Gesprongen Handen
Springende Lippen
Hoot den Jondng
Tw
ALS EEK KWISTIG BORDUURSEL....
Binnenland.
Zate
TW
sci
Winterhanden en Wintervoeten
Doos 30 en 60, tube 80 ct. Bij Apoth. en Drogisten. Verzacht en geneest
EXODUS 33 14, 15.
Ingezonden Stukken.
DRAISHIAVANVALKEMBURQ'S-'
e A óLEVERTR J
Dit n
door Gods almacht tot aanzijn geroepen.
Het is groote zonde van Gods volk als het
daarop niet let.
Dat nieuwe is erger, vreeselijker dan al het
voorgaande, daarbij verbleken de vlammen der
middeleeuwsche brandstapels.
Groen van Prinsterer, de ziener der negen
tiende eeuw, heeft met zijn scherpziend geestes
oog dien geest der toekomende eeuw tot in zijn
diepste wezen doorschouwd.. Velen zijn hun
tijd een eeuw en meer ten achter, maar hij was
zijn tijd meer dan een eeuw vooruit.
En dan leest men van dezen Godsgezant uit
spraken als „Nooit is, om de waardeering der
uitnemendheid van de Reformatie, de christe
lijke betrekking op de roomschgezinden, tegen
over het ongeloof, bij mij in vergetelheid
geraakt". „De Revolutie is vijandig tegen eiken
Evangeliebelijder". „Vernedering van het Paus
dom is niet altijd winst voor het Evangelie".
„Overwint de macht van dezen tijd, ongeloof
en haat tegen God, dan zullen de geloovige
Katholieken en de geloovige Protestanten hand
aan hand het schavot bestijgen".
In zijn parlementaire adviezen zegt hij„Het
groote onderscheid is niet Roomsch en on-
roomsch, maar geloof en ongeloof".
Wat hij voor schier een eeuw schreef, wordt
thans vervuld. In Rusland worden Roomschen
en Protestanten om hun geloofswille ter dood
gebracht en in Mexico worden geloovige Ka
tholieken door de socialisten bij massa's ver
moord.
Maar in Holland vindt het anti-papisme nog
een vruchtbaren bodem.
De zonde die hierin wortelt is het niet acht
slaan op het Woord van God.
De dingen, die zich in onzen tijd aan het
ontwiktien zijn, heeft God ons in Zijn Woord
geopenbaard.
De Anti-Christ dat is de geest uit den
afgrond, die den Vader en den Zoon loochent
de mensch der zonde, staat voor de deur. De
tijd voor zijn komst wordt rijp gemaakt, en
men proeft de voorloopers in socialisme en
communisme.
Wie zegt geloovig te zijn moet dat weten,
want Gods Woord eischt, dat we de geesten
proeven zullen.
En nu weet ik wel, dat het voor ieder niet
gemakkelijk is het terrein van de worsteling der
geesten te overzien en het juiste karakter van
dien strijd te bepalen.
Maar daarom juist is het zoo goed, dat we
mannen hebben, die ons voorlichten, en daarom
ook heb ik gewezen op dit nieuwe boek van
Prof. Diepenhorst.
Dit werk kan er toe bijdragen, dat ons in
zicht verdiept en onze kennis omtrent deze
hoogst gewichtige dingen verhelderd wordt.
UITKIJK.
Wij wandelen als in raadselen.
't Leven is een doolhof.
Zonder dat wij in staat waren het eene
vraagstuk op te lossen, zien we ons weer voor
een nieuw geplaatst.
De wijsgeer zoekt en peinst en speurt in zijn
studeercel naar de oplossing van het levens
probleem en als hij in den ouderdom zijn levens
arbeid bekroond denkt en het „eureka, „ge
vonden", uitjubelt, komt daar een andere wijze
die het wegredeneert die een nieuw systeem of
een nieuw dogma opstelt.
Wat is er absoluut
't Is alles relatief, betrekkelijk slechts tot
„op zekere hoogte" te aanvaarden en waar te
nemen.
Wij weten ten deele en wij kennen ten
deele
En hoe meer wij weten hoe duidelijker het
ons wordt dat wij niets weten
Ons denken komt in conflict.
Het eene weten we niet met het andere te
rijmen.
