LIJST 6 STEMBILJET voor de stemming tor verkiezing van de leden van de Provinciale Staten van ZUID-HOLLAND op 6 April 1927 STEMT No.tvan Het advies van de Staten-Sectie Ridderkerk isstemt No. 1 van Lijst 6 den Heer C. WARNAER te Dirksland. Uw stembiljet ziet er precies zoo uit als onder staand voorbeeld. Lijst 6 is dus de 3de rij namen. LET HIER WEL OP. ft 9 16 De kiezer stemt door met gekleurd potlood op één der caudidatenlijsten rood te maken één (en niet meer dan één] wit stipje, geplaatst in liet stemvak voor den naam van den candidaat zijner keuze. Kieskring VII (Ridderkerk) S Alles, of niets. Een zonderling schouwspel. No. 3316 8 9 9 10 11 15 EERS Moet */p LIJSTEN VAN CANDIDATEN gerangschikt in de volgorde der nummers door het lot aangewezen. V V 8 8 8 8 J. c„ 8 8 V 0 1 8 8 8 T3 8 8 8 8 "8 V 8 8 8 ■u 8 8 8 8 12 8 8 V 8 8 8 8 8 O 8 8 8 *8 Alle stu In sommige ging het niet de candidaatste raad. Vooral MidJ slecht af. Het bestuur heeft alles ge mogen was oij gezindheid te Het mocht Indien de g| een deel met de organisatie r. Moet dat zq 1.4^ Wat weegt ste: het A.R. en groepsbela O.i. heeft gehandeld dc onder den die Er zijn gre^ Overigens aan de kiezer Wij hopen kiezersvolk fioorslag zal Slechts de j kan door onz| halen, voor het altijd ver! Op d - 'V' ï'-'ï twee problemen gesteld. Het Ni Dieu ni maitre uit den tijd der Fransche Revolutie bruischt weer naar boven. Het gezag, door God in gesteld, wordt ondermijnd en dat moet leiden tot omverwerping der geordende toestanden in het maatschappelijk leven Maar ook het gezinsleven wordt in onzen tijd aangerand. In Rusland is feitelijk de veelwijverij ingevoerd en wat er al in de groote steden van Europa omgaat, is schandelijk om te zeggen. Straks zullen deze problemen ook hier hun intocht houden, want zij zijn door geen nationale grenzen te keeren. En dan is het maar de vraag welke regeering hier zetelt. Mocht onverhoopt de Tweede Ka mer in 1929 in meerderheid Links wor den, dan zal het de Eerste Kamer moe ten zijn, die haar hand opheft en' zegt Tot hiertoe en niet verder. Spr. weet niet wat voor ons ligt. Hij heeft geen draad van een profetenman tel aan zich. Maar wat spr. zeker weet is, dat de verschijnselen die zich voor doen, een geweldigen strijd zullen ont ketenen en ons Christenvolk een ont zaggelijken strijd zal te voeren hebben tegen de ontbindende machten in ons volkleven. Daar dringt spr. er met klem op aan, dat ons Calvinistisch volk toch de een heid zoekt en bewaard. En als God het dan noodig oordeelt, dat het met onze partij door de diepte gaat, dan zullen wij dat moeten aanvaarden als uit Zijn hand ons toekomende. Maar vreeselijk zou het zijn als dat het gevolg was van onze onderlinge verdeeldheid. Dubbel zwaar zal dan de verantwoor delijkheid drukken op hen, die aan die verdeeldheid hebben medegewerkt. Er is geen reden de A. R. Partij te verlaten. Zij heeft een schoonen staat van dienst. Spr. wijst er op, dat zij steeds aan de spits stond en in den hoek vertoefde waar de zwaarste klappen vielen. En indien er dan ook in deze samen komst dissente broeders mochten zijn, die de partij verlieten, spr. hoopt, dat dit woord hen moge terug brengen van de dwaling huns weg. En wanneer wij zoo de toekomst ingaan, eensgezind, in broederlijke sa menwerking, dan mogen wij samen, als het dan door de diepte moejt, het ge bed uit Psalm 138 aanheffen. Spr. ver zoekt dat ook thans te zingen Als ik omringd door tegenspoed, Bezwijken moet, Schenkt gij mij leven. Is't dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand, zal redding geven. De Heer is zoo getrouw als sterk, Hij zal zijn werk Voor mij volenden Verlaat niet wat Uw hand begon, O, Levensbron, Wil bijstand zenden. De heer Warnaer dankt den Partij leider voor zijn diep ernstig woord, dat ongetwijfeld allen heeft aange grepen. Waarop de vergadering door den heer Colijn met dankgebed gesloten wordt. 