EG
acht
nnen
I
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
15 ets. per half ons
3
Antirevolutionair
VAN ROSSEM's
arniiuur
soorten
rassen I
IN HOC SIGNO VINCES
Lichte Baaitabak
No. 3362
ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1927
42ste JAARGANG
mmelsdijk
Pootgoed
- Bravo'
arlingen
OP
19.75
16.75
27,50
HET GEZAG.
Op den Uitkijk.
ngel 173-175
g is het eisch
om met meer
aan te binden,
en is„Kan-
t oog verloren,
d om een dure
hter nog geen
vergaren.
dboekjes
deeltje dat een
voegde auteurs
ijs 75 cent.
I van Firma
10.
EFOON 2S622
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
EERSTE BLAD.
In patent verpakking
Morst niet, scheurt niet
Maakt geen kort
oedkoope prijzen
RIEK
Geen filialen
hebt U nooit gekocht.
iddel, dat in hooge
loedlichaampjes ver»
ensvoorwaarde voor
rachtig is, dan ver»
die het leven dik»
e goede werking der
eens mede, wanneer
eling 1
aasjes te gebruiken,
géén middel, versta
in alle gevallen van
12 fl. f 21,-.
theken en bij alle
- DEN HAAG. a
I
IJ:
opplaats van de Prinsen»
TST is naar Groenten»
MSTERDAM.
genover mijn woonadres
op, oud, vertrouwd
en Groenten. Wagons
dam.
t toevertrouwen, te meer
ekening met giro>cheque,
laats. Verkoop conditiën
losloon, enz.
en, Groenten en Fruit
GRAM.
Deze Courait verschijnt eiken WOENSDAG en 2 ATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franc per post f 1.— bj vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJX
Teief. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
TrzacM-'1""*' WHIN imramimai
i.
Over het Gezag is veel gesproken en
geschreven en nog staat het mede. met
vele andere onderwerpen van groote
urgentie, in het centrum van den strijd
tusschen velerlei inzichten.
En geen wonder.
Het Gezag is een der voornaamste
fundamenten van onze samenleving.
Het Gezag neemt een zeer groote
plaats in ons persoonlijk-, maatschappe
lijk-, staatkundig-, kerkelijk-, organi
satorisch- en gezinsleven.
«Reeds terstond na onze geboorte
ïtmoeten wij het gezag in onze ouders,
straks buigen wij ons onder het gezag
van den onderwijzer op school, later
eerbiedigen wij het gezag van onzen
leermeester of patroon en staan wij
ten slotte in het volle leven, dan er
varen wij het feit, dat eiken levenskring
Gezag heeft.
Het ligt in onze bedoeling een paar
artikelen te wijden aan het Gezag,
en wel aan het Gezag in ons staats
leven.
De meeningen omtrent het Gezag in
onzen staat loopen zeer uiteen.
Vierkant staan de opiniën tegen el
kander over.
Voornamelijk waar het gaat over de
bron van het gezag.
En dit toch is juist van het grootste
gewicht.
Van de bepaling van de bron van
^Rt gezag hangt het af hoe wij het
gezag zelf beschouwen. Het is van alles
beheerschende beteekenis voor het ge
zag waar wij de bron zoeken.
Het is er mee als met het bronwater
waaraan wij onzen dorst lesschen.
Vergeten wij de bron en weten we
haar niet meer te vinden, dan moeten
wij het water missen dat we er uit
ophaalden. Sluiten we de bron af, ver
troebelen we haar ook, dan moeten we
haar drank ontberen.
Precies zoo staat het met het gezag
van onze beschouwing, waar wij de
bron zoeken hangt het af, of wij de ge
nietingen van het gezag zullen hebben,
of dat onze samenleving er door ver
giftigd zal worden.
Waar zoeken wij dë bron van het
gezag
De een zegt, de bron van het gezag
ligt in den volks w i 1. De andere
zegt, de bron van het g ezag is de w e t.
Een derde zegt, de bro n van het gezag
is de staat. Tenslc-tte zijn er nog,
die zeggen, de bron van het gezag ligt
in den Schepper van hemel en aarde.
De meeningen loopen dus nog al
uiteen.
