Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. mm en li aan—W. ARdosïroöP IN HOC SIGNO VINCES Weet gij dat Mo. 3311 WOENSDAG 16 MAART 1927 42STE JAARGANG Leekepraatjes W. BOEKHOVEN ZONEN Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar, AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. 41S©, staak ken voor de Redactie bestemd, Adverts iniiëts en verdere Adminis tratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers Dinsdag» 29 Maart. Dank zij de bemoeiingen van den voorzitter der Flakkèesche Hulpcentrale, zal onze partijleider, de Heer Colijn, D.V. een avond uit zijn zéér vele werkzaamheden uitbreken, om voor ons Flakkeesche, Antirevolutionaire volk op te treden. Deze avond is bepaald op Dinsdag 29 Maart. Hoogelijk wordt deze toezegging door ons gewaardeerd. Temeer daar deze onderscheiding juist het nog al afgelegen Flakkee geldt, en vele andere streken, die heel wat gemakkelijker te bereiken zijn, zonder een persoonlijk woord van den partijleider, den stembusstrijd ingaan. Ongetwijfeld zal bij de overwegingen, die den Heer Colijn tot deze, voor ons zoo ver» blijdende keuze geleid hebben, wel de factor van het verleden van Goeree en Overflakkee een rol gespeeld hebben. Immers, Flakkee heette langen tijd «een boU jj^erk der A. R Partij En wij denken aan het gloriejaar 1901, toen de Staten van Zuid»Holland omgingen naar rechts, en de Liberalen in deze Provincie voor goed geslagen werden. Toen heette het in ons politiek hoofdor» gaan De Standaard: «Fan Flakkee begint dus de Zierikzeesche victorie De kiezers van Flakkee, die Dordt Anti»Rev. gemaakt hadden, hebben na jaren lange worste» ling onder den zegen des Heeren in 1901 óók Zierikzee Anti.Rev. gemaakt. Zóó was Flakkee eens den zuurdeesem, die het liberale deeg doorzuurde 1 Dat was de tijd toen Flakkee één was I Het verleden heeft dus banden gelegd tus» schen Flakkee en onze A. R. Partij. Inzonderheid nu we weer vlak voor een Statenverkiezing staan, een verkiezing van het gróótste gewicht, want het gaat om de vraag of Zuid= Holland door rechts, dan wel door de S. D. A. P. bestuurd zal worden I trekken ;ze banden. Moge onze partijleider ons met denzelfden geest bezield vinden, als ons volk een kwart» eeuw terug doortintelde I V Men speelt met onze verdeeldheid. Inderdaad zóó is het. Het is De Waarheidsvriend, het orgaan van den Geref. Bond in de Ned. Herv. Kerk, die hierop wijst: Nu leven we in dagen van groote ver» warring. Voor en tegen het Belgisch Ver» dragHervormde gevoeligheden en gevoe» ligheden van degenen die tot de Gerefor» meerde Kerken behooren, ook van de Christelijk»Gereformeerden en OucLGere» formeerden. De vijand wrijft zich al in de handen en meesmuilt zoo stil.blijlaat bij u maar verdeeldheid heers.chen, wij zullen dan straks wel regeeren 111 Er is groote verwarring, 't Woord van den een wordt uitgespeeld tegen 't woord van den ander. De een wordt verdacht ge» maakt door den ander. En tal van kleine partijen hebben zich gevormd, omdat de Anti Revolutieonaire Staatspartij niet ge» trouw is geweest. Het individualisme viert hoogtij. Ieder doet wat goed is in eigen oogen. Maar bedenkt men wel genoegzaam, dat de Anti Revolutionairen n oost de meerder» heid geweest zijn en nooit een Antirevo» lutionair Ministerie hebben kunnen vormen en dat dikwijls door den invloed van het Antirevolutionair beginsel verkregen is, wat we anders zeker niet zouden heisben ont» vangen. Wat is er ook ni«t veel door den invloed van de Antirevolutionairen tegen gehouden, wat we anders tot groote schade voor ons volksleven hadden moeten ver» duren. De kleine Antirevolutionaire Staats» partij heeft door 's Heeren goedheid tot grooten zegen voor heel -ons volk mogen zijn en daarom wilh:n we c'at ook nu niet vergeten. Critiek is gemakk elijk, maar het doen is moeilijker! Daarom slaan we. nu de handen weer