Wat is het leven
Wat is de dood
Wie zal 't ons zeggen
Beiden ervaren we, zonder beiden te kennen.
We tasten als blinden om ons heen.
Ons eigen leven is ons een raadsel.
Ons eigen „ik" is ons nog zoo vaak een
raadsel.
Maar als we om ons heen zien hoopen de
raadselen zich op en soms worden we vragens-
moede.
Omdat we snakken naar zekerheid en we ons
geklemd voelen in den ijzeren greep van het
„Onzekere".
Is ons eigen „ik" ons vaak geen raadsel
Als we het goede willen doen, doen we het
kwade, als we willen liefhebben, haten we, als
we willen opbouwen, breken we af.
Tweëerlei wet in ons binnenste voeren een
bangen strijd.
Als we meenen het sterkste te staan, bevinden
we dat dit juist ons zwakste oogenblik was.
Raadselen zien we ook in het leven van
anderen.
De onrechtvaardige, de verdrukker van
weduwe en wees, ziet zijn bezittingen groeien
en de rechtvaardige, de zachtmoedige eet brood
der smarte.
De dwaas ziet z'n plannen bekroond met
succes en het werk der wijze vindt geen aan
dacht.
Koningen te voet en knechten te paard 1
De macht regeert en het recht wordt ver
kracht.
De haat viert hoogtij en de liefde verkwijnt.
Het vuile wordt gezocht en het schoone
onteerd.
Het reine veracht en het onreine begeerd.
Ja werd niet eenmaal de kruisiging van den
Christus de Zone Gods, en de vrijlating van
Barbabas, den moordenaar, geëischt
En zie het werelddrama
Bloed en vuur en rookdamp, een weg van
lijden, een via-dolorosa, is de weg van het
menjschdom,
Geen schoone lijnen, geen teere kleuren, geen
schoon motief noch ook een machtig grootsch
monument aanschouwen wij in het schilderij
der historie van de menschheid. Geen regelmaat,
geen vast plan, geen doelbewuste ontwikkeling
worden wij gewaar. Integendeel, 't Zijn kleuren
die vloeken, 't zijn lijnen die ontaarden. We
herkennen in het schilderstuk geen groot Kunste
naar, die het gewrocht heeft, maar het doet ons
denken aan een kind, dat met een griffel wat
broddelt op zijn lei.
Waar we hoopten op een schoone eenheid,
op een harmonische samenwerking der mensch
heid, waar ons oor hunkert om de jubelzang
te beluisteren van het schepsel dat zijn Schepper
de eere brengt, daar zien we een gebroken
leven een schrille disharmonie, daar hooren we
een vloek opstijgen naar boven
De tiran regeert, de machtswellusteling zwaait
den scepter,en het veld is gedrenkt met bloed
en tranen.
Wij wachten het van de evolutie en zien het
beest In den mensch groeien.
Wij wachten het van de Revolutie en de
sterke, die den tiran velt, neemt diens plaats
in, en waar de eerste met geeselen kastijdde,
daar doet hij het met schorpioenen.
Waarom toch dit alles
En waar loopt het op uit.
Is dan het menschdom een speelbal des
Satans
Des Satans ,die er duivelsch behagen in
schept hem om en om te werpen hem te kaatsen
en weer op te vangen? En dit spel tot in eeuwig
heid voort te zetten
De pessimist is het gaan gelooven en berust
er in, omdat hij inziet, dat het niet anders kan.
Maar de millioenen optimisten denken toch
nog beter van het bestaan der menschheid.
Zij hopen nog
En hun hoop doet hen leven 1
Dat is het geluk van een iedere keer weer
nieuw geslacht, dat de wereld in bezit neemt.
Zij zullen het beter doen dan hun vaderen 1
Zij zullen opnieuw bouwen en dan zal het
beter gaan.
Zij zullen der vaderen werk afbreken en een
nieuw beginnen.
Totdat zij zelf oud zijn en wanhopig de
handen opheffen over hun fiasco.
Want ook hun is het niet gelukt I
Zal dit zoo blijven en is er een demonische
macht, die er om lacht?
Misschien kent gij het beeld wel.
Het borduurwerk, waarover de kunstenaar
gebogen is. Iedere steek, iedere draad gaat naar
het vaste plan.