't Was voor het antirevolutionaire volk van Flakkee een onvergeetelijke ure. Er zijn menschen die aan de Anti revolutionaire partij en hare vertegen woordigers in Staten en Raden ver wijten, dat zij, in de 25 jaren waarin zij zitting hadden, hun beginselen niet geheel doch slechts ten deele in bestuur en wetgeving hebben doen opnemen. Men behoeft zeker geen geoefend rede naar of gediplomeerd rekenmeester te zijn om aan te toonen, dat dit verwijt hoogst onbillijk is. Het is immers een bekend feit, dat de Anti-revolutionaire partij in de verste verte niet de helft van het Nederlandsche volk bestrijkt. Vandaar dan ook dat hare vertegen woordigers in Staten en Raden maar een klein deel der zetels bezetten, ter wijl het toch bekend is, dat men over de meerderheid moet beschikken om te kunnen zegevieren. Maar als men dat tegen de hierboven bedoelde menschen aanvoert, beweren zij, dat de belijders van 's Heeren ordi nantiën moeten staan op het standpunt alles, of niets. Dat men dus, wan neer er andere politieke groepen zijn, met hen, die met ons van meening zijn, dat niet des menschen wil, maar Gods wil in het Staatsgezag moet triomphee- ren, dat men met die groepen niet mag samenwerken, tenzij zij het in alles met ons eens zijn. En dat dus elke sa menwerking, met welke politieke partij dan ook, eenvoudig uit den booze is. In het licht van deze stelling is dan ook de schoolstrijd, waarvoor door ons Christenvolk zooveel geleden en ge beden is, niet en nimmer goed te keuren en zouden wij zelfs de vruchten van dien strijd niet mogen aanvaarden, want die strijd kon alleen op gelijk stelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs uitloopen door samenwer king met andere, gelijkgezinde partijen. Onze protestantsche Christenen had den op dit voetspoor integendeel tot de Roomschen en natuurlijk tegen de Christelijk-Historischen moeten zeggen: wij willen wel met u samenwerken, wanneer Gij het geheel en in alles met ons eens zijt. Of beterwanneer Gij ophoudt een eigen partij met eigen in zichten te zijn. Men gevoelt het ongerijmde van een dergelijke redeneering. Trouwens het is niet bekend, dat er één verstandig mensch is, die in het dagelijksch leven hetzelfde in toepas sing brengtalles of niets. En wat men in het dagelijksch leven nooit zou doen, moet men ook voor het gees telijk leven en nog minder voor het staatkundig leven niet willen voor schrijven. Dat doet de Bijbel toch ook niet. De Heere Jezus geeft aan de hand van gelijkenissen aan, hoe men in gees telijk opzicht en hoe men tegenover zijn naasten moet handelen. Wat in het eene geval goed is, kan in het andere dan ook niet verkeerd zijn. Welnu dan, wie zal, wanneer zijn huis in brand staat, weigeren een deel van zijn have te laten redden en roep en houdt op, houdt op, alles ,of niets. Wanneer Gij niet mijn geheelen inboedel redden kunt, laat dan alles maar vergaan. Dat zou toch dwaasheid zijn Kunt gij u menschen voorstellen, die bij eenigen ramp, bij ziekte of wa tersnood, ooit een dergelijk standpunt zouden innemen En indien gij dat niet kunt, dan is ook op politiek gebied de hiervoren ge noemde stelling veroordeeld. Dan moet men ook op het terrein van de Staatkunde met onze Antirevolutio naire partij van meening zijn, dat we ons krachtig moeten maken, dat we eendrachtig met het oog op God moe ten trachten te redden wat er te redden is. Zóó hebben onze Christen voorgan gers in de geschiedenis het gedaan en zoo zullen wij het ook moeten doen. Nooit zullen wij tegenover God ons kunnen verantwoorden als wij niet alles hebben gedaan wat we konden om Zijn eer ook voor het leven onzes volks te bevorderen en de revolutie te keeren. Laat dan ieder die het wel met ons volk van Nederland meent, als één eenig man op 6 April ter stembus gaan en zich uitspreken voor de Antirevolu tionaire beginselen, die waarborg ge ven voor een stil en gerust volksleven in alle godzaligheid en eerbaarheid. Veel bewonderaars van het gebouw der menschelijke samenleving zijn er niet. Trouwens met waardeering van het geen God ons in Zijn genade in die sa menleving schenkt, behooren ook de Antirevolutionairen tot hen, die haar volkomen achten. Integendeel, wij