voor de Zuidhollandsche en Zeenwsehe Eilanden.
wjipeh—
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO YINCES
ZATERDAG 12 NOVEMBER 1927
42STE JAARGANG
erbuizen
mmm en
Eli enz.
IA JRKSUUIO"
jjo, 3380
EERSTE BLAB.
Het verschil in wezen.
iSe Proeftuin
W
Op den Uitkijk.
O, die
HOEST-buien!
AKKER'S
ABDUSIROOP
Voord* Borst
DRAIS^ A-vak^LKl.! IBiiRCS
e-
i?
en
1I3
at
en
ie.
9e
ch
tn.
te
ar-
in-
PezfTcourant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bfl vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 2Ü cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENST AANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Alle stukken voor dl® Redactie bestemd, Advertentiën en verder® Administra tie, franco toe te zend en aan de Uitgevers
OVERFLAKKEE te
igeweg) is op el ken
slangstellenden GRA^!
Desgewenscht geetV
alichtingen, die rnoch.
svd
lENS - SPEK.
JM AAK VAATJES
IPERIJ
J. BORSTEN
ang 26 28. Rotterdam
ig alle Stations
If. 1062
middagmalen in de
lamsche restaurants
ran vertrouwen is.
rtrouwen vindt in
faire
NT P. SIMONS
vischmarkt 12
lerk, Telefoon 6341
kwaliteit en ook
geven wordt.
udste zaak is van
dat u daar net en
matige prijzen kunt
lentaar overbodig.
it gelden aan leden
ars.
p tegen 3,84 's jaars.
.unnen dagelijks wor
bij een der leden van
ntooruren Donder»
gavond van 6—8 uur.
OLLEMAN, Dirksland
Het betwiste punt in art. 36 der Ned.
Geloofsbelijdenis luidt als volgt
„En haar (Overheid) ambt is niet alleen,
acht te nemen en te waken over de poiitie,
maar ook de hand te houden aan den hei
ligen Kerkdienstom te weren en uit te roeien
alle afgoderij en valschen Godsdienstom het
rijk van den Antichrist ten gronde te werpen,
en het Koninkrijk van Jezus Christus te be
vorderen en het woord des Evangelies overal
te doen prediken, opdat God van een iegelijk
geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn
Woord gebiedt".
De bedoeling van deze woorden is
1 duidelijk,
nze vaderen hadden over het alge
meen de goede gewoonte de dingen
duidelijk en klaar te zeggen.
Leggen we dan ook deze woorden,
nast het getuigenis der historie van on
ze Gereformeerde Kerken en de belij
denisschriften der Gereformeerde Ker
ken uit andere landen en letten we
daarbij op het algemeene gevoelen der
Gereformeerde theologen uit die dagen
dan komt voor ons ontwijfelbaar vast
te staan, dat onze vaderen met deze
woorden uit de geloofsbelijdenis be
doeld hebben te belijden, dat de we
reldlijke Overheid is geroepen door
middelen van dwang en geweld de af
goderij en den valschen godsdienst
tegen te gaan en het Rijk van den
antichrist moet ten gronde werpen.
Dit moet ons voor alles klaar voor
jogen staan.
Want wanneer wij deze woorden
uit de geloofsbelijdenis, zooals enkele
politieke partijen dat doen, nu nog
handhaven, dan moeten wij ook de be
teekenis dier woorden in volle klaarte
doorgronden.
Wij hebben er reeds eerder op ge
wezen dat er zijn, die opportunistisch,
aan deze beteekenis dier woorden gaan
tornen er een uitlegging aan willen ge
ven, die meer overeenkomen met den
toestand onzer dagen ,maar zoodra
men dat gaat doen, laat men de bedoe
ling onzer gereformeerde vaderen los
en volgt men in zooverre het voor
beeld der A. R. partij, dat men ook het
artikel gaat wijzigen, en daarmede dus
verklaart, dat men zich in deze moeie-
lijke zaak, n.l. de verhouding tusschen
Overheid en Godsdienst, niet meer op
de overtuiging der vaderen beroepen
kan.
