Antlre volui Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. ëa^ïitte» I IN HOC SIGNO VINCES BIGGELAAR's KOFFIE II No. 3326 ZATERDAG 7 MEI 1927 42ste JAARGANG >UUR 64.- 84- :©o i EERSTE BLAD. „Gemeentebelang Op den Uitkijk. 'DÓÓR 1 li '•F W. BOEKHOVEN ZOMEN Alle stukken votor de Redactie bestemd, AdverteaatSën en verdere Administratie, franeo tee te zenden aan de Uitgevers en geniet'van 'de overheerlijke geur en smaak van J I stof ge- particu* Itume te ■dan niet fehouden. i in onze iMAAT [pasvorm gij dien J costume RISICO. [rgslijkt ECTIE Deze Courait verschijnt eiken WOENSDAG en 7 ATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDEKLIjKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS So MM ELS DIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIÈN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten wordtr. berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan. Advertentign worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. De schaduwzijde van ons nieuwe kiesstelsel wordt wel bizonder geaccen tueerd bij de gemeenteraadsverkiezing. Hopeloos vallen de kleinere zoowel als de grootere gemeenten in allerlei groepen en groepjes uiteen. Het wordt helaas dikwijls een felle persoonlijke strijd tusschen de burgerij in eenzelfde gemeente. De booze harts tochten worden opgezweept, niet zelden de toevlucht genomen tot ongeoorloof de middelen om de candidaten van an dere partijen zwart te maken en zijn eigencandidaten in zoo gunstig mogelijk daglicht te plaatsen. Een blik op de groote staalkaart van gemeenteraadscandidaten doet ons zien hoe uiteengeslagen, hoe ontwricht het burgerlijke en politieke leven óók in on ze kleinere gemeenten geworden is. Naast de oude politieke partijen die uit een beginsel leven hebben wij gekre gen o.m.„neutrale lijst" no. 1. „Neu trale lijst" no. 2, „Groep Volksbelang", „Groep Gemeentebelang", lijst N. N. (een persoonsnaam) lijst (naam van een buurtschap) en dan dikwijls nog een „wilde" lijst. Het is een geweldige chaos geworden op het terrein van de gemeentepolitiek. Het is een blinde zeteljacht, een wedren om op het groene kussen te komen, ge worden. En dat alles gaat door onder de vlag van „gemeentebelang" en „volksbelang". Maar wordt inderdaad zóó het ge- eentebelang gediend? Wij gelooven het niet. In de eerste plaats levert die wilde politiek reeds dit groote nadeel op dat alle verband tusschen kiezers en geko zenen finaal verbroken wordt. Het wordt een individualisme in den hoogsten graad. Vlak voor de candidaatstelling wordt een groep handteekeningen verzameld, waarbij niet zelden de candidaat zelve het drukst in de weer is een candida- tenlijst wordt opgemaakt en straks komt er een van de gepresenteerde can didaten in den raad. Deze wordt nu ge heel aan zichzelf ivergelaten. Immers een geregelde en welgeordende organi satie is er niet. De afgevaardigde zit in den raad en die hem afvaardigden zijn verdwenen, hebben zich in de kie zersmassa opgelost. Hij doet dan wat goed is in zijn oogen. Bij een nieuwe verkiezing zal hij weer wel probeeren een aantal handteekeningen te verza melen voor een nieuwe candidatuur. Er is dus niet het minst verband tus schen de kiezers en de gekozenen. Er is geen controle, geen overleg, geen sa- menspreking, geen voeling. In den grond der zaak is het niet anders dan een terugkeer tot de oude regenten-re geering. De heeren regenten zaten op de kussens en zooals deze heeren het wezen zoo hadden de burgers de gekken zooals de volksmond het noemde, te prijzen. En nu kan men zeggen, dat hier toch tegenover staat dat als eenmaal de vier jaren om zijn, de kiezers vrij zijn, indien hun candidaat niet naar genoe gen was, hem er uit te zetten en weer een andere af te vaardigen. Dat is zoo. Maar zie hier tevens het tweede na