Bedden. voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan woonstede onder de menscnen. |oor btn Jgttöag 91-93 riekspriizen! facta f 75.- f 29.50 f 18.50 f 8,40. No. 3334 ZATERDAG 4 JUNI 1927 42ste JAARGANG en 9967 esingel J IN HOC SIGNO VINCES EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. uwwerk f 49.- speciale >eluwen f QQ CA vulling I OfciUU d, peluw 27.50 SCHE BAZAR .25 ,50 .75 .25 00 25 70 W. BOEKHOVEN A ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd» Advertentiën en verdere Administratie» franco toe te zenden aan de Uitgevers HET PINKSTERFEEST. ROMEINEN 8 t 9 b f5.— ril tot n uit. BONS beant- JZEN aarde °RUS KEN 1 jaar CJES O jaar N 6 jaar EN ior LtUlii Deze Coura it verschijnt eiken WOENSDAG en 7 ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SuMMELSDIJX Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Het mysterie van het Pinksterwonder boeit slechts het geloofsoog. Hij, die alle dingen onderworpen acht aan de verbinding van „stof en kracht" heeft niets aan het Pinkster- feest. Het heeft hem niets te zeggen en het gaat aan hem voorbij zonder dat het hem aangeraakt heeft. Aan de andere Christelijke feestda gen kan hij nog iets hebben. Omdat dezen meer realiteit voor hem kunnen zijn. De geboorte en het sterven van den .Christus kan voor hem deze historische l.aarde hebben, dat hij gelooft dat er eenmaal een man geleeft heeft met een geadelde ziel, die zijn ideaal onder de menschen predikte en voor zijn ideaal gestorven is. Het beeld van dien man leeft nog voort onder de menschen, is hun tot voorbeeld en prikkelt hun tot betrachting van het verhevenen, het goede, het ideële. Ook Paschen kan voor hem eenige waarde hebben. Bijvoorbeeld als het Lentefeest. De ontwaking der natuur uit haar winterslaap. Van symbolische beteekenis dus. Met Pinksteren weet hij echter geen raad. Dit is hem te abstract, te onwe zenlijk, te irrationeel, het past niet in het kader van zijn denkwereld. Het geloof in het Pinksterfeest vor dert ook iets meer dan een levensbe schouwing gebaseerd op de twee zuilen |,stof en kracht." Het Pinksterfeest is het kroonwerk op de christelijke feestdagen. De ge boorte van den Christus moest leiden tot zijn sterven, en Zijn sterven moest leiden tot Zijn opstanding, en Zijn op standing moest leiden tot Zijn Hemel vaart en op de Hemelvaart moest vol gen de uitstorting van den Heiligen Geest. Want wat wil het Pinksterwonder eigentlijk zeggen Dat God een woonstede maakt onder de menschen. Dcor Pinksteren wordt het „Imma- nuel" God met ons En dat kon slechts door den weg van verzoening tusschen God en de menschheid, een verzoening door Christus teweeggebracht. Maar nu die verzoening door het bloed van den Christus bezegeld is nu moest het ook wordenGod met ons. Aanvankelijk was het God in Chris tus Die onder ons woonde, maar dit was slechts heel kort. De taak van den Zone Gods was in den hemel aan de Rechterhand Gods, waar hij de voor spraak moest zijn van de Kerk op Aar de. Doch Hij had beloofd een Troos ter te zenden. En die Trooster kwam tien dagen na Christus' Hemelvaart. Wij moeten ons dat „Trooster" niet voorstellen in de beteekenis zooals het in onze omgangstaal gekregen heeft. Wanneer een kind zijn pop brak en nu naar moeder gaat en deze in moe derlijke ontferming zijn tranen droogt, het kalmeert en het tracht te troosten, misschien met ander speelgoed, dan noemen wij zulk doen troosten. Maar het kind heeft er zijn pop niet mee te rug. De moederlijke liefde heeft balsem in de wonde van het kinderhart gedrup peld, maar de wonde zelf bleef. Zoo nu is het met den Trooster, door den Heiland beloofd, niet. Deze is niet gezonden om de Kerk des Heeren te troosten over het gemis aan den Heiland Die heenging, op de manier zooals wij menschen elkander plegen te troosten. Neen, het woord troosten moet wor den opgevat in zijn diepste beteekenis. De komst van den Trooster was het wegnemen van het gemis. God de Zoon voer op naar den Hemel, God de Hei lige Geest kwam neder en maakte woonstede onder de menschen. Dat de Heilige Geest in het menschelijk ge slacht inkwam heeft geen minder groo- te beteekenis, dan dat eenmaal de Zone Gods in persoonlijke aanraking met Zijn discipelen kwam. Beide malen was het God zelf Die in persoonlijk contact kwam met de menschheid. Deze Uitstorting van den Heiligen Geest was niet voor een tijd en slechts voor de menshen, die op den Pinkster