Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
tlagmmlte^owh
IN HOC SIGNO VINCES
Mo. 3388
ZATERDAG 10 DECEMBER 1927
42ste JAARGANG
eerste blad.
Op den Uitkijk.
W. BOEKHOVEN ZONEN
A11© stukken voor die Redactie bestemd,r Advertentiën eu verdere Administratie, franco toe te Kenden aan de Uitgevers
Het Anti-Rev. standpunt.
ftf jk en Gemeente.
spoedig weer beter door
iel goedkoopste, Hel grootste, Hel mees! gesorteerd
Óeze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— NJ vooruitbetaling,
BUITENLAND bfl vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 2Ü cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentlën worden ingewacht tot DINSDAG- ca VRIJDAGMORGEN 10 uur,
Het Antirevolutionaire standpunt ten
aanzien van het probleem, de verhou-
dinq tusschen Overheid en Godsdienst,
of wilt gij tusschen Staat en Kerk, is
dus niet liberalistisch.
Er zijn er velen, die het wel zoo wil
len voorstellen en het durven zeggen
dat 't Anti-Rev. standpunt in deze zaak
zuiver liberalistisch is, n.h dat het ge
openbaarde Woord' van God voor het
enqe terrein van Gods Kerk is en het
overige leven slechts beheerscht wordt
door de menschelijke rede.
Ds. Kersten zelf gaat gelukkig m zijn
leoordeeling van het Ant. standpunt
"iet zoo. In zijn kamerrede van 16 Nov.
j.l. heeft hij erkent dat het toch ook het
Antir. standpunt is dat de beginselen
van Gods Woord op het terrein
van de staatkunde beleden moet wor
den. Het verschil van meening tusschen
Ds. Kersten en de Antirevolutionaire
partij ziet deze dan ook hierin dat het
Ant. program de gebondenheid aan de
ordinantie Gods in de consciëntie der
Overheidspersonen legt, terwijl IDs. 1\.
de Overheidspersonen niet aan hun ei
gen consientie, maar aan de Gerefor
meerde belijdenis wil binden.
Vreemd doet het hierbij aan dat hi)
nadat hij in bovengenoemde kamerrede
dit heeft gezegd er direct op volgen
laat„wat meer zegt, en daar ligt het
diepe geschilalleen de Heilige Geest
verklaart de Heilige Schrift, een ge-
egde waar we het ten volle mede eens
doch dat lijnrecht tegen het stelsel
\an Ds. Kersten ingaat later hopen
we hierop nog terug te komen en
waarmede Ds. Kersten indien hij hier
op iets dieper ingegaan was geheel op
de Antirevolutionaire lijn gekomen was.
Want juist omdat het tenslotte alleen
de Heilige Geest is die het Woord
Gods in ons werkt en verklaart, kun
nen wij de Overheidspersonen niet an
ders dan door hun eigen consciëntie
aan dat Woord binden.
Geheel verkeerd is Ds. Kersten weer
als hij in zijn kamerrede het Antirev.
standpunt in zeker opzicht met 't rati
onalisme gaat vergelijken. Ds. Kersten
zeideHet rationalisme stelt de rede
te hoog, de Anti-Rev. partij de cons
ciëntie". Hier wordt het voorgesteld
alsof de Anti-Rev. partij de consciëntie
boven Gods Woord plaatst.
Hiermede doet hij de Antirevolu-
tioniaren onrecht aan, want ten slotte
komt men daarmede toch weer tot het
oordeel dat de Ant. partij het liberalis
tisch standpunt inneemt.
Want, zóó voorgesteld, zou de Anti-
Rev. partij het Woord van God toch
weer terugdringen van het terrein der
staatkunde. En niets is minder waar.
Het komt ons voor dat de fout van
hen die zoo oordeelen is, dat men te
veel blijft stilstaan bij de woorden van
art. 3 van ons program, zonder tot de
diepere beginselen der Antirevolutio
naire partij door te dringen.
Deze fout is meer gemaakt.
