Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
No 3390
ZATERDAG 17 DECEMBER 1927
42ste JAARGANG
EERSTE BLAD.
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
Met het stellen van den
eisch niet klaar.
Rijk en Gemeente.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— vooruitbetaling.
BUITENLAND bq vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Teief. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zQ beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
p
Het verwijt, als zou de Anti-Rev.
partij het geopenbaarde Woord van
God van het staatkundig erf verdringen
althans beneden de consciëntie stel
len, dient zonder voorbehoud te wor
den terug gewezen.
Van Rationalisme, noch Liberalisme
op staatkundig terrein is bij de Anti-
Rev. partij sprake.
Het verwijt der Staatk. Gereformeer
den, dat de Anti-Rev. Gods Woord
stellen beneden de consciëntie berust
dan ook op een misverstand.
Zij leggen artikel 3 van ons program
verkeerd uit.
Daar toch staat
„Ook op staatkundig terrein be
lijdt zij de eeuwige beginselen van
Gods Woord; zoo evenwel, dat het
staatsgezag noch rechtstreeks, noch
door de uitspraak van eenige Kerk,
maar alleen in de consciëntie der
Overheidspersonen, aan de ordinan
tie Gods gebonden is".
Nu meent men in Staatk. Geref. kring
dat de Anti-Rev. partij met deze woor
den een beperking aan de eeuwige be
ginselen van Gods Woord op staat
kundig terrein oplegt. Die beginselen
toch zouden beperkt worden door de
consciëntie der overheidspersonen. On
ze partij zou dus aan de belijdenis der
beginselen van Gods Woord voor het
staatkundig terrein een restrictie heb
ben toegevoegd.
En tegen deze „beginselverzaking"
achtte de Staatk. Geref. partij zich nu
geroepen op te komen, spreekt zij van
een „verdoezeling der grenzen", een
„afzakking van den principieelen grond
slag een „verwatering" en wat dies
meer zij.
Ware dit echter het geval, dan zou
de Anti-Rev. partij reeds van haar op
richting af aan misgetast hebben en
zich aan begins elverzaking hebben
schuldig gemaakt.
Want dit program met dit artikel
er in werd reeds den lsten Januari
1878 door het Centraal Comité van
Anti-Rev. kiesvereeviigingen in ons
and in het licht gezonden, nadat het
was ondetjteekend door mannen als
De Geer van Jutphaas, Mr. Gratama,
e Savornin Lohjnan, Wormser e. a.
Van een „afzak.king" van het begin
sel kan hier dus geen sprake zijn, wel
zou volgens de Staatk. Geref. rede
neering de Anti-Rev. partij in dat ge-
reeds van d e oprichting af aan heb-
en misgetast en terstond na de ge-
°^te ket spoor bijster zijn geweest.
c net i.'j niet, zooals men het yan
W"' Gerf'f' 2ilde voorstelt.
Wij hebben in de voorgaande arti-
e en getrs.cht aan te toonen, dat bij
lepere studie der'Anti-Rev. beginselen
we .ce ook aan ons program ten grond-
Sag liggen, duidelijk blijkt, dat onze
Partij onverkort, en zonder eenige be-
zonder restrictie aan de Over-
den Goddelijken eisch stelt, dat
zij zal regeeren naar den Woorde
0 s.' dat °°k voor het staatkundig
«rem de eeuwige beginselen van Gods
o°rd Relden.
Wat dan wel de woorden: „dat het
aatgezag alleen in de consciëntie der
overheidspersonen aan de ordiantiën
7 gebonden is", beteekenen
vft\ houden niet anders in, dan de
r aring 0p wat wijs de beginselen
an Gods Woord op het staatkundig
rrem moeten worden toegepast,
et eerste gedeelte van dit artikel
zegt hoedanig het karakter van het
staatsgezag moet zijn, op welken grond
slag het rusten moet, het tweede ge
deelte geeft antwoord op de vraag op
welke wijs dat karakter gehandhaafd
moet worden
Het gaat hier dus over twee op zich
zelf staande zaken.
Wie dit goed onderscheid, begrijpt
dat het te ongerijmd is hier te spreken
van een beperking van het beginsel.