Zullen wij iets over deze materie
gaan zeggen, dan lijlct het ons dus niet
ondienstig, indien we allereerst wat
historisch licht werpen over dit vraag
stuk, waarvan zoo .heel veel voor ons
maatschappelijk en. staatkundig leven
afhangt.
Het gezag in de historie.
Slaan we de historiebladen van het
hoek der menschheid op, dan springt
het in het oog hoe er vaak een nauw
Verband bestond tusschen het o verheids
gezag en de godsdiensten.
Zoo was het reeds bij de heidenen
'n de oudheid.
Men denke toch niet, dat het heiden
dom van voor twintig eeu wen en vroe-
9er zonder godsdienst vas. Een his
toriekenner uit de vorige ieeuw schreef:
D politieke geschrift en der Oud-
eid is het regel met de Godheid te
beginnen
Doch hoe was de beschouwing van
de Godheid bij de heidenen
Grootendeels was het een pantheïs
tische godsdienst, een godsdienst, waar
bij men de Godheid niet boven dë
Schepping, maar i n de Schepping aan
bad. Men zocht de Godheid in hout
en steen, in vuur en water, in mensch
en beest. Hooger strekte zich het hart
van den mensch niet uit.
Daar het geen Godheid boven den
mensch, maar hoogstens in den mensch
kende, was het te verstaan, dat het
de waarde van den mensch ook niet op
het juiste niveau wist te schatten. Want
het staat toch vast, naardat de Godheid
is, naar die mate is de mensch te be
schouwen, het hoogste creatuur, dat
uit de handen der Godheid voortkwam.
Beschouwde men nu de Godheid
niet hooger, maar in het gunstigste ge
val gelijk den mensch, i n den mensch,
dan spreekt het vanzelf, dat de waarde
van den mensch relatief wordt. Er is
dan geen norm, waarnaar de mensch
in waarde te schatten is Er bestaan dan
geen waarborgen meer voor de men-
schelijke waarde. En zoo is het dan
ook te verklaren, dat het heidendom
voerde tot despotisme in velerlei vorm.
Het heidendom leidde steeds tot tiran
nie, tot verdrukking en soms tot ver
nietiging.
Vandaar ook, dat men bij het heiden
dom kasten kende, een indeeling in
groepen, waardoor de menschelijke
waarde bepaald werd. Het heidendom
voerde alzoo tot gruwelijk onrecht, tot
verdrukking van het zwakke door het
sterke. Doordat het heidendom geen
hoogen zedelijken norm kende, waar
mede het de menschelijke waarde be
palen kon, lag het voor de hand, dat
het voerde tot slavernij.
Bij de opkomst van het Christendom
kwam daar van lieverlede verandering
in. De komst van den Christus redde
ook het staatsleven. Immers kwam
thans in helder licht te staan, de ver
houding tusschen God en den mensch,
en werd door deze verhouding tevens
de verhouding tusschen mensch en
mensch bepaald. De waarde van den
menschelijken persoon kwam in helder
licht te staan. Het werd thans duidelijk
dat de bestemming van den mensch
niet door het tijdelijk aardsche, maar
door het eeuwig geestelijke bepaald
werd. Niet meer de mensch of een deel
der menschheid beschikt naar wille
keur over den menschelijken persoon,
maar die hier gezag uitoefent is God.
Dat deze nieuwe beschouwing niet
naliet groote invloed uit te oefenen in
de menschelijke samenleving, spreekt
vanzelf. Langzamerhand kreeg het
maatschappelijk en staatkundig leven
een ander aanzien.
En op den heidenschen staat volgde
de Roomsche staat.
De Roomsche Kerk bracht de leer,
dat het de bedoeling Gods was de Kerk
te doen heerschen over den staat en
dat God in gemeenschap treedt met de
menschheid door middel van de Kerk.
De waarde van den mensch werd
dus bepaald door de Kerk, en het ge
zag over den mensch berustte bij de
Kerk.
In dit teeken kwam het gezag, het
staatsgezag eenige eeuwen lang eenigs-
zins te staan.
Dit duurde tot de Kerkhervorming.
Intusschen zij opgemerkt, dat er in
den laatsten tijd van 't overheerschend
Romanisme in de gekerstende wereld
reeds weer inzichten ontstaan waren,
die terug wezen op het classieke heiden
dom. In de Renaissance deed het oude
heidendom weer van zich spreken.
