Rede van den Heer H. COLIJN
Woensdag 6 April 1927, No. 3317,
gehouden in de Geref. Kerk te Middelharnls.
Zaterdag 2 April had in de Geref.
Kerk te Middelharnis de vergadering
plaats, waarin voor het Antirevolutio
naire volk van Flakkee de leider der
A. R. Partij zou optreden.
Reeds des middags om 4 uur (de
heer Colijn zou om kwart over 5 spre
ken) stroomden van alle zijden de men-
schen toe. Niet alleen van de beide
dorpen Middelharnis en Sommelsdijk,
maar uit iedere plaats van het eiland
was men in grooten getale opgekomen.
Van Ooltgensplaat b.v. alleen was men
met ruim 150 menschen gekomen, om
dhr. Colijn te hooren. Toen dan ook
om kwart over vijf de Voorzitter der
Flakkeesche Hulpcentrale met den
spreker binnentrad was het ruime kerk
gebouw tot in alle hoeken gevuld.
Spontaan werd den partijleider toe
gezongen de bede uit Ps. 134 (Dat
's Heeren zegen op u daal).
De heer Warnaer sprak een kort
openingswoord, waarin hij alle aan
wezigen en inzonderheid den heer Co
lijn welkom heette. Spr. releveerde in
het kort de beteekenis van den persoon
van den heer Colijn, niet slechts voor
de A. R. Partij, doch voor heel het
Nederlandsche volk en meende, dat
als de leider der socialisten adviseerde
om den heer Colijn de desolate toe
standen in Frankrijk te laten opknap
pen, wij antirevolutionairen daartegen
moeten protesteeren en zeggen Geef
Albarda aan de Franschen Mensche
lijker wijs gesproken kunnen wij den
heer Colijn niet missen, noch voor onze
partij noch voor ons geheele volk.
Dan geeft spr. het woord aan den
heer Colijn-
De heer Colijn begint zijn rede met
het bekende woord van den stichter
der A. R. Partij, Groen van Prinsterer
In ons isolement ligt onze kracht. Dit
is het adagium waaraan de heer Groen
zich zijn leven lang gehouden heeft.
Het woord is bekend geworden. Wij
hoorden het reeds op de Knapenverga-
dering, meermalen op de Jongelings-
vereeniging en in de Kiesvereeniging
herhaaldelijk. En het is goed, dat wij
zulk een woord, geboren in moeilijke
tijden en dat een bron van wijsheid
vervat, in hooge eere houden en be
leven. Maar natuurlijk dienen wij dan
ook goed te beseffen wat dit woord
beteekent en om dit te weten moeten
wij terug grijpen naar hetgeen de au
teur er in zijn dagen zelf over schreef
in zijn staatkundige geschriften. Wat
beteekent het woord In ons isolement
ligt onze kracht Gewoonlijk haalt men
het woord aan, om er mee aan te too-
nen, dat Groen van Prinsterer in de
afzondering van andere partijen, in het
afweren van samenwerking met andere
politieken groepen de kracht der A. R.
Partij zocht. Is dat echter wel de be
doeling van Groen geweest Een jaar
voor zijn heengaan, in 1875, heeft de
heer Groen, toen men deze verkeerde
uitlegging aan zijn woord gaf, in de
volgende woorden uiteen gezet wat hij
er mee bedoeld heeft
In ons isolement ligt onze kracht.
Dit was steeds het devies onzer vlag.
Zelfstandigheid, die het heterogene af-
stootend, al wat homogeen is aantrekt,
die zelf onwrikbaar, ter aansluiting be
reidvaardig de hand reikt. Van 1829
tot nu toe was ik steeds, zoo ik meen,
aan het zinrijk adagium getrouw.
Men gevoelt dat Groen dus nooit
bedoeld heeft, dat samenwerking met
andere politieke partijen de kracht der
A. R. Partij verzwakken zou. Groen
bedoelt niet, dat het in het apart staan
onze kracht ligt, maar in de vastheid
van ons beginsel. En dié vastheid van
ons beginsel moet er altijd zijn, zoowel
als wij alleen staan, als wanneer wij met
andere partijen optrekken. Die vastheid
van eigen beginsel moet er altijd zijn,
maar inzonderheid nu, in onze dagen
en dat om tweeërlei redenenIn de
eerste plaats, omdat er allerlei klachten
geuit worden tegen de A. R. Partij en
in de tweede plaats, omdat onze Partij
nu na jarenlange samenwerking met
andere groepen, na hetgeen in Novem
ber 1925 is voorgevallen, inderdaad is
komen alleen te staan, zonder eenige
band met een andere partij.