Dr. Kuyper zelf heeft meermalen ge
klaagd, dat zijn bestrijders zich veel te
weinig rekenschap hebben gegeven van
zijn wezenlijke bedoeling.
Men hoort altijd maar citaten aan
halen uit Ons Program, waar uit den
aard der zaak heel beknopt over dit
probleem gehandeld kan worden.
Wil men met ernst studie maken van
het juiste standpunt der A.R. partij, dan
verwijzen wij naar het groote werk van
Dr. Kuyper „De gemeene gratie" waar
in den breede over dit vraagstuk ge
handeld wordt, (deel iii)
Wat leest men daar
„Met beslistheid moet elke voorstelling wor
den bestreden, alsof de openbaring Gods haar
eisch slechts op een beperkt terrein zou doen
gelden en nooit is voorzeker aan schrijver de-
zes grooter onrecht gedaan, dan toen men hem
de meening toedichtte en nahield als zou hij
beweerd hebben, dat de openbaring van het
Woor dalleen voor de geloovigen gold, zoo
dat op staatkundig terrein alleen te rekenen viel
met de natuurlijke Godskennis
Deze passus is gevolgtrekking uit wat even
te voren door Dr. Kuyper in dezen vorm was
gezegd
„Welke verandering brengt het in den toe
stand teweeg, indien in den Staat, onder een be
paalde Overheid levende, de geïnstitueerde Kerk
van Christus haar intrede doet 7" (G.G. 111.
blz .130).
„Het eerste nu wat hierdoor verandert is, dat
in zulk een Staat, die dusver geen ander licht
bezat dan dat van de Gemeene Gratie, alsnu
ook het licht der Particuliere Genade gaat schij
nen". (t.a.p. blz. 131).
„En dit nu brengt vanzelf aan alle Overheid
den eisch, om met die rijkere ennis van den wil
Gods rekening te houden, en er zich zonder
voorbehoud aan te onderwerpen".
„Hierop leggen we vollen nadruk.
„Er mag toch nimmer, ook maar één oogen-
blik, aangetwijfeld worden, of elk mensch, en
dus ook elke Overheidspersoon, is gehouden
naar Gods wil te vragen, zijn kennisse van den
Goddelijken wil binnen de perken van het mo
gelijke te verrijken, naar dien gekenden wil te
handelen, en vooral bij het leiden van anderen,
zich dien wil ten regel te stellen. Gods opper
heerschappij is volstrekt. Ze gaat uit over alle
menschen, en er kan onder menschen geen gezag
of macht hoe hoog ook zijn, die niet geschapen
is, om voor God te leven, en Gods wil tot richt
snoer van alle handeling te nemen. Staat het nu
vast, dat de Heilige Schrift ten opzichte van
allerlei dingen, ook die het burgerlijk leven aan-
gaan, om over den wille Gods een licht ont>
steekt, dat buiten het Woord te loor ging, dan
volqt hieruit rechtstreeks, dat op ieder mensch,
en zoo ook op alle Overheid, de plicht rust, om
met dat nieuw ontstoken licht zijn voordeel te
doen, en dienovereenkomstig te handelen
„Ook voor onze Koningin geldt het derhalve
dat zij van Godswege gehouden is, het Neder-
landsche volk in haar wetten, haar besluiten, en
door haar daden zoo te besturen, te regeeren en
te leiden, als de wil Gods, in Natuur en Schril-
tuur geopenbaard, dit eischt". (t.a.p. bldz. 134.)
„Toch gevoelt ieder, dat deze volstrekte eisch
niet aanstonds, op alle punten, op alle plaatsen,
en voor alle personen, vatbaar is voor vervulling
Geef morgen den dag aan een Kaffer-impi een
in zijn landstaal overgezet exemplaar van den
Bijbel in handen, en aanvankelijk heeft die impi
hieraan zoo goed als niets. Hij begrijpt met wat
daar staat. Hij weet in dien Bijbel geen weg.
