Rede van den Heer H. COLIJN Woensdag 6 April 1927, No. 3317, gehouden in de Geref. Kerk te Middelharnls. Zaterdag 2 April had in de Geref. Kerk te Middelharnis de vergadering plaats, waarin voor het Antirevolutio naire volk van Flakkee de leider der A. R. Partij zou optreden. Reeds des middags om 4 uur (de heer Colijn zou om kwart over 5 spre ken) stroomden van alle zijden de men- schen toe. Niet alleen van de beide dorpen Middelharnis en Sommelsdijk, maar uit iedere plaats van het eiland was men in grooten getale opgekomen. Van Ooltgensplaat b.v. alleen was men met ruim 150 menschen gekomen, om dhr. Colijn te hooren. Toen dan ook om kwart over vijf de Voorzitter der Flakkeesche Hulpcentrale met den spreker binnentrad was het ruime kerk gebouw tot in alle hoeken gevuld. Spontaan werd den partijleider toe gezongen de bede uit Ps. 134 (Dat 's Heeren zegen op u daal). De heer Warnaer sprak een kort openingswoord, waarin hij alle aan wezigen en inzonderheid den heer Co lijn welkom heette. Spr. releveerde in het kort de beteekenis van den persoon van den heer Colijn, niet slechts voor de A. R. Partij, doch voor heel het Nederlandsche volk en meende, dat als de leider der socialisten adviseerde om den heer Colijn de desolate toe standen in Frankrijk te laten opknap pen, wij antirevolutionairen daartegen moeten protesteeren en zeggen Geef Albarda aan de Franschen Mensche lijker wijs gesproken kunnen wij den heer Colijn niet missen, noch voor onze partij noch voor ons geheele volk. Dan geeft spr. het woord aan den heer Colijn- De heer Colijn begint zijn rede met het bekende woord van den stichter der A. R. Partij, Groen van Prinsterer In ons isolement ligt onze kracht. Dit is het adagium waaraan de heer Groen zich zijn leven lang gehouden heeft. Het woord is bekend geworden. Wij hoorden het reeds op de Knapenverga- dering, meermalen op de Jongelings- vereeniging en in de Kiesvereeniging herhaaldelijk. En het is goed, dat wij zulk een woord, geboren in moeilijke tijden en dat een bron van wijsheid vervat, in hooge eere houden en be leven. Maar natuurlijk dienen wij dan ook goed te beseffen wat dit woord beteekent en om dit te weten moeten wij terug grijpen naar hetgeen de au teur er in zijn dagen zelf over schreef in zijn staatkundige geschriften. Wat beteekent het woord In ons isolement ligt onze kracht Gewoonlijk haalt men het woord aan, om er mee aan te too- nen, dat Groen van Prinsterer in de afzondering van andere partijen, in het afweren van samenwerking met andere politieken groepen de kracht der A. R. Partij zocht. Is dat echter wel de be doeling van Groen geweest Een jaar voor zijn heengaan, in 1875, heeft de heer Groen, toen men deze verkeerde uitlegging aan zijn woord gaf, in de volgende woorden uiteen gezet wat hij er mee bedoeld heeft In ons isolement ligt onze kracht. Dit was steeds het devies onzer vlag. Zelfstandigheid, die het heterogene af- stootend, al wat homogeen is aantrekt, die zelf onwrikbaar, ter aansluiting be reidvaardig de hand reikt. Van 1829 tot nu toe was ik steeds, zoo ik meen, aan het zinrijk adagium getrouw. Men gevoelt dat Groen dus nooit bedoeld heeft, dat samenwerking met andere politieke partijen de kracht der A. R. Partij verzwakken zou. Groen bedoelt niet, dat het in het apart staan onze kracht ligt, maar in de vastheid van ons beginsel. En dié vastheid van ons beginsel moet er altijd zijn, zoowel als wij alleen staan, als wanneer wij met andere partijen optrekken. Die vastheid van eigen beginsel moet er altijd zijn, maar inzonderheid nu, in onze dagen en dat om tweeërlei redenenIn de eerste plaats, omdat er allerlei klachten geuit worden tegen de A. R. Partij en in de tweede plaats, omdat onze Partij nu na jarenlange samenwerking met andere groepen, na hetgeen in Novem ber 1925 is