Het eerste geeft de doelstelling, het
tweede zegt op welke wijze dat doel
bereikt moet worden. Het is dus een
ongerijmdheid het tweede een beper
king van het eerste te noemen.
Wanneer dat voor ons duidelijk is,
kunnen we verder gaan en in de twee
de plaats de vraag stellenAls de
doelstelling dan zuiver is, kan het ge
schil dan misschien loopen over de
wijze waarop de Overheid haar ka
rakter heeft te handhaven en dienover
eenkomstig het volk heeft te regeeren.
En hierop kan worden geantwoord,
dat hierover inderdaad het geschil loopt
Niet over den grondslag van het
staatsgezag, niet over het karakter van
de Overheid loopt het verschil, onver
kort handhaaft de Anti-Rev. partij, zoo
goed als de Staatk. Geref. partij den
strengen -eiseh dat ook voor het staat
kundig terrein de eeuwige beginselen
van Gods Woord gelden. Daarover
loopt het verschil niet.
Maar de wegen gaan uiteen wanneer
wij er toe komen te beantwoorden de
moeilijke vraag hoe moet de Overheid
dat nu doen
Wij hebben reeds gezegd, dat ons
program hier op het antwoord geeft.
Het zegt, dat het staatsgezag alleen
in de consciëntie der overheidspersonen
aan de ordinantiën Gods gebonden is.
Wat nu leert het program der Staatk.
Geref. partij
Wij stuiten hier op een groote moei
lijkheid.
Een artikel zooals art. 3 van ons
program, dat den grondslag aanwijst
en tevens aangeeft op wat wijs dien
grondslag gehandhaafd moet worden,
heeft de Staatk. Geref. partij niet.
Zij zegt alleen wat het karakter van
het staatsgezagf en van de Overheid
wezen moet, maar daarbij laat ze het,
ze blijft in gebreke aan te wijzen door
wat middel of op welke wijze de Over
heid dezen grondslag van het staats
gezag te handhaven heeft.
Men stuit hier weer evenals bij zoo
vele dingen in de Staatk. Geref. partij
op het negatieve, op het onafgewerkte,
het oppervlakkige, dat haar optreden
kenmerkt.
Als men als een staatkundige partij
optreedt, kan men er toch niet mee vol
staan te zeggen wat men wil en te
verzwijgen hoe men zich voorstelt dien
wil te verwezenlijken. Niemand denkt
er toch over een ver weg gelegen stad
te bezoeken, zonder dat hij ook over
legt op welke wijze die stad bereikt
moet worden. Niemand stelt zich voor
van het veld een oogst in te zamelen,
zonder ook de middelen te beramen
om tot die oogst te komen. Ja juist, die
middelen kosten het meeste hoofdbre
kens. Daarvoor is men dag aan dag
in de weer, getroost men zich offers en
moeiten.
Als we er steeds mede klaar waren,
slechts het doel te stellen, zou het leven
een ander aanzien krijgen, werd het
ons wel gemakkelijk gemaakt
Maar dat is noch in overeenstemming
met de harde en dikwijls moeilijke wer
kelijkheid, noch conform de Heilige
Schrift, Wie een toren bouwt, over-
rekent eerst wel de kosten, maar zorgt
ook, dat hij teekening, bestek en platte
grond heeft.
En juist daaraan mankeert het nu ten
eenen male bij de Staatk. Geref. partij.
In verschillende artikelen stelt zij wel
den eisch. In artikel 1 vindt men reeds
omschreven als de grondslag van de
Staatk. Geref. partij voor de regeering
van het volk de in de Heilige Schrift
geopenbaarde ordening Gods. In art.
3 zegt ze dat de Ovèrheid regeert bij
de gratie Gods. In art. 4 zegt ze dat de
Overheid voor naleving der wet Gods
te zorgen heeft. In art. 5 legt ze der
Overheid de taak op de kerke Christi
te beschermen.
En zoo kan men doorgaan. Overal
vindt men wel terug het stellen van den
eisch, maar nergens is ook maar met
één woord aangegeven op wat wijs,
de Overheid nu de haar opgelegde
taak te realiseeren heeft.
En daar toch komt het nu juist op
aan.
Om de moeilijkheid waarvoor de
Staatk. Geref. partij hier gesteld wordt
duidelijk te laten zien zullen wij dit met
een concreet voorbeeld demonstreeren.