Het motief is grootsch, 't wordt een prachtig
majestieus motief, de kleurenpracht streelt het
bewonderend oog en eenmaal voltooit zal het
kunststuk, de glorie, de roem van den kunste
naar prediken.
Maar wijAch, wat zien wij er van
in de bres. Hij geeft te kennen, hoe 't
hem inzonderheid te doen is om Gods
gunstrijke tegenwoordigheid. Nadat hij
voor het volk gepleit heeft, vraagt Hem
de Heere„Zou mijn aangezicht moe
ten medegaan, om u gerust te stellen V'
En het antwoord van den Godsman
luidt„Indien Uw aangezicht niet me
degaan zal, doe ons van hier niet op
trekken". Het is Mozes niet genoeg,
dat Israël in Kanaan komt. Wat hij
begeert, is dit, dat Gods gunst het volk
vergezelle. Liever wil hij niet optrek
ken, beter is 't hem hier in de woestijn
te blijven en te sterven, dan zonder
Gods gunst Kanaan in te gaan.
Worde ook door ons die gunst Gods
boven alles begeerd, waar wij, aan het
begin van een nieuw jaar, den reisstaf
weer opnemen.
Gods aangezicht is Gods openbaring;
in onzen tekst beduidt het de openba
ring van Zijn genade en ontferming.
Zijn gunstrijke tegenwoordigheid, Zijn
genadige hulp en bijstand. God kan met
ons van nature geen gemeenschap heb
ben. Vanwege onze zonde keert Hij
Zijn aangezicht in toorn tegen ons. Al
leen in Christus is Hij ons een verzoend
God en barmhartige Vader. In den
Zoon van Zijn welbehagen, die Zijn
toorn tegen de zonde gestild heeft,
keert Hij Zijn aangezicht in gunst tot
De onderzijde van het stramien, waarop de
draden geweven worden.
En die onderzijde is broddelwerk.
Franje, eindjes draad, knoopen, vloekende
kleuren, stukwerk een chaos is het, waaruit
we geen wijs kunnen worden.
Maar dit spel duurt niet eeuwig.
De kunstenaar borduurt niet om het bor
duren. Hij wrocht om het kunststuk en daarom,
ja, hij ha.ast zich, het te voltooien.
En als het klaar is
Dan zien we allen de bovenzijde. Dan ontrolt
zich voor ons oog een Goddelijk kunstwerk
als een kunstig borduursel gewrocht.
Het antwoord op de vragen zal dan komen.
Nu kennen we ten deele en profeteeren wij
ten deel, maar als het volmaakte zal gekomen
zijn, dan zal hetgeendat ten deele is, te niet
gedaan worden. Nu zien wij door een spiegel
in een duistere rede, maar dan zullen wij zien,
aangezicht tot aangezicht.
En nu blijft het vragen en worstelen en
wachten tot de tijd daar zal zijn.
Maar de Kunstenaar reikte ons de hand, de
Goddelijke Hand, en in zijn geopenbaarde wil
gaf Hij ons een draad in handen, die wij slechts
te grijpen hebben, om niet te wachten zonder
hope en om niet te vragen zonder geloof.
Ja meer nog, in zijne geopenbaarde wil, toont
Hij ons nu reeds iets van het schoone Beeld,
dat eens het voltooide borduursel zal toonen.
En ten slotte, wat voor ons het voornaamste
is in Zijn geopenbaarden wil, wil Hij ons nu
voorbereiden en aanzeggen, of ook wij een
onderdeeltje van het kunstig borduursel op het
scheppingsstramien zullen uitmaken.
En zou deze eene wetenschap niet meer
waarde voor ons hebben, dan het antwoord
op duizend levensvragen?
„Hij dan zeideZou mijn aangezicht
moeten medegaan, om u gerust te
stellen
Toen zeide hij tot Hem Indien Uw
aangezicht niet mede gaan zal, doe ons
van hier niet optrekken".
I.
De Heere schenkt ons het voorrecht,
dat wij weer een nieuw jaar mogen in
gaan. Zij voor ons een gezegend jaar,
zoowel op stoffelijk als geestelijk gebied
Vervulle de Heere onze God naar den
rijkdom Zijner genade al onze behoef
ten. Hij doe ons rijkelijk Zijn gunst ge
nieten, bestrale ons met Zijn Geest en
geve ons genade om in Zijn wegen te
wandelen. Wij mogen er ons van ver
zekerd houden, dat, waar onze hoop
op Hem is, Hij onze Herder is, die 't
ons aan niets zal laten ontbreken, dat
wij dit jaar noodig hebben.