deel van dit individualistisch optreden. De geordende weg is dat een orga nisatie, een kiesvereeniging, candidaten stelt en daarbij rekening houdt met haar zittende candidaten. Deze hebben den voorkeur. Natuurlijk niet om hun per soon. Als zoodanig hebben zij niet de minste voorkeur bij andere niet-raads- leden. Maar om de ervaring die zij als raadslid in den loop der jaren hebben opgedaan. Deze ervaring moet niet gering ge schat worden. Men moet het in verschillende gemeen teraden maar eens aanzien welk onder scheid er is tusschen raadsleden die voor het eerst zietting namen en zij die op ervaring en routine kunnen wijzen. Dikwijls gaat het er met nieuwbakken raadsleden onbeholpen naar toe. Er is nog een zekere angst zich te verspreken of op andere wijze zich onmogelijk te maken en in den regel laten ze het lie ver maar aan oudere raadsleden over. Er gaat schier geen kracht van uit. Het gevolg is dat het overwicht bij oudere raadsleden en zijn die weinig in aantal bij B. en W. ligt. Van de vertegen woordiging der burgerij komt er dus weinig terecht. En door nu telkens bij een nieuw zit tingsduur ook weer telkens nieuwe can didaten te stellen wordt dit kwaad schromelijk in de hand gewerkt en wordt de naam Gemeentebelang tot een gruwelijke leugen gemaakt, wijl 't juist rechtdraads tegen het gemeentebelang in gaat. En nu mogen de gloednieuwe can didaten te voren een hoog woord tegen hun kiezers, de mond vol met beloften hebben, in den raad, eenmaal op het groene kussen, zijn ze zoo mak als lam metjes. Een kras staaltje herinneren we ons uit de meest oostelijke gemeente van ons eiland. Een „wilde" candidaat zond voor zich en door zich zelf in 1923 een strooibiljet in zijn gemeente rond waarin hij bijzonder afgaf op een paar typografen die candidaat gesteld waren 't Waren letterzetters die van de land- arbeidersbelangen „geen greintje ver stand hadden", 't Waren menschen die de stemmen van de werkmenschen willen gebruiken om in den raad hun belang te verdedigen. Het „wilde" raadslid en eveneens de „wilde" typo graaf kwamen in den raad. Zij gingen poeslief met elkander om en meestal stemden zij precies gelijk. Eenmaal in den raad scheen alle tegenstelling ge weken. Ze waren allebei zoo mak als een lammetje, niet slechts tegen elkander maar evenzoo tegen B. en W. Mis schien hebben zij zoo nog wel on danks zich zelf het gemeentebelang het beste gediend. Maar de belofte tot hun kiezers luidden in elk geval an ders. Inderdaad, dat iedere zittingsperiode veranderen' van raadsleden is de ont wrichting van de volksvertegenwoor diging. Er kleven nog vele andere bezwaren aan dit gewraakt individualistisch op treden van allerlei „wilde" candidaten. Op één er van willen wij nog in de derde plaats wijzen. In hetzelfde strooibiljet, dat wij zoo even noemden en in 1923 werd ver spreid in een onzer gemeenten, stond ook te lezengemeentebelang vóór partijbelang. Deze „wilde" man meende dat georganiseerde partijen hun partij vertegenwoordigen en hun partijbelang voor gemeentebelang doen gaan. Wij willen niet ondeugend zijn en de vraag gaan ontwikkelen of deze man de ge breken van zichzelf soms in een ander zag, zooals het met zoovele menschen het geval is. In dat geval zou zijn eigen kwaad dubbel erg zijn, want bij hem ging dan persoonsbelang voor gemeen tebelang. Doch dit laten wij daar. Op hopelooze wijze wordt door de zaak zoo te stellen, n.l. gemeentebelang vóór partijbelang, de kwestie vertroe beld. Wij ontkennen niet, dat er georga niseerde partijen zijn, die er zoo over denken. Zij, die den klassenstrijd pre diken, komen inderdaad op voor het belang van hun klasse. Maar dat is met de meerderheid der partijen niet zoo. Wij moeten doordrongen zijn van het feit, dat ook aan het gemeentebe- heer, aan de gemeente-huishouding