AbdijsiroOP
DERDE BLAD
Medezeggenschap.
Hikt gij
bij het trappenklimmen
Zaterdag 7 Mei 1927.No. 3326.
II.
Geen ijzeren loonwet.
Drie factoren werken tot de voort
brenging der goederen samen, de na
tuur, de arbeid en het kapitaal. Geen
van deze drie kan gemist worden in
het productie-proces. Schakelt men één
dezer factoren uit, dan zal men nood
wendig de goederen die noodig zijn
voor ons onderhoud en voortbestaan
moeten derven.
Wil men nu de productie zoo groot
mogelijk doen zijn, opdat welvaart en
welgesteldheid heersche, dan komt het
er maar op aan, deze drie factoren in
juiste harmonie en verhouding op el
kander te laten inwerken. Er moet één
heid zijn, samenwerking. Maar ook
moet ieder hunner als vergoeding een
aandeel in de opbrengst hebben. Het
aandeel der natuur moet zijn de grond
rente, het aandeel van den arbeid moet
zijn het loon en het aandeel van het
kapitaal moet zijn de intrest.
Dit aandeel aan ieder moet billijk zijn
en niet tot een minimum beperkt blijven,
maar tot een maximum worden opge
voerd. Hoe grooter aandeel elk der
factoren erlangt, hoe beter en doel
matiger zij hun deel in het productie
proces kunnen aanwenden. Dit komt
het geheel ten goede en dus vanzelf
weer elk der factoren afzonderlijk.
In een jonge maatschappij, zooals
oudtijds en zooals er nu nog natuur
volken leven, regelt zich deze verdee
ling der opbrengst vanzelf op de bil-
lijkste wijze. Of beter, daar is van geen
verdeeling sprake. Want de gaven der
natuur, de arbeid en het kapitaal zijn
daar in één hand. Ieder huisvader be
bouwt zijn eigen land en vervaardigt
zelf wat hij noodig heeft aan gereed
schap, voedsel en kleeding. Hij oogst
zelf wat hij gezaaid heeft. Vlijt wordt
dus direct beloond en luiheid even on
middellijk gestraft.
Maar ingewikkelder wordt dit in de
fijn geconstrueerde moderne maat
schappij. Die drie factoren noodig voor
het productie-proces zijn daar in ver
schillende handen. En dan is een ver
deeling der opbrengst niet meer zoo ge
makkelijk. Meestal geschiedt deze door
den patroon, die eiken factor geeft, wat
hij noodig oordeelt en de rest voor
zichzelf behoudt.
tEn dan volgt de botsing.
Want die patroon houdt geen reke
ning met de hierboven omschreven the
orie, dat de algemeene welvaart en
welstand het best verkregen worden,
indien ieder der factoren met een maxi
mum belooning voor hun aandeel be
dacht wordt. Neen, de patroon neemt
het standpunt van het egoisme in „een
ander het minimum en ik het maximum"
Economen uit de achttiende eeuw
hebben wel gesproken van de ijzeren
loonwet. Turgot zeide eens„Bij elke
soort van arbeid, moet het gebeuren en
gebeurt het inderdaad, dat het loon van
den werkman zich bepaalt tot hetgeen
voor zijn levensonderhoud noodig is".
Een gedachte welke later door Ri-
cardo is uitgewerkt als hij zeide, dat
het loon van den werkman zich bepaalt
tot hetgeen onontbeerlijk is en dat wel
vanzelf om het hem mogelijk te maken
te leven en zich voort te planten. Im
mers hij kan zich niet met minder te
vreden stellen, want in elk geval ver
mindert het aantal werklieden door
overmaat van armoede en de vermin
dering van aanbod van werkkrachten
doet het loon rijzen. Hij kan evenwin,
zegt Ricardo, lang achtereen meer be
komen, want de vermeerderde welstand
doet het aantal huwelijken en geboor
ten toenemen, weldra bieden meer
werklieden hun werkkracht aan en
wordt derhalve het loon teruggebracht
tot het noodzakelijke of natuurlijk mi
nimum.
In het afgetrokkene moge er voor de
theorie dezer ijzeren loonwet iets te
zeggen zijn, de practijk heeft het tegen
deel bewezen.