In de Kerkhervorming braken twee
nieuwe stroomen baan. Het Luthera
nisme en het Calvinisme.
Deze stroomingen deden zich ook
gelden in het maatschappelijk en staat
kundig leven.
In deze stroomingen openbaarde het
Calvinisme grooter kracht dan het
Lutheranisme.
Het Lutheranisme toch kende de
hoofdvraag: „Hoe wordt de mensch
zalig En door dezen geest werd het
publiek geneigd het openbare leven
maar aan de overheid over te laten.
De Duitsche geleerde von Gierke zegt
dan ook, dat het Lutheranisme geen
politiek systeem heeft dat bevorderlijk
is aan de volksrechten.
Het Calvinisme vatte zijn hoofdbe
ginselen dieper op. Het Calvinisme
leerde: dë Souvereiniteit van den Drie
eenigen God over al het geschapene.
Door dit beginsel liet het zich leiden
en het sprak vanzelf, dat het daardoor
ook een staatkundig beginsel in zich
hield, 't Calvinisme stelde den mensch
in rechtstreeksche verhouding tot God
en leerde dien tengevolge de souverei
niteit in eigen kring, de souvereiniteit
van den staat, de souvereiniteit van
de gemeenschap, de souvereiniteit van
de Kerk, de souvereiniteit van het huis
gezin, enz.
Vooral in Zwitserland, Nederland,
Engeland en Amerika vond dit beginsel
ingang en luidde het een nieuwe pe
riode van het staatkundig leven in.
De Fransche enc;clopaedisten brach
ten echter in hun Revolutieprediking
een gansch andere leerstelling. Zij wa
ren de attheïsten, de godloochenaars,
die dus van een Goddelijke souvereini
teit niets wilden weten en zij leerden
de volkssouvereiniteit.
De Aufklarungsmannen in Duitsch-
lang gingen een zelfde richting uit.
En in het teeken van de worsteling
dezer Fransche en Duitsche geesten
staat onze tijd.
Men predikt de volkssouvereiniteit.
Zeker wel met eenige variatie, maar 't
komt toch op hetzelfde neer. De een
vindt de bron van het gezag in de wet,
de ander in het volk en de derde in
den staat, maar de eind-conclusie is
dezelfde.
Anderzijds predikt men de souverei
niteit Gods over al het geschapene,
en hierin plaatsen zich de geloovigen
onder één banier èn Roomsch èn Pro
testant.
Zoo worden de meeningen tegen
over elkander gezet in „Rechts" en
„Links".
De een zoekt de bron van het gezag
in den mensch en de ander zoekt de
gezagsbron in God.
Ziehier in zeer beknopte trekken de
historische lijn, die het gezagsbegrip
maakte.
In een paar volgende artikelen wil
len wij iets over het overheidsgezag en
de daarmede in verband staande volks
vrijheid zeggen.
Nadruk verboden.
Het is onzen lezers waarschijnlijk bekend
dat er te Breda vanwege het Centraal Bureau
van Katholieke Sociale Actie een congres ge»
houden is over het bevolkingsvraagstuk.
Hetgeen op dit congres gesproken is mag
van belang heeten voor het sociaaheconomisch
probleem in ons land.
Het vraagstuk, betreffende de bevolking
van Nederland wordt steeds dringender.
De bevolking van ons land wordt te groot.
Des te pijnlijker is dit feit, omdat over het
geheel land heen geen welvaart, doch melaise
aangetroffen wordt. Dit werkt de werkloosheid
dubbel in de hand.
Geen wonder is het dan ook dat het be»
volkingsvraagstuk juist thans onze vooraan»
staande mannen gaat bezig houden.
Wat dient men door «overbevolking* te
verstaan
Prof. Dr. J. A. Veraart gaf er op boven»
genoemde congres deze definitie van
«Onder overbevolking wordt alleen verstaan
een blijvend gemis voor een deel der bevolking
aan die arbeidsgelegenheid, waaruit een rede»
lijk bestaan voor de tot werken bekwamen
en de natuurlijk door hen verzorgden kan
worden gevonden«.
Prof. Veraart beschouwde, toen hij deze
definitie gaf, het bevolkingsvraagstuk niet als
een wereldprobleem doch als een vraagstuk
van nationale beteekenis. Beschouwde hij het
als een wereldprobleem, dan zou hij uit moeten
gaan van de menschen als consumenten, terwijl
hij nu uitgaat van menschen als producenten.
