AbdijsiroOP DERDE BLAD Medezeggenschap. Hikt gij bij het trappenklimmen Zaterdag 7 Mei 1927.No. 3326. II. Geen ijzeren loonwet. Drie factoren werken tot de voort brenging der goederen samen, de na tuur, de arbeid en het kapitaal. Geen van deze drie kan gemist worden in het productie-proces. Schakelt men één dezer factoren uit, dan zal men nood wendig de goederen die noodig zijn voor ons onderhoud en voortbestaan moeten derven. Wil men nu de productie zoo groot mogelijk doen zijn, opdat welvaart en welgesteldheid heersche, dan komt het er maar op aan, deze drie factoren in juiste harmonie en verhouding op el kander te laten inwerken. Er moet één heid zijn, samenwerking. Maar ook moet ieder hunner als vergoeding een aandeel in de opbrengst hebben. Het aandeel der natuur moet zijn de grond rente, het aandeel van den arbeid moet zijn het loon en het aandeel van het kapitaal moet zijn de intrest. Dit aandeel aan ieder moet billijk zijn en niet tot een minimum beperkt blijven, maar tot een maximum worden opge voerd. Hoe grooter aandeel elk der factoren erlangt, hoe beter en doel matiger zij hun deel in het productie proces kunnen aanwenden. Dit komt het geheel ten goede en dus vanzelf weer elk der factoren afzonderlijk. In een jonge maatschappij, zooals oudtijds en zooals er nu nog natuur volken leven, regelt zich deze verdee ling der opbrengst vanzelf op de bil- lijkste wijze. Of beter, daar is van geen verdeeling sprake. Want de gaven der natuur, de arbeid en het kapitaal zijn daar in één hand. Ieder huisvader be bouwt zijn eigen land en vervaardigt zelf wat hij noodig heeft aan gereed schap, voedsel en kleeding. Hij oogst zelf wat hij gezaaid heeft. Vlijt wordt dus direct beloond en luiheid even on middellijk gestraft. Maar ingewikkelder wordt dit in de fijn geconstrueerde moderne maat schappij. Die drie factoren noodig voor het productie-proces zijn daar in ver schillende handen. En dan is een ver deeling der opbrengst niet meer zoo ge makkelijk. Meestal geschiedt deze door den patroon, die eiken factor geeft, wat hij noodig oordeelt en de rest voor zichzelf behoudt. tEn dan volgt de botsing. Want die patroon houdt geen reke ning met de hierboven omschreven the orie, dat de algemeene welvaart en welstand het best verkregen worden, indien ieder der factoren met een maxi mum belooning voor hun aandeel be dacht wordt. Neen, de patroon neemt het standpunt van het egoisme in „een ander het minimum en ik het maximum" Economen uit de achttiende eeuw hebben wel gesproken van de ijzeren loonwet. Turgot zeide eens„Bij elke soort van arbeid, moet het gebeuren en gebeurt het inderdaad, dat het loon van den werkman zich bepaalt tot hetgeen voor zijn levensonderhoud noodig is". Een gedachte welke later door Ri- cardo is uitgewerkt als hij zeide, dat het loon van den werkman zich bepaalt tot hetgeen onontbeerlijk is en dat wel vanzelf om het hem mogelijk te maken te leven en zich voort te planten. Im mers hij kan zich niet met minder te vreden stellen, want in elk geval ver mindert het aantal werklieden door overmaat van armoede en de vermin dering van aanbod van werkkrachten doet het loon rijzen. Hij kan evenwin, zegt Ricardo, lang achtereen meer be komen, want de vermeerderde welstand doet het aantal huwelijken en geboor ten toenemen, weldra bieden meer werklieden hun werkkracht aan en wordt derhalve het loon teruggebracht tot het noodzakelijke of natuurlijk mi nimum. In het afgetrokkene moge er voor de theorie dezer ijzeren loonwet iets te zeggen zijn, de practijk heeft het tegen deel