Weelde vermeerdert geen bevolking
en armoede tempert de toename der
bevolking niet. Eer zien wij het tegen
deel. De armste standen zijn vaak de
vruchtbaarste.
Een natuurlijk loon, een loon dat
evenals de prijs van alle andere waren
door de kosten van voortbrenging van
den arbeid bepaald wordt, bestaat niet.
Van een ijzeren Jeonwet kan dan ook
geen sprake zijn.
Niet zelden is het loon zoo laag ge
weest, dat het ontoereikend was om
den arbeiders te onthouden.
De tijd waarin een Ricardo leefde,
zou het hem geleerd kunnen hebben,
indien hij een open oog had voor het
geen om hem heen voorviel. Onder de
regeeringen van Lodewijk XIV en
Lodewijk XV werden gansche volks
groepen door hongersnood weggemaaid
En voor een niet gering deel was de
groote Fransche Revolutie aan het
einde der achttiende eeuw een gevolg
van de ontzettende sociale wantoestan
den die er heerschten.
Een Fransch schrijver, La Bruyere,
die zijn leven aan het hof van Lodewijk
XIV doorbracht, beschrijft zekere soci
ale wantoestanden dier dagen als volgt:
„Men ziet zekere wilde dieren, van
het mannelijk en vrouwelijk geslacht,
over de velden verspreid, zwart, lood
kleurig en verbrand door de zon, lig
gende op den grond, die zij met onuit
puttelijke volharding delven en omha
len, zij hebben eenige geleding in hun
stem, en wanneer zij zich oprichten,
vertoonen zij een menschelijk gelaat en
inderdaad het zijn menschen. Zij rusten
des nachts in holen, waar zij leven van
zwart brood, water en wortelen, zïj
besparen aan de overige menschen de
moeite om te zaaien, te ploegen en te
oogsten en verdienen dus wel, dat het
hun niet ontbreke aan het brood, dat
zij gezaaid hebben".
In 1740 schreef bisschop van Cler
mont Perrand aan den eersten minister
van Lodewijk XVHet landvolk leeft
in vreeselijke ellende, zonder „bedden,
zonder huisraad zelfs eet het meeren-
deel gedurende de helft van het jaar
gerste- en haverbrood, dat hun eenig
voedsel uitmaakt, en dat zij genood
zaakt zijn uit hun mond en die hunner
kinderen te nemen, om de belastingen
te kunnen betalen".
Men spreke dus niet van een ijzeren
loonwet, welke door de natuur zelve
geheven wordt en welke den arbeiders
stand in het leven houdt.
Het loon komt uit de hand van den
patroon, en deze regelt de belooning
voor den arbeid, aan hem was het te
wijten, dat de hongerende massa langs
de wegen wegstierf. De patroon behield
voor zich het maximum om den arbeider
met het uiterst minimum af te schepen.
Dat het in later tijd beter werd, dankt
zijn oorzaak niet aan de mildere stem
ming van den patroon, maar veeleer
aan de gewijzigde toestanden. Aan de
organisatie en aan de betere rijkswet
geving. De tijd ligt nog niet zoo heel
ver achter ons, dat ook in ons dierbaar
landje de patroon op de klacht van den
arbeider dat hij honger leed, antwoord
de „ga naar de wei, daar groeit nog
gras genoeg".
Nu versta men ons goed. Wij bedoe
len hier niet den patroonsstand te bla-
meeren, ook niet te generaliseeren. Alle
tijden door zijn er gelukkig patroons
geweest, die hun arbeiders als mensch
behandelden. Maar wij bespreken den
toestand, zooals deze zich in 't algemeen
genomen voordeed. En daarbij stellen
wij vast, dat de patroon de sociale mis
standen schiep, niet omdat hij patroon
was, maar omdat hij mensch was. Een
zelfde percentage arbeiders in hun
plaats gesteld, zou precies dezelfde
houding aangenomen hebben. De
mensch heeft nu eenmaal een bedorven
natuur waarin de vraag „ben ik mijns
broeders hoeder" leidend element is.
Dezelfde geest bezield beiden, en den
patroon én den arbeider.