be ginselen ten grondslag liggen. En nu is het juist het doel der politieke partij organisatie de beginselen op te sporen, te groepeeren en te dienen, om alzoo het gemeentebelang op de eenige juiste wijze te behartigen. De zaak staat dan niet zoo dat gemeentebelang voor partij belang moet gaan, maar het partijbe lang is dan het gemeentebelang. Al tehans zoo is het bij de Anti-Rev. partij. Ook bij de gemeente-huishouding stelt zij niet de vraag „wat is het belang onzer partij", maar„hoe wordt onze partij het best aan het gemeentebelang dienstbaar gemaakt Nu wij vlak voor een gemeenteraads verkiezing staan, brengen wij deze dingen nog eens met grooten ernst den kiezers onder de aandacht De A. R. partij is een oude organi satie. Ze heeft een geschoold politiek leven. Een rijke literatuur, een corps van vooraanstaande mannen, die in de gemeente-huishouding doorkneed zijn. Een geregelde pers. Zij vat het ge meentebelang samen door de stoffelijke belangen te fundeeren op de geestelijke belangen des volks. Zij belijdt de sou- vereiniteit Gods ook bij de gemeente lijke overheid zij komt op voor orde en gezag en handhaving van Gods wet in het gemeentelijk leven. Zij heeft een vaste zedelijke band tusschen kie zers en gekozenen. Zij houdt in de eerste plaats rekening met aftredende candidaten, opdat er stabiliteit, vastheid zij in de gemeente-vertegenwoordiging. Al deze dingen geven wij onze kiezers in ernstige overweging bij de a.s. Raadsverkiezing en wij hopen, dat er in breeden kring een diep besef leven zal, dat het ook hier voor alles om de geestelijke goederen onzes volks gaat, opdat er gebed opga voor de nieuwe samenstelling onzer Raden. Nadruk verboden. Voor ik van de hoogst ernstige zaak, waaraan ik een paar brieven gewijd heb afstap, wil ik nog een enkel woord over dit vraagstuk schrijven. Meteen zal ik dan een mijner belangstellende le zers op een paar vragen antwoord geven, dat hem naar ik hoop bevredigen zal. Indien het waar is wat hij mij schrijft dat mijn brieven in breeden kring belangstelling trokken, dan ver heug ik mij daarin. Het bewijst dan, dat in bree den kring van mijn lezers deze zaak die zoo nauw bij het welzijn van ons Gereformeerde le ven betrokken is, liefde tot de aloude gerefor meerde beginselen leeft. Zooals ik reeds eer schreef legden onze va deren, allen, geen enkele gereformeerde uitgezon derd, een nauw verband tusschen Doop, Belij denis en Avondmaal. Dat men nu in sommige streken dit verband verbrak en toeliet dat op grond van een louter historisch geloof belijdenis werd afgelegd, zonder meer, moet zijn oorzaak vinden in het feit dat men de beteekenis van het sacrament van den Doop niet verstaat. Duidelijk blijkt dat ook hier uit, dat dezulken praktisch een groot onderscheid in het karakter van beide sacramenten meenen te zien. Immers eenerzijds wordt de heiligheid van het H. Avondmaal hoog gehouden en terecht en wordt nauwlettend toegezien dat dat sacra ment niet ontheiligd wordt, de kring der gerech tigden wordt zoo nauw mogelijk getrokken. Maar anderzijds gaat men bij den H. Doop waarvan men toch naar gereformeerde belijdenis eveneens belijdt dat het een sacrament is voor de geloovigen, geheel anders te werk. Alles wordt gedoopt wat in Het doophuis gebracht wordt. Hier is geen tucht, geen toezicht, hier geen maatstaf dat alleen zij, die geloovigen zijn het sacrament ontvangen mogen. Dat kan na tuurlijk ook niet anders, want het toelaten tot de rechten en de gemeenschap der kerk van his torisch geloovigen heeft tot gevolg dat ook de kinderen der zulken gedoopt worden. En dat toch waar Gods Woord het Verbond Gods be vestigen wil in alleen de geslachten der ware christgeloovigen. Vandaar dat onze vaderen al tijd vasthielden aan dit stelsel, dat de Doop be diend werd aan