bewezen. Weelde vermeerdert geen bevolking en armoede tempert de toename der bevolking niet. Eer zien wij het tegen deel. De armste standen zijn vaak de vruchtbaarste. Een natuurlijk loon, een loon dat evenals de prijs van alle andere waren door de kosten van voortbrenging van den arbeid bepaald wordt, bestaat niet. Van een ijzeren Jeonwet kan dan ook geen sprake zijn. Niet zelden is het loon zoo laag ge weest, dat het ontoereikend was om den arbeiders te onthouden. De tijd waarin een Ricardo leefde, zou het hem geleerd kunnen hebben, indien hij een open oog had voor het geen om hem heen voorviel. Onder de regeeringen van Lodewijk XIV en Lodewijk XV werden gansche volks groepen door hongersnood weggemaaid En voor een niet gering deel was de groote Fransche Revolutie aan het einde der achttiende eeuw een gevolg van de ontzettende sociale wantoestan den die er heerschten. Een Fransch schrijver, La Bruyere, die zijn leven aan het hof van Lodewijk XIV doorbracht, beschrijft zekere soci ale wantoestanden dier dagen als volgt: „Men ziet zekere wilde dieren, van het mannelijk en vrouwelijk geslacht, over de velden verspreid, zwart, lood kleurig en verbrand door de zon, lig gende op den grond, die zij met onuit puttelijke volharding delven en omha len, zij hebben eenige geleding in hun stem, en wanneer zij zich oprichten, vertoonen zij een menschelijk gelaat en inderdaad het zijn menschen. Zij rusten des nachts in holen, waar zij leven van zwart brood, water en wortelen, zïj besparen aan de overige menschen de moeite om te zaaien, te ploegen en te oogsten en verdienen dus wel, dat het hun niet ontbreke aan het brood, dat zij gezaaid hebben". In 1740 schreef bisschop van Cler mont Perrand aan den eersten minister van Lodewijk XVHet landvolk leeft in vreeselijke ellende, zonder „bedden, zonder huisraad zelfs eet het meeren- deel gedurende de helft van het jaar gerste- en haverbrood, dat hun eenig voedsel uitmaakt, en dat zij genood zaakt zijn uit hun mond en die hunner kinderen te nemen, om de belastingen te kunnen betalen". Men spreke dus niet van een ijzeren loonwet, welke door de natuur zelve geheven wordt en welke den arbeiders stand in het leven houdt. Het loon komt uit de hand van den patroon, en deze regelt de belooning voor den arbeid, aan hem was het te wijten, dat de hongerende massa langs de wegen wegstierf. De patroon behield voor zich het maximum om den arbeider met het uiterst minimum af te schepen. Dat het in later tijd beter werd, dankt zijn oorzaak niet aan de mildere stem ming van den patroon, maar veeleer aan de gewijzigde toestanden. Aan de organisatie en aan de betere rijkswet geving. De tijd ligt nog niet zoo heel ver achter ons, dat ook in ons dierbaar landje de patroon op de klacht van den arbeider dat hij honger leed, antwoord de „ga naar de wei, daar groeit nog gras genoeg". Nu versta men ons goed. Wij bedoe len hier niet den patroonsstand te bla- meeren, ook niet te generaliseeren. Alle tijden door zijn er gelukkig patroons geweest, die hun arbeiders als mensch behandelden. Maar wij bespreken den toestand, zooals deze zich in 't algemeen genomen voordeed. En daarbij stellen wij vast, dat de patroon de sociale mis standen schiep, niet omdat hij patroon was, maar omdat hij mensch was. Een zelfde percentage arbeiders in hun plaats gesteld, zou precies dezelfde houding aangenomen hebben. De mensch heeft nu eenmaal een bedorven natuur waarin de vraag „ben ik mijns broeders hoeder" leidend element is. Dezelfde geest bezield beiden, en den patroon én den arbeider. Vandaar