In art. 5 stelt ze der Overheid den
eisch „de kerke Christi te beschermen",
terwijl ze in het voorgaand art. 4 onder
letter f den eisch stelt in alle samen
komsten het verbreiden van beginselen
die de eere Gods aanranden te verbie
den.
Had men in Staatk. Geref. kringen
nu even verder geredeneerd en zich
de vraag gesteld „hoe weet de Over
heid wat de kerke Christi is en hoe
weet de Overheid wanneer beginselen
de eere Gods aanranden dan had men
terstond de moeilijkheid gevoeld. Want
daar komt het nu juist op aan.
Wanneer men de Overheid de taak
oplegd te onderscheiden tusschen ware
en valschen godsdienst en het eene te
beschermen en het andere uit te roeien
dan moet men toch veronderstellen
dat de Overheid een zeker orgaan heeft
waarmee zij dit onderscheid zien kan.
Wanneer de landbouwer tot zijn
knecht zegt, gaat naar het veld en haalt
het onkruid uit het gewas, dan is die
landbouwer er van overtuigd, dat die
knecht het orgaan heeft om te kunnen
onderscheiden tusschen het veldgewas
en het onkruid.
En natuurlijk zal ook de Staatk. Ge
ref. partij in de overtuiging leven dat
de Overheid nu een orgaan heeft waar
mede zij onderscheiden kan wat ware
en wat valsche godsdienst is.
Maar waarom blijft ze dan nu in ge
breke ook te zeggen welke dat orgaan
is
Het is toch haar zedelijke roeping
om dat te omschrijven, te ineer waar er
zoovelen zijn die ontkennen dat er zulk
een orgaan, zulk een eigenschap bij de
Overheid gevonden wordt
Blijkbaar heeft zij er nog nooit over
gedacht deze vraag te stellen laat staan
haar te beantwoorden, ja zelfs is zij er
zelf zoover vanaf gebleven, dat ze, eer
ook maar te bevroeden dat art. 3 van
het Anti-Rev. program in het tweede
gedeelte het eenige orgaan aanwijst,
waardoor de Overheid weten kan wat
de ordinantiën Gods voor het staatkun
dig gezag eischen, in de veronderstel
ling leefde, dat dit tweede gedeelte niets
anders was dan een soort restrictie,
een beperking van het eerste gedeelte
van art. 3, hetgeen, zooals we aantoon
den onjuist is.
In dit tweede gedeelte toch wijst ons
program als eenig orgaan der Overheid
waardoor ze weet wat Gods Woord
van 't staatsgezag eischt, aan, de cons
ciëntie der Overheid.
Men ziet dus, dat de Staatk. Geref.
partij er zich gemakkelijk af maakt.
Ware dit niet zoo, had ze getracht
deze moeilijke vraag te beantwoorden,
dan zou wellicht uit de onmogelijkheid
der toepassing van den eisch de onge
rijmdheid van het stellen van den eisch
gebleken zijn, van den eisch n.l., dat
de Overheid ook een taak heeft ten
aanzien van het geestelijke e:n kerkelij
ke leven, welke eisch de Ant. Rev. par
tij op principieele gronden, zooals we
reeds vroeger gezien hebben, niet stelt.
Bij Kon. Besluit van 18 Aug. 1921 werd een
Staatscommissie ingesteld om te onderzoeken hoe
de meest doeltreffende wijze de finantieele ver
houding tusschen Rijk en gemeente zal zijn te
regelen.
Deze commissie heeft haar rapport voor eeni
ge maanden aan de regeering aangeboden, waar
aan was toegevoegd een afzonderlijke nota van
het lid dier staatscommissie Mr. Dr. A. v. Door-
ninck.
Wat wil nu deze commissie?
Het spreekt vanzelf dat de commissie moest
rekening houden met en bouwen op het histo
risch gewordene.
Wij hebben in den breede aangetoond hoe
dat historisch gewordene is gegroeid. Het zal
tot goed begrip noodig zijn dat men zich deze
geschiedenis voor den geest houdt, slechts zoo
krijgt men eenig duidelijk begrip in deze eenigs-
zins moeilijke materie.
