid zal doen blijken, als de beslis sing moet vallen. Laten ze, bij alle verschil van meening, toch uiting geven aan dit eene, n.l. hun liefde tot de eere Gods. En dit kan niet door halfslachtigheid, noch door het verschuilen achter allerlei voorwend sels, maar door een positief getuigenis. Veel zou hierover nog te zeggen zijn, maar ik mag van Uwe gastvrijheid geen plaatsruimte meer vergen. Nog maals dankend voor de verleende plaats ruimte. M. v. D. E. C. BARON SWEERTS DE LANDAS WYBORGH. De Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland Dinsdagnacht overleden. Dinsdagnacht om half 4 is te 's-Gravenhage na een ziekte van enkele dagen, in den ouder dom van 7 5jaar overleden E. C. baron Sweerts de Landas Wyborgh, Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland, vroeger burge meester van Arnhem en -sGravenhage en oud lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal. Tot in het laatst van de vorige week heeft baron Sweerts met groote toewijding zijn hoog ambt van commissaris der Koningin vervuld, waartoe hij den 18en April J 911 geroepen werd. Minzaam jegens iedereen wist bij toch steeds in de vergaderingen van de Provinciale Staten leiding te geven en te houden. Voor dat de thans ontslapene in 1911 als op volger van inr. Patijn tot commissaris der Koningin in deze provincie werd benoemd, stond bij van 1904 af als burgemeester aan het hoofd der Residentie, terwijl hij ook gedurende eenigen tijd zitting heeft gehad in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Baron Sweerts werd den 25en Mei 1852 te Nijmegen geboren. Verscheidene jaren heeft hij, na hier te lande volbrachte studie, in Neder- iandsch lndië doorgebracht, waarheen hij in 1872 als 20-jarig jongeling vertrok. Toen werd hij namelijk ter beschikking gesteld van de Indische regeering voor de ambtelijke loopbaan I er Algemeene Secretarie te Batavia doorliep hij vlug alle rangen en reeds in 10 jaar tijd was hij opgeklommen tot dien van referendaris. Een paar jaar later zag baron Sweerts zich benoemd tot algemeen gouvernementssecretaris. 1 ijdens een door hem in Europa doorgebracht verlof werd baron Sweerts in 1895 benoemd tot lid van den raa dvan Ned. Indië, welk ambt hij slechts bleef bekleeden tot 1897, toen hem op zijn verzoek eervol ontslag uit 's lands dienst in indië werd verleend. Teruggekeerd in Nederland, werd baron Sweerts in 1899 benoemd tot burgemeester van Arnhem, waarna in 1904 zijn benoeming volgde tot burgemeester van s-Gravenhage. Gelijk ge zegd, werd hij op 18 April 1911 benoemd tot Commissaris der Koningin in de provincie Zuid- Holland. Naast het met zooveel toewijding vervullen van zijn hoog ambt, vond de thans ontslapene ook ngo lust en tijd zich te wijden aan de behartiging van belangen op velerlei gebied. Nooit werd vergeefs een beroep gedaan op zijn medewering, waar het gold steun te verieenen of het openbaar belang te dienen. Jarenlang heeft hij ook deel uitgemaakt van het college van curatoren van de Leidsche Universiteit. Ten slotte kan nog worden meegedeeld, dat baron Sweerts o.m. beschermheer was van de Haagsche commissie voor Volksfeesten en ambtshalve ijoorzitter van het fonds „Weldadig en Zorgvuldig". Op zijn zeventigsten verjaardag is hij ge huldigd door de Provinciale Staten, die hem als huldeblijk een beeld aanboden, door de ambtenaren der provincie, die hem een plaquette schonken en door de burgemeesters in Zuid- Holland, die hem een bloemenhulde deden ge worden. Het laatste groote werk, waartoe onder zijn bestuur werd besloten, is het in de laatste zit ting der Provinciale Staten goedgekeurde we genplan. Van de belangrijkste besluiten, die genomen werden door den Haagschen gemeenteraad tij dens zijn burgemeesterschap worde nog vermeld de regeling der rechtspositie van het gemeente- personeel. We mogen niet nalaten te memo- reeren zijn zorg voor en belangstelling in het personeel, dat onder hem werkzaam was. Aan zijn