Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsehe Eilanden.
TERSTOND
IN HOC SIGNO VINCES
i
No. 3305
WOENSDAG 23 FEBRUARI 1927
41STE JAARGANG
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Adminis tratie, franco toe te aeenden aan de Uitgevers
Het regeeren naar
Woorde Gods.
den
De Provinciale Staten.
Uit onze Partij,
Boekbespreking.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.- bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
D1ENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Annexatie.
De vorige week heeft de Tweede Kamer zich
bezig gehouden met de samenvoeging van en
kele gemeenten.
't Ging over enkele rand-gemeenten van
Haarlem en Breda.
Het kamerlid Dr. Beumer (A.R.) leverde een
scherpe critiek op het regeeringsvoorstel, dat
opslokking der randgemeenten bij deze steden
beoogde
Het standpunt van Dr. Beumer zal ongetwij
feld door velen onzer worden ingenomen.
Het is zuiver Anti-Revolutionair, en keert
zich tegen de centralisatie, dat op uniformiteit
van ons volksleven uitloopt.
Men denke echter niet dat die liefhebberij
om gemeenten samen te voegen bijzonder in
onzen tijd hoogtij viert.
Prof. Oppenheim schrijft in zijn Standaard
werk over het Gemeenterecht, dat sedert de
invoering der gemeentewet (1851) tot 1895 het
^fctal bestaande gemeenten is verminderd met
waarvan in Zuid-Holland alleen 44 gemeente
bij anderen zijn ingelijfd.
De liberale schaar werd er dus maar met
welgevallen ingezet.
In haar protest tegen de centralisatie-zucht
staat de A. R. partij niet alleen.
Prof. Struijcken in zijn werkje De gemeente
en haar gebied, geeft een scherpe critiek op de
zucht tot samenvoeging en opheffing, van
kleine gemeenten.
Ook deze geleerde schrijver wijst op de histo
rische zijde en zegt dan dat decentralisatie
historisch is, omdat zij gebouwd is op de ge
meenten, die geen producten zijn van grond
wet en wet, maar het resultaat zijn van den
natuurlijken groei van het maatschappelijk
leven. Iedere gemeente vertegenwoordigt in
haar historisch verband, de reël ontwikkelde
differentiatie der individueele en corporatieve
belangen, eigenschappen en krachten der be»
piking. Als stelsel is de decentralisatie daar-
ede onverbreekbaar, zoowel in het heden
als in de toekomst.
Na een leerzaam en interressant overzicht,
waarbij ook de buitenlandsche wetgevingen
worden onderzocht, komt de schrijver tot de
conclusie, dat de grensverandering en inlijving
slechts als uiterste maatregel mogen worden
toegelaten tegen den wil der belanghebbenden,
zoodat er niet toe mag worden besloten zoo
lang op andere wijze, met name door vrijwil
lige of gedwongen associatie der gemeente
dt gerezen bezwaren zijn op te lossen. Langs
dezen weg zijn alle moeilijkheden op te ruimen,
die rioleering, watervoorziening, verlichting,
verkeersmiddelen ja zelfs stratenbouw tusschen
aanliggende gemeenten in het leven roepen.
In zijn werk Anti Revolutionaire Staatkunde
komt ook Dr. Kuyper sterk tegen het annexatie
streven op.
Dr. Kuyper wijst op de opsmelting bij groote
steden zooals Rotterdam, Den Haag en Amster
dam en wijst daarbij op het voorbeeld der
wereldsteden Londen en Brussel. Waar zich
de casus positie voordeed dat de stad en be
volking zich allengs derwijze uitbreidde, dat
alle afstand tusschen de stad en tal van om
liggende dorpen wegviel. Toch ging men daar
er niet toe over om al die dorpen kortweg
op te smelten. Integendeel handhaaft men in
die dorpen het eigen bestuur en huishouding
en zoodoende de veelheid van formatie en
variëteit van levensconditie. Men kreeg daar
de stad met haar z.g.n. «voorsteden® waarin
zich een eigen soort van leven handhaaft.
Inderdaad de richting waarin men het in
ons landje stuurt is niet goed.
Het zal goed zijn, dat vóór men verder
gaat, in de Staten-Generaal het vraagstuk
der annexatie een van de principieele zijde
beziet.
2)
Vervolg).
Voorts leert ons dit wetboek, dat een
Kinderloos man soms een vreemd kind adop-
Vergelijk daarmede wat Abram van
tliézer zegt«de zoon van mijn huis zal mijn
iffgenaam zijn«, wat hij toch moeilijk van een
dienstknecht, al was het ook een oude ge»
«ouwe, kan gezegd hebben.