dag te Jeruzalem bijeen waren. Deze uitstorting was niet als de uitstorting van een regenbui, die het aardrijk ver- frischt voor een tijd, maar bij herhaling noodig is, wil het land vruchtbaar zijn. Neen, de uitstorting des Heiligen Geestes, is te vergelijken met het uit storten van het bloed in ons lichaam, stel dat ons lichaam een oogenblik bloedloos kon. zijn en nu volgestort wordt met zuiv er bloed. Dit bloed vloeit door onze aderen door ons gansche li chaam geen plekske vrijlatend en dit blijft door ons lichaam stroomen tot onzen dood. Zoo was het met de uitstorting van den Heiligen Geest. De Heilige Geest maakte woning in het menschelijk ge slacht, zal zijn Goddelijke werking in dit menschelijk geslacht blijven doen tot aan het einde toe. Slechts eenmaal is dit Goddelijk vuur in de Kerk van Christus ontstoken en zal er nu blij ven branden, tot aan de voleinding al ler dingen. Een nieuwe uitstorting kan dus nooit meer verwacht worden. Zij die vertel len van of wachten op een nieuwe uit storting des Heiligen Geestes dwalen. Een reveil, een opwekking is moge lijk en wordt ook bij herhaling gezien. Onder ons menschen is de geest altijd in ebben of vloed, stilstand is er niet. 't Is er zomer of winter. Er is wissel werking. Zoo zien wij hoogte-tijden van het geestelijk leven en dan weer inzinking. Maar nooit wordt de Heilige Geest een oogenblik onder ons weggenomen. Wij kunnen den Geest bedroeven, Zijn Goddelijke werking, door onze zonde als het ware blusschen, zoodat Hij als weggegaan schijnt. Maar dit is slechts schijn. Straks laait de vlam des Geestes weer hoog uit onder de asch, verkwik kend, verwarmend en verlichtend Op den Pinksterdag werd het dus God met ons, of beter nóg God in ons, d. w. z. God maakte woning onder de menschen. Maar dit wil niet zeggen, dat God woning maakte in alle menschen. Een geloof in de uitsluitende werking van „stof en kracht" schakelt het Pink sterwonder uit. Wie zich tevreden stelt met zulk een materialistisch geloof mag niet verwachten, dat de Geest Gods, Die hij loochent, woning in hem maakt. Maar ook met een verstandelijk aan vaarden van het Pinksterwonder zijn we nog niet klaar. Wij gelooven dan wel, dat de Heilige Geest in het men schelijk geslacht inkwam, maar we ko men niet tot de belijdenis, dat wij zélf persoonlijk een tempel des Heiligen Geestes geworden zijn. En tot deze belijdenis zal het toch moeten komen, zullen wij de verzoening van God met onze ziel tot in eeuwig heid kunnen smaken. Dat wij het Pinksterfeest in 1927 en aan déze zijde van het graf nog ge denken mogen, is het stelligst bewijs, dat de Heilige Geest nog klopt aan de poort van ons hart om ingelaten te worden. Indien het zóó met ons staat laten wij dan de Pinksterdagen gebruiken om onze harten, ook al is het met zeven zegelen gesloten, of ook al is de ingang niet naar God maar naar de wereld gekeerd, op te dragen aan Hem, wiens lokstem ons nog toeroept„Mijn zoon, geef Mij Uw hart". Wat een heerlijk Pinksterfeest zou dat zijn I Nadruk verboden. In verloren oogenblikken mag ik mij gaarne verdiepen in een boek van Otto Funcke. Wat een frischheid van gedachten, helder heid van geest, breede levensblik, groote men- schenkennis, gezonde humor gepaard aan diepen ernst, maar bovenal wat een groote liefde voor de menschheid in al haar ellendeen kommer, grijpen u aan in al de boeken van Funcke. Otto Funcke was in de laatste helft der vorige eeuw predikant te Bremen. Belangwekkend is wat een bekend Neder- landsch theoloog van den pastor der Friedens- kirche zegt „Wie met zijne „Reisebilder und Heimath klënge", zijn „Christliche Fragezeichen" of last not least zijn „Jona" genoten heeft, om van de bespreking der geschiedenis van Bileam en den Blindgeborene te zwijgen en daarbij te midden van zoovelen wanklanken onzes tijds nog de echte „vox humana" kan onderscheiden en in al hare'modulaties waardeeren, verstaat reeds wat ik bedoel. Wil het publiek thans geen preeken meer lezen, hij weet het langs een anderen weg te bereiken en zielen voor Christus te vangen in een net van eigenaardig soort. Heeft hij u eenmaal geboeid, en dat lukt hem gemakkelijk, wees verzekerd, dat hij u niet spoedig zal laten gaan, zonder dat hij u iets heeft gezegd, waarover gij lang en ernstig zult napeinzen". Precies zoo is het. Funcke houdt u vast. Hij ontlokt u beurtelings een lach en een traan. Maar hij voert ii mee naar 's