in elkaar en worden weer schou der aan schou» der gevonden We zullen nie t den vijand in den kaart spelen. We zullen ons kloek op» maken tot den strijd. Door verdeeldheid kan alleen den v'yand winn en en we kunnen dat weten, we kunnen dat zien met onze oogen en we zijn dus gewaarschuwd. Zóó zat de heer Marchant op den schoot van ds. Kersten en zóó zat hij op den schoot van den socialist Albarda ets: den volgenden dag zat hij bij den heer Nolens, om in plaats van één gezant bij den Paus hem twee van zulke heeren aan te bieden, be» nevens vrijheid van proces sies en wegne» ming van artikel 123 van het Indisch re» geeringsreglement. Men speelt met onze ver deeldheid! En nog geeft de Heere in Zijne onbegrijpelijke goedheid aan ons in ons goede Vaderland de gelegenheid om in den middellijken weg dreigende gevaren af te wenden en zegenrijke daden te doen. Spoe» dig zou het wel eens te laat kunnen zijn. Waar zouden dan blijven de christelijke grondslagen van ons volksleven Wat moet er van het huwelijk, van het recht, van het gezag terecht komen? Wat moet er terecht komen van ons Vorstenhuis, van Staat en Maatschappij, van huisgezin en school, van wetenschap en kunst Wat moet er terecht komen van ons land, van onze provinciën van onze gemeenten? De Waarheidsvriend slaat den spijker op den kop. Er wordt door de klagers en critici steeds weer verwijtend gevraagdwaarom deed de A R partij dit niet en waarom deed zij dat niet? Maar nimmer hoort men een woord van waardeering voor het preventief optreden onzer partij, een verdienste ook van de coalitie welke niet mag onderschat worden. Terecht wees ook Ds. Hofstede in zijn rede te Dirksland hierop. Zijn Eerw. stelde de vraag, hoe zou het er in ons land hebben uitgezien indien de A.R. partij eens de politiek van Ds. Kersten gevoerd had? Wij zouden gezucht hebben onder het harde juk van Ongeloof en Revolutie. Ook al konden wij op geen enkele positieve vrucht wijzen des neen I dan zou alleen het preventief werk der A.R. partij reeds tot groote zegen voor ons volk geweest zijn. De laatste vezelen van de Christelijke grond» slagen in ons volksleven zouden door de vijanden van Christus' Kerk vernietigd zijn. Het bewarend karakter der A.R. politiek moet ieder Christen tot dankbaarheid nopen en dit alleen moest al genoeg zijn om on» mogelijk te maken dat de vijanden van God en Zijn Woord met onze verdeeldheid gaan spelen 1 Plak»praat »'n Veeg teeken«, mompelde ik. 'k Was er waarlijk van geschrokken. »Eigens« in ons vaderland, had de voorzitter van den daar ter plaatse gevestigden Raad van Arbeid een uitvoerig stuk in de bladen geschre» ven, waarin hij zich o.m. beklaagde over de de weinige medewerking, die hij zoo bij werk» gevers als bij arbeiders ondervond. Met name gold dit het «zegelt jes»plakken«. Natuurlijk wordt dit nóóit populair. Net zoo min als 't belasting»betalen. Met een vroolijk gezicht staan er maar weini» gen achter 't loket, als ze eindelijk na de waar» schuwing, die tegenwoordig niet meer herhaald wordt 1 besloten hebben, om dan maar den keizer te geven, wat des keizers is. Want daar komt het op neer. Met bijna alle politieke partijen ben ik hét eens, dat onze belastingen te hoog zijn en dat ze op lager niveau moeten worden gebracht, al twijfel ik er aan, of 't zoo'n vaart zal loopen, juist nu bijna alle partijen in dit opzicht één» der denken, ik herinner dan mezelf aan 't spreekwoordVele honden zijn des hazen dood Maar zoolang het niet is, moet de keizer hebben dat des keizers is en het plakboekje moet de zegeltjes hebben, waarop het recht heeft. Nu las ik van groote slordigheid. Van opzettelijke versloffing. Van arbeiders, die 't maar op z'n beloop lieten en van werkgevers, die, laat ik 't woord maar noemen, want 't is de waarheid, de heele zegeltjes=plakkerij saboteeren, of zooals de «rooden® 't noemenaan hun laars lapten. Nu zing ik geen zegeltjes»lied 1 Ik zing geen lofzang van waardeering. 