Antin volui
yoor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
fjoor detijottdag
Orgaan
IN HOC SIGNO YINCES
EERSTE BLAD.
WREED.
Op den Uitkijk.
No. 3332
ZATERDAG 28 MEC1927
42STE JAARGANG
W. BOEKHOVEN ZONEN
411e stukken voor de Redactie bestemd, Advertentlën en verdere Administratie, franco toe te aseudea aan de Uitgevers
lei goedkoopste, Eel pÉie, flet meest gesorteerd
Deze Coura it verschijnt eiken WOENSDAG en 1 ATERDAG.
ABONNEM NTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling,
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SoMMELSDIJX
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zQ beslaan.
Advertentlën worden ingewacht tot D5NSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Waarom is de eisch van onthouding
der overheid van het sociale leven
wreed
Omdat zonder overheidsbemoeiing
er in het maatschappelijke' leven een
toestand zou ontstaan, welke ten hemel
schreide.
De historie heeft dit aangetoond.
Het is begonnen met het veld winnen
van het ongeloof in de 18e eeuw.
Naar mate de Christelijke beginselen
minder invloed kregen en de ongeloofs-
theoriën weliger wortelen schoten, nam
de wantoestand hand over hand toe.
De theoriën der staathuishoudkundi-
en uit dien tijd getuigden van de on
barmhartigheid van dit veldwinnend
ongeloof.
James Stuart durfde schrijven
„Het aantal handen, werkzaam in de tak
ken van industrie, moet worden vermeerderd,
en als de weelderige smaak en gewoonten van
het volk teweeg brengen, dat zij die een
betere positie kunnen vinden, zich niet vrij
willig in een tak van bedrijf verhuren, dat
winstgevend is voor de meesters, maar weinig
aanlokkend voor hen, die het beoefenen, moet
de regeering de kinderen der armen in werk
huizen bijeen brengen, ze daar opleiden voor
het onaanlokkelijke werk en dat wel onder
regelingen, die zoo goed mogelijk zijn inge
richt op de vermijding van elke onnoodige
uitgaaf."
Uit deze meedoogenlooze taal sprak
de geest van dien tijd.
Wie onze artikelen over de mede
zeggenschap gevolgd heeft, heeft er
;ts van kunnen lezen hoe het in dien
tijd met de sociale toestanden gelegen
was.
En 't werd er na de Fransche Revo
lutie niet beter op.
Het Liberalisme predikte evenzeer de
Staatsonthouding, waardoor de schro-
melijkste toestanden in het sociale leven
ontstonden, nog verergerd naarmate 't
stoomwezen in de industrie zijn intrede
deed.
Wat hebben de politieke enquêtes
in Engeland en ook in ons land aan
het licht gebracht? Dit: dat er een so
ciale nood onder de lagere bevolking
der haatschappij heerschte, welke ten
hemel schreide.
Iets er van willen we weergeven.
Wie er meer van weten wil kan er
genoeg over vinden in de rijke litera
tuur welke er over verschenen is.
Vooral met de vrouwen- en kinder
exploitatie stond het in dien tijd treurig
gesteld.
Dat kwaad vooral van den kinder
arbeid was reeds zoo ingevreten,
dat nog lang nadat de overheid had
ingegrepen, groote misstanden zich
Voordeden.
Nog in 1912 deelde een Engelsch
financieel blad mede, dat het er treurig
mede gesteld was, dat er in de Engel-
sche steenkolenmijnen nog dagelijks
tienduizenden kinderen afdaalden van
10 tot 13 jaar oud en bijna 16000 van
14 jaar oud. En ook in ons land zag
het er nog tot voor enkele jaren treurig
uit. Op schandelijke wijze trachtte men
de arbeidswetten te ontduiken. Het cen
traal verslag der Arbeidsinspectie 1912
deelde o.m. mede
„Door eenige glasbdazers werd aan deu
minister gerequesteerd om ook voor jongens
van 2 tot 13 jaar de gelegenheid te openen
om 's morgens om 5 uur te beginnen, of tot
10 uur 's avonds te kunnen laten werken. Bij
onderzoek bleek dit request gezonden te zijn
op aandringen van den fabrikant, die op deze
wijze beter aan jongens hoopte te komen
er waren zelfs enkele glasblazers onder
teekenaars met den inhoud geheel onbekend
Eigenaardig was daarbij nog, dat als reden
onder meer was opgegeven de mogelijkheid
hun kinderen dan vroeger in het vak te kun
nen opleiden en de onderteekenaars zelfs geen
of nog slechts zeer jeugdige kinderen hadden.
