Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. ABdusïroOP Weet gij dat No. 3313 WOENSDAG 23 MAART 1927 42ste JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES Owmeid en Mzinnigenuerpiegiflg. NIVA TANDPASTA W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Adminis tratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers voorkomt tandbederf Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. V Enkele cijfers. Aan De Maasbode ontleenen we enkele cijfers, welke ons een duidelijk overzicht geven van de verschuiving in de partijverhoudingen over de laatste twintig jaren. De allerkleinste fracties blijven hierbij buiten beschouwing. De cijfers gelden het aantal Statenleden der voornaamste partijen. Het eerste staatje geldt deze partijen over het geheele land 1905 19071910 1913 1916 1919 1923 169 171 175 175 172 182 185 113 117 101 95 89 87 43 46 38 47 54 75 175 155 150 114 50 41 33 42 40 22 R.iKath. Anti.Rev. Chr.«Hist. Unie»lib. Vrijdib. Vrijheidsbond Vrijz.»Dem. 28 S.D.A.P. 7 109 42 190 44 28 18 34 25 41 42 48 69 44 118 62 38 107 Men ziet uit deze cijfers hoe de gang van zaken in de laatste twintig jaren geweest is. De Roomsch.Kath. verheugen zich in een ypingzamen groei, terwijl de Anti»Rev. Partij gestadig achteruit ging. De C.«H. Unie maakt na een zig>zag beweging in eens een sprong naar boven. De liberalen hebben in die jaren zoo goed als alles verspeeld, en dit ten gunste van de S.D.A.P., die van 7 op 107 zetels kwam. Letten wij op het feit, dat de Statenleden de Eerste Kamer verkiezen, dan blijkt ons tevens uit deze cijfers in welke richting de Eerste Kamer zich in deze twintig jaren heeft bewogen en waarop het zal uitloopen indien het in dezelfde richting zal blijven voortgaan. En daarbij denken wij inzonderheid aan Zuid-Holland, welk gewest a'iléén reeds 10 Eerste Kamer-leden afvaardigt. Deze provincie legt dus groot gewicht in de schaal. Hoe was nu de gang van zak en in de laatste twintig jaren in deze provincie Onderstaande cijfers geven wieer een helder overzicht: Vni' 1905 1907 19101913 1916 1919 1923 .•Kath. Anti.Rev, Chr.Hist, Unie.lib. Vrij.lib. Vrijheidsbond Vrijz.-dem. S.D.A.P. Communisten 10 28 10 23 8 11 31 11 22 5 12. 33 9 21 4 12 29 7 19 8 6 2 10 28 8 14 10 4 8 17 17 8 6 4 3 21 2 16 16 12 9 3 20 2 Een groei bij de Roomsch -Kath. en Christ.» Hist, en verlies bij de Anti-Rev. Partij. De liberalen verloren weer afdoende, terwijl de S.D A.P. in 10 jaren tij'ds klommen van 2 zetels op 20. Duidelijk manifesteeren deze cijfers de po» sitie van Rood in ons land. Deze partij speelt bij Links de eerste viool. Komt het in onze voornaamste provincie zoover dat links de meerderheid haalt, dan beteekent dit dat de S.D.A .P. de leidsels in handen neemt. Er is gevaar, dat na een periode van een kwart«eeuw rechtsch bestuur het bewind in Zuid-Holland in handen van linksch overgaat. Dit gevaar is er. We hebben slechts te lett en op de stembus» cijfers in 1925 bij de Tweede Ka.mer»verkiezing in Zuid«Holland uitgebracht. Hoopvol gaat de S.D.A.P. dan ook de stembus tegemoet. Als deze partij zich van Zuid»Holland meester maakt, zal dit ee:n glorie voor haar zijn zooals ze nog maar s reinig mocht vieren. En mocht zij onverh( >opt de teugels in handen krijgen, dan zal s poedig het werk van ruim een kwart»eeuw, onder Christelijk be« wind opgebouwd, neergehaald zijn om de socialistische principes te realiseeren. De heer Ter Laan heeft', het reeds omtrent de krankzinnigen» verple ging voorspeld I Stoffelijk en geestelijk zal deze omkeer naar Links een ramp voor on ze provincie worden. Zij er daarom onzerzïj ds veel gebeds voor het behoud van het reet ,tsch bestuur in onze provicie. En moge vooral ond erlinge