'k Zou er zelf ook niet veel voor voelen. Dicht géén plak»cantate 1 't Is een zeer prozaïsch werk, die plakkerij een dure liefhebberij ookniemand doet het voor z'n plezier; al kan en behoort men 't ook zoo te bekijken, dat de werkgever eigen» lijk het loon in tweeën betaaltten eerste, wat bij hem «ophand® geeft voor z'n dage» lijksche nooddruft en ten tweede, wat hij in 't boekje plakt voor zijns arbeiders invalidi» teit en ouden dag. Maar nu dan wat mij opschrikte, en mij voorkomt een treurige bijomstandigheid te zijn. Zonder eenige pikanterie, als een droevig feit, moest die voorzitter constateeren, dat er geen onderscheid was tusschen ben, die de Overheid om des beginsels wil erkennen als een macht °over hen gesteld en hen, die dit niet deden. Hij drukte 't opzettelijk ietwat vaag uit. Maar de bedoeling was Tusschen hen die bukken voor Gods Woord en daarnaar leven willen en hen, die dit niet doen. Nogeens, hij zei 't niet uit vijandschap, niet om 4e kwetsen. 'k Geloof eer, dat 't hem bedroefde. Maar ik voelde het als een felle aanklacht tegen degenen met wie ik één ben, zoo dat hun smaad mee de mijne is, te meer, wijl ik de vrees niet van mij afzetten kan, dat die aanklacht goeddeels juist is. En ik dacht aan 't «zoutend zout®. Aan »de stad op den berg«. Aan vb et licht op den kandelaar® En de bede rees op in mijn ziel»Heere I vergeef toch de ongerechtigheden van Jakob I« En, dat het zich bekeere van zijn boozen weg I P. Br.f In het orgaan van de Dr. Abr. Kuyper» stichting Anti-Rev. Staatkundeuitgave J. H. Kok te Kampen, schreef de in ons gewest zoo goed bekende heer H. de Wilde, lid van de Gedeputeerde Staten van ZuidsHolland over bovengenoemd onderwerp. Het zal onze lezers ongetwijfeld genoegen doen dat wij met toestemming van den heer De Wilde in staat zijn een overdruk van dit belangrijk artikel achtereenvolgens in verschil» lende nummers van ons blad over te nemen. De heer De Wilde is iemand die de Krank» zinnigenverpleging als Overheidszorg vanwege de provincie in hare details kent en de voor» stellen van Ged. Staten hieromtrent in de Statenvergadering verdedigt. Hij is de man geweest die het particulier iniatief als rechts» beginsel in de Staten van ZuidsHolland heeft verheven. Hierdoor werden de geestelijke be» langen der patiënten beter verzorgd dan moge» lijk is in de neutrale gestichten. Noord»Holland (waar de meerderheid links is) geeft bovendien hef bewijs dat de verzorging in provinciale inrichtingen veel duurder komt. Hieronder laten wij 't eerste gedeelte van 't artikel van den heer De Wilde volgen Voor een breeden kring van belangstellen» den in het destijds zoo actueeele vraagstuk van :de krankzinnigenverpleging hield Prof. Mr. W. C. Opzoomer in 1863, kort na het overlijden van Dr. J. L. C. Scbroeder van der Kolk op 65»jarigen leeftijd, te Utrecht een redevoering, gewijd aan de nagedachtenis van dien grooten hervormer op het gebied van het krankzinnigenwezen in Nedertand. De geleerde spreker herinnerde aan den avond van 20 September 1827, toen de regenten van het Utrechtsche Krankzinnigengesticht, in den volksmond »dolhuis« geheeten, vergaderd wa» ren om het rapport aan te hooren vaD hun gestichtsgenees, Dr. Schroeder van der Kolk. De slotsom van dit rapport, hetwelk het voor ons land geheel nieuwe beginsel vooropstelde «Krankzinnigheid is een ziekte en behoort evenals evenals andere ziekten geneeskundig behandeld ,te worden,luidde«het blijkt maar al te zeer waar, dat een geheele veran» dering van het inwendige van het huis noo» dig is, om het dolhuis in een huis van gene» zing der ongelukkige krankzinnigen te her» scheppen,® In vervoering riep de redenaar daarna uit»Die ronde taal vond weerklank. Tot zulk een grondige verbetering te geraken werd de wensch van al de regentenen allen sloegen ze de handen ineen, om datschoone doel te bereiken. Het is die merkwaardige vergadering van den 20sten September 1827, die het geboorteuur mag heeten van de her» vorming van den toestand der krankzinnigen in Nederland.