Vandaar dan ook dat het na de ach-
tiende eeuw begonnen is hard tegen
hard te gaan. De klassenstrijdleer was
een uitvloeisel van dezen geest. Tegen
over het patroonsegoisme stelden de
arbeiders het arbeidersegoisme. Even
als de patroons verloren ook zij uit het
oog dat welvaart en welgesteldheid
slechts gevolg kunnen zijn van een
maximum-vergoeding voor het aandeel
der drie factoren in de productie der
goederen.
En deze fout was even finaal.
Doch hierover meer in een volgend
artikel.
HET ANTWOORD VAN „DE BANIER"
OP HET VERSLAG EN DE DRIESTARREN
DER „ROTTERDAMMER" OVER DE
JAARVERGADERING DER S. G. P.
,,De Banier", het blad van Ds. Kersten, schrijft
naar aanleiding van hetgeen „De Rotterdammer"
over de jaarvergadering der S. G. P. gezgd
heeft een paar artikelen. Eén is van Ds. Kersten
zelf en het ander van den heer Kuyk. Beiden
komen ongeveer op hetzelfde neer.
Nu vraagt een lezer van ons blad, een
S. G. P.er, of wij nu het hoor- en wederhoor
willen toepassen en ook hetgeen „De Banier"
zegt in ons blad te willen opnemen.
Gaarna willen wij voorzoover wij „De Rot
terdammer" geciteerd hebben, nu ook in ons
blad opnemen wat Ds. Ketrsten hierover schrijft.
Het is van den volgende inhoud.
Algemeene Vergadering 21 April te
Rotterdam.
Protest tegen „De Rotterdammer".
A. A.-R. Persmanieren.
In de jaarvergadering der S. G. P. was o.m.
een speciale verslaggever van de Rotter
dammer binnengedrongen en gebleven, ook
nadat de voorzitter nadrukkelijk had ver
zocht, dat allen, die geen lid van de partij
waren, behoorden heen te gaan.
Bovendien publiceerde deze verslaggever
in De Rotterdammer een rapport, dat over
de Partij groote smaad zoekt te werpen.
Tegen dergelijke persmanieren, die blijkbaar
naar het oordeel der Rotterdammer geoorloofd
zijn, ga een krachtig protest.
Toen tijdens de Asser Synode de linksche
pers publicaties gaf werd daartegen opge
komen de pers had geen toegang, dus niet
te publiceeren en geen lid der Synode mocht
publicaties geven. Maar wat De Rotterdam
mer-verslaggever deed, gaat te boven wat
ten tijde der Asser Synode geschiedde.
B. Onware voorstellingen.
Onwaar is de voorstelling van de hande
lingen der Alg. Verg. Op verschillende kwa
lificaties zal ik niet ingaan. Men leze het
verslag, dat in de Banier komt. Maar ik kom
op tegen de onware en lasterlijke publicaties
van De Rotterdammer. Slechts op twee zal
ik den nadruk leggen.
I. Art. 36.
Men driestarde in het blad van Zaterdag
23 April over hetgeen de vergadering besloot.
In diedriestar staat o.a.
„We dachten, dat Ds. Kersten wel beter
wist en eindelijk zou erkennen, dat onze
partij (de A.-R. n.l. (K.) ook hierin aan
de opvatting der vaderen vasthoudt".
Neen. die vaderen waren immers naar het
oordeel der A.-R. op het stuk van art. 36
in de bedoelde woorden Roomsch Welnu,
de S. G. P. wenscht het met die door Gods
GeejSt zoo rijk verlichte vaderen te houden
en niet in de nieuwe banen der A.-R. partij
te wandelen. Wij achten de genade, den Her
vormers gegeven, hoog, en hopen te staan
aan de zijde o.a. van den godvruchtigen
John Knox, wiens moedige geloofswoorden
door den heer Heemskerk werden veroordeeld.
Bovendien, men leze het door mij ge
sprokene het oude art. 36 is niet in strijd
met de Calvinistische vrijheid der consciëntie.
Dat is niet een vrijheid, gebouwd op de
revolutionaire stelling „Gelijk recht voor
allen". Van inconsequentie is m.i. geen sprake.
Doch het schijnt dat de A.-R. mannen het
oude begrip van consciëntie-vrijheid vreemd
is. Nog onlangs ontstond over de vrijheids
gedachte geschil binnen de A. R. partij met
Mr. Heemskerk.