dan ook dat het na de ach- tiende eeuw begonnen is hard tegen hard te gaan. De klassenstrijdleer was een uitvloeisel van dezen geest. Tegen over het patroonsegoisme stelden de arbeiders het arbeidersegoisme. Even als de patroons verloren ook zij uit het oog dat welvaart en welgesteldheid slechts gevolg kunnen zijn van een maximum-vergoeding voor het aandeel der drie factoren in de productie der goederen. En deze fout was even finaal. Doch hierover meer in een volgend artikel. HET ANTWOORD VAN „DE BANIER" OP HET VERSLAG EN DE DRIESTARREN DER „ROTTERDAMMER" OVER DE JAARVERGADERING DER S. G. P. ,,De Banier", het blad van Ds. Kersten, schrijft naar aanleiding van hetgeen „De Rotterdammer" over de jaarvergadering der S. G. P. gezgd heeft een paar artikelen. Eén is van Ds. Kersten zelf en het ander van den heer Kuyk. Beiden komen ongeveer op hetzelfde neer. Nu vraagt een lezer van ons blad, een S. G. P.er, of wij nu het hoor- en wederhoor willen toepassen en ook hetgeen „De Banier" zegt in ons blad te willen opnemen. Gaarna willen wij voorzoover wij „De Rot terdammer" geciteerd hebben, nu ook in ons blad opnemen wat Ds. Ketrsten hierover schrijft. Het is van den volgende inhoud. Algemeene Vergadering 21 April te Rotterdam. Protest tegen „De Rotterdammer". A. A.-R. Persmanieren. In de jaarvergadering der S. G. P. was o.m. een speciale verslaggever van de Rotter dammer binnengedrongen en gebleven, ook nadat de voorzitter nadrukkelijk had ver zocht, dat allen, die geen lid van de partij waren, behoorden heen te gaan. Bovendien publiceerde deze verslaggever in De Rotterdammer een rapport, dat over de Partij groote smaad zoekt te werpen. Tegen dergelijke persmanieren, die blijkbaar naar het oordeel der Rotterdammer geoorloofd zijn, ga een krachtig protest. Toen tijdens de Asser Synode de linksche pers publicaties gaf werd daartegen opge komen de pers had geen toegang, dus niet te publiceeren en geen lid der Synode mocht publicaties geven. Maar wat De Rotterdam mer-verslaggever deed, gaat te boven wat ten tijde der Asser Synode geschiedde. B. Onware voorstellingen. Onwaar is de voorstelling van de hande lingen der Alg. Verg. Op verschillende kwa lificaties zal ik niet ingaan. Men leze het verslag, dat in de Banier komt. Maar ik kom op tegen de onware en lasterlijke publicaties van De Rotterdammer. Slechts op twee zal ik den nadruk leggen. I. Art. 36. Men driestarde in het blad van Zaterdag 23 April over hetgeen de vergadering besloot. In diedriestar staat o.a. „We dachten, dat Ds. Kersten wel beter wist en eindelijk zou erkennen, dat onze partij (de A.-R. n.l. (K.) ook hierin aan de opvatting der vaderen vasthoudt". Neen. die vaderen waren immers naar het oordeel der A.-R. op het stuk van art. 36 in de bedoelde woorden Roomsch Welnu, de S. G. P. wenscht het met die door Gods GeejSt zoo rijk verlichte vaderen te houden en niet in de nieuwe banen der A.-R. partij te wandelen. Wij achten de genade, den Her vormers gegeven, hoog, en hopen te staan aan de zijde o.a. van den godvruchtigen John Knox, wiens moedige geloofswoorden door den heer Heemskerk werden veroordeeld. Bovendien, men leze het door mij ge sprokene het oude art. 36 is niet in strijd met de Calvinistische vrijheid der consciëntie. Dat is niet een vrijheid, gebouwd op de revolutionaire stelling „Gelijk recht voor allen". Van inconsequentie is m.i. geen sprake. Doch het schijnt dat de A.-R. mannen het oude begrip van consciëntie-vrijheid vreemd is. Nog onlangs ontstond over de vrijheids gedachte geschil binnen de A. R. partij met Mr. Heemskerk. Het zij hier gezegd, die A.