Groote dingen heeft de Heere bij
den Sinaï gedaan. Heerlijk heeft Hij
zich daar geopenbaard, waar Hij Israël
tot Zijn volk aanneemt en het Zijn wet
geeft, om naar te leven. Maar hoe
spoedig heeft Israël het verbond ver
broken, waar het, kort na de afkon
diging der wet, een gouden kalf op
richt in strijd met het pas ontvangen
gebod. Daarover ontsteekt de toorn
des Heeren, die dreigt het volk te zul
len verdelgen. Mozes echter springt
voor het volk in de bres, en de Heere
spaart in Zijn lankmoedigheid het on
dankbare volk. Toch, al heeft God Zijn
volk niet met één slag vernietigd, zoo
als t verdiend heeft, Zijn toorn is nog
niet afgekeerd. Hij zal Israël niet ver
delgen, Hij zal het in Kanaan brengen,
maar Hij zal 't doen door Zijn engel.
Zelf zal Hij niet in het midden van hen
optrekken. Zijn bijzondere gunst die Hij
aan Israal in onderscheiding van de
heidenen, beloofd heeft, zal Hij terug
trekken. Maar wederom springt Mozes
Zijn volk, ziet Hij met vaderlijke liefde
op hen neder en leidt Hij hen met trou
we hand. Voor een kind van God is
niets grooter en begeerlijker dan de
gunst van zijn hemelschen Vader.
Vermenigvuldigen zich de gedachten
in ons bij het einde van een jaar, niet
minder is dat het geval bij den aanvang
van een niéuwen tijdkring. Is het jaar
ten einde, dan is er alleszins reden tot
dank aan Hem, die ons met zegeningen
oxer laadde, zorgde voor lichaam en
ziel, ons sterkte en ondersteunde onder
alle kruis. Dan betuigen wij tot roem
van Zijn naam: de Heere heeft alles
wel gemaakt met ons, niettegenstaande
onze menigvuldige overtredingen. Aan
het begin van een nieuw jaar echter
verkeeren wij meer in een biddende ge
stalte en gevoelen behoefte aan steun,
aan nieuwe bijblijvende genade. Het is
het gebéd van Gods kind, dat de Heere
hem ook dit jaar nabij zij, gelijk Hij dat
was in de jaren, die voorbijgingen. Er
zijn vaak zooveel gedachten en over
leggingen in zijn hart. Wat zal het
einde van het jaar brengen 1 Zal hij het
beleven Hij ziet zich omringd door
zoovele verwanten en vrienden, aan
wie teedere banden hem binden, 't Kan
zijn dat een of meer van hen uit dien
kring worden weggenomen. Zoo on
bekend is hem de toekomst, dat hij niet
weet, wat het volgende uur hem baren
zal. Met het heengaan van het oude
jaar zijn de zorgen niet afgelegd, is de
strijd niet geëindigd, noch de zonde te
niet gedaan. Er is zooveel, dat zijn hart
met vrees vervuld. Maar wat hem moed
en kracht geeft, dat is de wetenschap,
dat Gods aangezicht medegaat. Zijn
vurige wensch en bede is dan ook, dat
de Heere hem geleide en behoede en
met Zijn gunst omringe.
Het is hem, die God vreest, niet aller
eerst allermeest om aardschen voor
spoed te doen. Dat is voor hem niet het
hoogste, al laat 't hem niet koud en
onverschillig. Wij mogen den Heere
ook bidden, dat Hij ons, als 't Hem be
haagt, moge bewaren voor ramp en
leed. Maar daarom geeft 't nog geen
vrede en waar geluk, al gaat dit jaar
alles ons voor den wind. De Heere
sprak tot Mozes, dat Hij Israal door
een engel in Kanaan wilde brengen.
Maar Mozes is daardoor niet voldaan.