be lijden, dat de mensch heeft bedorven wat God goed heeft gemaakt. Door de zonde is onze samenleving onder den vloek gekomen. Maar wij achten het onze roeping om die samenleving steeds meer te brengen in overeenstemming met Gods ordinantiën. Vandaar dat wij onzen tijd en onze kracht gaarne geven om in die richting verbetering aan te brengen. Maar wij zijn niet de eenigen, die op verbetering aansturen. Anderen doen dat ook. Alleen maar, zij wenschen dat niet te doen aan de hand van het God delijk bestek, maar naar eigen inzicht en goedvinden. Wat natuurlijk telkens teleurstelling gaf en geven zal. Maar er zijn ook nog anderen die een stap verder gaan en het gebouw radicaal afkeuren, dat ze aan geen ver betering denken. Hun vonnis luidtal- geheele vernietiging en daarna een nieuwe samenleving naar onze archi tectuur. Werkeloos maakt dat vonnis hen niet. Integendeel zij maken steeds plan nen om tot die vernietiging te komen. En nu en dan probeeren zij denk slechts aan Rusland en vergeet vooral niet wat in Indië voorviel om hun snoode plannen ten uitvoer te leggen. Hun vernietigingsplannen zijn niet oppervlakkig. Neen, zij hebben het op het fundament voorzien. Dat moet wor den opgeblazen en dan volgt de rest vanzelf. Inderdaad dit zijn gevaarlijke lieden. De vraag is nu maar of wij weten, dat er zulke lieden bestaan. Of het ons bekend is, dat er onder ons volk per sonen, neen partijen zijn,, wier dage lijksch werk het is alles te doen om onze samenleving in haar fundament te ondermijnen. En als we dat weten, is de andere vraag of we daar wat tegen doen. Dat lijkt eigenlijk een overbodige vraag, maar helaas, toch moet die vraag gesteld. Weet Ge waarom Wel hierom, omdat velen ten opzichte van de samenleving niet doen, wat ze onge twijfeld zouden doen, wanneer onver laten hun huis of zelfs dat van een min-vriendelijken buurman wilden on dermijnen. In zulk een geval zou ieder, die het gevaar zag, de handen uit de mouwen steken om gemeenschappelijk dien snooden aanslag te keeren. Maar ten opzichte van de samenleving schijnt dat anders te moeten. Daar kan men het zonderling schouwspel zien, dat de omstanders met elkaar staan kijven en kakelen over de vraag, wie toch de beste wel is om daardoor de aanvallers tijd en gelegenheid geven om hun god deloos plan uit te voeren. Is hier de vraag niet gepast of men dit kan verantwoorden Verantwoor den tegenover zijn medemenschen, maar bovenal verantwoorden tegen over God Men denke over deze dingen niet te licht. Men denke daarover vooral niet te laat. Men beantwoorde die vraag nu en aan de stembus op 6 April. (S 8 r* (8 O 8 M 0 H (8 8 V 8 8 M 8 H Warnaer G.Lzn., C. Dirksland. Diepenhorst, Strijen. Severijn, Dr. I.. Dordrecht. van NesCz., A. R„ Rijsoord. Donkersloot Lzn., W. J., Ooltgens. plaat. van Andel, G., Zuidland. Kögeler.J P., Zwijndrecht. van Vliet, L., Westmaas. van Vliet, A Slikkerveer. van derLin* de J.. Tinte. 8 M 8 H V O 8 0 «0 8 H •w V UI H *8 •id "8 a 8 M h *8 I 8 M 8 h Md 8 8 Q l 8 8 M 8 H Deze Coura it ve| ABONNEM:.NTS BUITENLAND AFZONDEKLI.,1 N, l> Laat ik than ^eek mogen it Mijn lezers iwel dat ik eei ever een nieuj over Twijfel. In verband kenis van het op dat onze va steeds beschot vragen tot het risch geloof a< opgenomen te Belijdenis doeij |het midden des Heiligen werd, men b« fe zijn en v Disch versterki: leven zoeken. Verder wees yan de Kerk iij de 18e eeuw e losliet en de splitsen n.l. hi. lijdenis mochtcj slechts Gods aanvaarden b_. Gods Genade i God en dezen Disch des Verl Dit noemde treurde het datl des lands nog ppvatting van Hierover nu dat ik, precief laat volgen: Ondergeteeke het volgende plad. Met aandac Jiitkijk" schrijf Ik acht menf Gereformeerd tollige gezond (can. Doch ómdat pok niet om tq pedriegen en dwalen, kom i peoogende gaa Uitkijk roem leeraren aan Zijn. En waai] penade iets ge yvaarheid, dar pis Voetius, kochte Kerk Doch nu we, pel in de Ger komt, wannee L- Waar dar de onvervalsc kijk zoo hoog moet Uitkijk

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 6