-R. vrijheid kenden onze Gereformeerde vaderen niet wenschen ook wij niet, al komen wij op, gelijk de vaderen, voor de vrijheid der con sciëntie. Ik kan dan ook veilig naast mij neerleggen de beschuldiging van inconsequen tie. En van jammerlijke valschheid getuigt het woord van de Redactie „Twee pijlers van de S. G. P. art. 36 en verwerping der sociale verzekering, worden hier met onbegrijpelijke gemakkelijkheid losgerukt, eenvoudig om aan practische moeilijkheden te ontkomen". Ter contrarie I De Alg. Verg. handhaafde juist het reeds lang geleden beslotene, dat art. 36 oud on veranderd zal beleden worden en de hand having er van geëischtterwijl de sociale verzekering even sterk als ooit te voren verwerpelijk is geacht. Snel liepen de wateren der A.-R. partij af. Hare beginsel-verzaking deed honderden zich van haar keeren. Zij verloor bij de laatste verkiezing 9 zetels in de Provinciale Staten. Wat spreekt men daar van snelle afloop der wateren Men moet maar durven 1 Doch hoe stond het dan met die studie commissie inzake art. 36 en het niet her benoemen er van De Commissie had weder geen rapport gereed de opdracht werd te vaag geoordeeld; de Commissie was bovendien niet meer com pleet. En zou samenstelling van een nieuwe commissie en dan met wei-omschreven teaak noodig zijn geweest, van wat de vergadering wenschte. Om nu de vergadering niet al te zeer teleur te stellen, besloot ik met goed vinden van het hoofdbestuur en met volle instemming der Commissieleden, die tot dat bestuur behooren (buiten mij nog twee Com missieleden) te zeggen wat ik gezegd heb, wat u ter lezing zalgeboden worden. Nu luidde het oordeel, dat hiermede de bestaande Commissie kon vervallen dat de kiesvereenigingen het gebodene konden be spreken, dat uiterraard slechts kort kon zijn, om niet geheel den dag op te eischen voor de rede, konden besprekenen rezen dan vragen, dan kon later in speciale gevallen nadere toetsing en zoo noodig onderzoeking volgen. Zulks kon te eer. omdat men voor zich nooit een studie-commissie benoemd had, omdat men aan art. 36 twijfelde. Steeds is het aloude artikel, zonder eenig bezwaar omhelsdten grondslag van het program der S. G. P. gelegd en bij herhaling door de Alg. Verg. beleden. Op enkele der stemgerechtigde leden na, indien ik mij wel herinner betuigden slechts zes afgevaardigden door htm opstaan, dat zij voor een nieuwe Commissoriale studie waren, werd dan ook besloten de bestaande Commissie van haar taak te ontheffen, en zich vooralsnog met de gegeven toelichting tevreden te stellen. (Zie het verslag in De Banier-. Nu vraag ik ten slotte Is de Alg. Verg. der St. Ger. P. niet meer gerechtigd, genoegen te nemen met een ge geven toelichting, of moet zij aan de A.-R. pers eerst komen vragen of deze toelichting wel voldoende zij Wij hopen nog even te wachten en gerust onzen weg te gaan, met handhaving onzer eigen rechten. Onze eigen menschen bedenken dit meer. Wat heeft men te maken met wat de buitenwereld oordeelt. Hebt uw eigen oordeeluw eigen overtuiging; spreekt die uit en handelt er naar, maar laat u niet beïnvloeden door de vraag„Wat zullen die en die er van zeggen 7" Ik zal in dit artikel niet alles wat men ons ten laste gelegde behandelen. Op een zaak ik echter nog wijzen. Op de geheel onware voorstelling inzake O. Vrouwenkiesrecht. Dhr. Timmerman wenschte van deze ver gadering een uitspraak, die ik haar niet wilde laten doen. Daarvoor bestonden redenen. Het sterkst sprak dat de Alg. Verg. niet moet komen in persoonlijke