Als God niet in gunst bij Isra 1 woont,
wordt het voornaamste gemist. Naar
die gunst haakt al Zijn volk. Als wij
recht staan voor God, zullen wij niet
allereerst bidden: „Heere, maak gij mijn
weg vaorspoedig en behoed mij voor
onheilen", maar zeggen wij met Mozes:
Heere, laat Uw lieflijk aangezicht over
mij lichten, geef, dat ik in Uw gunst
mag ontvangen, al wat Gij mij toezendt:
hetzij voor-, hetzij tegenspoed.
(Wordt vervolgd).
De Copie van Ingezonden stukken die niet ge«
plaatst zijn wordt niet teruggegeven. Buiten
verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers
HET VLOEKVERBOD TE
MIDDELHARNIS.
Mijnheer de Redacteur 1
Naar aanleiding van bovenstaande kwestie
vraag ik beleefd eenige plaatsruimte in Uw
blad. Bij voorbaat mijn oprechten dank.
In het nummer van Uw blad van 24 Decem
ber 1927 het raadsverslag van Middelharnis
lezende, trof mij o.a. de wijze waarop de aan
vraag van den Bond tegen het vloeken, om
strafbaar te stellen het vloeken en ijdelijk ge
bruiken van Gods Naam, behandeld werd.
Immers, het bezwaar dat zoodanig verbod
onuitvoerbaar zou wezen, woog bij sommige
leden zeer zwaar.
Nu mag dit m. i. wel, als dit bezwaar wer
kelijk aanwezig was.
Onmogelijke verordeningen doen immers
steeds het tegenovergestelde vein wat zij be
doelen.
Maar dat een vloekverbod onmogelijk of on
uitvoerbaar is, is m. i. nog te bewijzen.
Wanneer er, zoowel bij de meerderheid van
het publiek als bij de politie, een goeden wil
voorzit, is zulk een verbod toch wel te hand
haven.
Overtredingen, welke ongestraft blijven, zul
len ook hier natuurlijk ook veel voorkomen.
Maar met welke overtreding is dit niet het
geval, dat het strafbaar feit eerst geconstateerd
moet worden, eer men tot vervolging kan over
gaan
Zoo dus beschouwd, blijft er van het bezwaar
dier heeren weinig over.
Het belangrijkste in deze is echter te veel
op den achtergrond gedrongen, n.l. of de Over
heid hier een taak heeft. En dan is het stand
punt, ingenomen door den heer Vogelaar, m.i.
het juiste.
De Overheid is, als dienaresse Gods, zeker
lijk wel verplicht, om voor de heiliging des
Naams van Hem, bij Wiens Gratie zij regeert,
zorg te dragen.
De practische bezwaren mogen nooit ontaar
den in het feit, dat men in deze Gods water
maar over Zijn akker laat loopen.
Het waarschuwend voorbeeld van Eli, die
uit zwakheid de zonden in zijn zonen en waar
schijnlijk ook in het volk verdroeg, moge onze
Overheid steeds voor oogen staan.
Ook zullen uit zulke kwesties als deze de
beginselen moeten blijken.
Links toonde zich in debat en stemming prin-
cipieeler als Rechts.
We hopen echter, dat alsnog Rechts van zijn
beginselvastheid zal doen blijken, als de beslis
sing moet vallen. Laten ze, bij alle verschil van
meening, toch uiting geven aan dit eene, n.l.
hun liefde tot de eere Gods.
En dit kan niet door halfslachtigheid, noch
door het verschuilen achter allerlei voorwend
sels, maar door een positief getuigenis.
Veel zou hierover nog te zeggen zijn, maar
ik mag van Uwe gastvrijheid geen plaatsruimte
meer vergen.
Nog maals dankend voor de verleende plaats
ruimte.
M. v. D.
E.
C. BARON SWEERTS DE
LANDAS WYBORGH.
De Commissaris der Koningin in de provincie
Zuid-Holland Dinsdagnacht overleden.
Dinsdagnacht om half 4 is te 's-Gravenhage
na een ziekte van enkele dagen, in den ouder
dom van 7 5jaar overleden E. C. baron Sweerts
de Landas Wyborgh, Commissaris der Koningin
in de provincie Zuid-Holland, vroeger burge
meester van Arnhem en -sGravenhage en oud
lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Tot in het laatst van de vorige week heeft
baron Sweerts met groote toewijding zijn hoog
ambt van commissaris der Koningin vervuld,
waartoe hij den 18en April J 911 geroepen
werd. Minzaam jegens iedereen wist bij toch
steeds in de vergaderingen van de Provinciale
Staten leiding te geven en te houden.