voorgevallen, inderdaad is komen alleen te staan, zonder eenige band met een andere partij. Deze omstandigheden dringen ons om thans een onderzoek in te stellen of de A. R. Partij inderdaad zeggen kan dat zij aan dit woord van Groen vol daan heeft. Beluisteren wij de klachten, die over ons partijleven gehoord wor den, dan valt al spoedig de aandacht op de critiek, dat wij nalatig zouden zijn gebleven. Nu is critiek er altijd, critiek van onze politieke tegenstanders en ook daar moeten wij wel naar luisteren, maar om ze te bestrijden. Doch anders staat het wanneer deze critiek uitge bracht wordt door menschen, die met u leven uit eenzelfden wortel. Dan is het tijd, om het oor scherp te luisteren te leggen en na te gaan of die critiek gegrond is. Die critiek is van tweeërlei aardIn de eerste plaats heeft zij betrekking op de nalatigheid en op de dingen, die onze partij verkeerd zou hebben ge daan. Wat houden deze klachten in De klachten van nalatigheid zijn Dat wij niet zijn nagekomen wat wij in ons program van begjnselen als eisch ge steld hebben. Men vraagtWat is er van de schoone eischen door uw pro gram van beginselen gesteld, in de praktijk terecht gekomen Is de vac- cinedwang uit ons staatsrecht verdwe nen Is de Staatsloterij afgeschaft Is de doodstraf al ingevoerd Is het ker kelijk vraagstuk, waarvoor de A. R. Partij 50 jaren lang het pleit gevoerd heeft, al opgelost En op al deze vra gen luidt ons antwoord volmondig neen. Maar mag men daaraan verbin den een aanklacht tegen de A. R. Par tij De klacht is geoorloofd, maar dat is iets anders dan een aanklacht. Im mers, maakt men er een aanklacht van, dan moet voor alles vaststaan, dat er schuldige nalatigheid is. En men is in gebreke gebleven dit bewijs te leveren. Spr. wijst er op, wat er juist gisteren (Vrijdag) in de Tweede Kamer is voorgevallen. Aan de orde was de be handeling van een wetsontwerp voor de volksgezondheid. Van A.R. zijde is daarbij ingediend een amendement van zeer eenvoudige strekking n.l. om men schen, die gemoedsbezwaren hebben tegen vaccinatie, niet tot vaccinatie te dwingen. Men ziet, het was maar een voorstel van simpele beteekenis, niet eens werd voorgesteld de dwang op te heffen, doch alleen om gemoedsbe zwaarden vrijheid te laten. Maar wat was het resultaat van de Kamer van 100, waren het alleen de A. Revolutio nairen en de 2 Kamerleden der S.G.P. die er voor stemden. Is het dan niet on billijk als men nu toch de A.R. partij er een verwijt van gaat maken, dat zij den vaccinedwang niet afgeschaft krijgt Als men dat toch doet, dan zegt men, dat 12 of 13 menschen in staat zijn om een Kamer van 100 naar hun hand te zetten. Is dat billijk Is dat rechtvaar dig Men had met deze aanklacht moe ten wachten totdat de A.R. partij niet over 13 maar over 51 leden in de 2e kamer beschikte, want voor afschaffing van den vaccinedwang heeft de A.R. partij nooit den steun van andere ka merleden kunnen krijgen. Dat is met alle klachten zoo. Wat gisteren in de kamer gebeurd is, bleek duidelijk voor het geheele land. Maar dat is niet altijd zoo. Spr. heeft als mi nister in het kabinet Ruys de Beeren- brouck voorgesteld om den doodstraf in te voeren, maar noch bij de C.H. noch bij de R.K. heeft dit eenigen weer klank gevonden. En mag men dan, om dat de A.R. bij herhaling gepoogd heb ben en dit pogen met geen goed gevolg bekroond werd, omdat de macht van het getal zich hiertegen verzet, een aan klacht tegen hun richten omdat zij hun beginsel verzaken Spr. wijst er op, dat toen hij minister van finantiën werd, en hij stond voor de oplossing van het fi- nantieel probleem, zelf een wetsont werp tot afschaffing van de staatslote rij heeft ingediend. Dit wetsontwerp is zelfs niet eens in behandeling genomen. De regeering kan wel wetsontwerpen indienen, maar heeft