® Het geboorteuur, waarvan de Utrechtsche hoogleeraar in zijn gedachtenis»rede melding maakte, ligt bijna honderd jaren achter ons. Het tegenwoordige geslacht is in staat, vol» Iediger dan Mr. Opzoomer, te waardeeren de ingrijpende veranderingen en hervormingen, die ten aanzien van dit groote volksbelang zijn ingevoerd. Veilig kan worden gezegd, dat misschien op geen gebied van publieke zorg het verschil tusschen het thans bestaande en hetgeen vroeger was zoo groot is als op dat van de verpleging van krankzinnigen. De veranderingen, sedert de veertiger jaren der vorige eeuw tot heden aangebracht, zijn zoo buitengewoon belangrijk, de wijzigingen in de begrippen, bij overheid en volk beiden, zoo groot, dat het thans moeilijk valt geloof te hechten aan de verhalen van hetgeen tot en ook nog wel né 1850 op dit terrein plaats greep. De vraag, in hoeverre de overheid hier bleef binnen de grenzen, die de antirevolutionairen krachtens hun opvatting omtrent de overheids» bemoeiing wenschen gesteld te zien, verdient stellig ook ernstige overweging. Vooraf moge echter de aandacht gevraagd worden voor I. Het verleden en de destijds heerschende opvattingen inzake de krankzinnigheid en de krankzinnigenverpleging, waartegen psychiaters en deskundigen als Pinel in Frankrijk, Lan» germans in Duitschland, graaf Shaftesbury in Engeland en Schroeder van der Kolk in Ne derland den strijd aanbonden. II. De maatregelen, van overheidswege en langs den weg van het particulier initiatief getroffen, teneinde de krankzinnigenverpleging in overeenstemming te brengen met de nieuwe opvattingen en begrippen. III. De taak der provinciën en de zware geldelijke lasten, die art. 39 der Armenwet en art. 11 der Krankzinnigenwet leggen op de gemeenten en op de provinciën. I. Hoe het vroeger was. Het begrip van de hedendaagsche krank» zinnigenverpleging en «wetgeving, volgens hetwelk de ongelukkige als een zieke beschouwd wordt, wiens toestand een zorgvuldige en lief» derijke behandeling vereischt, ontbreekt geheel in de oudheid en grootendeels ook in de mid» deleeuwen, ja zelfs tot in de eerste helft van de vorige eeuw. Grieken en Romeinen waren en bleven, bij al hun verlichting, geheel on» verschillig omtrent hun toestanden daarna, in de middeleeuwen, werd de ongelukkige, wiens geestvermogens gekrenkt waren, be» schouwd als door den duivel bezeten en daarom op de gruwelijkste wijze achtervolgd, mis» handeld, verbrand. In 1818 moest nog de psychiater Esquirol in een rapport over de toestanden in de gestichten in Frankrijk aan de Regeering schrijven: «Ik heb de ongeluk» kigen gezien, terwijl ze op de meest ruwe wijze werden gevoed, beroofd van lucht om te ademen, van water om behoorlijk hun dorst te lesschen, van voor het leven meest noodige zaken. Ik heb hen overgeleverd gezien aan zoogenaamde opzichters, die echter als beulen optraden®. Nog in 1838 werden in 26 Depar» tementen van Frankrijk de krankzinnigen, die een gevaar opleverden voor de openbare vei» ligheid, gewoonweg in gevangenissen onder» gebracht en welke gevangenissen 1 Omtrent hetgeen in Duitschland viel waar te nemen, schreef terzelfder tijd een geneesheer «Deze ongelukkigen worden als staatsmisda» digers in de gevangenis geworpen, waar nooit het oog der menschelijkheid doordringt. Daar komen zij, onder den last der ketenen, die bun ledematen verscheuren, in hun eigen smart om. Men geeft hen prijs aan de openbare nieuwsgierigheid en gevoellooze menschen laten hen als wilde dieren zien®. Hun, die bekend zijn met de werken van Charlens Dickens, o.a. met zijn «Olivier Twist«, waarin met schrille kleuren het gestichtswezen in Engeland geschetst wordt, zal het niet moei» lijk vallen zich eenige voorstelling te vormen van de wijze, waarop toen ter tijd met krank» zinnigen zal zijn gehandeld. De Engelsche Dr. Conolly schreef, dat hij «in een gesticht, aan een gevangenis gelijk, de klacht van een krank» zinnige hoorde, dat hij in geen zeven jaren eenige bloem of groen blad had gezien. Wij troffen voorbeelden, dat naar allen schijn eenige dier ongelukkigen in zeer langen tijd nauwe» lijks ooit het zonlicht hadden aanschouwd of zich in zijn stralen hadden kunnen koeste» ren.