Voor dat de thans ontslapene in 1911 als op
volger van inr. Patijn tot commissaris der
Koningin in deze provincie werd benoemd,
stond bij van 1904 af als burgemeester aan het
hoofd der Residentie, terwijl hij ook gedurende
eenigen tijd zitting heeft gehad in de Eerste
Kamer der Staten-Generaal.
Baron Sweerts werd den 25en Mei 1852 te
Nijmegen geboren. Verscheidene jaren heeft hij,
na hier te lande volbrachte studie, in Neder-
iandsch lndië doorgebracht, waarheen hij in
1872 als 20-jarig jongeling vertrok. Toen werd
hij namelijk ter beschikking gesteld van de
Indische regeering voor de ambtelijke loopbaan
I er Algemeene Secretarie te Batavia doorliep
hij vlug alle rangen en reeds in 10 jaar tijd
was hij opgeklommen tot dien van referendaris.
Een paar jaar later zag baron Sweerts zich
benoemd tot algemeen gouvernementssecretaris.
1 ijdens een door hem in Europa doorgebracht
verlof werd baron Sweerts in 1895 benoemd
tot lid van den raa dvan Ned. Indië, welk
ambt hij slechts bleef bekleeden tot 1897, toen
hem op zijn verzoek eervol ontslag uit 's lands
dienst in indië werd verleend.
Teruggekeerd in Nederland, werd baron
Sweerts in 1899 benoemd tot burgemeester van
Arnhem, waarna in 1904 zijn benoeming volgde
tot burgemeester van s-Gravenhage. Gelijk ge
zegd, werd hij op 18 April 1911 benoemd tot
Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-
Holland.
Naast het met zooveel toewijding vervullen
van zijn hoog ambt, vond de thans ontslapene
ook ngo lust en tijd zich te wijden aan de
behartiging van belangen op velerlei gebied.
Nooit werd vergeefs een beroep gedaan op zijn
medewering, waar het gold steun te verieenen
of het openbaar belang te dienen.
Jarenlang heeft hij ook deel uitgemaakt van
het college van curatoren van de Leidsche
Universiteit.
Ten slotte kan nog worden meegedeeld, dat
baron Sweerts o.m. beschermheer was van de
Haagsche commissie voor Volksfeesten en
ambtshalve ijoorzitter van het fonds „Weldadig
en Zorgvuldig".
Op zijn zeventigsten verjaardag is hij ge
huldigd door de Provinciale Staten, die hem
als huldeblijk een beeld aanboden, door de
ambtenaren der provincie, die hem een plaquette
schonken en door de burgemeesters in Zuid-
Holland, die hem een bloemenhulde deden ge
worden.
Het laatste groote werk, waartoe onder zijn
bestuur werd besloten, is het in de laatste zit
ting der Provinciale Staten goedgekeurde we
genplan.
Van de belangrijkste besluiten, die genomen
werden door den Haagschen gemeenteraad tij
dens zijn burgemeesterschap worde nog vermeld
de regeling der rechtspositie van het gemeente-
personeel. We mogen niet nalaten te memo-
reeren zijn zorg voor en belangstelling in het
personeel, dat onder hem werkzaam was.
Aan zijn goede hart en socialen rechtvaardig
heidszin hebben zoowel het personeel der ge
meenten, waarvan hij aan het hoofd stond, als
dat der provincie Zuid-Holland veel te danken.
Baron Sweerts stond dan ook in hoog aan
zien, niet slechts bij het college van Gedepu
teerden en Prov. Staten, maar ook bij het amb
tenarencorps van het provinciaal gouvernement
en van de daaronder ressorteerende bureaux.
De hoogachting, welke men hem in zoo ruime
mate toedroeg, kwam o.a. nog zoo duidelijk
aan het licht, toen baron Sweerts ten vorig en
jare zijn 75sten verjaardag vierde. Geen wonder
dan ook, dat het vrij plotseling overlijden
diepen indruk maakte.
De welwillendheid, bescheidenheid en fijne
omgangsvormen maakten baron Sweerts
buiten de ambtenaarskringen tot een algemeen
geachte en beminde persoonlijkheid.