Door de bovengenoemde commissie Van Lin
den van Sandenburg wordt nu voor opgesteld
dat zij geen wijziging begeert in het stelsel van
samenwerking tusschen Rijk en gemeente. Na
tuurlijk is dit wel denkbaar en van zekere zijde
zelfs aanbevolen. Het zou toch mogelijk zijn
dat de Overheid alle algemeene belangen bin
nen eigen overheidsbemoeing trok en daarmede
de kosten van het zelfbestuur van de gemeente
overnam. Dat zou het budget der gemeenten
natuurlijk grootelijks verlichten, maar hier staat
het groote bezwaar tegenover dat we zouden
krijgen een centralistische regeering, waartegen
de volksaard van ons Nederlandsche volk zich
zop verzetten. Een ander bezwaar zou ook zijn
dat het Rijk een nog veel grootere financieele
last op de schouders kreeg dan het nu reeds
heeft en zich dus genoodzaakt zou zien een
gedeelte van het gemeentelijk belastinggebied
aan zich te trekken. Dat zou ten slotte dan
maar een verplaatsing der moeilijkheden zijn.
De staatscommissie wil dan ook dien weg
niet op en stelt op den voorgrond het behoud
van de samenwerking tusschen Rijk en ge
meente.
Natuurlijk volgt hieruit, da de bestaande
regeling gehandhaafd zou moeten blijven. Deze
regeling acht de commissie stelselloos en ondoel
matig. In de verhouding ontstaan door de
meergenoemde wet van 1897 heerscht geen
systeem en de commissie oordeelt dan ook dat
verlaten moet worden het stelsel zelf van een
algemeene Rijksuitkeering, zooals die se
dert 1865 heeft bestaan.
De twee leidende motieven in het systeem
dat de staatscommissie zich voorstelt is ten
eerste dat inzake de financieele verhouding
tusschen Rijk en Gemeente geen willekeur mag
heerschen, terwijl in andere takken van regee
ring regels worden verlangd; en ten tweede dat
er Rijksuitkeeringen aan de Gemeenten ver
leend worden, om haar tegemoet te komen in
uitgaven, haar bij eenige wet of wettelijk voor
schrift opgelegd.
De staatscommssie is van oordeel, dat aan
de gemeenten geen verplichte uitgaven mogen
worden opgelegd, zonder dat tevens haar een
billijke vergoeding wordt toegckeno. De com
missie bepaalt zich daarbij tot die verplichte
uitgaven door de Grondwet zelf of door bij
zondere wetten aan de Gemeenten opgelegd.
Bij het opleggen van iedere nieuwe last, zal
zich het Rijk telkens rekenschau hebben te
geven van de financieele verhouding tusschen
Rijk en Gemeente.
De wet van 1897 vergoedde een deel der
jaarwedden van Burg. en Secr. der gemeenten,
de Staatscommissie stelt voor de helft te ver
goeden der kosten van de
a. jaarwedde Burgemeester
b. jaarwedde Secretaris.
Billijk acht zij een bijdrage in de kosten
van algemeen beheer, waarvoor zij, in aan
sluiting aan de wet van 1897, een hoofdgeld
wenscht toe te kennen. Dit hoofdgeld wordt be
paald voor alle gemeenten beneden 20.000 in
woners op 1.50 per inwoner voor de grootere
gemeenten voor de volgende 30.000 inwoners
op 1.75 per inwoner, voor de daarop volgen
de 150.000 inwoners op 2.per inwoner en
voor alle verdere inwoners boven de 200.000
op 2.25 per inwoner.
Tot de kosten van algemeen beheer rekent
de Commissie dan de
c. jaarwedde ontvanger
d. jaarwedde wethouders
e. netto-kosten der gemeente-secretarie met
wat daartoe geacht wordt te behooren.
Om de billijkheid der fixatie te ontgaan, zul
len de bedragen voor deze categorie om de vijf
jaar door den wetgever moeten worden her
zien.
Voorgesteld wordt verder, dat het Rijk een
derde gedeelte vergoedt van de
f. kosten van verpleging van armlastige
krankzinnigen.
Ten aanzien van de
g. kosten der plaatselijke politie is het moei
lijk een uniforme regeling te treffen, daar de
kosten in de verschillende gemeenten sterk uit-
Het is geen kunst, met groote
woorden iels nieuws in den handel
te brengen.