Hij weet de toepassing van de in die bchritt
geopenbaarde beginselen op zijn persoonlijk lt-
ven en zijn gezagsuitoefening niet te vinden. Hij
heeft het boek wel, maar het blijft voor hem
een gesloten boek. Het zegt hem niets, het open
baart hem niets. En eerst van lieverlede kan
hij met anderer hulp in de kennisse van Gods
wil, die dat boek hem brengt, worden ingeleid,
(t.a.p. bid. 135.)
„Al is het dus volkomen waar, dat ook de
emir van Afghanistan een „dienaar Gods is
als Overheid over het land der Afghanen, en ai
staat hij ook deswege onder de verplichting om
het licht Gods uit Zijn Woord op te vangen,
en dienovereenkomstig te regeeren, toch gevoelt
ieder, dat men met deze absolute stelling voor
de realiteit niets vordert. Reeds de apostelen
rekende met deze pijnlijke werkelijkheid, toen hij
uitriep „Hoe zullen zij Hem aanroepen, in wel-
ken zij niet gelooft hebben Hoe zullen zij in
Hem gelooven, van welken zij niet gehoord
hebben? Hoe zullen zij van Hem hooren, zon
der een die Hem predikt? En wie zal predi
ken, indien hij niet gezonden wordt Overmits
hier nu van de Overheid gehandeld wordt, niet
alleen in zooverre de persoon door Jezus zalig
kan worden, maar in zoover de magistraat in
zijn ambt zich overeenkomstig den wil Gods te
gedragen heeft, spreekt het vanzelf, dat het
stellen van den volstrekten eisch hier niet vol
staat, maar dat ook moet worden onderzocht,
op wat wijs vervulling van dien eisch mogelijk
wordt, (t.a.p. bldz. 137-137.)
Niemand mag dus zeggen dat de Ant
partij de consientie boven Gods Woord
stelt. Duidelijk komt uit bovenaange
haalde woorden uit dat volgens de
Ant. beginselen het Woord van God
ook voor het staatkundig terrein geldt.
Ook gaat het o.i. niet op de tegen
stelling zoover te trekken tusschen het
standpunt onzer vaderen (Calvijn)
en de Antirevolutionairen dat zij de
Tien Geboden tot regel ook voor de
Overheid stelden en de Antirev. partij
daarvan niet weten wil.
Ds. Kersten zegt wel in zijn Kamer
rede dat Dr. Kuyper en met hem de
Anti-Rev. partij daar van is afge
weken, maar ook hier is hij mis, even
zoo als hij mis is wanneer hij van de
Anti-Rev. partij zegt, dat zij scheiding
maakt tusschen het eerste en het tweede
gedeelte van de tafelen der Wet.
Hier wordt een scherpe tegenstelling
geschapen, welke er, indien men ern
stig notitie neemt der Ant. beginselen,
niet bestaat.
Uit het bovenaangehaalde standpunt,
door de leider der Ant. partij zoo breed
uiteengezet, vloeit toch voort, zooals
Dr. Kuyper het in Ons Program reeds
zegt dat„in een christen-natie van
zelf, naar de mate de kerk van Chris
tus het godsdienstig bewustzijn hoog
houdt, de inspraak der zedewet in het
hart uitgezuiverd en verscherpt zal zijn
naar en door dat hoogere standpunt dat
de Tien geboden inneemt."
Men gevoelt wat hier bedoeld wordt:
Wanneer Gods kerk zuiver is, wan
neer er de Heilige Geest met zijn loute
rende en uitzuiverende genade in wer
ken mag, zal dat naar buiten uitbreken,
zal de kerk naar den Woorde Gods
het zout der aarde zijn en dus ook op
staatkundig terrein een heilzamen in
vloed uitoefenen, en ten slotte het mo
gelijk maken, dat de overheidspersonen
den geest der Tien Geboden in bestuur
en wetgeving doen inwerken.
Zóó wil het de Anti-Rev. partij.
Ds. Kersten keert het juist andersom.
Hij begint niet bij de kerk uit, maar
bij den staat. De wereldlijke overheid
moet volgens hem doen, wat eigenlijk
de taak van de onzichtbare kerk des
Heeren is. De overheid moet volgens
hem de Tien Geboden handhaven en
de onderdanen dwingen overeenkom
stig den eisch aan Gods kerk gesteld,
te leven.