verdeeldheid geen oorzaak worden, dat het socialisme straks zegeviert 1 P*rtij en Kiezer*. De groei van het aanital kiezers dat Rood stemt is onloochenbaar. Toch meene men nii :t dat deze groei de D.A.P. als zoo»danig versterkt. Het euvel dat zich bij ons voordoet, n.l. dat een veel grooter aantal A»R stemt dan bij de Partij is aangesloten, doet zich in nog meerdere mate bij de S.D.A.P. voor. Het maakt juist een der groote vraag» stukken bij de S.D.A.P. uithoe al die kiezers georganiseerd te krijgen. Immers al is het aangenaam bij de stembus een hoog cijfer te halen, voor de Partij als zoodanig zegt dit niet veel. Al die losse stemmers zijn betrekkelijk be» ginsellooze menschen, in ieder geval menschen, die geen hoog plichtsbesef ten aanzien van hun staatsburgerschap hebben. En vooral de groote massa, die vandaag Rood stemt, geeft geen enkele waarborg, dat zij morgen niet anders zal zijn. Komt er een politieke partij die een gulden meer biedt dan laten zij de S.D.A.P. in de steek. Men moet dus partij en kiezers niet vereen» zelvigen. Een hoog stembuscijfer vertolkt nooit inwendige kracht eener partij. Zéker niet bij de S.D.A.P. Het zwakke punt. Het zwakke punt in de S.D.A.P. is wel dat zij in den loop der jaren te burgerlijk gewor» den is. Zij moet het van den arbeider hebben. Daarom predikt zij den klassestrijd. Maar toch de consequentie van dien strijd, zooals de geestelijke vader van het Socialisme Karl Marx die eischte, wil zij niet. Daarom tracht zij verwantschap met het Bolsjewisme te loochenen. Dat is het zwakke punt. Zij is een soort amphibie, een tweeslachtig wezen. En nu is het de vraag maarhoe lang zal zij dat balanceeren tusschen burgerlijk leven en Revolutie uithouden. De zelfde kwestie is het feitelijk tusschen de gematigde en de meer vooruitstrevende elemen» ten in de S.D.A.P. Leerzaam is in dit opzicht ook weer wat het Paaschcongres zal openbaren. Een stroom van moties zijn er voor het komende comgres ingekomen. Men leest uit sommige moties van de grootste afdeelingen b.v. een sterken afkeer tegen het besluit der Roode leiders om voortaan de openingszitting der Staten»Generaal bij te wonen. In dien geest lieten Den Haag, Leiden, Amsterdam en Arnhem zich uit. Andere afdeelingen vinden dat de groote heeren in de S.D.AP te veel gaan verdienen en alles wat ze boven de f 6000 per jaar ont vangen in de partijkas moesten storten. De afd. Maastricht meent dat sommige partij» genooten voor het vervullen van spreekbeurten te hooge bedragen declareeren. Verschillende afdalingen vinden dat de Roode Heeren te veel functies tegelijk waar» nemen. De afdeeling Hoogkerk b.v. stelt de volgende motie voor: »het congres stelt vast, dat het samenvoegen van belangrijke functies als Twee» de Kamerlid en Wethouder eener groote ge» meente, alsmede het samengaan van belangrijke functies als Tweede Kamerlid en Gedeputeerde, zooveel mogelijk dient te worden tegengegaan worden toch twee dergelijke functies door één persoon bekleed, dan dient hetgeen méér dan f 6000 als salaris wordt genooten, te worden gestort in de partijkas.* De afdeelingen Leiden, Brunssum, Zwolle, Veendam en Losser lieten zich in gelijken zin uit. Hetgeen begrijpelijk is. De Socialistische pers staat altijd vol over het verdrukte en uitgezogen proletariaat, maar als nu die schrijvers van de Roode pers zelf op gemakkelijke manier een lang niet onbe» duidend spaarduitje naast een royaal Heeren» leven aan datzelfde proleriaat verdient, geeft het een bij het ander toch wel wat te denken. Wij willen maar zeggen, dat de S.D.A.P, als partij nog lang niet zulk een hoogen juichtoon behoeft aan te heffen als de stembuscijfers wel zouden doen vermoeden. Wat natuurlijk niet