Wij meenen echter, dat men voor
zoover de Herv. Geref. Staatspartij en
de Staatk. Geref. partij betreft,ng
wil vasthouden aan de 1 e t te r 1 ij k e
beteekenis van de woorden uit art. 36.
Wij trekken deze conclusie, omdat men
Van die zijde ons verwijt van het pad
der Gereformeerde vaderen te zijn af»
geweken en dit verwijt zou natuurlijk
geen zin hebben, indien men zelve ook
ging tornen aan hetgeen onze Vaderen
klaar uitgesproken hebben.
Men houdt dus aan die zijde vast aan
de overtuiging, dat de Overheid geroe
pen is met haar dwangmiddelen, dat
is het zwaard haar door God in de
handen gegeven, de zuivere leer, dat is
de Gereformeerde Godsdienst, als de
eenig ware moet verdedigen en toe
laten en alle andere; godsdiensten, zoo-
Wel als politieke richtingen (immers
opkomend uit het rijk des Antichrist)
dezelfde dwangmiddelen moet uit
reien.
Wij willen het nu nog niet hebben
over de praktische mogelijkheid van
ezen eisch, wij hopen hierop later
erug te komen. Wij blijven thans nog
''staan bij de theoretische zijde van
het probleem.
Allereerst dient d an de vraag te wor-
en gesteld; Is dez>e zinsnede uit onze
Geloofsbelijdenis gegrond op en in
overeenstemming met het Woord van
God
Immers, wij zijn geen Roomsch-Ka-
tholijeken, dat wij de onfeilbaarheid
der kerk en der Gereformeerde vaderen
aanvaarden. Onze geloofsbelijdenis is
ten slotte toch slechts een belijdenis,
een saamvatting van wat wij op grond
van Gods Woord gelooven en wan
neer voor onze overtuiging komt vast
te staan, dat deze belijdenis op een
enkel punt afwijkt van wat Gods woord
ons leert, dan is het onze dure roeping
dit punt te herzien en aan Gods Woord
te conformeeren.
Wanneer wij nu de boven geciteerde
cllausule uit art. 36 gaan vergelijken
met Gods Woord, dan blijkt bij ernstig
inzicht inderdaad dat zij niet in over
eenstemming is met wat Gods Woord
ons leert.
We behoeven dat niet ernstiger op
te vatten dan het is.
Wij zeiden immers reeds, dat wij
onzen vaderen geen onfeilbaar werk
toedichten mogen.
En het doet absoluut aan de groote
waardeering, welke wij voor onze va
deren hebben, niets af, indien we voort
bouwen op de grondslagen door hen
gelegd en verbeteren hetgene waarin
zij zich misgingen. Integendeel, dat zijn
we ook ten opzichte van hen zelf ver
plicht. Zij zeiven zouden de eersten
geweest zijn, om met haast te verbete
ren wat fout was. En het behoeft
heusch geen verwondering te wekken,
dat zij bij den reuzen arbeid, welke zij
door Gods genade tot stand mochten
brengen, op een enkel punt mis zagen.
Wij gelooven, dat in onzen tijd de
man nog geboren moet worden, die het
hun verbeteren zou. Maar ook zij wa
ren kinderen huns tijds en de ontwik
keling der historie in die dagen leidde
er toe, dat de politieke en godsdienstige
problemen zóó in elkander ingeweven
waren, dat het toen nog schier onmo
gelijk was het wezensonder
scheid tusschen overheid en gods
dienst, tusschen Staat en Kerk, klaar
te zien. En ook omdat ze nog niet ge
heel vrij konden zijn van den Roomsch-
Kath. zuurdeesem, is het gemakkelijk te
begrijpen, dat ze op een enkel punt en
juist op dit punt feil gingen.