de kinderen der geloovigen. Waaronder natuurlijk geen historisch geloovigen zonder meer begrepen konden zijn. Wij vragen nuwaarom gaat men nu in onze dagen dit on- 40 cent per regel. derscheid maken tusschen het sacrament van den Doop en van het Avondmaal Dit nu vloeit alleen hieruit voort dat men de beteekenis van den kinderdoop niet goed ver staat. Nu ligt het geenszins in mijn bedoeling hier een verhandeling te geven van den kinderdoop. Dat ligt niet op mijn terrein en zou ook te veel plaatsruimte vergen. Trouwens het is overbodig. Er bestaat lectuur genoeg over. Bepaalde men zich er maar eens toe om grondig kennis te ne men van hetgeen Calvijn in zijn Institutie er van zegt 1 Veel zou reeds duidelijk worden. Wat wij echter wel willen doen is enkele uit spraken van onze gereformeerde oude schrijvers over den kinderdoop weergeven. Misschien brengt dat tot nadenken en noopt het vooral jongeren onder mijn lezers tot meer zelfstandig onderzoek. Immers het is juist zooals de groote Wormser eens gezegd heeftLeert ons volk zijn Doop verstaan en de kerk blijft behouden. Het moet dus voor allen, voor ieder gerefor meerd denkend mensch vaststaan dat de Doop alleen bediend mag worden aan diegenen waarin het genadewerk Gods leeft. Dat zegt reeds het Doopformulier, volstrekt niet alleen in het dank gebed, maar evenzeer in de vragen aan de ouders. Hij die zegt dat hij dat dankgebed niet meebidden kan, moet heel dit formulier verwer pen en den kinderdoop laten varen. Voor hem is plaats onder de doopsgezinden. Dat hetgeen in het dankgebed tot uiting komt leefde bij alle gereformeerde theologen uit den ouden tijd blijkt evenzeer uit art. 24 onzer Ned. Geloofsbelijdenis, waar gezegd wordt dat Chris tus bevolen heeft te doopen „diegenen die de Zijnen zijn", zoodat ook de jonge kinderen, die men ten Doop presenteert als het eigendom van Christus en dus als uitverkorenen voorko men en evenzeer dat Christus voorwaar Zijn bloed vergoten heeft „niet minder om de jonge kinderen der geloovigen te wasschen, als Hij dit gedaan heeft voor de volwassenen." Ook op de Synode van Dordt in 1618 spraken onze Geref. kerken dat uit. In art. 17 van het le hoofdstuk beleed deze Synode eenparig het volgende: „Na- demaal wij van de wille Gods uit Zijn woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt, dat de kin deren der geloovigen heilig zijn, niet van nature maar uit kracht van het .genadeverbond in het welk zij met hunne ouderen begrepen zijn, zoo moeten godzaligen ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen", iets dat bijzonder wordt toegepast op de kinderen, die God in hun kindschheid uit dit leven weg neemt". In diezelfde geest spreekt ook de Heidel- berger Cathecismus. Duidelijk blijkt ook uit de formulieren van de bejaarden doop hoe onze vaderen den bejaarden doopeling willen be schouwd zien. En het spreekt van zelf dat zij wat zij bij den bejaarden eischten, ook in de jonge kinderen aannamen. Daar wordt toch ge vraagd „of gij gelooft, dat gij een lid Christi en Zijner kerk door de kracht des Heiligen geestes zijt geworden." Onze vaderen eischten dus dat bij de bedie ning van het sacrament dat de doopeling reeds de werking des Heiligen geestes eer het tot den Doop komt ondergaan heeft. Iets wat zuiver schriftuurlijk is, daar het sacrament alleen voor het kind van God is, zoowel de doop als het avondmaal. Men kan hierover natuurlijk ver schil van meening hebben. Maar late men zich dan niet gereformeerd noemen en meenen in het voetspoor van Calvijn en onze Dordtsche va deren te wandelen, want die beleden het zooals hierboven omschreven is. Een ernstige studie hunner werken kan dat doen blijken. Calvijn zegt b.v. in de Institutie Hoofdstuk XVI boek IV 5 duidelijk „Bijaldien dan de kinderkens deze beteekenende zaak (de genade der weder geboorte) deelachtig zijn, waarom zullen zij dan van het teeken (de doop) geweerd worden? De beste gereformeerden ten onzent in den tijd der oude schrijvers hebben het steeds zoo bezien als Calvijn het zag. Prof. Gomarus die wij allen wel kennen uit zijn strijd met de remonstranten en die toch wel niemand ongereformeerd zal heeten, schreef in zijn Opera omnia III 130 „De doop komt toe aan een eigelijk die onder de bewerking van den Heiligen geest staat. Dit is het geval bij de kleine kinderen der geloovigen Diensvolgens kan hun de doop niet onthouden worden." Voetius zegt in zijn Disp. Theol.„zoo ver eenig ik mij met het gevoelen, dat er in de kin derkens, die verkoren zijn en tot het verbond behooren, plaats grijpt een eerste inplanting der wedergeboorte door den Heiligen Geest, waardoor hun het beginsel en het zaad wordt ingeplant, waaruit later te zijnen tijd de be keering en vernieuwing des levens moet volgen immers het gevoelen van onze Gereformeerde Godgeleerden is bekend, dat de Doop niet de wedergeboorte bewerkt, maar het teeken is van een wedergeboorte, die reeds heeft plaats gehad" En P. van Maastricht in zijn Besch. en practicale Godgeleerdheid zegt, dat de kleine kinderkens gedoopt moeten worden, omdat ze leden zijn van het geheimzinnige Lichaam van Christus en derhalve het teeken der inlijving ontvangen moeten". Wij zouden zoo nog lang door kunnen blijven gaan. Maar het is genoeg. Er blijkt voldoende uit, dat al die Gerefor meerde teheologen uit dat bloeiteijdperk van ons Gereformeerd leven het er allen over eens waren, dat de Kinderdoop moet worden toe gediend niet maar als hoop gevend, dat God werken zal, maar als een zegel op wat God gewrocht heeft. Natuurlijk beleed geen hunner en evenmin één Gereformeerd mensch in onze dagen, dat de kerk, door bij den Doop dit te veronder stellen, dat de doopeling wedergeboren en Chris tus ingelijfd is, er nu ook voor instaat, dat het werkelijk zoo is. Of er leven is weet God alleen. De kerk houdt zich hier alleen aan het Woord en hetgeen het Woord zegt. Verder gaat zij niet, verder kan ze niet gaan. Maar daarom dringt zij er nu bij het opgroeien van het kind er ook op aan, dat het tot bekeering komt en dat het straks nu zelfstandig zal belijden of het gelooft, dat het werk des H. Geestes ook aan eigen hart voltrokken is. En zie, dat is nu het doen van belijdenis. Uit zijn Doop vloeit voor hem de verplichting voort, dat hij bij onder scheid van jaren gekomen, zal praesteeren wat er bij zijn Doop voor hem is beloofd en die belofte houdt in dat hij zich bekeere van de wereld tot God, van zijn keuze openlijk be lijdenis doe en het sacrament des H. Avond- maals gebruiken met Gods volk tot versterking van het geloof. Zoo moet het doen van belijdenis volgens de Gereformeerde vaderen gezien worden. Het moet in verband gezet worden met Doop en Avondmaal. Iedere andere beschouwing is ongereformeerd. En laat ons nu niet zeggen, dat dit tot ver- uitwendiging van ons kerkelijk leven leidt. Wij hebben te beseffen, dat ten siotte niet menschen het zoo leeren, maar Gods Woord ons zelf zoo voorhoudt, daarvoor hebben wij ons te buigen. En overigens ligt het niet aan het hand haven van deze Gereformeerde waarheden als dan iets anders haperen aan het kerkelijk leven, de kerk veruiwendigt. Dat kan niet. Er moet Hetzij dat het Woord niet recht gebracht wordt of de tucht verslapt, het opzienerswerk ver waarloosd wordt of wat dies meer zij. In ieder geval zal het wel menschenwerk zijn, dat het kerkelijk leven verknoeit. Aan de instelling overeenkomstig Gods Woord kan het nooit liggen. Laten we dus maar gerust het zuiver Gereformeerd standpunt onzer Dorische vaderen vasthouden. I I i I V •- I j ill

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 1