levens diepten om u daarna op te voeren naar de hoogten des levens, waar het eeuwigheidslicht glanst. Funcke had van zijn jeugd af een zwak lichaam, maar dit zwakke lichaam stelde hij in lienst van zijn Zender en zijn grootste levens vreugd was het Goddelijk Evangelie te prediken, niet slechts van den kansel, maar ook zonder toga en bef, op ongekunstelde wijze, frisch en vrij en echt menschelijk, hetzij in vergadering of in persoonlijk gesprek. Funcke was een man van het practisch Christendom Hij verstond op zoo eenige wijze de groote Kunst door te dringen tot zelfs het meest omsluierde of gepantserde hart Hij wist de afgedwaalden te bereiken en hen die ten volle met Godsdienst en kerk gebroken hadden. Otto Funcke bewees het goed te verstaan dat wij er niet vanaf zijn indien we onze leerstellingen en dogmata der schare voorhouden Kracht van ons beginsel kan er slechts uitgaan wanneer we er de persoonlijke beleving van zijn. Maar als dat dan zoo is, hoe groot is dan onze invloed Met innerlijke ontferming over de schare bewogen, dat was Otto Funcke. Hij opende haar zijn medelijdend en liefdevol hart en hoe- velen heeft hij er mee gewonnen Een paar staaltjes van de wijze, waarop hij met de menschen omging, laat ik hier volgen. Hij vertelt er zelf van in zijn interessant boek „Paulus te water en te land". Ten opzichte van de brandende sociale kwes tie houdt Funcke er de volgende beschouwing op na. Het wantrouwen des volks tegenover de rijkere menschen is ontzettend groot, zegt hij, en het neemt nog op een bedenkelijke wijze toe. Het zal dan ook door niets overwonnen worden dan door de liefde en haar werken. Daardoor kan het echter ook overwonnen wor den en daardoor moet het ook overwonnen worden, als de wereld niet zal instorten. En dan vertelt hij, dat hij eens in den laten avond in een klein huis kwam. Aan de ge schriften die op tafel lagen en aan de kaartjes die voor den spiegel staken, zag hij dat hij bij een sociaal-democraat was. De Grootmoeder in dat huis had hem gehaald om den nooddoop aan een onlangs geboren kindje te bedienen. Somber en zwijgend zat de huisvader op een bankje in den achtersten hoek der kamer. Op zijn knieën had hij het stervende kindje gelegd. Met zijn vereelte handen beschutte hij het bleeke gezichtje, waarop de dood reeds gegraveerd was, tegen het licht der lamp en den tocht van de deur. Hartelijk en deelnemend groette Funcke, maar hij groette niet terug, kee^ zelfs niet op. Toen de moeder met het bord kwam waarin het doopwater wgs, wilde zij den man het kind afnemen om het vast te houden. De vader zei echteer barsch en hardGa maar weg zoolang er nog leven in hem is, wil ik hem ook houden, want ik ben zijn vader. En terwijl hij op somberen toon zoo sprak, liepen hem de tranen uit de oogen en druppelden op het hoofd van zijn kleinen lieveling. Funcke was diep ontroerd en deze ontroering deelde zich mede aan zijn rede en zijn gebed. Nadat de doopsbediening volbracht was, legde de man het kind in de armen der moeder, terwijl hij zuchtend zei„zoo mijn kind, nu kunt gij ster ven". Funcke echter drukte hij de hand alsof hij ze vermorzelen wilde en zei diep bewogen „dominee, ik dank u zeer. Wat gij gezegd hebt wil ik niet vergeten, dat heeft mij in het hart goed gedaan". Funcke had den weg tot het hart van dien sociaal-democraat gevonden. Teekenend is ook het volgende, dat wij in zijn eigen woorden weergeven „Nog zie ik dien grim mi gen man met rooden baard voor mijne oogen in de gloeiend heete vlieringkamer, die vier trappen hoog lag en waar alles van honger en kommer getuigde. De man woonde in de fabrieksstad E. en ik bezocht hem evenals allen wier kinderen ik tot het afleggen der belijdenis voorbereidde. Hij lachte mij echter uit, toen ik hem zeide, dat ik gekomen was, om de ouders van mijn Christian te kennen. „Dien zenden wij slechts naar de papen omdat wij moeten", schreeuwde hij mij toe, „maar in mijn hok hebt gij niets verloren. Spionneeren wilt ge, anders niet". Dat was zijn begroeting en verder zeide hij, ofschoon zijn vrouw hem zacht in de zijde stiet„het zou geen jammer geweest zijn als ge van de ou de vervloekte kippenladder naar beneden waart getuimeld en alle beenderen had gebroken, en als ge u niet spoedig uit de voeten maakt, dan zal ik U den weg wijzen, zoodat het u na jaren nog heugen zal". Ik bleef, God zei dank, nog al bedaard en sprak tot hem over de liefde van God, die