Maar na hen zijn meer dan drie
eeuwen heen gegaan, en de ontwikke
ling der geschiedenis na dien tijd heeft
het ons gemakkelijker gemaakt het
wezensonderscheid tusschen overheid
en godsdienst te zien. De historie zelf
heeft hiertoe medegewerkt. Er kwam
scheiding tusschen Kerk en Staat en
daarbij kwamen beide elementen in hel
derder licht te staan. Het zou een schro
melijk verzuim zijn, indien wij met de
les der historie ook hier geen winst
deden.
En daarom is het voor ons zoo veel
eenvoudiger om Overheid en Gods
dienst in de juiste verhouding te zien.
De historie zelf heeft de Staat van de
■Kerk los gemaakt en daarom kunnen
wij veel beter elk op zich bezien dan
vroeger onze vaderen, toen beiden nog
geheel in elkander zaten, de een in de
andere ingeweven was.
Letten we nu op het wezen van elk
afzonderlijk, dan moet het ons duide
lijk worden, dat art. 36 wat betreft de
bovenaangehaalde clausule inderdaad
in strijd is met de Heilige Schrift.
Geleerde mannen uit ons Gerefor
meerde leven hebben zich met dit vraag
stuk bezig gehouden.
En als gevolg van dit diepgaand on
derzoek hebben de Gereformeerde ker
ken in Nederland op de Synode van
Utrecht, in 1905 gehouden, besloten
de bovengenoemde zinsnede uit art. 36
der Geloofsbelijdenis te schrappen, om
dat men eenparig tot het gevoelen was
gekomen, dat het de roeping der Over
heid op grond van Gods Woord niet
zijn kan, om te weren en uit te roeien
alle afgoderij en valsche Godsdienst en
het Rijk des Antichrists ten gronde te
werpen.
Het is leerzaam te lezen en te be-
studeeren het rapport, dat de commissie
in 1902 benoemd door de Synode om
deze zaak te bestudeeren, heeft uitge
bracht. Deze commissie bestond uit de
heeren H. Bavinck, T. Bos, M. de Jon
ge, H. H. Kuyper, A. Littooy, A .F. de
Savornin Lohman en P. Tromp, man
nen dus van onverdachte Gereformeer
de belijdenis.
Deze commissie nu onderzocht ook
in de eerste plaats het wezenson
derscheid tusschen Overheid en Gods
dienst. Zij lette op het wezen van de
Overheid, haar doel en haar grondslag
en evenzeer ging zij na wat het wezen,
het doel en de grondslag van de Kerk
des Heeren is. En natuurlijk nam zij
daarbij tot maatstaf alleen het zuiver
en onfeilbaar Woord van God. Zij be
riep zich in de allereerste plaats op de
beginselen in het Nieuwe Testament
geopenbaard aangaande den aard van
Christus' Koninkrijk en wees daarbij
op de volgende Schriftuurplaatsen
Joh. 18 36. Jezus antwoordde: Mijn
Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien
mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo
zouden mijn dienaren gestreden hebben, opdat
Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar
nu is mijn Koninkrijk niet van hier.
Matth. 26 52. Toen zeide Jezus tot hem
Keer uw zwaard in zijne plaats, want allen,
die het zwaard nemen, zullen door het zwaard
vergaan.
Lucas 9 55. Maar Zich omkeerende, be
strafte Hij hem, en zeide: Gij weet niet van
hoedanigen geest gij zijt.
2 Cor. 10 4. Want de wapenen van onzen
krijg zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door
God, tot onderwerping der sterkten.
Eph. 6 17. En neemt den helm der zalig
heid, en het zwaard des geestes, hetwelk is
Gods Woord.
Rom. 1 16. Want ik schaam mij des
Evangelies van Christus niet; want het is
een kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk
die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek.
1 Joh. 5 4. Want al dat uit God geboren
is, overwint de wereld; en dit is de overwin
ning, die de wereld overwint, namelijk ons
geloof.
Voorts wijst deze commissie op de
gelijkenis door den Heiland uitgespro
ken en te vinden in Matth. 13, de ver
zen 2943.