wegneemt dat iedere zetel die voor rechts door al die losse Rood» stemmers verloren gaat, een belangrijk verlies voor ons is. Daarom opgepast III. III. De gewichtige taak van de Provincie. Men zal van een tijdschriftartikel wel niet verwacht, dat de aandacht van de lezers ge vraagd wordt voor alle voorschriften en regelen, voorkomende in de wetten van 1841 en 1848. Een uitzondering moge echter gemaakt wor den voor de hoogst belangrijke vraag welke macht is geroepen zorg te dragen voor een vol doend aantal gestichten, waarin de lijders, die in eigen of anderer woning niet kunnen ver pleegd worden, een onlerkomen vinden Onder de Krankzinnigenwet van 1841 was, in over eenstemming met de Fransche wet van 1838, deze taak opgedragen aan de Provincie. In 1884 scheen de Regeering aanvankelijk van meening, dat de provinciën „aan deze staatszorg bij uit nemendheid vreemd moesten blijven" doch een duidelijke aanwijzing, welke macht, b.v. het Rijk, voor „een voldoend aantal gestichten" had zorg te dragen, kwam in het wetsontwerp niet voor. De Commissie van Rapporteurs stelde daarom voor een nieuw artikel, het tegenwoordige art. 11hetwelk aan de Provincie opdroeg om, voor zoover niet op andere wijze in de behoeften aan gestichten voorzien was, er zelve voor te zorgen. Het amendement werd aangenomenen dien tengevolge heeft, volgens de wet, niet het Rijk, maar de Provincie te voorzien in de behoefte aan plaatsruimte. Behalve dan in de gevallen, in art. 10 genoemd, n.l. dat het Rijk zorgt voor plaatsruimte voor de zoogenamde crimineel krankzinnigen en, wat de kqsten van verpleging aangaat, voor die krankzinnigen, van wie de gemeente van onderstand niet is te bepalen. Gelet op een langere dan 75-jarige ondervin ding, kan wel worden verklaard, dat het juist was gezien om niet het Rijk, maar aan de pro vinciën deze taak op te dragen. Centralisatie,, d. w. z. het zorgdragen voor voldoende plaats ruimte door een departement van binnenlandsch bestuur, neerkomende op één bureau, zou stellig geleid hebben tot beslissingen op onvolledige of onnauwkeurige gegevens, tot een vertraging in de afdoening van allerlei aangelegenheden, op de plaatsruimte betrekking hebbende. Decentra lisatie daarentegen, n.l. die taak uit te voeren door elke provincie voor de patiënten in het eigen gewest, is gebleken uitnemend te werken. Er is dan ook niemand meer, die de gelukkige beslissing der Tweede Kamer in 1884, tegen het gevoelen der Regeering in, niet toejuicht. Stellig zou een rustige en nauwgezette afdoening van alle zaken, de krankzinnigenverpleging in' ons land betreffende, zooals die in den loop der jaren bij de provinciale bemoeiing viel waar te nemen, ninet, zeker niet in die bevredigende mate, zijn voorgekomen, wanneer een rijksbu reau zich met de taak van de voorziening in plaatsruimte had moeten belasten. Naar alle waarschijnlijkheid zou de uitvoering van die rijkstaak zijn uitgeloopen op het bouwen van eenige, misschien wel 6 of meer r ij k s gestich ten. Als gevolg daarvan had men allicht ver kregen bureaucratischen rompslomp met daar mede gepaard gaande trage afdoening der zaken en hooge verpleegprijzen. Het is dan ook opmerkelijk ,dat in en buiten de Staten-Generaal in de laatste jaren geen stemmen meer opgaan om rijksgestichten te bouwen, hoewel in beide Kamers vele vertegen woordigers zijn van hen, die het goede schier uitsluitend van den Staat verwachten. Alle politieke richtingen schijnen er zich thans rustig bij neer te legen, dat het Rijk slechts één eigen gesticht heeft voor de krankzinnigen-misdadigers of ook voor krankzinnigen, die geen aanwijsbare woonplaats hebben, voor alle welke patiënten het Rijk, krachtens art. 10 der wet, zelf heeft te