De wereldoorlog heeft ook in ons land de
productie zeer gedrukt. Het kapitaal is op
ernstige wijze aangetast. Ons land, dat zich
voor een groot deel op export toelegde, vond
door den oorlog een zeer groote beperking
van het afzetgebied.
En had dit alles nu maar een tijdelijk ka»
rakter dan was het ergste nog niet direct te
vreezen. Maar is er reden om ten dien op»
zichte optimistisch gestemd te ziin
Doch al mocht na langeren of korteren tijd
de economische toestand zich volkomen her»
stellen, dan is het toch uitgesloten dat alle,
tot werken bekwame menschen voor hun
deel aan de productie kunnen deelnemen.
Want de oorlog heeft in zijn economische
gevolgen de werkloosheid wel zeer bevorderd,
maar de eigenlijke oorzaak der werkloosheid
is de overbevolking van ons land.
AI werd de toestand als in de jaren tot
1914, dan zullen niettegenstaande dat, dui»
zenden werkloozen nimmer in hun beroep
of werkkring kunnen terugkeken.
Er zal een blijvend gemis zijn aan vol»
doende arbeidsgelegenheid voor een deel der
bevolking. Natuurlijk stellen we hierbij op
den voorgrond dat ieder mensch recht heeft
op redelijke bestaansvoorwaarden.
Dat een deel van het volk ten prooi is
aan het pauperisme achten we in strijd met
de nationale eer. Daar moet tegen gewaakt
worden.
Het vraagstuk der «overbevolking* is geen
kwestie die alleen in onzen tijd gerezen is.
Men kent de leer van den Engelschen
economist Malthus. Reeds in 1798 kwam hij
in zijn «Proeve over het bevolkings»beginsel«
voorden dag met de kwestie der overbevolking.
Malthus leerde dat de bevolking gelijke tred
moet houden met de productie. En dat was
niet het geval. Integendeel, met groote
sprongen ging de toename der bevolking die
van de productie vooruit. Malthus becijferde
dat de bevolking toenam met de volgende
1, 2, 4, 8, 16, 32, 64 enz,, terwijl de productie
beperkt bleef tot dezen gang 1, 2, 3, 4, 5, 6
enz. Als eenig redmiddel uit deze oneven»
wichtigheid wist Malthus aan te gevende
beperking der geboorten
Nu dient er op gewezen te worden dat de
leer van Malthus niet gevestigd is op weten»
schappelijke basis, 't Was meer vrucht eener
fantasie dan product eener nauwkeurige waar»
neming van economische verschijnselen. Zoo
staat het ook nog met de leer der volgelingen
van Malthus, de neo'Malthusianisten.
Op de wet, die Malthus stelde, is heel wat
af te dingen, neme men alleen maar het feit
dat, wat betreft de toename der bevolking,
Malthus geen rekening hield met oorlogen,
epidemiën, enz. en, wat betreft de toename
der productie, hij niet rekende met eventueele
uitbreiding der techniek.
Doch behalve dit was ook de aanwezigheid
van stati stische gegevens omtrent deze materie
in Malthus dagen evenals nu nog zeer gering.
De eisch«kinderbeperking* mag daarom
in het minst niet in den naam der «Weten»
schap* gesteld worden. We zwijgen er hier
nog over, dat deze eisch in flagranten strijd
is met de zedelijkheids begrippen en ook van
sociaal»economisch standpunt te verwerpen is.
Een fout van Malthus was het, dat hij het
probleem der overbevolking internationaal
stelde. Dat is hei niet.
Het is slechts een probleem dat zich be»
paalt tot de kleinere landen die overbevolkt
zijn, waaronder ons land in de eerste plaats
mag gerekend worden.
De bevolkingsaanwas in Nederland is zeer
groot (op zichzelf een gelukkig verschijnsel).
Onze bevolking klom van 1830 tot 1909
van ruim 2'/2 tot ruim 5% miliioen zielen.
In het korte tijdsbestek van 1880 tot 1909
vermeerderde het met bijna de helft en op 't
oogenblik loopt het al naar de 7 miliioen.
Wie de drie grootste steden Amsterdam, Rot»
terdam en den Haag voor tien jaren kende
en ze nu beziet, voelt er iets van wat deze
toename der bevolking eigenlijk zeggen wil.