Hij maakt van de overheid een soort
geestelijke politie.
Wij stelden het overeenkomstig de
Anti-Rev. beginselen zóó voor, dat de
kerk het licht op aarde is. Schijnt dit
licht helder, dan zal dat licht ook schij
nen op het staatkundige leven en door
de overheid als in een spiegel worden
opgevangen. Ds. Kersten keert het om.
Hij wil, dat de overheid dat licht zelf
ontsteke en op alle terreinen des levens
zal laten schijnen en dat de ware kerk
hiervan profijt hebben zal.
Maar is hier geen flagranten strijd
met Gods Woord en ja, ook met de ge
schiedenis aller eeuwen
Ds. Kersten zegt zelf, dat het ten
slotte dë Heilige Geest is, die de Schrif
ten verklaart, maar aan wie anders dan
aan de kerk des Heeren is die werking
des Heiligen Geestes gegeven
Nogmaals, niet tot de overheid, maar
tot de Kerke Christi, zeide de Heiland
eenmaal: Gij zijt het zout der aarde.
Wij hebben in een serie artikelen de ont
wikkeling aangewezen van de financieele ver
houding tusschen Rijk en Gemeente.
Wij hebben ook gezien dat de gemeente in
1920 belangrijke uitbreiding van hun belasting-
heffende bevoegdheid gekregen hebben.
Is deze regeling afdoende geweest?
In geenen deele
De economische conjunctuur heeft juist in die
jaren zulk een enorme vlucht genomen, dat het
schier door niemand noch door particulieren,
noch door publiek-rechtelijke lichamen was bij
te houden.
Dan is daarop spoedig de inzinking gevolgd.
De bezuininging was algemeen noodzakelijk.
Het Rijk ging hierin voor, wat toe te juichen
was.
Maar wat 't Rijk kan doen en veel heeft ge
daan is, zijn uitgave geheel of gedeeltelijk af
wenden op lagere corporaties, zooals de ge
meente.
De toestand werd aldoor, ondanks groote be
lastingbevoegdheid steeds ernstiger.
De eene gemeente kwam in betere conditie
dan de nadere.
De meer of mindere zuinigheid had daar
mede niets te maken. De omstandigheden leidden
er vaak toe. De eene gemente b.v. stond voor
noodzakelijke woningbouw-uitgaven, de andere
had groote kosten van anderen aard te maken,
welke ook meestal verband hielden met de snel
gewijzigde toestanden in de na-oorlogsjaren.
Ook hing de ongelijke toestand nauw samen I
met de grootte van het gezamenlijk belastbaar
inkomen der ingezetenen. De eene gemeente ont
ving met een lager percentage meer belasting
dan de andere met het twee- soms driedubbele.
Het Rijk stond ook hier natuurlijk in veel be
tere conditie.
Het Rijk heft ook indirecte belastingen, welke,
zooals we aantoonden, der gemeenten in 1865
ontnomen zijn.
Zoo brachten b.v. de invoerrechten over de
eerste 7 maanden des vorigen jaars voor het
Rijk niet minder dan 11 millioen gulden meer op
dan over het zelfde tijdvak van het jaar 1925,
terwijl alleen de tabaksbelasting V/ millioen
meer opbracht.
Doch de gemeenten heben hieraan niets.
Hier tegenover staat echter dat de uitkee-
eveneens gewezen hebben steeds dezelfde ge
ring ingevolge de wet van 1897, waarop wij
bleven is. Daarin werd geen verandering ge
bracht.
Wij wezen er op dat het Rijk op 2 gronden
meende de gemeenten een uitkeering te moeten
geven.
Eendeels achtte het Rijk het noodig, omdat
de Staat de gemeenten verplicht in het alge
meen -rijks belang uitgaven te doen. An
derdeels omdat de gemeenten hun accijnsenhef
fing ontnomen was.