zorgen. Aandrang om naast het gesticht te Woensel en dat te Grave, welk laatst genoemd gesticht thans contractueel Zuid-Hollandsche patiënten heeft, nóg een rijksgesticht te bouwen, is er niet meer. Wel een bewijs, dat men alge meen overtuigd is, op grond van verkregen ervaring, dat de uitvoering der taak, in art. 11 der wet aangegeven, veilig kan worden over gelaten aan het beleid van de ccolleges van Gedeputeerde Staten, die dan ook deze aange legenheid, onder verantwoordelijkheid van de Staten, met groote nauwgezetheid behartigen. Iedere provincie moet dus zorgen, dat er ruimte is voor die krankzinnigen in het Gewest, voor wier opneming machtiging is verleend. Hoe kwijt zij zich van dien door de wet opge- legden plicht Zij kan, de wet verbiedt dit geenszins, een eigen proviciaal, dus over- heidsgesticht hebben. De provinciën zijn zoo verstandig geweest, Noord-Holland uitgezonderd dien weg niet op te gaan. Wel zijn meermalen, althans vóór 1910, pogingen aangewend, be paaldelijk in de Staten van Zuid-Holland, om te komen tot een provinciaal gesticht. Geen dier pogingen slaagde. Wel werd het accres van de lijders met ieder jaar grooter, zoodat aan het eind der vorige en aan het begin van deze eeuw de Gedeputeerde Staten zich meer malen angstig hebben afgevraagd, of de destijds bestaande gestichten wel in de naaste toekomst voldoende plaatsruimte zouden hebbendoch zij leefden in afwachting van de resultaten, die het particulier initiatief zou ugeven zij hadden vertrouwen in de ernstige pogingen, die van confessioneele zijde, zoo van de christelijk-prote- stanten als van de roomsch-katholieken, onge veer in die jaren werden aangewend, om ten behoeve van hun geestverwante kringen eigen gestichten in het leven te roepen. Dit vertrou wen werd niet beschaamd. De Vereeniging tot christelijke verzorging van krankzinnigen in Nederland heeft zich te dien aanzien buiten gewoon verdienstelijk gemaakkt en niet minder de bekende Vereeniging voor Zeeland. Haar gestichten Veldwijk onder Ermelo, Bloemen- daal onder Loosduinen, Dennenoord onder Zuidlaren, Wolfhezen bij Arnhem, Vrederust onder Bergen op Zoom mogen er zijn. Zij voldoen, zoo wat de gebouwen als de verpleging betreft, aan hooggestelde eischen. En hetzelfde kan zeker ook gezegd worden van de r.k. con gregatiën, die met voldoening mogen wijzen op haar schitterende gestichten, als Venray in Lim burg en St. Bavo te Noordwijkerhout. Boven dien voorzagen de gestichten Endegeest, Oud- Rozenbuurg, St. Jorisgasthuis te Delft en Maas oord te Rotterdam voldoende in de behoefte aan z.g. neutrale verpleging voor de provincie Zuid- Holland. Waarom zou dan de Provincie nog een eigen gesticht moeten hebben Voor alle richtingen was of werd voldoende gezorgd voor de christelijk protestanten, voor de roomsch-katholieken en voor de „neutralen". Men kon het niet anders, niet beter wenschen zoo redeneerde terecht de groote meerderheid de benauwdheden bij kinkhoest ver» licht worden door in de Staten van Zuid-Holland. Het particuliere initiatief werkte uitstekend. Gedeputeerde Staten konden het best met de bestimen van de par ticuliere gestichten vindenzorgen wèl, maar moeilijkheden, ernstige moeilijkheden deden zich niet voor. Dwaas, onverstandig zou het dan ook van de Staten geweest zijn, indien geheel overbodig tot de oprichting van een provin ciaal gesticht met al zijn eigenaardige, deels bekende, deels onbekende problemen ware be sloten. Waarbij dan nog kwam, dat het voor beeld van het in Noord-Holland opgerichte provinciaal gesticht met zijn hoog verpleeg- geld1400 tegenover 900 en lager in de particliere gestichten geenszins tot navolging stemde. De provincie Zuid-Holland men moge het billijken, dat