goede hart en socialen rechtvaardig heidszin hebben zoowel het personeel der ge meenten, waarvan hij aan het hoofd stond, als dat der provincie Zuid-Holland veel te danken. Baron Sweerts stond dan ook in hoog aan zien, niet slechts bij het college van Gedepu teerden en Prov. Staten, maar ook bij het amb tenarencorps van het provinciaal gouvernement en van de daaronder ressorteerende bureaux. De hoogachting, welke men hem in zoo ruime mate toedroeg, kwam o.a. nog zoo duidelijk aan het licht, toen baron Sweerts ten vorig en jare zijn 75sten verjaardag vierde. Geen wonder dan ook, dat het vrij plotseling overlijden diepen indruk maakte. De welwillendheid, bescheidenheid en fijne omgangsvormen maakten baron Sweerts buiten de ambtenaarskringen tot een algemeen geachte en beminde persoonlijkheid. Zijn verdiensten jegens den lande werden o.a beloond door zijn benoeming tot ridder in orde van den Ned. Leeuw en tot groot- officier der Oranje-Nassau-orde. Voorts was bd:aa Sweerts commandeur der Danebrug orde van Denemarken, groot-officier der orde van den Eikenkroon van Luxemburg, commandeur der orde van het Legioen van Eer van Frank, ijk, commandeur der orde van Frans Jozef van Oostenrijk, Groot-officier der orde van den Heiligen Schat van Japan, eereridder der Bal- lije van Brandenburg der Johanniter-orde, ridder der orde van Cambodja, commandeur der ord, van de Poolster van Zweden, ridder 2e kla«i met ster der orde van den Rooden Adelaar van Pruisen en ridder le klasse der orde van St. Stanislaus van Rusland. De begrafenis van het stoffelijk overschot zal plaats hebben op Oud Eik en Duinen te 's-Grj. venhage op Vrijdag a.s. Vertrek van het sterf huis aan het Korte Voorhout te 12 uur. De correspondent van de N. R. Ct. schrijft; Het overlijdensbericht van baron Sweerts komt wel heel onverwachts voor degenen, die hem, zooals wij, nog maa rkort geleden, zoo vief en pitetig aan den gang hadden gezien, dat mij, ondanks zijn jaren (welke men hem overigens niet aanzag)een haast jeugdigen in- drk maakte. Met den heer Sweerts is een voornaam en zeer beminnelijk man heengegaan. Voornaam heid en beminnelijkheid waren wel de twee ei genschappen, die men zich van hem het eerst herinnerde en waardoor hij zich als voorzitter van den Haagschen gemeenteraad (over zijn Arnhemschen tijd en wat daarvoor ligt, kunnen wij uit eigen ervaring niet spreken) en de ver gadering van de Provinciale Staten altijd en onveranderlijk onderscheidde. Hoe uitstekend kon hij met men,schen omgaan Dat viel juist in vergaderingen als de genoemdb te waardeeren. Natuurlijk had hij het als burgemeester van den Haag met den toenmaligen raad (waarin hij de twee eerste socialisten Hoejenbos en ter Laan hun intrede heeft zi endoen) gemakke lijker dan zijn opvolgers, offschoon ook dezen zich, wanneer zij naar de andere groote ge meenten kijken, niet zullen kunnen beklagen. Doch met dat al kwamen er ook in zijn tijd kwesties voor, die de gemoederen in beweging brachten; en leden, die door hun onnoodige breedsprakerigheid het debat ophielden en op zijwegen brachten, waren er toen evengoed als nu. Burgemeester Sweerts wist in zulke geval len met zeldzamen tact en e enonveranderlijk goed humeur den wagen weer in het goede spoor te brengen. Hij was niet uitsluitend toe schouwer, maar greep meermalen op beslissende wijze in en de manier, waarop hij de zaken* a point wist te stellen, droeg er toe bij de op-J lossing van een of andere kwestie te verge makkelijken. Degenen, die hem, zij het een enkele keer, als burgemeester hebben meegemaakt, zullen zich de, weliswaar soms ietwat ironische, hof felijkheid herinneren, waarmee hij ieder van de leden op zijn beurt als mijn zus, mijn vriend zoo, aansprak. „Mijn vriend Ter Laan „mijn vriend Warneke", enz. De eerstgenoemde stelde in die dagen het geduid van den voorzitter dikwijls sterk ae proeft door over allerlei onderwerpen bet woord te vragen en op hetzelfde oi.u j drie en zelfs vier maal uitvoerig terug te komen.