Deze omstandigheden dringen ons
om thans een onderzoek in te stellen
of de A. R. Partij inderdaad zeggen kan
dat zij aan dit woord van Groen vol
daan heeft. Beluisteren wij de klachten,
die over ons partijleven gehoord wor
den, dan valt al spoedig de aandacht op
de critiek, dat wij nalatig zouden zijn
gebleven. Nu is critiek er altijd, critiek
van onze politieke tegenstanders en
ook daar moeten wij wel naar luisteren,
maar om ze te bestrijden. Doch anders
staat het wanneer deze critiek uitge
bracht wordt door menschen, die met
u leven uit eenzelfden wortel. Dan is
het tijd, om het oor scherp te luisteren
te leggen en na te gaan of die critiek
gegrond is.
Die critiek is van tweeërlei aardIn
de eerste plaats heeft zij betrekking op
de nalatigheid en op de dingen, die
onze partij verkeerd zou hebben ge
daan. Wat houden deze klachten in
De klachten van nalatigheid zijn Dat
wij niet zijn nagekomen wat wij in ons
program van begjnselen als eisch ge
steld hebben. Men vraagtWat is er
van de schoone eischen door uw pro
gram van beginselen gesteld, in de
praktijk terecht gekomen Is de vac-
cinedwang uit ons staatsrecht verdwe
nen Is de Staatsloterij afgeschaft Is
de doodstraf al ingevoerd Is het ker
kelijk vraagstuk, waarvoor de A. R.
Partij 50 jaren lang het pleit gevoerd
heeft, al opgelost En op al deze vra
gen luidt ons antwoord volmondig
neen. Maar mag men daaraan verbin
den een aanklacht tegen de A. R. Par
tij De klacht is geoorloofd, maar dat
is iets anders dan een aanklacht. Im
mers, maakt men er een aanklacht van,
dan moet voor alles vaststaan, dat er
schuldige nalatigheid is. En men is in
gebreke gebleven dit bewijs te leveren.
Spr. wijst er op, wat er juist gisteren
(Vrijdag) in de Tweede Kamer is
voorgevallen. Aan de orde was de be
handeling van een wetsontwerp voor
de volksgezondheid. Van A.R. zijde is
daarbij ingediend een amendement van
zeer eenvoudige strekking n.l. om men
schen, die gemoedsbezwaren hebben
tegen vaccinatie, niet tot vaccinatie te
dwingen. Men ziet, het was maar een
voorstel van simpele beteekenis, niet
eens werd voorgesteld de dwang op te
heffen, doch alleen om gemoedsbe
zwaarden vrijheid te laten. Maar wat
was het resultaat van de Kamer van
100, waren het alleen de A. Revolutio
nairen en de 2 Kamerleden der S.G.P.
die er voor stemden. Is het dan niet on
billijk als men nu toch de A.R. partij er
een verwijt van gaat maken, dat zij den
vaccinedwang niet afgeschaft krijgt
Als men dat toch doet, dan zegt men,
dat 12 of 13 menschen in staat zijn om
een Kamer van 100 naar hun hand te
zetten. Is dat billijk Is dat rechtvaar
dig Men had met deze aanklacht moe
ten wachten totdat de A.R. partij niet
over 13 maar over 51 leden in de 2e
kamer beschikte, want voor afschaffing
van den vaccinedwang heeft de A.R.
partij nooit den steun van andere ka
merleden kunnen krijgen.
Dat is met alle klachten zoo. Wat
gisteren in de kamer gebeurd is, bleek
duidelijk voor het geheele land. Maar
dat is niet altijd zoo. Spr. heeft als mi
nister in het kabinet Ruys de Beeren-
brouck voorgesteld om den doodstraf
in te voeren, maar noch bij de C.H.
noch bij de R.K. heeft dit eenigen weer
klank gevonden. En mag men dan, om
dat de A.R. bij herhaling gepoogd heb
ben en dit pogen met geen goed gevolg
bekroond werd, omdat de macht van
het getal zich hiertegen verzet, een aan
klacht tegen hun richten omdat zij hun
beginsel verzaken Spr. wijst er op, dat
toen hij minister van finantiën werd, en
hij stond voor de oplossing van het fi-
nantieel probleem, zelf een wetsont
werp tot afschaffing van de staatslote
rij heeft ingediend. Dit wetsontwerp is
zelfs niet eens in behandeling genomen.