op de behandeling harer wetsontwerpen niet de minste in vloed. De Staten-Generaal heeft het kalm laten liggen. Er is niet over ge stemd, zelfs niet eens over gesproken, Intusschen, de klachten bepalen zich niet tot wat de A.R.partij zou hebben nagelaten, doch ook wat zij gedaan zou hebben, of althans wat ze niet verhin derd heeft. Men voert tegen haar aan dat zij het vrouwenkiesrecht niet heeft verhinderd. Spr. wil hier thans niet in den breede over spreken, maar merkt toch op dat deze klacht alleen geoor loofd zou zijn wanneer zij niet gepoogd zou hebben het te verhinderen. Wat is er echter gebeurd Bij de grondwets herziening 1917 was een wetsontwerp ingediend om het passieve vrouwen kiesrecht mogelijk te maken (passief vrouwenkiesrecht wil zeggen verkies baarheid der vrouw). Toen is er bij de behandeling in de Staten-Generaal een amendement ingediend door 5 A.R. Ka merleden, medeonderteekend door de Savornin Lohman, om het passief vrou wenkiesrecht weer uit de wet weg te nemen. Dit amendement werd verwor pen met 68 tegen 15 stemmen. Is het nu recht er de A.R. partij er een verwijt van te maken dat zij het passief vrou wenkiesrecht niet verhinderd heeft. Is dat recht Is dat billijk? Het is waar dat, toen in 1919 de heer Marchant zijn initiatief-voorstel indien de om het vrouwenkiesrecht in te voe ren, daaraan 2 van de 13 A.R. Kamer leden hun stem gegeven hebben. Die 2 stemmen vindt spr. verkeerd, maar kan in het optreden van deze 2 A.R. Ka merleden nu een reden liggen de gehee le A.R. partij te beschuldigen Kan in het verkeerd stemmen van deze 2 A.R. kamerleden nu een reden liggen de A. R. Partij te verlaten In onze dagen be leeft men in de kerkelijke sfeer groote moeilijkheden. Maar is er nu iemand die de Ger. Kerk gaat verlaten, omdat er in enkele plaatsen van ons land din gen gebeurd zijn, die niet met de Geref. leer in overeenstemming zijn Wanneer men te klagen heeft is er plaats in den boezem der A.R. partij om over die klachten te spreken. Maar moet men inplaats hiervan de A.R. par tij verlaten Is dat recht Is dat billijk? Is dat eerlijk Men verwijt ons den stemplicht. Spr. haat dien stemplicht. Maar kunnen 13 kamerleden er iets aan doen, dat hij er is en nog gehandhaafd bleef? Wij hebben bij elke gelegenheid weer ge tracht den stemplicht er af te krijgen. Bij elke gelegenheid is de A. R. fractie in de Tweede Kamer ook hier getrouw geweest. Men verwijt ons onzen steun aan de sociale wetgeving. Spr. zegt, ver wacht van mij geen oogenblik, dat ik dzen grief zal terugwijzen. Want spr. verheugt zich er in, dat de A. R. Partij heeft mogen medewerken verbetering der wetgeving op sociaal gebied moge lijk te maken. Men zegt, dat de ver houding tusschen patroon en arbeider moet zijn overeenkomstig Gods Woord En dat is waar. Maar dat geldt niet alleen hier, alle dingen behooren over eenkomstig Gods Woord te zijn. Maar nu blijkt, dat in de praktijk des levens dit veel te wenschen overlaat, heeft de overheid, die door God om der zonde wil is ingesteld, de roeping om in de tot den hemel schreiende wan verhoudingen op sociaal gebied de ge rechtigheid Gods te handhaven. Deze grief aanvaardt spr. dus niet. En spr. hoopt, dat die dwalende broeders nog eens zullen verstaan, dat de overheid van Gods wege de taak is opgelegd om de sociale ongerechtigheid terug te wijzen. Ten slotte komt het groote argument. Men verwijt ons het bondgenootschap met Rome. Het verwondert spr. dat men dit bezwaar alleen de laatste jaren is gaan opperen. Het schijnt wel, alsof de A, R. Partij eerst na 1922 met Rome samenwerking zocht. Alsof niet reeds in 1889, in 1901, in 1909 kabinetten zijn opgetreden, die hun grondslag in deze samenwerking hadden. Maar spr. gaat nog verder en wil niet eens blijven staan bij de kabinetten-Kuyper en Mackay, maar