schrijver dezes zich tot dit Gewest bepaalt deed verstandiger. Nu 25 jaren ge leden, 12 Juni 1901, was de meerderheid in de Staten van links ini rechts omgezet. Juist in het begin dezer eeuw, toen het vraagstuk van de voorziening in plaatsruimte eischte, dat er „iets" gedaan moest worden. De nieuwe meerderheid roomsch-katholieken, anti-revolutionairen en christelijk-historischen was van meet af op dit gewichtig punt van provinciaal beleid vol komen eenstemmig. Ze wist van geen wijken en zeer beslist verzette zij zich tegen iedere poging, om de provinciale zorg voor de krank zinnigenverpleging. Zeker, de toenmalige Com missaris der Koningin en Griffier der Staten, Mr. Patijn en Mr. Tavenraat, waren geenszins bewonderaars van provinciale gestichtendoch indien zij niet een krachtig overtuigde meerder heid naast zich hadden gehad, zij zouden allicht bezweken zijn. Later is het liefhebberen in provinciale armenzorg en krankzinnigenver pleging gaan luwen zeker, maar vooraf had de rechtsche meerderheid het standpunt der Staten terdege vastgesteld en bleek het al spoe dig, welke voortreffelijke resultaten het particu lier initiatief had gegeven, zoodat het wel on zinnig zou geweest zijn, indien de Staten dat standpunt hadden verlaten. En toch, indien, wat helaas niet ondenkbaar is, de Statenver kiezingen van het volgend jaar dezen uitslag zouden hebben, dat de rechtsche partijen in de minderheid kwamen en de sociaal-democraten in nog grooter getale ook in de Zuid-Holland sche Statenvergadering mochten binnendringen, zou het zeer wel mogelijk zijn, dat nogmaals een poging werd aangewend om tot een pro vinciaal krankzinnigengesticht te komen. Zal die poging dan slagen? Hoe dit moge zijn, thans denkt de groote meerderheid der Staten er niet aan het oude beproefde standpunt te verlaten. Geen eigen gesticht dus. Maar wat dan De Provincie maakte ea maakt nog gebruik van bestaande en nog op te richten particuliere gestichten. Zij heeft daartoe met de Vereenigingen, van wie de gestichten uitgaan, contracten gesloten tot beschikbaarstelling van plaatsen voor armlastige derde klasse-patiënten. In Zuid-Holland niet minder dan met 14 gestichten. In die contracten worden vermeld 1het aantal plaatsen, waarop de Provincie recht heeft2. het verpleeggeld 3. het bedrag aan vergoeding voor onbezette plaatsen (rouwgeld geheeten) 4. de tijd, duur van het contract, enz. Hier volgen de gestich ten, waarmede Zuid-Holland in den loop der jaren sinds 1901 contracten voor de armlastige patinten uit de provincie heeft aangegaan, met de verpleeggeldenhet St. Joris-Gasthuis te Delft 900.— het gesticht „Oud-Rozenburg" te Loosduinen 850het gesticht „Ende geest" te Oegstgeqst 850.— het Geneeskun dig gesticht voor Krankzinnigen te Utrecht (met buitengesticht aan den Dolderschen weg, Zeist) f 867.het gesticht „Bloemendaal" te Loos- dinen 875.— het gesticht „Vrederust" te Bergen op Zoom, 870.— het rijksgesticht te Grave 700.—de afdeeling voor jeugdige zwakzinnigen (leeftijdsgrens 20 jaar) „Voor geest" van het krankzinnigengesticht „Ende geest" te Oegstgeest f 850.het zwakzinni gengesticht te Noordwijk (Dr. Mr. Willem van den Bergh-stichting) 850.het gesticht voor roomsch-katholieke mannelijke krankzinnigen „St. Bavo" te Noordwijkerhout 650.— het gesticht voor r.k. vrouwelijke krankzinnigen „St. Anna" te Venray 600.het gesticht „Coudewater" te Rosmalen 700.het ge sticht „Reinier van Arkel" te 's Hertogenbosch 700.— het gesticht voor r.k. mannelijke zwakzinnigen „Huize Assisië" te Udenhout 600.