De regeering kan wel wetsontwerpen
indienen, maar heeft op de behandeling
harer wetsontwerpen niet de minste in
vloed. De Staten-Generaal heeft het
kalm laten liggen. Er is niet over ge
stemd, zelfs niet eens over gesproken,
Intusschen, de klachten bepalen zich
niet tot wat de A.R.partij zou hebben
nagelaten, doch ook wat zij gedaan zou
hebben, of althans wat ze niet verhin
derd heeft. Men voert tegen haar aan
dat zij het vrouwenkiesrecht niet heeft
verhinderd. Spr. wil hier thans niet in
den breede over spreken, maar merkt
toch op dat deze klacht alleen geoor
loofd zou zijn wanneer zij niet gepoogd
zou hebben het te verhinderen. Wat is
er echter gebeurd Bij de grondwets
herziening 1917 was een wetsontwerp
ingediend om het passieve vrouwen
kiesrecht mogelijk te maken (passief
vrouwenkiesrecht wil zeggen verkies
baarheid der vrouw). Toen is er bij de
behandeling in de Staten-Generaal een
amendement ingediend door 5 A.R. Ka
merleden, medeonderteekend door de
Savornin Lohman, om het passief vrou
wenkiesrecht weer uit de wet weg te
nemen. Dit amendement werd verwor
pen met 68 tegen 15 stemmen. Is het
nu recht er de A.R. partij er een verwijt
van te maken dat zij het passief vrou
wenkiesrecht niet verhinderd heeft. Is
dat recht Is dat billijk?
Het is waar dat, toen in 1919 de heer
Marchant zijn initiatief-voorstel indien
de om het vrouwenkiesrecht in te voe
ren, daaraan 2 van de 13 A.R. Kamer
leden hun stem gegeven hebben. Die 2
stemmen vindt spr. verkeerd, maar kan
in het optreden van deze 2 A.R. Ka
merleden nu een reden liggen de gehee
le A.R. partij te beschuldigen Kan in
het verkeerd stemmen van deze 2 A.R.
kamerleden nu een reden liggen de A.
R. Partij te verlaten In onze dagen be
leeft men in de kerkelijke sfeer groote
moeilijkheden. Maar is er nu iemand
die de Ger. Kerk gaat verlaten, omdat
er in enkele plaatsen van ons land din
gen gebeurd zijn, die niet met de Geref.
leer in overeenstemming zijn
Wanneer men te klagen heeft is er
plaats in den boezem der A.R. partij
om over die klachten te spreken. Maar
moet men inplaats hiervan de A.R. par
tij verlaten Is dat recht Is dat billijk?
Is dat eerlijk
Men verwijt ons den stemplicht. Spr.
haat dien stemplicht. Maar kunnen 13
kamerleden er iets aan doen, dat hij
er is en nog gehandhaafd bleef? Wij
hebben bij elke gelegenheid weer ge
tracht den stemplicht er af te krijgen.
Bij elke gelegenheid is de A. R. fractie
in de Tweede Kamer ook hier getrouw
geweest.
Men verwijt ons onzen steun aan
de sociale wetgeving. Spr. zegt, ver
wacht van mij geen oogenblik, dat ik
dzen grief zal terugwijzen. Want spr.
verheugt zich er in, dat de A. R. Partij
heeft mogen medewerken verbetering
der wetgeving op sociaal gebied moge
lijk te maken. Men zegt, dat de ver
houding tusschen patroon en arbeider
moet zijn overeenkomstig Gods Woord
En dat is waar. Maar dat geldt niet
alleen hier, alle dingen behooren over
eenkomstig Gods Woord te zijn. Maar
nu blijkt, dat in de praktijk des levens
dit veel te wenschen overlaat, heeft
de overheid, die door God om der
zonde wil is ingesteld, de roeping om
in de tot den hemel schreiende wan
verhoudingen op sociaal gebied de ge
rechtigheid Gods te handhaven. Deze
grief aanvaardt spr. dus niet. En spr.
hoopt, dat die dwalende broeders nog
eens zullen verstaan, dat de overheid
van Gods wege de taak is opgelegd
om de sociale ongerechtigheid terug te
wijzen.
Ten slotte komt het groote argument.