® Men zag overal, ook in ons land, in den krankzinnige niet vóór alles den zieke, maar het gevaarlijke wezen, dat van de maatschap» pij moest worden afgezonderd, omdat men vóór alles er op bedacht was hem onschade lijk te maken en daarom het gebruik van de ruwste middelen, van onbarmhartige pijnigin» gen, van boeien en ketenen niet ontzag. Het nieuwsgierige publiek, dat op bepaalde dagen tot de «dolhuizen® gratis of tegen een kleine vergoeding toegang had, beschouwde het als een waar vermaak de ongelukkige lijders te komen bezichtigen, plagen, sarren, bespotten. Nog vóór men hier te lande, onder leiding van Dr. Schroeder van der Kolk, ernstig begon met bet aanbrengen van verbetering in de ergelijke toestanden, waren in het buitenland pogingen aangewend en ten deele ook geslaagd met het doel om het lot der ongelukkige lij» ders te verzachten. Pinel, de geneesheer in het gesticht Bicêtre te Parijs, had reeds in 1792 merkwaardig, juist in het jaar, waarin de gruwelijke Septembermoorden plaats hadden een treffend voorbeeld gegeven. Mr. L. Met» man geeft daarvan in zijn «Wetgeving op de krankzinnigen, 's Gravenhage 1848« het volgen» de verhaal. «Het eerst kwam Pinel op het denkbeeld, aan den ellendigen toestand der in ketenen opgeslotenen een eind te maken, door een gesprek met een eenvoudigen bewa» ker, die zijn chef bij diens eerste bezoek be» geleidde en op diens vraag«Wat doet gij als ze woest worden het laconieke antwoord gaf«Ik maak hun ketenen los«. Na eenigen tijd wendt Pinel zich tot een Engelschen kapi» tein, die vele jaren in Bicêtre lag vastgeketend en als de verschrikkelijkste aller patiënten be» schouwd werd. Hij gaat alleen in diens ver» trek en zegt op kalme wijze«Kapitein, als ik uw ketenen liet wegnemen en ik u de de vrijheid gaf rond te -loopen, zoudt ge me dan belooven redelijk te zijn en niemand kwaad te doen «Ik beloof het u,« klonk het antwoord, «maar gij spot met mijmen is veel te bang voor mij en gij zijt het ook.® «Ik ben niet bang, daar ik zes mannen heb om mij te doen eerbiedigen geloof mij, word volgzaamik zal u de vrijheid geven, als gij u dit buis laat aandoen in plaats van die zware ketenen.« De patiënt leent zich tot alles, wat van hem gevorderd wordt. Toen hij vrij is, wil hij opstaanmaar kan niet, daar hij het gebruik zijner beenen heeft verloren. Ein» delijk wankelt hij naar de deur en roept in verrukking, naar den hemel ziende: «hoe schoon 1«; later loopt hij den geheelen dag bet huis door, slaapt 's nachts rustig. De twee jaren die hij hog in Bicêtre bleef, had hij geen aanvallen van razernij meerja, had zelfs goeden invloed op de andere krankzinnigen en deed als bewaker dienst.« Dr. Pinel is in deze richting, zoolang hij aan Bicêtre was ver» bonden, voort gegaan. Toen dan ook in Ne» derland alles nog stikdonker op dit terrein was, kon hij deze woorden schrijven «aanzien» lijke reizigers, die ons krankzinnigengesticht bezochten en getuigen waren van ae orde en de rust, die er heerschen, vroegen mij soms met verbazingmaar waar zijn nu toch de gekken? Zij wisten niet, dat zij de grootste lofrede op ons huis hadden uitgesproken.