Het zij hier gezegd, die A.-R. vrijheid
kenden onze Gereformeerde vaderen niet
wenschen ook wij niet, al komen wij op,
gelijk de vaderen, voor de vrijheid der con
sciëntie. Ik kan dan ook veilig naast mij
neerleggen de beschuldiging van inconsequen
tie. En van jammerlijke valschheid getuigt
het woord van de Redactie
„Twee pijlers van de S. G. P. art. 36 en
verwerping der sociale verzekering, worden
hier met onbegrijpelijke gemakkelijkheid
losgerukt, eenvoudig om aan practische
moeilijkheden te ontkomen".
Ter contrarie I
De Alg. Verg. handhaafde juist het reeds
lang geleden beslotene, dat art. 36 oud on
veranderd zal beleden worden en de hand
having er van geëischtterwijl de sociale
verzekering even sterk als ooit te voren
verwerpelijk is geacht.
Snel liepen de wateren der A.-R. partij af.
Hare beginsel-verzaking deed honderden zich
van haar keeren. Zij verloor bij de laatste
verkiezing 9 zetels in de Provinciale Staten.
Wat spreekt men daar van snelle afloop der
wateren Men moet maar durven 1
Doch hoe stond het dan met die studie
commissie inzake art. 36 en het niet her
benoemen er van
De Commissie had weder geen rapport
gereed de opdracht werd te vaag geoordeeld;
de Commissie was bovendien niet meer com
pleet. En zou samenstelling van een nieuwe
commissie en dan met wei-omschreven teaak
noodig zijn geweest, van wat de vergadering
wenschte. Om nu de vergadering niet al te
zeer teleur te stellen, besloot ik met goed
vinden van het hoofdbestuur en met volle
instemming der Commissieleden, die tot dat
bestuur behooren (buiten mij nog twee Com
missieleden) te zeggen wat ik gezegd heb,
wat u ter lezing zalgeboden worden.
Nu luidde het oordeel, dat hiermede de
bestaande Commissie kon vervallen dat de
kiesvereenigingen het gebodene konden be
spreken, dat uiterraard slechts kort kon zijn,
om niet geheel den dag op te eischen voor
de rede, konden besprekenen rezen dan
vragen, dan kon later in speciale gevallen
nadere toetsing en zoo noodig onderzoeking
volgen. Zulks kon te eer. omdat men voor
zich nooit een studie-commissie benoemd had,
omdat men aan art. 36 twijfelde. Steeds is
het aloude artikel, zonder eenig bezwaar
omhelsdten grondslag van het program der
S. G. P. gelegd en bij herhaling door de
Alg. Verg. beleden.
Op enkele der stemgerechtigde leden na,
indien ik mij wel herinner betuigden slechts
zes afgevaardigden door htm opstaan, dat
zij voor een nieuwe Commissoriale studie
waren, werd dan ook besloten de bestaande
Commissie van haar taak te ontheffen, en
zich vooralsnog met de gegeven toelichting
tevreden te stellen. (Zie het verslag in De
Banier-.
Nu vraag ik ten slotte
Is de Alg. Verg. der St. Ger. P. niet meer
gerechtigd, genoegen te nemen met een ge
geven toelichting, of moet zij aan de A.-R.
pers eerst komen vragen of deze toelichting
wel voldoende zij Wij hopen nog even te
wachten en gerust onzen weg te gaan, met
handhaving onzer eigen rechten. Onze eigen
menschen bedenken dit meer. Wat heeft men
te maken met wat de buitenwereld oordeelt.
Hebt uw eigen oordeeluw eigen overtuiging;
spreekt die uit en handelt er naar, maar laat
u niet beïnvloeden door de vraag„Wat
zullen die en die er van zeggen 7"
Ik zal in dit artikel niet alles wat men ons
ten laste gelegde behandelen. Op een zaak
ik echter nog wijzen. Op de geheel onware
voorstelling inzake
O. Vrouwenkiesrecht.
Dhr. Timmerman wenschte van deze ver
gadering een uitspraak, die ik haar niet wilde
laten doen. Daarvoor bestonden redenen. Het
sterkst sprak dat de Alg. Verg. niet moet
komen in persoonlijke geschillen. Zij kan
daarin geen uitspraak doen. Het is een kleinig
heid zulk een uitspraak uit te lokken, maar
met des te meer voorzichtigheid behoort zij
er zich voor te wachten. Onder de leiding
van dhr. Timmerman nu, waren verschillende
besluiten genomen in den Statenkring Goes,
waarin men geheel ter goeder trouw handelde
doch waarvan m.i. ten onrechte moeilijkheden
niet konden uitblijven. Mogelijk rekende ik dit
dhr. Timmerman persoonlijk te sterk toe.