spr. gaat terug tot Groen van Prinsterer, waarop men dik wijls zich zoo gaarne beroept. Groen van Prinsterer heeft zijn leven lang in woord en geschrift getoond, dat bij hem de strijd in het staatkundige leven niet opkwam uit de tegenstelling Roomsch en on-Roomsch, maar geloof en onge loof. Groen's levensstrijd ging tegen het radicalisme en het ongeloof, tegen de suprematie van den Staat. Groen zocht dus saamwerking in den strijd tegen het ongeloof met geestverwante partijen, hij zocht samenwerking met de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Steeds heeft de A. R. Partij dit voor beeld voor oogen gehouden. De critiek dat de A. R. Partij ook hier van de oude paden zou zijn afgeweken, is dus onjuist. Verliest men uit het oog den rijken zegen, die juist door deze samen werking verkregen is Was het vroe ger niet zoo, dat het slechts een hooge uitzondering was, dat een onbemid delde ouder zijn doopsbelofte kon na komen, integendeel gedwongen werd zijn kind onderwijs te doen geven aan de school, waar de Bijbel een verboden boek was. En thans heeft men de volle gelijkstelling gekregen. Niemand onder ons behoeft nu meer te vreezen, dat zijn doopsbelofte niet kan worden nage komen. Is dat geen groote zegen voor het geheele volk van Nederland Het is een vrucht van de saamwerking der drie" groote rechtsche partijen. Spr. weet heel goed, dat er aan de heiliging van den Dag des Heeren nog o zoo veel te wenschen overblijft. Maar vergelijkt onzen tijd eens met veertig jaren terug. Dan is er toch heel veel verbeterd, wanneer wij ons indenken hoe het was in die dagen, toen een liberaal staatsman de christelijk-poli- tieke gedachte terugwees met de woor den „Bederf toch met uw Bijbelteksten ons staatsrecht niet". De gelijkwaardig heid van het christelijk volksdeel met andere groepen van het volk heeft langs den weg der samenwerking van de christelijke partijen haar erkenning gekregen. Ouderen onder ons weten hét nog heel wel hoe in die dagen er geen waardeering was voor de een- voudigen onder ons volk, hoe onze „ouderlingen met zijden petten" en alles wat uit den godsdienstigen kring voort kwam, gehoond en gesmaad werd. Dat ook hier in het staatkundige leven zoo groote verandering ten goede is inge treden, danken wij onder Gods zegen mede aan de vruchten der politieke samenwerking. En wat ons te wachten staat, wanneer die samenwerking der rechtsche partijen verbroken is, blijkt duidelijk in deze dagen, nu deze samen werking inderdaad verbroken is. Het is begrijpelijk, dat ons eenvoudige volk den toestand niet altijd duidelijk rea- liseeren kan, maar het is nu toch zoo, dat onze volksvertegenwoordiging een voudig eiken invloed op het regeerings- beleid mist. De regeering behoeft zich niets aan te trekken van hetgeen in de volksvertegenwoordiging leeft. Dat is een zeer ongezonde toestand. Het Cal vinisme is genoemd oorsprong en de waarborg van de constitutioneele rech ten en vrijheden des volks. Maar op dit oogenblik is hiervan in ons staatsleven niets te vinden. Ten gevolge van de verbreking der rechtsche samenwer king is de bijl gelegd aan den wortel van de constitutioneele vrijheden van Nederland. Er moet nu eenmaal geregeerd wor den en bij ons parlementaire stelsel moet de regeering steunen op een meer derheid van onze volksvertegenwoor diging en deze kan niet anders ver kregen worden dan door samenwerking der groote politieke partijen. Kan deze samenwerking Rechts niet gevonden worden, dan zal zij binnen langeren of korteren tijd Links tot stand komen. Spr. zegt dat ook bij hem wel eens de gedachte opkomt, wanneer die politieke combinatie ter Linkerzijde tot stand kwam, wat zou ons eenvoudige volk dan gaan waardeeren die andere sa menwerking, waardoor de christelijke grondslagen nu reeds zoo vele jaren in ons