® Bij de behandeling van de eerste Krankzin» nigenwet (van 1841) werd van onderscheidene zijden lof en hulde gebracht aan de groote verbeteringen, die onder de leiding van Dr. Schroeder van der Kolk, den Nederlandschen Pinel, waren aangebracht in het Utrechtsche gesticht, welk gesticht toen als een model werd geprezen voor alle bestaande en nog op te richten gestichten. Die lof lijkt thans wel ietwat vreemd, aangezien, ondanks de ook later nog aangebrachte verbeteringen, het krank» zinnigengesticht aan de Nieuwstraat te Utrecht verre, zeer verre achterstaat bij de in de laat» ste 30 a 20 jaren gebouwde inrichtingen, die aan de meest moderne eischen voldoenBloe» mendaal, onder LoosduinenSt. Bavogesticht, onder NoordwijkerhoutOud»Rozenburg een verkoudheid meestal in éénen nacht geneest met Vrederust, bij B :rgen op Zoomenz. Doch hoe dit moge zijn, Dr. Schroeder van der Kolk heeft den stoot gegeven, niets slechts voor het Utrechtsche gesticht, maar voor de geheele krankzinnigenverpleging in ons land. Hij was en hij blijft de groote hervormer op dit gebied. Als geneesheer aan het Utrechtsche gesticht verbonden, is hij begonnen met kracht en rusteloos te wijzen op de allerdroevigste wijze, waarop de krankzinnigen werden verzorgd, beter gezegd mishandeld. Als hoogleeraar aan de Utrechtsche hoogeschool hield hij bij de overdracht van het rectoraat dezer Universiteit op 16 Maart 1837 een redevoering, waarin hij het ergelijke van den toestand helder in het licht stelde. Beschamend was zijn beschuldiging toen hij aanvoerde«In de meeste plaatsen worden de lijders in holen en nauwe kerkers afgezonderd of leiden zij, met gevangenen en dieven vermengd, een ellendig levenBoven den ingang van zoodanige kerkers en holen zou men met recht de woorden kunnen schrij» ven, welke Dante boven de poorten van de verblijfplaatsen der verdoemden in het onder» aardsche rijk heeft gegriffeld «Laat alle hoop vaten, gij die hier binnentreedt®. Na de erken» ning van hetgeen in Frankrijk en elders ten beste der krankzinnigen gedaan was, moest de hoogleeraar dit harde woorde spreken «Wend ik daarentegen de oogen naar ons va» derland, dan sta ik in twijfel, of hier een ge» voel van droefheid dan wel van schaamte rechtvaardiger is. In dat vaderland toch, waarin geen vak van menschelijke kennis verwaarloosd is, alwaar zoo vele uitmuntende gestichten van mensch» lievendheid en goedwilligheid den vreemden ten voorbeeld kunnen strekken, is de gewich» tige en hoogst noodzakelijke verzorging der krankzinnigen ten eenenmale verwaarloosd, en voor deze taak van ware menschenliefde bijna niets gedaan®. Nog in 1808 verklaren de regenten van het Utrechtsche gesticht: «het dolhuis is een huis, alleen bestemd om dolle menschen en die in den hoogsten graad onnoozel zijn op te nemen®. Als inspecteur der gestichten, bracht Dr. Schroeder van der Kolk met Dr. Feith in 1848 rapport uit over de door hen ingestelde onder» zoeken in de gestichten in ons land, over de jaren 1844—1846. In dat rapport kan men lezen«Wij zullen niet uitweiden over de verschrikkelijke tooneelen van ellende, noch over de beklagenswaardige wijze van behan» deling door ons op vele plaatsen aangetroffen. Genoeg zij het met een enkel woord te ver» melden, dat wij onderscheiden krankzinnigen zagen, die zich naakt in morsig stroo in een verpestende atmospheer onder een deken wen» telden, en bovendien niet zelden geketend warendat velen ongenoegzaam voedsel er» langden, en dat wij op vele plaatsen van ver» menging van seksen en andere ijselijkheden ooggetuige waren. Was door één onzer (n.I. Dr. van der Kolk) de ongelukkige toestand der krankzinnigen in Nederland in 1837 met sterke kleuren geschetst, deze inspectie over» tuigde ons op vele plaatsen, dat die schildering nog ver beneden de waarheid gebleven was®. In vermeld rapport kwam ook een beschrijving voor van het gesticht te Utrecht, zooals dit gesticht er uitzag vóór de door Dr, Schroeder

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 1