Althans mij bleek, dat de door hem geleide
vergadering te Zuid-Beveland toenmaals ach
ter hem stond en gaarne wil ik waar te sterk
persoonlijk verwijt hem trof, dit door deze
mededeeling herstellen. Dit echter neemt de
zaak niet weg, dat juist uit hetgeen wij
geleerd hebben, te meera duidelijk is, dat de
Alg. Verg. zeer voorzichtig hebbe te zijn
met besluiten als door dhr. Timmerman be
doeld. Zijn oordeel was anders. En nu blijft
het te betreuren, dat hij op eene vergadering
als deze, niet de wenk aanvaardde hem ge
geven vooral ook daarom, omdat hij de veel
omvaettende werkzaamheden voor dien dag,
die in een enkel uur dienen afgedaan te
worden, beter beoordeelen kon dan menig
ander. Werkzaamheden, die reeds enkele
jaren bij het Hoofdbestuur de vraag deden
rijzen, of niet een anderen weg dient be
wandeld.
Wij willen dit schrijven van Ds. Kersten
nog van enkele kantteekeningen voorzien.
In de eerste plaats verwondert het ons, dat
Ds. Kersten durft schrijven over onware en
lasterlijke publicaties van „De Rotterdammer".
Ook de heer Kuyk laat zich op dergelijke
manier uit. Hij schrijft over de „misselijke en
tendentieuse wijze waarop dit verslag is samen-
samengesteld".
Het is wel opmerkelijk, dat juist dezer dagen
een lid der S. G. P. in „De Rotterdammer"
kwam verklaren, dat het verslag goed was.
Ook wij zelve hebben uit den mond van
niemand minder dan den heer Timmerman te
Krabbendijke gehoord, dat het verslag zeer
objectief was.
Zelfs zijn uit het verslag nog enkele scherpe
uitdrukkingen weggebleven, die in de verga
dering gebezigd zijn.
Ons dunkt, dat klinkt toch anders
Dan begrijpen wij niet hoe èn Ds. Kersten
èn de heer Kuyk een vergelijking kunnen maken
tusschen een kerkelijke Synode en een jaar
vergadering van een politieke partij. Is de S.G.P.
zoo verkerkelijkt dat ze geen verschil meer ziet?
Wil ze een vergelijking, laat ze dan onze
blijken, dat wij met die geheimdoenerij niet
deputatenvergadering nemen en dan zal haar
mee doen.
De beschuldiging welke Ds. Kersten inzake
art. 36 opnieuw tot de A. R. partij richt, doet
al heel weinig ter zake.
Even weinig zeggend is hetgene hij mede
deelt over dat rapport van de commissie over
art. 36.
De zaak is, dat de S. G. P. WACHT op
een rapport. (Zie ons hoofdartikel van j.l.
Zaterdag).
Ook dat weten wij uit den kring der S. G. P.
zelve.
Het verwondert ons evenzeer, dat Ds. Ker
steen inzake het vrouwenkiesrecht kan spreken
over persoonlijke geschillen.
Het gold op de jaarvergadering der S. G. P.
geen persoonlijke geschillen.
De zaak stond zoo, dat de Statenkieskring
Goes controle uitoefenende op de verniezings-
actie, bemerkte, dat er candidaten waren, die de
vrouwen aandrongen om te gaan stemmen.
Toen heeft het bestuur van den Staatk. Geref.
Kieskring deze candidaten geweerd.
Het partijbestuur, dus Ös. Kersten, heeft
daarop geschreven aan dit kieskringbesteuur,
dat het buiten zijn boekje was gegaan.
Is dat nu een persoonlijk geschil, dat onder
elkander uitgemaakt moet worden, of een prin-
cipieele kwestie, waarbij de geheele partij be
lang heeft
Wij meenen het laatste.
Zoo dacht in elk geval ook dit kieskring-
bestuur er over, waarom zij deze zaak op de
jaarvergadering bracht.