Zijn verdiensten jegens den lande werden o.a
beloond door zijn benoeming tot ridder in
orde van den Ned. Leeuw en tot groot- officier
der Oranje-Nassau-orde. Voorts was bd:aa
Sweerts commandeur der Danebrug orde van
Denemarken, groot-officier der orde van den
Eikenkroon van Luxemburg, commandeur der
orde van het Legioen van Eer van Frank, ijk,
commandeur der orde van Frans Jozef van
Oostenrijk, Groot-officier der orde van den
Heiligen Schat van Japan, eereridder der Bal-
lije van Brandenburg der Johanniter-orde, ridder
der orde van Cambodja, commandeur der ord,
van de Poolster van Zweden, ridder 2e kla«i
met ster der orde van den Rooden Adelaar van
Pruisen en ridder le klasse der orde van St.
Stanislaus van Rusland.
De begrafenis van het stoffelijk overschot zal
plaats hebben op Oud Eik en Duinen te 's-Grj.
venhage op Vrijdag a.s. Vertrek van het sterf
huis aan het Korte Voorhout te 12 uur.
De correspondent van de N. R. Ct. schrijft;
Het overlijdensbericht van baron Sweerts
komt wel heel onverwachts voor degenen, die
hem, zooals wij, nog maa rkort geleden, zoo
vief en pitetig aan den gang hadden gezien,
dat mij, ondanks zijn jaren (welke men hem
overigens niet aanzag)een haast jeugdigen in-
drk maakte.
Met den heer Sweerts is een voornaam en
zeer beminnelijk man heengegaan. Voornaam
heid en beminnelijkheid waren wel de twee ei
genschappen, die men zich van hem het eerst
herinnerde en waardoor hij zich als voorzitter
van den Haagschen gemeenteraad (over zijn
Arnhemschen tijd en wat daarvoor ligt, kunnen
wij uit eigen ervaring niet spreken) en de ver
gadering van de Provinciale Staten altijd en
onveranderlijk onderscheidde. Hoe uitstekend
kon hij met men,schen omgaan Dat viel juist
in vergaderingen als de genoemdb te waardeeren.
Natuurlijk had hij het als burgemeester van den
Haag met den toenmaligen raad (waarin hij
de twee eerste socialisten Hoejenbos en ter
Laan hun intrede heeft zi endoen) gemakke
lijker dan zijn opvolgers, offschoon ook dezen
zich, wanneer zij naar de andere groote ge
meenten kijken, niet zullen kunnen beklagen.
Doch met dat al kwamen er ook in zijn tijd
kwesties voor, die de gemoederen in beweging
brachten; en leden, die door hun onnoodige
breedsprakerigheid het debat ophielden en op
zijwegen brachten, waren er toen evengoed als
nu. Burgemeester Sweerts wist in zulke geval
len met zeldzamen tact en e enonveranderlijk
goed humeur den wagen weer in het goede
spoor te brengen. Hij was niet uitsluitend toe
schouwer, maar greep meermalen op beslissende
wijze in en de manier, waarop hij de zaken*
a point wist te stellen, droeg er toe bij de op-J
lossing van een of andere kwestie te verge
makkelijken.
Degenen, die hem, zij het een enkele keer,
als burgemeester hebben meegemaakt, zullen
zich de, weliswaar soms ietwat ironische, hof
felijkheid herinneren, waarmee hij ieder van de
leden op zijn beurt als mijn zus, mijn vriend
zoo, aansprak. „Mijn vriend Ter Laan „mijn
vriend Warneke", enz.
De eerstgenoemde stelde in die dagen het
geduid van den voorzitter dikwijls sterk
ae proeft door over allerlei onderwerpen bet
woord te vragen en op hetzelfde oi.u j
drie en zelfs vier maal uitvoerig terug te komen.*!
Maar zijn geduld begaf den heer Sweerts nooit,
al was er in den trant, waarop hij met zijn
eigenaardige hooge stem „het woord is aan
den heer i'er Laan (met een hoogen uithaal
op den naam) zeide een zacht verwijt aan den
veeieischenden spreer te hooren.