Maar wat is in de jaren na 1897 de uitgaven
welke het Rijk de gemeenten voor uitvoering
weHig beschermd tegen vervalschingen
In Buisjes van 40en75ct.Proefbuisjes25ct.
van Rijkswetten op legt niet enorm toegeno
men
De lasten de gemeenten opgelegd, zijn enorm
verzwaard.
Denk b.v. aan de woningwet, ongevallen
wet, pensioenwet, werkeloosheid-verzekering,
warenwet, arbeidswet, vleeschkeuringwet, in
voeringswetten enz., telkens kwamen weer nieu
we maatregels die opnieuw geld uit de gemeen-
tekasen verderden.
En toch bleef de uitkeering van 1897 de
zelfde.
Zelfs ging het Rijk zoover om Rijksbijdrage
in te trekken, zooals b.v. de kosten voor krank
zinnigen.
Er is echter nog een factor, die de onbillijk
heid vergroot.
Het Rijk ontnam aan de gemeente accijnsen
heffing
Maar de opbrengst der indirecte belasting nam
nadien gedurig toe. De accijns op suiker b.v. in
1897 opbrengend 2.16 per hoofd der bevolking
en in 1924 6.39 is dus schier driemaal ver
hoogd.
Het uitkeeringscijfer van 1897, dat de gemeen
ten in vergoeding voor het gemis aan accijn-
sen kreeg, had dus gelijkheidshalve ook ver
hoogd moeten worden. Dat is niet gebeurd.
En nu ging het Rijk over tot belastingver
laging. Ja van de Rijksbelastingen.
De gemeenten profiteerden hier niet van.
Integendeel, de personeele belasting is nu
verlaagd, maar willen de gemeenten aan hun
inkomsten komen dan moeten zij het heffings
percentage op de personeele belasting verhoo-
gen. Dat geeft nu wel geen groote verandering
in het eindcijfer, maar het bewijst toch dat de
gemeenten totaal niets aan de belasting verlaging
hebben.
Nu mag niet worden gezegd dat de regeering
geen oog heeft voor den noodtoestand der ge
meenten.
Zooals we reeds eerder uiteenzetten, kregen
de gemeenten in 1921 een nooduitkeering.
In de memorie van Antwoord op het voor-
loopig verslag der Eerste Kamer schreef de
regeering o.m.
„Niet van het beleid, de zelfbeheersching
het voorzichtig en doeltreffend beheer van een
gemeente is het afhankelijk, hoe hoog haar
belastingcijfer is. Al deze factoren worden
overschaduwd door een andere, van de wil
van het gemeentebestuur onafhankelijk".
„Wie nauwkeurig nagaat, waaraan in de
zwaarst belaste gemeenten de geweldige uit
zetting van het budget te wijten is, komt tot
het resultaat, dat zeer weinig uitgaven die
van den vrijen wil der gemeentebesturen af
hankelijk waren, hierin deel hebben gehad.
Hoogere salarissen en loonen door de tijds
omstandigheden en vooral niet minder door
het rijksvoorbeeld, zelfs aan de zuinigste ge
meentebesturen op gelegd vermeerdering van
personeel door den achturen-arbeidsdag)bij
slagen op pensioenen, op woninghuren, op
werkloosheidsuitkeeringen aan al of niet „uit-
getrokkenen",stijging van materieelprijzen
en uitbreiding van de gemeentelijke taak door
den wetgever en door, zachten drang uitoef
enende, ministerieele circulaires -- dit alles
en zooveel meer deed de budgetten zwellen
automatisch, onweerstaanbaar, als met de
kracht en de zekerheid van het klassieke
noodlot."
Men ziet hieruit dat de regeering wel weet
wat er gaande is.
Een staatscommissie is dan ook benoemd om
deze zaak onder de oogen te zien en eventueel
voorstellen te doen.
Wat deze commissie nu wil zullen we een
volgende maal uiteen zetten.
Nadruk verboden.
't Was een miserige, mistige, natte avond.
Diep in den kraag van zijn bontjas stapte
hij z'n restaurant uit, waar hij zoo even met
enkele andere heeren van de sociaabdemocra»
tische partij een conferentie had gehad.