Er moet hier in voorzien worden.
Maar hoe
Natuurlijk kan aan deze kwestie door een
verstandig ingrijpen der Regeering veel tege»
moet gekomen worden. In de eerste plaats is
eisch, dat de Regeering zoo mogelijk de bin»
nenlandsche industrie beschermt tegen doo»
dende concurrentie van het buitenland.
's Lands welvaart is een eerste voorwaarde
tegen groote werkloosheid. Hoe grooter de
productie is hoe minder de last der overbe»
volking zal drukken.
Maar roet dat al zal het vraagstuk der over»
bevolking niet zijn opgelost.
Want al voert men de vergrooting en ver»
betering der binnenlandsche welvaartsbronnen
ook tot een maximum op, dan moge dit een
zeer korten tijd den last der overbevolking
minder doen drukken, indirect zal het dien
last dubbel zwaar maken. Want volkswelvaart
doet de volksaanwas in normale omstandig»
heden toenemen. Men huwt vroeger, men
krijgt betere hygiënische verzorging, die de
levensduur verlengt en de sterftevermindering
der kinderen beneden het jaar in de hand
werkt, enz.
Afdoende is dit dus niet.
De eenige oplossing van het actueele vraag»
stuk der overbevolking isemigratie.
En dan emigratie op grooten schaal.
Tot heden kent ons land dit feitelijk niet.
Naar Oost'Indië trekt slechts het staatsper»
soneel, en wat voor den handel
De West trekt heelemaal niet aan, hoewel
naar deze bezittingen, vooral naar Surin me
emigratie zeer gewenscht zou zijn, ook voor
de koloniën zelve.
De trek naar Noord»Amerika is altijd gering
gebleven, hoewel de cijfers afwisselend waren.
Vergelijkt men de emigratie uit ons land
met de toename der bevolking dan wordt het
een heel onbeduidend cijfer van wat uit ons
land ging.
En toch lijkt emigratie ons het eenige middel
dat ons uit de overbevolking kan helpen.
Maar de Hollander schijnt van nature aan
«moeders pappot* gehecht te zijn. De Engel»
schen en ook de Duitschers hebben zich over
de geheele wereld verspreid maar van ons
kan dit niet gezegd worden. Toch zal het er
van moeten komen dat wij op groote schaal
emigreeren naar de onbewoonde streken van
den aardbodem.
Vooral is dit ook den aangewezen weg voor
de plattelandsbevolking, waar het vraagstuk
der overbevolking niet minder nijpt dan in
de steden.
Hierover schreef de Land» en Tuinbouw»
kronieker in «Het Nieuws van den Dag«
onlangs ook.
Het blad schreef:
«Onze jongens moeten de wereld in.
En als ze dan 't land» en tuinbouwbedrijf
degelijk verstaan, vinden ze overal werk en
brood. De landbouwarbeid is zoo iets als een
internationale taal, een wereldspraak, die men
overal verstaat. De gewoonten mogen hier
en daar verschillen, het klimaat is niet overal
gelijk, de bodemsoorten varieeren, maar de
zon schijnt over de heele wereld en geeft aan
plant en dier de noodige levenskracht en Te»
venslust.
Waar planten en dieren gedijen is plaats
voor land» en tuinbouw. De wereld is nog
lang niet overbevolkt. Er leven maar 1700 mil»
lioen menschen op aarde, er kan dus nog wel
een familie of wat bij.
Maar niet in ons eigen land.
Het schijnt ons nu toe, dat op touw moet
worden gezet een zeer uitgebreide verhuizing
van land» en tuinbouwers naar den vreemde.
De emigratie moet niet zijn een speculatie
van enkele geldmannen, die desnoods den
heelen boeren» en tuindersstand er aan wagen,
als zij maar wat verdienen kunnen, doch de
leiding moet in handen zijn van de boeren
en tuinders zelf. Natuurlijk hebben zij hierbij
veel steun noodig van de regeering en wel»
willende intellectueelen, want het is geen kin»
derwerk zoon emigrafie»plan in elkaar te zetten
en uit te voeren.
Maar het plan moet slagen.
Steeds meer wordt de drang van het vraag»
stuk der overbevolking gevoeld. Het is te