Adressanten werd medegedeeld, dat het ver
zoek niet voor inwilliging vatbaar was.
Wij weten niet of onze lezers wel
eens in een glasblazerij geweest zijn.
Dat is een der ongezondste bedrijven
die er zijn. Een bedrijf waarin de groot
ste en sterkste mannen nog vroeg oud
zijn. Daarin zijn kinderen bezig en wel
op een tijd, dat ze noodig op bed be-
hooren te zijn. Maar behalve dat is er
helaas ook de zedelijke sfeer meer dan
bedroevend en vooral voor de jeugdige
kinderziel uiterst verderfelijk.
Dan denkt men aan de kinder-exploi-
tatie in het landbouw- en visschersbe-
drijf. Ook wat hier openbaar werd is
zeer bedroevend En dat is alles na
overheidsbemoeiing. Maar hoe stond
het vroeger, vroeger toen de overheid
zich nog onthield Verschrikkelijke
dingen kwamen aan het licht bij de be
handeling van het kinderwetje van
Houten 1876) en bij de enquette van
1886 Dr. A. Kuyper de toenmalige af
gevaardigde voor Gouda, zeide bij de
discussie over het wetje-van Houten
o.m. „waaruit de opgave van industri-
eelen zelf blijkt, dat in ons land kinde
ren van 7 jaren in den tijd van 6 dagen
85 a87 uren arbeiden, spreekt het feit
zoo vanzelf, dat het van alle verder be
toog ontslaat. Het kwaad is zoo ernstig,
dat ik weet hoe men kinderen van 5 en
6 jaar, om ze 's morgens naar de fabriek
te krijgen, ze uit het bed moest halen,
in letterlijken zin wakker schudden en
met water het hoofd bedruipen om in
dat geparaliseerde lichaam weer eenige
beweging te doen komen. Zoo sterk
wordt de physische welstand van de
kinderen onderdrukt, dat men ze soms
des morgens bij het uitgaan gezouten
haring moet medegeven, zullen ze niet
flauw vallen en de buitenlucht kunnen
verdragen."
Vreeselijk zijn de feiten welke bij de
enquette van 1886 aan het licht geko
men zijn. Niet slechts van vrouwen- en
kinderexploitatie maar evenzeer over
toestanden van volwassen arbeiders.
Het zou teveel ruimte vorderen als
we hierop dieper ingingen.
In Engeland was het nog erger.
Bij de Engelsclje arbeiders-enquete
van 1867'69 werd besproken het ver-
angen der arbeiders naar betere in
spectie der mijnen. Ontzettende onge
lukken hadden aan dit verlangen kracht
bijgezet. Daarbij werd door een der
voornaamste werkgevers-leden ge
vraagd „Maar het staat den mijnwer
kers immers vrij om in mijn mijnen af te
dalen of niet waarop de getuige ant
woordde „Zeker, maar staat het dan
ook vrij te verhongeren als zij het niet
doen Bij diezelfde enquette werd de
zelfde vraag gedaan naar aanleiding
van de gerechtvaardigde klacht der
mijnwerkers, dat zij schandelijk besto
len werden op het gewicht dr kolen, die
zij gegraven hadden.
Wij zouden lang kunnen voortgaan
met het opsommen van een lijst vol
sombere gegevens over de aangrijpende
ongerechtigheid in het sociale leven
toen de overheid naar liberale begeerte
zich onthield van ingrijpen en zelfs nog
een „coalitie-verbod" handhaafde
waardoor de arbeiders zich niet vereen
igen konden om verbetering in hun
bang levenslot te erlangen.
Wij zullen het niet doen. Wien het
interesseert kan in de literatuur te kust
en te keur gaan.
Maar moest ons „christelijk" Europa
niet de schaamteblos naar de kaken
vliegen, als het de sociale toestanden
harer beschaafde natiën eens vergeleek
met die van het heidensche Japan, b.v.
waar de sociale verhoudingen veel en
veel beter waren
Ja, waren de sociale toestanden in
het oude Rome naar getuigenis van
groote geschiedkundigen niet veel be
ter dan die van het „gekerstende" Eu
ropa der 18e en 19e eeuw?