Thans volstaan wij hiermede en ho
pen een volgenden keer dieper op het
wezensonderscheid in te gaan.
Wij geven echter in ernstige over
weging de hiergenoemde schriftuur
plaatsen met diepe aandacht te lezen
en ze dan eens te leggen naast de be
treffende clausule uit art. 36. Ons dunkt
dat dan reeds klaar blijkt, dat naar
Gods Woord een andere macht, dan
waarover de wereldlijke Overheid te
beschikken heeft, geroepen is om aan
de geestelijke dingen van Gods Konin
krijk en de Kerk des Heeren hier op
aarde dienstbaar te zijn.
Nadruk verboden.
De krant neemt in onzen tijd wel een groote
plaats in. Er is nu lettterlijk geen enkel gebied
waarmede zij zich niet bemoeit. Zij beslaat het
terrein der staatkunde, de politiek, de kerk, de
school, de maatschappij, het sociale leven, het
huisgezin, de opvoeding, de vakbeweging, de
wetenschap, de kunst, de handel, de landbouw,
kortom, zij is het orgaan geworden van iedere
levensuiting, van elke levensopenbaring. En niet
slechts dat de krant in het algemeen de voet op
elk dezer terreinen zet, maar ieder dezer kringen
heeft zijn eigen pers, de pers is gespecialiseerd,
elke beweging, elke actie die eenige beteekenis
heeft, bedient zich van een eigen orgaan, een
organisatie, die geen eigen blad heeft, kan nooit
groote kracht ontwikkelen, telt niet mee.
De pers is dus wel een factor waarmede
rekenning dient te worden gehouden en waar
tegenover ook wij zonder uitzondering onze
houding hebben te bepalen.
Hoe staan wij, een ieder onzer, tegenover de
pers?
Ik geloof, dat we veel te weinig op deze
vraag letten.
Er zijn kringen, die op geestelijk en kerkelijk
gebied fijn van smaak zijn, nauw keuren en
wikken en wegen, het nauw nemen, maar zich
nimmer hebben voorgesteld, dat ze tegenover
de krant ook een roeping hebben, ook hier een
keuze hebben te doen.
Zoo werd ik onlangs nog pijnlijk getroffen.
Iemand, die ik ken als een trouw kerkganger,
een man, die het in het geestelijk leven, te
oordeelen naar zijn woorden, zeer nauw neemt,
die ik nog al hoog op had, openbaarde zich
plots als een trouw lezer van een „neutraal
dagblad".
Ik weet niet hoe het kwam, maar het was
me, of ik in eens een koud stortbad kreeg, ik
kwam plots geheel anders tegenover dien man
te staan, ik kon onmogelijk voor zijn ernstige
levensbeschouwing meer dat groote respect heb
ben, wat ik er steeds voor gekoesterd had.
Ik kan mij eenvoudig zulke toestanden niet
goed indenken.
Ik begrijp niet hoe een christen zooiets met
zichzelf rijmen kan. In het leven van zulke
menschen moet toch iets zijn, dat niet in den
haak is. Welke beschouwing over het geestelijk
leven houden zulke menschen er toch wel op
na Hoe is het toch mogelijk, dat die menschen
I Grijp ln Uw vertwijfeling
niet naar een van die
„kalmeerende" middelen,
die in werkelijkheid Uw
longen verlammen. Toch
behoeven Uw hoestbuien
u niet uit den slaap te houden. Neem
slechts de geheel onschadelijke, maar
snel verzachtende en slijmoplossende
's Zondags met hun kinderen trouw tweemaal
naar de kerk gaan, thuis den Bijbel lezen, liefde
voor de school met den Bijbel hebben, en toch
kunnen dulden, dat iederen dag weer een zoo
genaamd „neutraal" blad op tafel gelegd wordt.