Een andere eigenschap van den heer Sweerts
was, dat hij er tegenop zag iemand af te I
stooten en zich graag moeite gaf om iemand
plezier te doen. (Jok was hij voor zijn mede
deelzaamheid bekend, lp één woord, hij
niets van een stug man en toch wist hij
gezag zeer goe dte handhaven en den afstand I
te bewaren. .Zoo hééft men hem de laatste jaren I
ook in de Staten kunnen gadeslaan. Hij was I
wat oude rgeworden, maar ;zijn manier van I
doen, zijn dikwijls geestige wijze om een
met een enkel woord te karakteriseeren en zijn I
zachte maar stevige hand had hij nog altijd
En zoo mocht eigenlijk iedereen hem graag. I
Men moet uit het bovenstaande niet afleiden
dat baron Sweepjs een ailemans vriend, d.v>'- I
een onder alle omstandigheden meegaande pet-
soonlijkheid was. Groote energie was niet zijn I
hoofdkenmerk, maar bij gelegenheid heeft MI
toch bewijzen van doortastendheid en volhardin, I
gegeven en zich doen kennen als een aller- j
minst zwak man.
Dat hij een breeden kijk had op het belai, I
van den Haag heeft hij bewezen door zijn WI
vermoeid ijveren voor Üe verhooging van bt:
jstadsschoon, een ware passie van hem. rL I
Arnhem had hij Sonsbeeck gegeven; voor der I
Haag had hij de hand op Zorgvliet willen legflW I
Met buitengewone warmte heeft hij daarvttfl
in den raad gevochten en het heeft aan b®
niet gelegen, dat de raad anders besloten bed-1
De juistheid van zijn inzichten is later ovtf' I
duidelijk gebleken, al zijn er <^n middelen I
vonden om de uitwerking van het besluit, I
tot totale vernieling van Zorgvliet s natm"'
schoon had kuunen leiden, te temperen.
Onder burgemeester Sweerts en door S?
toedoen zijn er in den opzet van het Groj*
bedrijf belangrijke wijzigingen gebracht
schrijving van rente en aflossing op fltoi
zoolang deze in waarde,stijgen), waardoor
de gemeente, die voor dien tijd rente en
lossing uit den gewonen dienst moest betaf
mogelij is gemaakt den grond, dien »j v0® I
haar itbreiding noodi ghad, tijdig te koopt* I
Wij plukken daarvan o phet oogenblik ree
de vruchten. Eveneens onder den heer Sweety
is het besluit gevallen tot het maken van
nieuwe verkeerswegen in de binnenstad.
En zoo zou er veel meer genoemd kut®
worden. Doch daarvoor is op het ooge"1^ I
geen tijd. v
Een korte poos is de heer Sweerts nog^
van de Eerste Kamer geweest Hij was er
de anti-revolutionairen in gebracht en dit Wr. I
destijds eenige opschudding gewekt, omda
Corresponde
Van pre
goede oplol
moeilijk pr
zet in 1. Pe
Ph2. 2. Db:
2. Db5 en
1
rein mat.
1
rein mat.
1
1f
ec. rein ma
Een keui
bekende co
1. Lb8 f;
Pro
jo;
Wit: Kel,
d4, f2, g2
Zwart:: K
Mat in h
Oplossing
Januari.
Oplossing
Men kan
toetreden. E
zet telt voor
oplossing wo
(minimum aa
delijksche pri
punten hebbe
abonné's zijn
een geen opl
geacht niet
Stand
G. Tiemen
(35); J. Parr
(18); G. v.
voor liberaal doorging. j] I
Hij laat een goede herinnering achter W I
degenen, die hem gekend hebben.
Eenige wel
rubriek van
EEN NI
(B.) In
proef genor
klasse var
woonde on
een zitting 1
de bank de
werd van
schuldigd
klasse heef|
zaak meege
°P deze wij,
de onderste
brengen en
voorbehoed
-De juiste
ook een vraa
De bedoelii
schijnlijk wel
goeden wil z£
zoo te redenei
°pvoeding var
net als de ri
w „Het Volk!
achter.
Och eigenl!
yraagteeken, i!
juiste methode
Men ziet hJ
9aat een groej
gedurende enW
te wonen, die
bespreking zuil
Vau het delict!
gorden. Het
meer om te i
allesbehalve rc
De meisjes
het donker;
jfugd eenig in
*ant- De sch,
flsjes van zrl
Offifik hijgen.
°P die ver,
behnt .deZe Pro
«hoedend VO(
deW
I
vij