staats- en volksleven gehandhaafd bleven. Maar, zoo vraagt men ons, zijt gij dan blind voor de machtsontwikkeling der Roomsche Kerk En dan ant woordt spr., dat hij die machtsontwik keling van Rome wel ter dege ziet, even zoo goed als ieder lid van de S. G. P. Maar dan vraagt spr. weer Waardoor is die machtsontwikkeling van zooveel beteekenis Een derde van ons volk is Roomsch en tweederde deel staat niet onder invloed van Rome. Waardoor kan dit een derde deel dan toch zooveel macht ontwikkelen Om dat dat derde deel een gesloten eenheid vormt en de anderen verdeeld leven en zichzelf verteren in onderling ge twist. Stellen wij ons eens voor, dat de 27 Protestantsche Kamerleden eens stonden in gesloten eenheid, een sterke groep vormend. Van hoeveel meer be teekenis zou de invloed van het Pro testantisme zijn, dan nu het geval is en straks nog veel minder het geval zal zijn, wanneer zij allen in onze Staten- Generaal afzonderlijke groepjes vor men van 4, 7, of 8 personen, die dik wijls tegenover elkander staan. Spr. dringt er dan ook met klem op aan, dat ons geloovig Protestantsch volk zijn roeping in den politieken strijd zal gaan verstaan en in plaats van te zoeken naar wat verdeelt, het oog te vestigen op hetgeen dat samenbindt. Zelfs indien die klachten juist waren dan nog zou spr. het uitspreken, dat alle scheuring en versplintering onge oorloofd is. Want wij moeten beseffen, dat de groote taak van het geloovig Protestantsche volk verre boven die klachten uitgaat. Maar nu zijn deze klachten onge motiveerd en om des beginselswille zeer schadelijk. Want men verzwakt den invloed op de regeering, men verzwakt de kracht van het antirevolutionair be ginsel tegen Rome, bovenal men ver zwakt de kracht der A. R. Partij tegen het radicalisme en tegen het socialisme, ja, men verzwakt, als God het niet ver hoedt, het antirevolutionair beginsel tot het tot volkoming inzinking van de kracht van dat beginsel gekomen zal zijn. Maar spr. heeft ook bezwaren tegen het program van beginselen der S.G.P. Behalve het negatieve optreden dezer partij, tracht zij ook iets positiefs te geven en nu heeft spr. principieele be zwaren tegen art. 4 van dat beginsel program. In dat artikel toch leest men onder letter f letterlijk het volgende Art. 4f. In alle samenkomsten te verbieden het verbreiden van begin selen, die de eere Gods en het gezag der overheid aanranden. In alle samenkomsten, dus zoowel openbare als beslotene. Zoo oppervlak kig gezien lijkt dit toch wel heel prin cipieel, en toch verklaart de A. R. Par tij er zich scherp tegen, want we heb ben hier te doen met een ketterij van de allereerste grootte. Dat is de aan vaarding van het Roomsche standpunt uit de middeleeuwen. Dat was het, waartegen onze vaderen 80 jaar lang gestreden hebben. De Roomsche Kerk riep de Staatsmacht te hulp en het was de Vader des Vaderlands Prins Wil lem van Oranje die zich aan het hoofd stelde van het volk, dat zich met alle energie, met alle kracht verzette tegen dit Roomsche stelsel van dwang en opkwam voor de geestelijke vrijheden van het volk. Wat beteekent toch deze gedachte Verbieden van alle samen komsten van beginselen, die de eere Gods en het gezag der overheid aan randen Spr. wil hier laten rusten, dat ook het houden van gesloten samen komsten verboden wordt. Spr. prijst Flakkee gelukkig, dat hier geen vrij zinnige predikanten het ambt bedienen, doch er zijn streken in ons land, waar helaas wel dominees op den kansel het wonder van de geboorte van den Christus, van Zijn opstanding uit de dooden en Zijn hemelvaart loochenen. Zij loochenen de wondermacht Gods, en daarmede randen zij toch wel de eere Gods aan. Moet nu de overheid dat gaan beletten Moet zij die samen komsten gaan verbieden Maar dat zou toch enorm gevaarlijk zijn Als er straks een socialistische