Terecht meende het, dat, indien de S. G. P.
wil doorgaan voor een Gideonsbende, dat ook
moet blijken en Ds. Kersten in de praktijk
moet beleven wat hij met den mond belijdt.
Dat (s het geval.
Het is dan ook heel begrijpelijk, dat Ds.
Kersten in hetzelfde nummer althans zoo tus-
s.chen de regels door den heer Timmerman zijn
verontschuldiging aanbiedt.
Het is goed te begrijpen, dat Ds. Kersten het
blijft betreuren, dat de heer Timmerman de
gegeven wenk niet meer ter harte nam. Immers
nu weet geheel ons land wat er in den boezem
dier partij zich afspeeld.
Maar heeft ons volk daarop geen recht
Is eerlijkheid ook geen eisch van het politieke
leven
Toen wij bovenstaande reeds geschreven had
den, kwam onder onze aandacht een serie drie
starren van „De Rotterdammer" over hetzelfde
onderwerp. Ook dezen vinden hieronder nog
een plaats
ONS VERSLAG VAN DE S. G. P.
VERGADERING.
„De Banier", orgaan van de Staatkundig ge
reformeerde Partij, neemt het ons kwalijk een
verslag te hebben opgenomen van de jaarver
gadering der S. G. P.
De voorzitter, Ds. Kersten, had nadrukkelijk
verzocht, dat allen, die geen lid van de partij
waren, zouden heengaan.
Van ons blad wordt dan verder gezgd, dat
het, een der grootste bladen van de rechtsche
pers, een specialen verslaggever had doen bin
nen sluipen in een niet-openbare vergadering.
Hierop zij slechts geantwoord, dat dit natuur
lijk niet zoo is.
Ons blad heeft niemand binnen doen sluipen.
Heeft zelfs niemand om een verslag gevraagd.
Na afloop der vergadering heeft een lid van
de S. G. P. ons ongevraagd zijn mededeelingen
verstrekt. Zijn consciëntie en ook die van an
deren, was gaan spreken op deze vergadering,
vol critiek en zonder opbouwend element.
Moesten wij toen opname weigeren
Er wa,s niet gezegd, dat de vergadering on
toegankelijk was voor de pers. Onze corres
pondent was lid der S. G. P. Waar is het mis
drijf Was geheimhouding opgelegd, zoo had
onze verslaggever natuurlijk niets afgegeven, en
natuurlijk hadden wij dan ook niets opgenomen.
Naar geheimhouding is door ons uitdrukkelijk
gevraagd.
DE VLUCHT NAAR DE OPENBAARHEID.
Bovendien, moet een vergadering als deze
openbaar zijn of niet? Gaat een vergelijking
met een synode bijvoorbeeld op
Immers neenDe politiek heeft de wereld
als operatie-terrein gekozen. Ook de staatkundig
gereformeerde partij. Geheel anders, dan de
Kerk.
Als dan vooral een vergadering benut wordt,
om andere partijen afwijking van het beginsel
te verwijten, moet dit dan binnen vier muren
geschieden of in het openbaar
Zeker zullen huishoudelijke zaken in besloten
zitting kunnen afgedaan worden, en ook per
soonlijke kwesties, maar het overige, de be-
ginselvragen, behooren publiekelijk behandeld
te worden.
Dat is royaal, dat is koninklijk. Dat doet elke
geschoolde partij. Daaraan zal de S. G. P.
ook niet kunnen ontkomen. Voor de hoorders
beteekent het versterking der waarborgen van
onbevangenheidvoor de leiders een waar
schuwing, dat niet alleen partijgangers op him
woorden letten.
Wat zij toch ook feitelijk willen. Want be
wust kozen zij de wereld als hun operatie-terrein
VOLMAAKT GEHANDHAAFD.
Al spreekt „De Banier" van onware voor
stellingen in ons verslag, wij moeten dit vol
maakt handhaven. Toegestemd moet, dat door
ons in een der driestarren een ietwat onjuiste
conclusie is getrokken ten opzichte van één
onderdeel der vergadering.