Men verwijt ons het bondgenootschap
met Rome. Het verwondert spr. dat
men dit bezwaar alleen de laatste jaren
is gaan opperen. Het schijnt wel, alsof
de A, R. Partij eerst na 1922 met Rome
samenwerking zocht. Alsof niet reeds
in 1889, in 1901, in 1909 kabinetten
zijn opgetreden, die hun grondslag
in deze samenwerking hadden. Maar
spr. gaat nog verder en wil niet eens
blijven staan bij de kabinetten-Kuyper
en Mackay, maar spr. gaat terug tot
Groen van Prinsterer, waarop men dik
wijls zich zoo gaarne beroept. Groen
van Prinsterer heeft zijn leven lang in
woord en geschrift getoond, dat bij hem
de strijd in het staatkundige leven niet
opkwam uit de tegenstelling Roomsch
en on-Roomsch, maar geloof en onge
loof. Groen's levensstrijd ging tegen
het radicalisme en het ongeloof, tegen
de suprematie van den Staat. Groen
zocht dus saamwerking in den strijd
tegen het ongeloof met geestverwante
partijen, hij zocht samenwerking met
de Roomsch-Katholieke Staatspartij.
Steeds heeft de A. R. Partij dit voor
beeld voor oogen gehouden. De critiek
dat de A. R. Partij ook hier van de
oude paden zou zijn afgeweken, is dus
onjuist. Verliest men uit het oog den
rijken zegen, die juist door deze samen
werking verkregen is Was het vroe
ger niet zoo, dat het slechts een hooge
uitzondering was, dat een onbemid
delde ouder zijn doopsbelofte kon na
komen, integendeel gedwongen werd
zijn kind onderwijs te doen geven aan
de school, waar de Bijbel een verboden
boek was. En thans heeft men de volle
gelijkstelling gekregen. Niemand onder
ons behoeft nu meer te vreezen, dat zijn
doopsbelofte niet kan worden nage
komen. Is dat geen groote zegen voor
het geheele volk van Nederland Het
is een vrucht van de saamwerking der
drie" groote rechtsche partijen.
Spr. weet heel goed, dat er aan de
heiliging van den Dag des Heeren nog
o zoo veel te wenschen overblijft. Maar
vergelijkt onzen tijd eens met veertig
jaren terug. Dan is er toch heel veel
verbeterd, wanneer wij ons indenken
hoe het was in die dagen, toen een
liberaal staatsman de christelijk-poli-
tieke gedachte terugwees met de woor
den „Bederf toch met uw Bijbelteksten
ons staatsrecht niet". De gelijkwaardig
heid van het christelijk volksdeel met
andere groepen van het volk heeft
langs den weg der samenwerking van
de christelijke partijen haar erkenning
gekregen. Ouderen onder ons weten
hét nog heel wel hoe in die dagen er
geen waardeering was voor de een-
voudigen onder ons volk, hoe onze
„ouderlingen met zijden petten" en alles
wat uit den godsdienstigen kring voort
kwam, gehoond en gesmaad werd. Dat
ook hier in het staatkundige leven zoo
groote verandering ten goede is inge
treden, danken wij onder Gods zegen
mede aan de vruchten der politieke
samenwerking. En wat ons te wachten
staat, wanneer die samenwerking der
rechtsche partijen verbroken is, blijkt
duidelijk in deze dagen, nu deze samen
werking inderdaad verbroken is. Het
is begrijpelijk, dat ons eenvoudige volk
den toestand niet altijd duidelijk rea-
liseeren kan, maar het is nu toch zoo,
dat onze volksvertegenwoordiging een
voudig eiken invloed op het regeerings-
beleid mist. De regeering behoeft zich
niets aan te trekken van hetgeen in de
volksvertegenwoordiging leeft. Dat is
een zeer ongezonde toestand. Het Cal
vinisme is genoemd oorsprong en de
waarborg van de constitutioneele rech
ten en vrijheden des volks. Maar op dit
oogenblik is hiervan in ons staatsleven
niets te vinden. Ten gevolge van de
verbreking der rechtsche samenwer
king is de bijl gelegd aan den wortel
van de constitutioneele vrijheden van
Nederland.
Er moet nu eenmaal geregeerd wor
den en bij ons parlementaire stelsel
moet de regeering steunen op een meer
derheid van onze volksvertegenwoor
diging en deze kan niet anders ver
kregen worden dan door samenwerking
der groote politieke partijen. Kan deze
samenwerking Rechts niet gevonden
worden, dan zal zij binnen langeren of
korteren tijd Links tot stand komen.
Spr. zegt dat ook bij hem wel eens de
gedachte opkomt, wanneer die politieke
combinatie ter Linkerzijde tot stand
kwam, wat zou ons eenvoudige volk
dan gaan waardeeren die andere sa
menwerking, waardoor de christelijke
grondslagen nu reeds zoo vele jaren in
ons staats- en volksleven gehandhaafd
bleven.