Ik kan het me niet anders voorstellen of
dergelijke menschen moeten hun leven in twee
deelen splitsen. Het ééne is hun geestelijk leven,
daarover willen ze God den Heere laten regee-
ren, maar het andere, dat is bun aardsche leven,
waaronder hun werkkring, hun huisgezin en
alles wat dagelijks voorvalt, waaronder dan ook
het lezen van een krant valt, houden ze voor
zichzelf, hierover erkennen ze geen Goddelijk
gezag, daar houden ze hun Schepper buiten.
Maar beseffen ze dan niet, dat ze zóó een
groote zonde begaan, dat zij den vloek over
hun leven halen Dat zij precies doen als
Kaïn, die ook wel offerde, maar niet met geheel
zijn hart
God eischt geheel ons leven of niets.
Hij is geen God, zooals de heidenen zich
voorstellen, die ook wel een stukje voor hun
goden over hebben en als het er gaat nijpen
trouw en veel offeren om hun goden te ver
zoenen en kwaad af te weren, maar overigens
hun leven instellen naar het goeddunken van
hun hart.
Misschien vinden ze het kwaad nog zoo
groot niet.
Maar ook dat kan ik me haast niet indenken.
Want er is nu toch wel jaar en dag over ge
sproken en geschreven, welk een groote PEST
het neutrale blad voor ons volk is. Niet alleen
geeft de neutrale krant geen goede opbouwende
lectuur, maar ze geeft lectuur die ziel-verwoes-
tend is, lectuur die onze levensbeschouwing
verslapt, onze zondige hartstochten prikkelt,
onze voorstelling vergiftigt, ons geloot indien
we dat bezitten, neerdrukt, onze opvattingen
wereldgelijkvormig maakt.
Men beroept er zich op, dat de neutarlle
bladen zoo goedkoop zijn, zóó veel pap.er voor
weinig geld, alsof de duivel niet zoo verstandig
zou zijn, om het vergif, dat we dagelijks in
nemen, zoo goedkoop mogelijk te maken
Die van God vervloekte „neutraliteit" heeft
onder ons volk al wat kwaad gedaan.
Er is geen neutraliteit, ook niet op het gebied
van de pers. Ja juist daar het allerminst. Zou
de -duivel zulk een machtig middel als de pers
ongebruikt laten Onnoozeledie het denkt.
En als een directie van een krant meent, dal-
zijn brandkast door neutraliteit werkelijk ge
diend is, welke is dan nog zulk een neutraliteit 1
Dan is het nog zulk een neutraliteit, die van
daag deze richting de hand reikt en morgen
een tegenovergestelde beschouwing een oogje
geeft, een neutraliteit, die alle kanten tegelijk
wil uitzien, daardoor zulk een gedrochtelijk
monster wordt, dat men hem alleen uit een
schoonheidsoogpunt niet in huis moest kunnen
dulden.
Mijn lezers hebben misschien wel gehoord
of gelezen, dat de heer Feenstra, een der ijve
rigste redacteuren van het groote „neutrale"
dagblad „De Telegraaf" na twintig jaren dienst
zijn redactiebureau voor goed ontvlucht is, hij
kon het er niet langer in uit houden.
„De Telegraaf" is ook zulk een „neutraal"
dagblad, dat naar alle richtingen tegelijk wil
zien en intusschen de ongeloovige wereldbe
schouwing op alle manier propageert.
Het is opmerkelijk te lezen hoe de heer
Feenstra zelf ten slotte een hartgrondigen af
keer kreeg van die bedriegelijke neutraliteit.
In de „Groene Amsterdammer" biegt hij open
hartig op hoe hij ten slotte niet meer in die
„Telegraaf"-sfeer werken kon. Hij schrijft
Ik ben een open venster-werker. Ik moet
frissche lucht van buiten ademen, en als ik
klepper, moet ik het gevoel hebben, dat de
man aan den zender heeft, die boodschappen
in den aether gooit en ieder oor kan be
reiken. Ieder hart, iederen ruimenen geest moet
ik kunnen bereiken; op iedere psycho-analy-
tische of cerebrale golflengte, die ik toeval
ligerwijs blief.