En zou het dan eisch van christelijk
beginsel zijn hier onthouding van de
overheid, wier taak het is gerechtigheid
te handhaven, te prediken
Dat ware een gruwzame onbarmhar
tigheid, met het geheele optreden van
den Heiland in strijd.
En laten wij het ons nu niet voor
stellen alsof eerst in den laatsten tijd
de christelijke partijen met den eisch
der sociale gerechtigheid gekomen zijn.
Mannen als een Bilderdijk en later een
De Costa namen het voor „de arme
die verkwijnt en zucht" op tegen "„de
aan zichzelf ontwassen weelde".
En Groen van Prinsterer, de stichter
der A.R.partij legde reeds in 1853 op
het Binnenhof de krasse verklaring af:
„Tegenover de socialistische begrippen
lette men op den inderdaad kommer
vollen toestand der lagere bevolking
en zij bovenal indachtig aan het na
deel hetwelk de hoogere standen door
zedebederf en valsche wetenschap bij
het volk hebben gesticht." Hij sprak het
uit, dat in het socialisme „een waarheid
gemengd ligt, die het kracht geeft" en
wees er op, dat „men trachten moest
naar verbetering ook van de materieele
toestanden wier verkeerdheid de kracht
der socialistische dwaling verdubbeld".
En zijn werk „Grondwetsherziening
en Eensgezindheid" bevat deze woor
den
„Niet ten onrechte verlangen de socialisten
eene wijziging der maatschappij, waardoor aan
het ergerlijke en hartverscheurende contrast
van overvloed en gebrek, van brooddronken
heid en broodeloosheid, genot en jammer, een
einde wordt gemaakt."
Er staat niet een einde komt, maar
„een einde worde gemaakt".
Zóó sprak Groen reeds in 1849.
Men behoeft dus niet in twijfel te
verkeeren welke houding Groen zou
aannemen, indien hij geleefd had in den
tijd toen de enqueten de grootste
ellende aan het licht brachten.
Natuurlijk spreken wij hiermede niet
alles goed wat er door de overheid
gedaan wordt.
Aan de sociale wetgeving kleven ge
breken, groote gebreken zelfs. Maar
die komen niet voor rekening van de
A.R. partij. En de politieke organisatie
is er oc te trachten deze weg te ruimen.
Maar het gaat hier om het beginsel.
En dan is het de eere der A.R.partij
dat zij steeds inzake het sociale leven
en de taak der overheid het standpunt
innam dat zoo goed als op elk terrein
ook hieir de overheid de taak heeft; wel
de levenswet van eiken souveremen
kring te eerbiedigen, maar evenzeer de
drievuldige roeping heeft om le. bij bot
sing tusschen kring en kring over en
weer eerbiediging van elks grenzen af
te dwingen; 2e. de roeping om de enkele
individuen en het zwakke in die kringen
tegen misbruik te beveiligen en 3e. de
roeping van alle saam te dwingen tot
het presteeren van persoonlijke en gel
delijke lasten tot instandhouding van
de natuurlijke eenheid van den staat.
Op het onder twee genoemde komt
het hier aan.
Wreed is de leer, dat de overheid
juist op het breede terrein van het soci
ale leven deze roeping niet zou hebben,
dat hier de zonde-macht onbeteugeld
door den wrekenden arm dér overheid
zou mogen voortwoekeren.
Het is een wreedheid die met de
leer der liefdevolle prediking van het
Evangelie des Heils in flagranten strijd
is.
De Gemeenteraadsverkiezingen.
De uitslag van de Gemeenteraadsverkiezingen
op Flakkee is bevredigend.
Over het algemeen is er goed gestemd.
Wij zullen ons onthouden van beschouwingen
van plaatselijken aard over den uitslag.
Immers voor den politieken toestand kunnen
de plattelands-gemeenteraadsverkiezingen geen
maatstaf zijn.
Te veel komen hier allerlei dingen van per
soonlijken aard in het gedrang.
Evenmin kan het bezetten der zetels als maat
staf gelden.
Het stelsel dat onze kieswet geeft, kan aan
leiding zijn tot de grootste verrassingen.