Maar, zoo vraagt men ons, zijt gij
dan blind voor de machtsontwikkeling
der Roomsche Kerk En dan ant
woordt spr., dat hij die machtsontwik
keling van Rome wel ter dege ziet,
even zoo goed als ieder lid van de
S. G. P. Maar dan vraagt spr. weer
Waardoor is die machtsontwikkeling
van zooveel beteekenis Een derde van
ons volk is Roomsch en tweederde deel
staat niet onder invloed van Rome.
Waardoor kan dit een derde deel dan
toch zooveel macht ontwikkelen Om
dat dat derde deel een gesloten eenheid
vormt en de anderen verdeeld leven
en zichzelf verteren in onderling ge
twist. Stellen wij ons eens voor, dat
de 27 Protestantsche Kamerleden eens
stonden in gesloten eenheid, een sterke
groep vormend. Van hoeveel meer be
teekenis zou de invloed van het Pro
testantisme zijn, dan nu het geval is en
straks nog veel minder het geval zal
zijn, wanneer zij allen in onze Staten-
Generaal afzonderlijke groepjes vor
men van 4, 7, of 8 personen, die dik
wijls tegenover elkander staan.
Spr. dringt er dan ook met klem op
aan, dat ons geloovig Protestantsch
volk zijn roeping in den politieken strijd
zal gaan verstaan en in plaats van te
zoeken naar wat verdeelt, het oog te
vestigen op hetgeen dat samenbindt.
Zelfs indien die klachten juist waren
dan nog zou spr. het uitspreken, dat
alle scheuring en versplintering onge
oorloofd is. Want wij moeten beseffen,
dat de groote taak van het geloovig
Protestantsche volk verre boven die
klachten uitgaat.
Maar nu zijn deze klachten onge
motiveerd en om des beginselswille zeer
schadelijk. Want men verzwakt den
invloed op de regeering, men verzwakt
de kracht van het antirevolutionair be
ginsel tegen Rome, bovenal men ver
zwakt de kracht der A. R. Partij tegen
het radicalisme en tegen het socialisme,
ja, men verzwakt, als God het niet ver
hoedt, het antirevolutionair beginsel tot
het tot volkoming inzinking van de
kracht van dat beginsel gekomen zal
zijn.
Maar spr. heeft ook bezwaren tegen
het program van beginselen der S.G.P.
Behalve het negatieve optreden dezer
partij, tracht zij ook iets positiefs te
geven en nu heeft spr. principieele be
zwaren tegen art. 4 van dat beginsel
program. In dat artikel toch leest men
onder letter f letterlijk het volgende
Art. 4f. In alle samenkomsten te
verbieden het verbreiden van begin
selen, die de eere Gods en het gezag
der overheid aanranden.
In alle samenkomsten, dus zoowel
openbare als beslotene. Zoo oppervlak
kig gezien lijkt dit toch wel heel prin
cipieel, en toch verklaart de A. R. Par
tij er zich scherp tegen, want we heb
ben hier te doen met een ketterij van
de allereerste grootte. Dat is de aan
vaarding van het Roomsche standpunt
uit de middeleeuwen. Dat was het,
waartegen onze vaderen 80 jaar lang
gestreden hebben. De Roomsche Kerk
riep de Staatsmacht te hulp en het was
de Vader des Vaderlands Prins Wil
lem van Oranje die zich aan het hoofd
stelde van het volk, dat zich met alle
energie, met alle kracht verzette tegen
dit Roomsche stelsel van dwang en
opkwam voor de geestelijke vrijheden
van het volk. Wat beteekent toch deze
gedachte Verbieden van alle samen
komsten van beginselen, die de eere
Gods en het gezag der overheid aan
randen Spr. wil hier laten rusten, dat
ook het houden van gesloten samen
komsten verboden wordt. Spr. prijst
Flakkee gelukkig, dat hier geen vrij
zinnige predikanten het ambt bedienen,
doch er zijn streken in ons land, waar
helaas wel dominees op den kansel het
wonder van de geboorte van den
Christus, van Zijn opstanding uit de
dooden en Zijn hemelvaart loochenen.
Zij loochenen de wondermacht Gods,
en daarmede randen zij toch wel de
eere Gods aan. Moet nu de overheid
dat gaan beletten Moet zij die samen
komsten gaan verbieden Maar dat zou
toch enorm gevaarlijk zijn Als er
straks een socialistische overheid op
treedt heeft zij toch ook hetzelfde recht,
en dan is het toch mogelijk, dat zij hier
van dezen kansel ook uw dominee weg
komt halen. Is dan dit artikel niet ont
zettend gevaarlijk? Neen, de A. R.