'tViel hem buiten in die koude avondlucht
niet mee. De overgang van de helder ver»
lichte, behagelijk verwarmde restauratiezaal was
eigenlijk te groot. Hij riep een taxi aan en
liet zich snel huiswaarts brengen.
In de vestibule kwam vrouwlief hem al te
gemoet, hielp hem uit zijn zwaren bontjas
en samen gingen ze het salon in waar hij een
fauteuil bij de glinsterende jaarsma'haard
schoof en er diep in weg zakte.
'tZag er in deze kamer magnifiek uit. De
groote elastische kroon verspreidde een warm
getemperd licht en de meubileering getuigde
van fijne smaak.
Hij stak een heerlijke 12»cent sigaar aan en
blies de fijn blauwe rookwolkjes met welbe»
hagen voor zich utt.
Mevrouw begon over het a.s. Sint Nicolaas»
feest. Enkele inkoopen voor de kleintjes had
ze al gedaan en ze raadpleegde haar man wat
er nog meer moest worden ingekocht.
't Zou een prettig feest worden.
Maar toen ze uitgesproken was kwam er
even een ontevreden trek op z'n glad ge»
schoren gelaat.
»Hé ja«, zei hij, »nu je over St. Nicolaas
begint, schiet 't me op eens te binnen dat ik
nog een artikel voor Het Volk moet schrijven.
Dat moet eerst af«
Ook z'n vrouwtje keek even zuinig. Ze had
op een rustig na'avondje gehoopt en daarvan
kwam nu weer niets.
Hij vertrok door de suite-deuren, knipte
het electrisch licht aan en zette zich in zijn
werkkamer achter z'n bureau.
Even verzonk hij in gepeins, haalde een
paar diepe trekken uit zijn sigaar en dan ging
het vlot van de hand
Hij moest een artikeltje pennen over »De
Sinterklaas», een vrij artikeltje, zooals hij er
zooveel gaf.
Eerst teekent hij in felle kleuren, de rijk»
dom en de glans van het groot restaurant
binnen, dan de koude, naakte armoede van
den armen losse werkman daarbuiten, die de
wacht moet houden bij de vele auto's die
duizenden guldens vertegenwoordigen.
»Daar staat hij geduldig te wachten op een
dubbeltje of een kwartje of een gulden of
niemendal en hij bibbert
Gisteren had hij in het benauwd melk»
salonnetje Sinterklaas gespeeld. Dat wist een
arm vrouwtje met er »dunne beentjes» en die
had hem uitgenoodigd ook voor haar seenigst
VOOP EtK 5&TV Keus
Hosdeii- en PettenmagazIJn
Sipstraat 85»87 SS Rotterdam
ZIE DE 5 etalages <ms
Voor Hoeden No. 85. Voor Petten No. 87
Aanbevelend, J« HERIGER «Ir»
meissie» Sinterklaas te spelen. Van haar armoe
had ze hem een gulden belooning gegeven.
Maar hij had het niet goed gedaan, was maar
even om het hoekje van de kamerdeur ge»
weest, bad »dag meissie» gezegd en was toen
weer weggegaan, had niet eens de kedootjes
gegeven. En nu kwam ze haar gulden terug»
eischen. Hij had haar bedrogen.
't 'Wordt een heel tumult. 'I en slotte worden
zij het eens dat hij 60 cent zal teruggeven
En danOp het plein staat de losse werk»
man met de zeer losse karweien en vloekt ruw
tegen zijn onmeewarig noodlot. Hij houdt de
wacht bij tienduizenden guldens aan auto»
mobielen en bibbert van de kou, omdat hij
geen overjas heeft.«
Ziezoo dat is klaar.
Even door lezen, een couvert er om en bij
de post gelegd.
Haastig knipt hij 't licht uit en gaat naar
z'd gemakkelijke stoel bij den haard terug.
Een fijne sigaar en een kop koffie brengt
hem weer in de stemming.
Nog even denkt hij na over de tendenz van
z'n Sinterklaas artikel.
Tegenstelling tusschen rijkdom en armoede.
De lezers van -»Het Volkzullen er weer