geschillen. Zij kan daarin geen uitspraak doen. Het is een kleinig heid zulk een uitspraak uit te lokken, maar met des te meer voorzichtigheid behoort zij er zich voor te wachten. Onder de leiding van dhr. Timmerman nu, waren verschillende besluiten genomen in den Statenkring Goes, waarin men geheel ter goeder trouw handelde doch waarvan m.i. ten onrechte moeilijkheden niet konden uitblijven. Mogelijk rekende ik dit dhr. Timmerman persoonlijk te sterk toe. Althans mij bleek, dat de door hem geleide vergadering te Zuid-Beveland toenmaals ach ter hem stond en gaarne wil ik waar te sterk persoonlijk verwijt hem trof, dit door deze mededeeling herstellen. Dit echter neemt de zaak niet weg, dat juist uit hetgeen wij geleerd hebben, te meera duidelijk is, dat de Alg. Verg. zeer voorzichtig hebbe te zijn met besluiten als door dhr. Timmerman be doeld. Zijn oordeel was anders. En nu blijft het te betreuren, dat hij op eene vergadering als deze, niet de wenk aanvaardde hem ge geven vooral ook daarom, omdat hij de veel omvaettende werkzaamheden voor dien dag, die in een enkel uur dienen afgedaan te worden, beter beoordeelen kon dan menig ander. Werkzaamheden, die reeds enkele jaren bij het Hoofdbestuur de vraag deden rijzen, of niet een anderen weg dient be wandeld. Wij willen dit schrijven van Ds. Kersten nog van enkele kantteekeningen voorzien. In de eerste plaats verwondert het ons, dat Ds. Kersten durft schrijven over onware en lasterlijke publicaties van „De Rotterdammer". Ook de heer Kuyk laat zich op dergelijke manier uit. Hij schrijft over de „misselijke en tendentieuse wijze waarop dit verslag is samen- samengesteld". Het is wel opmerkelijk, dat juist dezer dagen een lid der S. G. P. in „De Rotterdammer" kwam verklaren, dat het verslag goed was. Ook wij zelve hebben uit den mond van niemand minder dan den heer Timmerman te Krabbendijke gehoord, dat het verslag zeer objectief was. Zelfs zijn uit het verslag nog enkele scherpe uitdrukkingen weggebleven, die in de verga dering gebezigd zijn. Ons dunkt, dat klinkt toch anders Dan begrijpen wij niet hoe èn Ds. Kersten èn de heer Kuyk een vergelijking kunnen maken tusschen een kerkelijke Synode en een jaar vergadering van een politieke partij. Is de S.G.P. zoo verkerkelijkt dat ze geen verschil meer ziet? Wil ze een vergelijking, laat ze dan onze blijken, dat wij met die geheimdoenerij niet deputatenvergadering nemen en dan zal haar mee doen. De beschuldiging welke Ds. Kersten inzake art. 36 opnieuw tot de A. R. partij richt, doet al heel weinig ter zake. Even weinig zeggend is hetgene hij mede deelt over dat rapport van de commissie over art. 36. De zaak is, dat de S. G. P. WACHT op een rapport. (Zie ons hoofdartikel van j.l. Zaterdag). Ook dat weten wij uit den kring der S. G. P. zelve. Het verwondert ons evenzeer, dat Ds. Ker steen inzake het vrouwenkiesrecht kan spreken over persoonlijke geschillen. Het gold op de jaarvergadering der S. G. P. geen persoonlijke geschillen. De zaak stond zoo, dat de Statenkieskring Goes controle uitoefenende op de verniezings- actie, bemerkte, dat er candidaten waren, die de vrouwen aandrongen om te gaan stemmen. Toen heeft het bestuur van den Staatk. Geref. Kieskring deze candidaten geweerd. Het partijbestuur, dus Ös. Kersten, heeft daarop geschreven aan dit kieskringbesteuur, dat het buiten zijn boekje was gegaan. Is dat nu een persoonlijk geschil, dat onder elkander uitgemaakt moet worden, of een prin- cipieele kwestie, waarbij de geheele partij be lang heeft Wij meenen het laatste. Zoo