Langzaam is het raam voor mijn open
venster lagergezakt. Centimeter na cen
timeter. Portières werden voor mijn venster
opgehangen. Ik zag ze zoo. Knus huiskamer
licht moesten zij doorlaten. Licht, vol dwaas
verbogen spectraal-lijnea.
In de kamer achter mij kwam Babbitt te
wonen'n Babbitt, die „Amerikaansche"
journalistiek voor den Nederlander wilde
maken -- met zijn cultureel gansch andere
peil. Een Babbitt, die peildrukte die voor
de massa zoo op de knieën ligt, dat hij haar
niet alleen in fabriekspoorten en trams, in
kino en kerk gelijk wil hebben; maar dat hij
haar ook een „wereldgelijke" krant, een on
schadelijke die service geeft aan „iedere"
adverteerdersgroep en „iedere" lezers-ónder
massa -- in de handen wil spelen. Een krant
zónder diepere persoonlijkheidsstempels.
Kom, zei ik tegen mijn machientje. „Wij"
gaan. En wij gingen.
Het is alleen jammer, dat men zoo ineens
zijn journalistiek vensterplaatsje kwijt is.
Krasser oordeel dan van dezen man, die
twintig jaren lang aan het blad werkte, kan over
de Telegraaf-politiek wel niet worden uitgespro
ken.
Alleen maar is onbegrijpelijk dat er nog zoo
vele dwaze menschen zijn die dergelijke jour
nalistieke kost als hun dagelijksch geestelijk
menu begeeren. Hoe ontredderd moet het in het
zieleleven van die duizenden wel niet uitzien I
Maar behalve in de groote dagbladpers heeft
men ook onder de kleinere bladen en blaad
jes die dagelijk of wekelijks het geestelijk vergif
in de huizen indragen, en daarmee bedoelen we
niet alleen redactioneele bladen maar ook bla
den die niet a.nders dan advertenties opnemen,
zoogenaamde advertentiebladen. Want men den-
ke niet dat het vergif alleen in het redactio
neele nieuws zit. Er zijn genoeg blaadjes die den
geest in het gezin ook met hun advertenties ver
giftigen. Ieder kent wel die kleine annonce's
met kruisen in de vier hoeken, z.g. gummi-arti
kelen" aanprijzend. Advertenties die de eenvou
dige menschen bekend maken met de gruwelijk
ste zonden.
Hoe kan men dergelijke vuiligheid in huis
dulden
Men vindt het blijkbaar zoo erg niet.
En zelfs de uitgevers van dergelijke lectuur
schijnen hun verantwoordelijkheid voor hetgeen
zij dag aan dag, of week aan week hun lezers
bieden niet te gevoelen.
Het viel mij op dat in een gemeenteraad
van een onzer kleinere plaatsen een lid der St.
Geref. partij, het den burgemeester kwalijk nam
dat hij toestemming gaf aan een reizend circus,
-LEEUWARDEN-
„Circus Roberti" genaamd om in die plaats zijn
tenten op te slaan. Ik kan mij dit bezwaar goed
indenken, ook ik houd niet van dergelijke pu
blieke vermakelijkheden, maar hoe nu te den
ken over de uitgevers van een advertentiebode,
die zelf ook lid eener St. Geref. Partij zijn, en
die toestaan dat die circusmenschen in hun blad
adverteeren en opwekken om hun circus te be
zoeken
Zijn dat geen raadsels
In hetzelfde blad dat ik hier op het oog heb,
vindt men schier week aan week z.g. „huwe
lijks-advertenties", waarin „heeren kennismaking
met dames" zoeken. Eens las ik zelfs dat „zes
heeren" tegelijk in kennis met dames zochten te
komen, langs dézen weg
Schandelijke profaneering ;van de heilige in
stelling van het huwelijk, zooals onze vaderen
in ons schoon huwelijksformulier beleden heb
ben, door God zelf ingesteld
Mogen al zulke dingen er maar bij door
Ik kan het mij niet indenken.
Laat ons toch onze roeping ook ten opzichte
in de pers goed verstaan.