Partij blijft wandelen in het voetspoor
der vaderen, die altijd het standpunt
ingenomen hebben, dat de overheid
niet het recht had zich met den geeste
lijken volksstrijd in te laten.
De S.G.P. bewandelt hier een uiterst
gevaarlijken weg.
Wat wij, antirevolutionairen, van
de overheid als dienaresse Gods vor
deren, is dat zij alles wegneemt wat
den vrijen loop van het Evangelie zou
kunnen verhinderen, maar ook dat zij
zich onthoudt van elke rechtstreeksche
inmenging in het geestelijk leven der
der natie. Hierin ligt een principieel
onderscheid tusschen de S.G.P. en de
A. R. Partij. De A. R, Partij eischt van
de overheid, dat zij, waar het betreft
geestelijke vragen, de handen thuis
houdt. De S. G. P. wil, dat de overheid
op het geestelijk terrein partij kiest, en
staat hiermede op het standpunt van
Rome, wat aan het eind der middel
eeuwen bestond. Wij staan op het
standpunt, dat "de overheid een natuur
lijke roeping heeft. De geestelijke
strijd wordt gestreden in het volksle
ven zelf. Dat maakt immers onzen strijd
tot een geestelijken strijd.
Spr. weet wel, dat er gezegd wordt
Wij hebben den plicht om te getuigen.
Of er iets bereikt wordt of niet, ligt
niet voor onze verantwoording. Na
tuurlijk stemt spr. dit toe. Ook poli
tieke partijen hebben den plicht te ge
tuigen, ook al wordt er geen praktisch
resultaat bereikt. God heeft den mensch
niet noodig, en God heeft de politieke
partijen niet noodig. Maar God heeft
de middelen gegeven, waardoor en
waarmee wij werken moeten. God
heeft ook uw dijken niet noodig, om
uw water van uw land af te houden,
zoo goed als hij de Roode zee en de
Jordaan kliefde en het water ophoopte,
zoo goed kan Hij ook uw land voor
het water bewaren. Maar als gij de
middelen niet gebruikt, zijt gij uit den
weg Gods en als gij geen dijken aan
legt, zondigt gij.
Ten slotte wijst spr. op de nood
zakelijkheid, dat wij één zijn, als broe
ders van hetzelfde huis. De vijand lacht
er om, dat ons Calvinistische volk el
kander bestrijdt, in plaats van een ge
sloten phalanx, een machtig bolv/erk te
vormen tegen den geest der eeuw.
Spr. is wel eens beschuldigd, dat hij
te zacht tegen de S. G. P. optrad. Hij
moest ze wat harder aanpakken. Spr.
heeft dat echter nooit gedaan en zal
dat ook nu niet doen. Spr. is overtuigd,
dat wanneer wij als Calvinisten maar
leven uit één wortel, de tijd zal komen,
dat we weer één zullen zijn en in ge
sloten gelederen zullen optreden, ook
zij die thans dwalen zullen vroeg of
laat weer inzien, dat zij bij ons hooren
en zich niet afscheiden mogen.
Natuurlijk ontneemt dit den plicht
niet te wijzen op de dwalingen.
Dat heeft spr, dan ook nu gedaan.
Maar spr. geeft de hoop niet op,
dat zij nog eens zullen terug keeren.
Dan wijst spr. op het verband van
deze rede met de verkiezingen der Pro
vinciale Staten. Dat verband is er, want
er is zeer nauw verband tusschen be
ginsel en praktijk. Dat verband is nooit
afwezig en zeker nu niet. Al was het
alleen maar, dat de Provinciale Staten
de Eerste Kamer verkiezen.
Groote vragen beroeren ons staat
kundig leven. Vooral twee gewichtige
vraagstukken, die op den voorgrond
treden in onzen tijd werpen hun scha
duwen vooruit.
De eerste ligt in de sfeer van het
staatkundig leven. Het is de groeps-
kwestiede tweede ligt in de sfeer
van het maatschappelijk leven. Het is
het behoud van ons gezinsleven.
Spr. heeft het vorig jaar een reis
gemaakt door Engeland, Frankrijk,
België, Duitschland, Zwitserland, Oos
tenrijk, Hongarije en Polen en in al die
landen zag spr. de overheid voor deze