De evenredige vertegenwoordiging is vooral
in kleinere plaatsen dikwerf zoek.
Veel bekoorlijks is er dan ook niet.
Onze partij kwam vrijwel ongehavend uit
de bus.
Dat stemt dankbaar.
Het is te betreuren, dat er aan den voor
avond van de verkiezingen in een paar plaatsen
op zeer laakbare wijze gespeculeerd is op de
kerkelijke hartstochten.
Vooral het verkiezingspamflet van den heer
J. Vroegindeweij c.s. te Middelharnis blijft een
schande voor hen, die hiervoor verantwoorde
lijk zijn.
De wijze, waarop eerbare personen te Mid
delharnis en ook ons blad wordt belasterd, gaat
alle perken te buiten.
Wij nemen aan, dat woorden, die in het
heetst van de verkiezingsactie gebruikt worden,
niet op een goudschaaltje gewogen kunnen wor
den, doch de manier, waarop hier te werk is
gegaan en welbewust allerlei leugens werden ge
lanceerd, verdient scherpe afkeuring.
Wie tot zulke middelen zijn toevlucht néémt,
moet toch wel voelen, dat hij heel erg zwak
staat.
Nadruk verboden.
't Is maar gelukkig, dat de verkiezingen zoo
zachtjes aan weer achter den rug zijn.
Veel aantrekkelijks was er ditmaal niet aan.
Vooral de gemeenteraadsverkiezingen op het
platte land kenmerkte zich in vele plaatsen door
allerlei dingen van persoonlijken aard. En dit
niet alleen hier, maar blijkbaar schier het ge
heele land door, uitgezonderd die plaatsen waar
men nog den harden strijd heeft met den ge-
meenschappelijken vijand, 't zij het liberalisme
of het socialisme.
,,'t Zit in de lucht", hoorde ik verscheidene
menschen zeggen.
'k Geloof, dat 't beter gezegd zou zijn als we
zeiden ,,'t Zit in 't natuurlijk hart".
De baantjesjagerij is de kanker geworden
aan ons politieke leven.
En helaas kan niet ontkend worden, dat onze
antirev. partij er niet vrij van is.
Het groene kussen heeft op sommige menschen
blijkbaar een geweldige aantrekkingskracht.
En om den raadszetel te bereiken worden
helaas dikwerf ongeoorloofde praktijken ge
bruikt.
Ik zal hier niet gaan uiteenzetten welke,
ieder onzer kent ze wel.
Maar dat ze het bederf voor de partij zijn
is zeker.
En die azen op een raadszetel zijn meestal
niet de besten. Maar worden zij gepasseerd, dan
zijn de poppen aan het dansen. Ieder en alles
krijgt de schuld, ze vergeten echter de schuld
bij zichzelf te zoeken. Aangeboden diensten zijn
nu eenmaal niet welkom en iemand die zichzelf,
zij het op bedekte wijze, aanbiedt voor het
groene kussen, moet tot straf vaak tevreden
zijn met een plaatsje onder op de lijst of komt
in 't geheel niet in aanmerking. Is hij nog een
goed Christen, dan houdt hij zich stil en onder
werpt zich aa nhet besluit der organisatie, maar,
jammer genoeg, ziet men het in onze dagen dik
wijls gebeuren, dat dan pas de ellende begint.
Verschillende plaatsen komen met afzonderlijke
lijsten uit en dan wordt het een feilen strijd tus
schen menschen, die eigenlijk bij elkander be-
hooren.
Zie, dat is diep treurig en dat is het bederf
voor het partijleven.
Want bij broederstrijd is het zoo, dat wie
overmwint tóch nog verliest.
En dat vechten tegen elkandtr zit nu niet
in de lucht, maar in ieder menschelijk hart.
Op den bodem van iedere menschenziel ligt
dat sterke IK, die eigen eer.
En die doet ons zoo veel kwaad.
Slechts door een krachtige werking des Hei
ligen Geestes is die boezemzonde te fnuiken
Slechts door Gods genade kan daar wat anders
gaan leven, waardoor we leereneen ander
uitnemeder te achten dan ons zeiven Inder
daad daarvoor is genade noodig.
En daarom is het ook maar goed, dat er na
al die verkiezingsdrukte weer eens een tijd van
rust aanbreekt.