*! Maar zijn geduld begaf den heer Sweerts nooit, al was er in den trant, waarop hij met zijn eigenaardige hooge stem „het woord is aan den heer i'er Laan (met een hoogen uithaal op den naam) zeide een zacht verwijt aan den veeieischenden spreer te hooren. Een andere eigenschap van den heer Sweerts was, dat hij er tegenop zag iemand af te I stooten en zich graag moeite gaf om iemand plezier te doen. (Jok was hij voor zijn mede deelzaamheid bekend, lp één woord, hij niets van een stug man en toch wist hij gezag zeer goe dte handhaven en den afstand I te bewaren. .Zoo hééft men hem de laatste jaren I ook in de Staten kunnen gadeslaan. Hij was I wat oude rgeworden, maar ;zijn manier van I doen, zijn dikwijls geestige wijze om een met een enkel woord te karakteriseeren en zijn I zachte maar stevige hand had hij nog altijd En zoo mocht eigenlijk iedereen hem graag. I Men moet uit het bovenstaande niet afleiden dat baron Sweepjs een ailemans vriend, d.v>'- I een onder alle omstandigheden meegaande pet- soonlijkheid was. Groote energie was niet zijn I hoofdkenmerk, maar bij gelegenheid heeft MI toch bewijzen van doortastendheid en volhardin, I gegeven en zich doen kennen als een aller- j minst zwak man. Dat hij een breeden kijk had op het belai, I van den Haag heeft hij bewezen door zijn WI vermoeid ijveren voor Üe verhooging van bt: jstadsschoon, een ware passie van hem. rL I Arnhem had hij Sonsbeeck gegeven; voor der I Haag had hij de hand op Zorgvliet willen legflW I Met buitengewone warmte heeft hij daarvttfl in den raad gevochten en het heeft aan b® niet gelegen, dat de raad anders besloten bed-1 De juistheid van zijn inzichten is later ovtf' I duidelijk gebleken, al zijn er <^n middelen I vonden om de uitwerking van het besluit, I tot totale vernieling van Zorgvliet s natm"' schoon had kuunen leiden, te temperen. Onder burgemeester Sweerts en door S? toedoen zijn er in den opzet van het Groj* bedrijf belangrijke wijzigingen gebracht schrijving van rente en aflossing op fltoi zoolang deze in waarde,stijgen), waardoor de gemeente, die voor dien tijd rente en lossing uit den gewonen dienst moest betaf mogelij is gemaakt den grond, dien »j v0® I haar itbreiding noodi ghad, tijdig te koopt* I Wij plukken daarvan o phet oogenblik ree de vruchten. Eveneens onder den heer Sweety is het besluit gevallen tot het maken van nieuwe verkeerswegen in de binnenstad. En zoo zou er veel meer genoemd kut® worden. Doch daarvoor is op het ooge"1^ I geen tijd. v Een korte poos is de heer Sweerts nog^ van de Eerste Kamer geweest Hij was er de anti-revolutionairen in gebracht en dit Wr. I destijds eenige opschudding gewekt, omda Corresponde Van pre goede oplol moeilijk pr zet in 1. Pe Ph2. 2. Db: 2. Db5 en 1 rein mat. 1 rein mat. 1 1f ec. rein ma Een keui bekende co 1. Lb8 f; Pro jo; Wit: Kel, d4, f2, g2 Zwart:: K Mat in h Oplossing Januari. Oplossing Men kan toetreden. E zet telt voor oplossing wo (minimum aa delijksche pri punten hebbe abonné's zijn een geen opl geacht niet Stand G. Tiemen (35); J. Parr (18); G. v. voor liberaal doorging. j] I Hij laat een goede herinnering achter W I degenen, die hem gekend hebben. Eenige wel rubriek van EEN NI (B.) In proef genor klasse var woonde on een zitting 1 de bank de werd van schuldigd klasse heef| zaak meege °P deze wij, de onderste brengen en voorbehoed -De juiste ook een vraa De bedoelii schijnlijk wel goeden wil z£ zoo te redenei °pvoeding var net als de ri w „Het Volk! achter. Och eigenl! yraagteeken, i! juiste methode Men ziet hJ 9aat een groej gedurende enW te wonen, die bespreking zuil Vau het delict! gorden. Het meer om te i allesbehalve rc De meisjes het donker; jfugd eenig in *ant- De sch, flsjes van zrl Offifik hijgen. °P die ver, behnt .deZe Pro «hoedend VO( deW I vij

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1928 | | pagina 2