-. Voorts leent de provincie Zid-Holland ook kapitalen voor den bouw of de uitbreiding van gestichten, tegen gelijke rente als zij zelve ver schuldigd zal zijn en met aflossing binnen 50 jaar. En eindelijk wordt uit de provinciale kas een bijdrage verstrekt in de ten laste eener ge meente zijnde verpleegkosten van eiken behoef- tigen krankzinnige of idioot. Dat bedrag was aanvankelijk 50.per armlastige patiënt, later 75.— en thans één derde van het ver pleeggeld. Uit het bovenstaande moge blijken, dat de Staten van Zuid-Holland de taak die art. 11 der Krankzinnigenwet van 1884 aan de pro vincie oplegt, niet ligt opvat. De geldelijke of fers, die de uitvoering van deze taak aan de provincie Zuid-Holland en aan de andere pro vinciën oplegt, zijn dan ook niet gering. Als men uitschakelt de uitgaven die het Rijk heeft te doen in verband met het rijkstoezicht en met de verzorging van de crimineel-krankzinnigen en de patiënten zonder aanwijsbare woonplaats kan worden gezegd, dat de uitgaven voor de krankzinnigenverpleging in Nederland uitslui tend ten laste komen van de gemeenten en van de provinciën. Het Rijk gaf tot vóór eenige jaren een jaar- lijksche bijdrage van 40voor iederen arm lastigen patiënt aan de gemeente, waar die patiënt woonplaats had. Deze bijdrage is echter, tengevolge van de bezuinigingspolitiek der Re geering, sinds 1923 niet meer uitbetaald. De gestichten zeiven hebben ook niet meer met financieele moeilijkheden te worstelen. Dat was wèl het geval in de oorlogsjaren, toen de prijzen der levensmiddelen en brandstoffen, be nevens de onderhoudskosten, met sprongen om hoog gingen en het niet doenlijk was een be hoorlijke begrooting op te maken, zoodat een voor een bepaalden tijd vastgesteld verpleeg geld telkens bleek te laag te zijn. Het Rijk heeft echter naar het schijnt de laatste daad en poetst 's-morgens en 's-avonds met 7'5 ets.per Vi tube, 25di.p. !4 tube. van welwillendheid jegensde krankzinnigenver pleging in particulire gestichtengedurende twee jaren, behalve de 40voor de ge meenten, een extra-bijdrage ten bate van de gestichten verstrekt, waardoor de gestichten vrijwel de tekorten te boven zijn gekomen. Daarna werden door de bestaren der inrich tingen vrijwel algemeen de verpleeggelden ge regeld naar den kostprijs, onder welken kost prijs alle itgaven werden gebracht. Of dit kost prijs-systeem, in verband met het lichtelijk ont breken van een prikkel tot bezuiniging, in alle opzichten te loven is, blijve hier buiten bespre king. Zeker is het, dat thans de particuliere gestichten niet meer in geldelijke moeilijkheden behoeven te verkeeren. De onbezette plaatsen zouden natuurlijk de besturen voor niet te dek ken uitgaven kunnen stellen. Doch hierin is tenslotte ook voorzien. Vooreerst zijn er thans, bij het bedenkelijk accrès van patiënten, geen of weinige onbezette plaatsenen zijn ze er nog, dan geven de provinciën voor iedere on bezette contracteeule plaats een vergoeding, die voor Zid-Holland in vele gevallen de helft van het verpleeggeld bedraagt. Het zijn dus niet degestichten, het is ook niet het Rijk (althans tot op zekere hoogte), op wie de steeds klimmende uitgaven voor de krankzinnigen-verpleging drukkenhet zijn de gemeenten en de provinciën. De gemeenten, omdat krachtens artikel 39 der Armenwet „de kosten, voortvloeiende uit de overbrenging van arme krankzinnigen naar en hun verpleging in gestichten voor krank zinnigen of in woningen, die ingevolge wettelijke regeling geacht worden deel uit te maken van zoodanige gestichten, voorzoover die niet uit de fondsen dier gestichten zelve moeten worden bestreden of daarin door instellingen van wel dadigheid niet wordt voorzien, voldaan worden uit de kassen der gemeenten, waar de ver pleegden woonplaats hadden". De provinciën, aangezien zij aan de gemeenten een bij-

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 1