Dan komt er bezinning, kan er ten minste be
zinning komen.
Dan kan de balans eens worden opgemaakt
van de winst en het verlies, ik bedoel niet
slechts van het stemcijfer, maar bovenal van
de geestelijke winst of schade.
Want achteruitgang in het laatste kan veel
erger zijn dan achteruitgang in het eerste.
Niet de kwantiteit, de hoeveelheid bepaalt
in de eerste plaats de waarde van een partij,
maar wel de kwaliteit, de innerlijke waarde, de
geestelijke gesteldheid.
En daarom is het zoo noodig, dat wij den
komenden tijd van rust eens goed gebruiken,
om na te gaan hoe het met dit laatste staat.
Want juist in den politieken strijd, waarvan
toch wij allen belijden, dat het een strijd is voor
's Heeren zaak, moeten wij doen uitkomen, dat
we een ander uitnemender achten dan ons
zeiven.
't Is hier een zaak des Heeren, niet onze zaak.
Hoogstens gebruikt God ons als Zijn instrumen-
VOOO l.LK 2^'iN K.SDUS
Hoedan- an PetfenmagazIJn
Kipstraat 8S»87 £31 Rotterdam
mr ZIE DE 5 ETALAGES
Voor Hoeden No. 85. Voor Petten No. 87
Aanbevelend, «Ja HENIGER «J|*.
ten. Meer zijn we niet. En daarom wordt 't ken
merk van ieder waarachtig Christen, dat hij
zichzelf liefst op den achtergrond plaatst, we
tend wie hij is. Slechts als hij naar voren ge
bracht wordt door anderen en zijn taak duidelijk
aangewezen is, dan komt hij, en dan komt hij
vastberaden, met mannenmoed.
Maar dat zichzelf op den voorgrond plaatsen
en dat zich miskent achten door anderen, stuit
tegen de borst. Dat doet denken aan de zonen
van Eli, die voor zichzelf het beste deel van
het altaar opeischten en die Israel zondigen
deden.
Laat dat toch onder ons niet zoo zijn.
De strijd is er te heilig voor.
Laat onze hoogste eere niet hierin bestaan,
dat wij bezetters worden van het „groene kus
sen", maar hierin dat wij gewillige en trouwe
dienaren zijn van Koning Jezus.
En zijn wij hier over weinig getrouw geweest
dan mogen wij vasthouden aan de beloften, dat
we eens over veel gezet zullen worden.
Niet het miskend worden van eigen persoon,
maar dat de heilige Persoon van onzen Heiland
miskend wordt, moet onze toorn doen ont
branden.
UITKIJK.
HANDELINGEN 1 9.
„En als Hij dit gezegd had, werd Hij
opgenomen daar zij het zagen, en een
wolk nam Hem weg van hun oogen".
Met luister en majesteit is de Heiland
opgevaren. Niet aan wat groot is in
de oogen der menschen openbaart de
Heere in de eerste plaats Zijn heerlijk
heid. Slechts een elftal eenvoudige, on
aanzienlijke menschen is van Zijn he
melvaart getuige geweest.
In het eerste oogenblik verstaan zij
niet, wat hun oogen aanschouwen. Met
diepe verbazing en ontroering zien zij
den Heiland, van de aarde opgenomen,
steeds hooger stijgen. En als een wolk
Hem aan hun oogen onttrokken heeft,
zoodat zij Hem niet verder op Zijn
weg volgen kunnen, komen engelen hun
boodschappen, dat Jezus door lucht en
wolken heen is ingegaan in den hemel
der hemelen, waar God woont en de
engelen Zijn troon omringen.
Jezus is in den hemel opgenomen. Die
boodschap geeft stof tot blijdschap aller
eerst met het oog op Hem zeiven. Zoo
wordt hij verheerlijkt voor de oogen der
Zijnen, en Hij, die steeds den Vader
geëerd heeft, door Hem geëerd. Zoo
wordt Hij openbaar als de Geliefde
des Vaders. Wat zou 't geweest zijn als
de discipelen Hem achter de wolk had
den kunnen volgen en zien ingaan in
den hemel. Het is de intocht van den
Koning der koningen in Zijn residentie,
vanwaar Hij Zijn kerk regeert. Zoo is