overheid op treedt heeft zij toch ook hetzelfde recht, en dan is het toch mogelijk, dat zij hier van dezen kansel ook uw dominee weg komt halen. Is dan dit artikel niet ont zettend gevaarlijk? Neen, de A. R. Partij blijft wandelen in het voetspoor der vaderen, die altijd het standpunt ingenomen hebben, dat de overheid niet het recht had zich met den geeste lijken volksstrijd in te laten. De S.G.P. bewandelt hier een uiterst gevaarlijken weg. Wat wij, antirevolutionairen, van de overheid als dienaresse Gods vor deren, is dat zij alles wegneemt wat den vrijen loop van het Evangelie zou kunnen verhinderen, maar ook dat zij zich onthoudt van elke rechtstreeksche inmenging in het geestelijk leven der der natie. Hierin ligt een principieel onderscheid tusschen de S.G.P. en de A. R. Partij. De A. R, Partij eischt van de overheid, dat zij, waar het betreft geestelijke vragen, de handen thuis houdt. De S. G. P. wil, dat de overheid op het geestelijk terrein partij kiest, en staat hiermede op het standpunt van Rome, wat aan het eind der middel eeuwen bestond. Wij staan op het standpunt, dat "de overheid een natuur lijke roeping heeft. De geestelijke strijd wordt gestreden in het volksle ven zelf. Dat maakt immers onzen strijd tot een geestelijken strijd. Spr. weet wel, dat er gezegd wordt Wij hebben den plicht om te getuigen. Of er iets bereikt wordt of niet, ligt niet voor onze verantwoording. Na tuurlijk stemt spr. dit toe. Ook poli tieke partijen hebben den plicht te ge tuigen, ook al wordt er geen praktisch resultaat bereikt. God heeft den mensch niet noodig, en God heeft de politieke partijen niet noodig. Maar God heeft de middelen gegeven, waardoor en waarmee wij werken moeten. God heeft ook uw dijken niet noodig, om uw water van uw land af te houden, zoo goed als hij de Roode zee en de Jordaan kliefde en het water ophoopte, zoo goed kan Hij ook uw land voor het water bewaren. Maar als gij de middelen niet gebruikt, zijt gij uit den weg Gods en als gij geen dijken aan legt, zondigt gij. Ten slotte wijst spr. op de nood zakelijkheid, dat wij één zijn, als broe ders van hetzelfde huis. De vijand lacht er om, dat ons Calvinistische volk el kander bestrijdt, in plaats van een ge sloten phalanx, een machtig bolv/erk te vormen tegen den geest der eeuw. Spr. is wel eens beschuldigd, dat hij te zacht tegen de S. G. P. optrad. Hij moest ze wat harder aanpakken. Spr. heeft dat echter nooit gedaan en zal dat ook nu niet doen. Spr. is overtuigd, dat wanneer wij als Calvinisten maar leven uit één wortel, de tijd zal komen, dat we weer één zullen zijn en in ge sloten gelederen zullen optreden, ook zij die thans dwalen zullen vroeg of laat weer inzien, dat zij bij ons hooren en zich niet afscheiden mogen. Natuurlijk ontneemt dit den plicht niet te wijzen op de dwalingen. Dat heeft spr, dan ook nu gedaan. Maar spr. geeft de hoop niet op, dat zij nog eens zullen terug keeren. Dan wijst spr. op het verband van deze rede met de verkiezingen der Pro vinciale Staten. Dat verband is er, want er is zeer nauw verband tusschen be ginsel en praktijk. Dat verband is nooit afwezig en zeker nu niet. Al was het alleen maar, dat de Provinciale Staten de Eerste Kamer verkiezen. Groote vragen beroeren ons staat kundig leven. Vooral twee gewichtige vraagstukken, die op den voorgrond treden in onzen tijd werpen hun scha duwen vooruit. De eerste ligt in de sfeer van het staatkundig leven. Het is de groeps- kwestiede tweede ligt in de sfeer van het maatschappelijk leven. Het is het behoud van ons gezinsleven. Spr. heeft het vorig jaar een reis gemaakt door Engeland, Frankrijk, België, Duitschland, Zwitserland, Oos tenrijk, Hongarije en Polen en in al die landen zag spr. de overheid voor deze

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 5