dacht in elk geval ook dit kieskring- bestuur er over, waarom zij deze zaak op de jaarvergadering bracht. Terecht meende het, dat, indien de S. G. P. wil doorgaan voor een Gideonsbende, dat ook moet blijken en Ds. Kersten in de praktijk moet beleven wat hij met den mond belijdt. Dat (s het geval. Het is dan ook heel begrijpelijk, dat Ds. Kersten in hetzelfde nummer althans zoo tus- s.chen de regels door den heer Timmerman zijn verontschuldiging aanbiedt. Het is goed te begrijpen, dat Ds. Kersten het blijft betreuren, dat de heer Timmerman de gegeven wenk niet meer ter harte nam. Immers nu weet geheel ons land wat er in den boezem dier partij zich afspeeld. Maar heeft ons volk daarop geen recht Is eerlijkheid ook geen eisch van het politieke leven Toen wij bovenstaande reeds geschreven had den, kwam onder onze aandacht een serie drie starren van „De Rotterdammer" over hetzelfde onderwerp. Ook dezen vinden hieronder nog een plaats ONS VERSLAG VAN DE S. G. P. VERGADERING. „De Banier", orgaan van de Staatkundig ge reformeerde Partij, neemt het ons kwalijk een verslag te hebben opgenomen van de jaarver gadering der S. G. P. De voorzitter, Ds. Kersten, had nadrukkelijk verzocht, dat allen, die geen lid van de partij waren, zouden heengaan. Van ons blad wordt dan verder gezgd, dat het, een der grootste bladen van de rechtsche pers, een specialen verslaggever had doen bin nen sluipen in een niet-openbare vergadering. Hierop zij slechts geantwoord, dat dit natuur lijk niet zoo is. Ons blad heeft niemand binnen doen sluipen. Heeft zelfs niemand om een verslag gevraagd. Na afloop der vergadering heeft een lid van de S. G. P. ons ongevraagd zijn mededeelingen verstrekt. Zijn consciëntie en ook die van an deren, was gaan spreken op deze vergadering, vol critiek en zonder opbouwend element. Moesten wij toen opname weigeren Er wa,s niet gezegd, dat de vergadering on toegankelijk was voor de pers. Onze corres pondent was lid der S. G. P. Waar is het mis drijf Was geheimhouding opgelegd, zoo had onze verslaggever natuurlijk niets afgegeven, en natuurlijk hadden wij dan ook niets opgenomen. Naar geheimhouding is door ons uitdrukkelijk gevraagd. DE VLUCHT NAAR DE OPENBAARHEID. Bovendien, moet een vergadering als deze openbaar zijn of niet? Gaat een vergelijking met een synode bijvoorbeeld op Immers neenDe politiek heeft de wereld als operatie-terrein gekozen. Ook de staatkundig gereformeerde partij. Geheel anders, dan de Kerk. Als dan vooral een vergadering benut wordt, om andere partijen afwijking van het beginsel te verwijten, moet dit dan binnen vier muren geschieden of in het openbaar Zeker zullen huishoudelijke zaken in besloten zitting kunnen afgedaan worden, en ook per soonlijke kwesties, maar het overige, de be- ginselvragen, behooren publiekelijk behandeld te worden. Dat is royaal, dat is koninklijk. Dat doet elke geschoolde partij. Daaraan zal de S. G. P. ook niet kunnen ontkomen. Voor de hoorders beteekent het versterking der waarborgen van onbevangenheidvoor de leiders een waar schuwing, dat niet alleen partijgangers op him woorden letten. Wat zij toch ook feitelijk willen. Want be wust kozen zij de wereld als hun operatie-terrein VOLMAAKT GEHANDHAAFD. Al spreekt „De Banier" van onware voor stellingen in ons verslag, wij moeten dit vol maakt handhaven. Toegestemd moet, dat door ons in een der driestarren een ietwat onjuiste conclusie is getrokken ten opzichte van één onderdeel der vergadering. Daar heeft de heer Timmerman, te Krabben dijke, voorzitter van het Statenkringbestuur van