De STER-TABAK is geen nieuw
werk, doch heeft sedert vele jaren
het hart van iederen pijprooker
veroverd door hare ongeëven
aarde kwaliteit.
De rookers van STER-TABAK
beantwoorden ons streven naar
kwaliteit met hun vertrouwen.
Wij zullen dit vertrouwen niet
beschamen!
N.V. Theodorus Niemeijer
Groningen en Rotterdam
37
een loopen. Daarom wordt een percentage van
vergoeding aanbevolen, dat naar de grootte der
gemeenten wisselt tusschen 40 en 25
Opgemerkt dient te worden, dat de Staats
commissie hier de voetstappen van de commissie
van 1903 en 1907 volgt. Deze toch adviseert
tot nagenoeg hetzelfde, zoodat toch wel reeds
gezegd is, dat het rapport van de commissie
van 1921 niet vee Imeer is dan een tweeden
druk van de rapporten van 1903 en 1907
Ten opzichte van het onderwijs achtte de
commissie een dadelijke ingaande tegemoetko
ming urgent.
Deze tegemoetkoming onderscheidt zij in een
gedeelte voor hoofdelijke exploitatiekosten, ge
steld op 2..per leerling en een gedeelte
voor die kosten, welke meer verband houden
met het aantal klassen en leerkrachten en per
leerkrachten neerkomen op een bijdrage van
150.hetgeen beteekent ongeveer 3.—
per leerling. De geheele tegemoetkoming per
leerling zou ongeveer 5.bedragen.
Voorts wijzen wij er nog op, dat de com
missie, ofschoon ze meent, dat het financieele
vraagstuk tusschen Rijk en gemeenten zich
niet mag concentreeren in het hulp bieden aan
de zwaarst belaste gemeenten, toch ook ten
dien aanzien regelingen moeten worden getrof
fen. Wel hielp het Rijk reecjs hier en daar
incidenteel, doch de commissie geeft aan wet
telijke regeling de voorkeur.
Het groote bezwaar, dat tot dusverre de
regeling van de financieele verhouding tusschen
Rijk en de gemeenten aankleefde, achtte de
Staatscommissie hierin gelegen, dat deze regeling
te beperkt was.
Dit euvel te verhelpen door thans reeds een
duurzame regeling aan te bieden, vermocht zij
niet. Zij vraagt echter de duurzame aandacht
van gouvernement en parlement, om op den
duur het gansche stelsel der financieele ver
houding te verbeteren en te vereenvoudigen.
Daarom acht zij instelling van een Permanente
Commissie voor de gemeentefinanciën nood
zakelijk. Telkens doen zich weer nieuwe vraag
punten voor, die aan haar oordeel moeten wor
den onderworpen. In alle kwesties, die de fi
nancieele verhouding raken, dient zij te worden
gekend, terwijl zij bevoegd moet zijn om ook
ongevraagd in de geheele materie der Regeering
van advies te dienen.
Bovendien acht de Staatscommissie het nood
zakelijk, dat aan het Ministerie van Financiën
een ambtelijk Bureau voor de Gemeentefinan
ciën wordt ingesteld, dat o.a. zal worden belast
met de waarneming van het Secretariaat der
Permanente Commissie voor de Gemeentefinan
ciën.
Wellicht zou de taak der Permanente Com
missie voor nog verdere uitbreiding vatbaar zijn.
Daar zijn zooveel Rijkssubsidies aan bijzondere
vereenigingen, welke de financieele verhouding
van Rijk en Gemeenten beïnvloeden. Talrijk zijn
voorts de gevallen, waarin Rijk, provincie en
gemeente voor hetzelfde doel subsidieeren. Hier
zou de Commissie nuttigen arbeid kunnen ver
richten.
Overigens stelt de commissie nog enkele klei
nere wijzigingen voor, die we hier ter zijde kun
nen laten.
In een slotartikel willen we op de critiek
wijzen, welke op de voorstellen der staatscom
missie is uitgebracht.
Ondeugdelijk gereedschap, zooalsloszittende
hamers, gescheurde hamerstelen, uitgesleten
schroefsleutels veroorzaken ernstige ongelukken
GEZONDHEIDSRAAD.