hem en mij wil redden en zalig maken. Als een bezetene stoof de man op God God, zegt ge Vervloekt zij uw God, die ons tot armzalige slaven heeft gemaakt. Deze vuist (en hij sloeg daarmede als een razende op de tafel), deze vuist is mijn God en als die vuist verrot is, dan ook mijn God verrotzie, dat is mijn religieEn nu, pak U weg Ik ging bedroefdweg, ja bevende heen, maar kon dezen man, die zonder werk was, werk en verdienste bezorgen. Dat hielp „Nu geloof ik toch nog, dat er een God in den hemel is en dat er zelfs onder de geestelijken barmhartige lieden zijn", was zijn antwoord geweest. Zoolang ik in E. was, is de man een mijner getrouwste kerkgangers geweest, en in zijn woning, die ik nog meermalen bezocht, lag voortaan de Bijbel, op dezelfde plaats waar vroeger de brandewijn- flesch presideerde Aldus Otto Funcke. Dat is practisch Christendom I Wanneer de belijders van het Christendom zóó hun leven inrichten, zou het er dan in de wereld niet anders uitzien Hoe weinig wordt het woord van Otto Func ke beseft„Zalig te sterven is wel een groote zaak, maar tot Zaligheid van anderen te leven en te lijden, dat is toch nog een grootere Otto Funcke behoorde tot die zeldzame men schen die deze grootere zaak verrichtten. Gelukkig dat waar het graf sedert jaren zijn brooS lichaam verslond, hij ons een geestelijke erfenis in zijn boeken naliet. UITKIJK. „Maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe". I. Geen christen, of hij belijdt met den apostel Paulushet goede, dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Hij heeft een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch, maar hij ziet een andere wet in zijn leden, welke strijdt tegen de wet zijns gemoeds en hem gevangen neemt onder de wet der zonde, die in zijn leden is. Daarom zucht hij somsIk ellendig mensch wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods Maar ziende op Christus roemt hijIk dank God, door Jezus Christus onzen Heere. Door Hem toch zijn de vloek en de heerschappij der zonde weggenomen. Is er hier nog strijd tusschen het vleesch en den Geest, die strijd zal eenmaal op houden en uitloopen op een volkomen overwinning van den Geest. Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, want Hij heeft de straf der zonde gedragen, den toorn Gods gestild, een eeuwige gerechtig heid voor Zijn volk verworven. Een vloek geworden zijnde voor hen, heeft Hij hen verlost van den vloek. Zoo ligt dan de zaligheid geheel buiten ons in Christus en worden wij gerechtvaardigd niet door de werken, maar alleen door het geloof. Toch heb ben wij te waken tegen zelfbedrog. Dat wij door het geloof behouden worden wil niet zeggen, dat onze handel en wandel zonder eenige waarde is. Het ware geloof wordt aan de vruchten ge kend, het openbaart zich door werken tot Gods eer en stichting van den naas te. Die in Christus Jezus zijn, wandelen niet meer naar het vleesch, maar naar den Geest. Zij bedenken hetgeen des Geestes is. Is het bedenken des vlee- sches vijandschap tegen God en de dood, het bedenken des Geestes is het leven en vrede. En die in het vleesch zijn .kunnen Gode niet behagen. Zoo hebben wij dan te onderzoeken of wij uit het vleesch dan wel uit den Geest leven. Daaruit zullen wij weten, of wij ware geloovigen zijn. Die zich door den Geest laat leiden, is een oprecht discipel van Jezus. „Maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe". Die is Zijn eigen dom niet, die leeft niet met Hem in gemeenschap, die heeft geen deel aan Zijn weldaden. Ons tekstwoord wijst dus op het bezit van den Geest als een kenteeken van de ware christenen. De Geest van Christus is niet de ge zindheid van Christus, maar de Heilige Geest ,de derde persoon in de godde lijke Drieëenheid, die met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. Gewoonlijk wordt Hij de Geest van God genoemd, maar hier de Geest van Christus, omdat Hij niet alleen van den Vader, maar ook van den Zoon uitgaat en inzonderheid wordt Hij zoo aange duid, omdat Hij van Christus uitge zonden is in Zijn gemeente. Door den Geest hebben wij gemeenschap met Christus en deel aan Zijn gaven. Door Zijn lijden en sterven heeft Hij ons dien Geest verworven, en, nadat Hij ver hoogd is aan de rechterhand des Vaders, heeft Hij Hem op den Pinkster dag in de gemeente uitgestort. Het is de Geest, die uit Christus, het verheer-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 1