Daar heeft de heer Timmerman, te Krabben
dijke, voorzitter van het Statenkringbestuur van
Goes, reeds op gewezen. Maar de heer Tim
merman heeft zeker niet gezegd, dat ons verslag
in het algemeen een onjuiste weergave was van
het verhandelde. Dat zou ook niet kunnen. Het
doordat cr slijm op Uw
borst vastzit waardoor
Uw ademhaling bemoeilijkt
wordt? Doe, wat duizenden
vóór U deden: zuiver Uw
borst van de benauwende
slijm met de onvolprezen
die door zijn slijmoplossen-
de en krachtige, werking
Uw ademhaling zal ver
beteren. Onvolprezen bij
verouderde verkoudheid, -7)
kortademigheid, kinkhoest.
Overal verkdjgb. in koker a f 1.50, f2.75, f*,50
De groote flacons zijn voordeeliger.
was correct, eerder te zwak, dan te sterk.
In „De Banier" trouwens doet Ds. Kersten
een soort amende honorable (erkenning van
ongelijk) tegenover den heer Timmerman, die
op een te sterk persoonlijke wijze was be
antwoord.
BEVESTIGING.
Ten overvloede ontvangen wij juist volgend
ingezonden stuk, als het ware een consciëntie-
kreet van een lid der S. G. P. Opname willen
wij niet weigeren.
Geachte Redactie,
Beleefd verzoek ik u een plaatsje in uw
blad.
Ik ben niet gewoon in de krant te schrijven
en daar ik al 13 jaar op uw blad geabonneerd
ben, vertrouw ik, dat u mij dat niet weigeren
zult. En dit naar aanleiding van den feilen
aanval, die Ds. Kersten op uw blad doet in
„De Banier" van 28 April 1927.
Ondergeteekende was ook op de jaarver
gadering van de S. G. P.
Ook ik heb dat verslag gelezen.
Er stonden geen leugens in, maar u hebt
in een uwer driestarren een conclusie getrok
ken, die niet geheel juist is. Daarop hebt u
in uw blad van Woensdag 27 en Vrijdag
29 April trouwens zelf reeds gewezen.
Maar waar ik tegen op kom, dat is de
onware voorstelling van den heer Timmerman
in zijn ingezonden stuk in „De Banier".
Timmerman schrijft„wat ik gezegd heb
op de Jaarvergadering van de S. G. P. over
het handhaven van een candidaat, die vrou
wen opwekt te gaan stemmen, staat in geener
lei verband met den toestand te Krabbendijke"
Daartegen wil ik protesteeren
De heer Timmerman heeft persoonlijk tegen
mij, tijdens het debat over die kwestie, ge
zegd „De voorzitter van de Kiesvereeniging
en een raadslid wekken bij ons de vrouwen
op te gaan stemmen".
Zie eens, mijnheer Timmerman, de waarheid
bovenal. En ook Ds. Kersten heeft bij zijn
beantwoording van uw vraag, gezegd, dat hij
niet een advies wilde geven, .om in Krabben
dijke de boel in de war te sturen. Dus die
aanval inzake vrouwenkiesrecht vind ik voor
de S. G. P. en voor Ds. Kersten onwaardig.
Ds. K. en T. hebben beide bij mij ook den
indruk gewekt, dat Krabbendijke in het ge
ding was.
Dat vind ik geen persoonlijk geschil zulk
een kwestie. Mij dunkt, dat is een principieele
kwestie. De candidaten, die verzekerd zijn,
mogen geen candidaat gesteld worden, en
verzekering is niet eens programpunt.
Wel vrouwenkiesrecht en candidaten, die
vrouwen opwekken te stemmen, handelen in
strijd met de beginselen van de S. G. Partij.
En ook bij mij is de vaste overtuiging ge
wekt, dat ds. Kersten, om persoonlijkheden en
toestanden te ontzien, geen uitspraak wenschte
te geven, want niet de vergadering moest
een uitspraak geven. De vergadering ver
wachte die uitspraak van ds. Kersten.
En meerdere afgevaardigden hebben daarop
aangedrongen, omdat men bij hen dezelfde
kwestie gevoelde, n.l. dat men inzake vrou
wenkiesrecht niet beter doet, dan a.r. en
nu het vrouwenkiesrecht er is, dit aanvaardt
en zelfs de vrouwen gaat opwekken te stem
men.
En als nu in „De Banier" telkenmale de
A. R. Partij aangevallen wordt inzake daf