Goes, reeds op gewezen. Maar de heer Tim merman heeft zeker niet gezegd, dat ons verslag in het algemeen een onjuiste weergave was van het verhandelde. Dat zou ook niet kunnen. Het doordat cr slijm op Uw borst vastzit waardoor Uw ademhaling bemoeilijkt wordt? Doe, wat duizenden vóór U deden: zuiver Uw borst van de benauwende slijm met de onvolprezen die door zijn slijmoplossen- de en krachtige, werking Uw ademhaling zal ver beteren. Onvolprezen bij verouderde verkoudheid, -7) kortademigheid, kinkhoest. Overal verkdjgb. in koker a f 1.50, f2.75, f*,50 De groote flacons zijn voordeeliger. was correct, eerder te zwak, dan te sterk. In „De Banier" trouwens doet Ds. Kersten een soort amende honorable (erkenning van ongelijk) tegenover den heer Timmerman, die op een te sterk persoonlijke wijze was be antwoord. BEVESTIGING. Ten overvloede ontvangen wij juist volgend ingezonden stuk, als het ware een consciëntie- kreet van een lid der S. G. P. Opname willen wij niet weigeren. Geachte Redactie, Beleefd verzoek ik u een plaatsje in uw blad. Ik ben niet gewoon in de krant te schrijven en daar ik al 13 jaar op uw blad geabonneerd ben, vertrouw ik, dat u mij dat niet weigeren zult. En dit naar aanleiding van den feilen aanval, die Ds. Kersten op uw blad doet in „De Banier" van 28 April 1927. Ondergeteekende was ook op de jaarver gadering van de S. G. P. Ook ik heb dat verslag gelezen. Er stonden geen leugens in, maar u hebt in een uwer driestarren een conclusie getrok ken, die niet geheel juist is. Daarop hebt u in uw blad van Woensdag 27 en Vrijdag 29 April trouwens zelf reeds gewezen. Maar waar ik tegen op kom, dat is de onware voorstelling van den heer Timmerman in zijn ingezonden stuk in „De Banier". Timmerman schrijft„wat ik gezegd heb op de Jaarvergadering van de S. G. P. over het handhaven van een candidaat, die vrou wen opwekt te gaan stemmen, staat in geener lei verband met den toestand te Krabbendijke" Daartegen wil ik protesteeren De heer Timmerman heeft persoonlijk tegen mij, tijdens het debat over die kwestie, ge zegd „De voorzitter van de Kiesvereeniging en een raadslid wekken bij ons de vrouwen op te gaan stemmen". Zie eens, mijnheer Timmerman, de waarheid bovenal. En ook Ds. Kersten heeft bij zijn beantwoording van uw vraag, gezegd, dat hij niet een advies wilde geven, .om in Krabben dijke de boel in de war te sturen. Dus die aanval inzake vrouwenkiesrecht vind ik voor de S. G. P. en voor Ds. Kersten onwaardig. Ds. K. en T. hebben beide bij mij ook den indruk gewekt, dat Krabbendijke in het ge ding was. Dat vind ik geen persoonlijk geschil zulk een kwestie. Mij dunkt, dat is een principieele kwestie. De candidaten, die verzekerd zijn, mogen geen candidaat gesteld worden, en verzekering is niet eens programpunt. Wel vrouwenkiesrecht en candidaten, die vrouwen opwekken te stemmen, handelen in strijd met de beginselen van de S. G. Partij. En ook bij mij is de vaste overtuiging ge wekt, dat ds. Kersten, om persoonlijkheden en toestanden te ontzien, geen uitspraak wenschte te geven, want niet de vergadering moest een uitspraak geven. De vergadering ver wachte die uitspraak van ds. Kersten. En meerdere afgevaardigden hebben daarop aangedrongen, omdat men bij hen dezelfde kwestie gevoelde, n.l. dat men inzake vrou wenkiesrecht niet beter doet, dan a.r. en nu het vrouwenkiesrecht er is, dit aanvaardt en zelfs de vrouwen gaat opwekken te stem men. En als nu in „De Banier" telkenmale de A. R. Partij aangevallen wordt inzake daf

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 5