Iemand mocht met iemands zoon of knecht
niet zonder getuige handelen. Deed hij dat,
dan stond zijn handeling met diefstal gelijk
en moest hij gedood worden 7). Daarom
handelde Abraham over eene begraafplaats
met Efron den Hethiet in de poort van de
stad en staat er uitdrukkelijk, dat hij sprak
in tegenwoordigheid van het volk des lands.
Ten slottehet schrijft voor, dat een hoer
verbrand moest worden 110). Daarom zegt
Juda, als hem Thamars overtreding gemeld
wordt«breng ze hiervoor, opdat ze verbrand
worde.«
Met het optreden van Mozes wordt het
anders. Hij is voor Israel de wetgever, en
naar zijn wetten zal dit nu zelfstandig volk
zich richten. Van Mozes kan verondersteld
worden, dat hij het ideale recht kende. Ook
het godsdienstig leven van hem en zijn volk
brengen mede, dat hunne zielen gevoeliger
zijn voor wat waarlijk recht is. Toch verwachte
men niet, dat Mozes' wet de rechtsidee is, in
wetten omgezet. Ze staat hooger dan haar tijd,
maar er niet los van.
Beschouwen we de geheele Mozaïsche wet
wat nader.
Wij verdeelen het geheel in drie deelen
De zedenwet of de wet der tien geboden, de
burgerlijke wetten, en de ceremonieele wetten.
Wij maken deze verdeeling in navolging der
schriftgeleerden van na de ballingschap. Maar
Mozes maakte die niet. Hij gaf de wet, of
liever de onderwijzing met gezag, want een
wet, naar den zin van ons woord, geeft hij
niet. 't Is een leerboek Eerst schrijft hij den
decaloog, dan een serie geboden die op het
recht betrekking hebbendaarna volgen een
rij bepalingen op het godsdienstig-vormelijke
betrekking hebbende. Maar Deuteronomium
geeft ons behalve een herhaling van vroegere
bepalingen, vele wenken die het zedelijk leven
aangaan. Deze drie bestanddeelen vinden we
eigenlijk dooreen. De schrijver is uitgegaan
van de gedachte, dat het voldoen aan een
zekeren eisch der wet op zichzelf niet vol
doende is. 't Moet ook van harte gaan. 't Moet
om Gods wil gebeuren.
Als het gaat over het recht van den vreem
deling de vreemdeling was bij alle oude
volken, zoover bekend, zonder rechten en
overgegeven aan het goede hart van elk die
hem vond dan heet het(Ex. 23 9) «Gij
zult den vreemdeling niet onderdrukken.®
Maar bij voegt er bij «want gijlieden kent
het gemoed des vreemdelings, want gij zijt
vreemdeling geweest in Egypteland.® Een wet
gever van onzen tijd eischt gehoorzaamheid,
maar uit welken grond die komt, kan hem
niet schelen graag of niet graag, als je 't maar
doet. Mozes is nog niet tevreden. Hij zegt:
gij zult den vreemdeling liefhebben, 't welk
heden ten dage nóg geldt voor de leden der
kerk ten opzichte van de menschen die er
buiten staan. En zoo zal hij niet rusten voor
dat volk, dat priesterlijk volk, zich met hart
en ziel zal hebben overgegeven aan hun God.
Israel is een volk, een kerk, een huisgezin.
Vandaar die eigenaardige vorm van voorschrif
ten en vandaar die zonderlinge inhoud der
wet.
We begrijpen dat iemand, die deze wetten
bestudeert met de praktijk voor oogen, zich
telkens dient af te vragenhoe zou Mozes
dat gezegd hebben als hij uitsluitend staats
man geweest was Want onze wetgever moet
zich afhouden van het godsdienstig leven.
Nadat Christus kwam, als het kind der belofte,
hebben staat en kerk een eigen wel onder
scheiden souverein gebied, de laatste uit de
particuliere genade die zalig maaktde eerste
uit de gemeene gratie, die de zonde beteugelt,
maar niet overwint.
Maar wanneer wij dat in het oog houden,
leveren de vijf boeken van Mozes ons schoone
dingen aangaande het recht, natuurlijk met het
oog op principieele rechtsvragen.
Meen echter niet, dat het voldoende is te
weten, dat we in zeker geval met een juridische
bepaling te doen hebben, om nu in eens te
kunnen besluiten, dat het beginsel, daarin
liggend, ook, maar dan op moderne wijze
natuurlijk, in ónze wet moet worden inge
bracht. We zeiden reeds, dat deze wetten niet
los staan van den tijd waarin ze gegeven zijn.
Mozes heeft vele concessies moeten doen aan
diep ingedrongen overtuigingen, verkeerde ge
woonten enz. en niet het minst aan het zondig
hart van het volk. Zoo laat hjj toe, dat een man,
zijn vrouw hatende, haar een scheidbrief geeft,
op voorwaarde, dat hij haar niet belastert en
alzoo haar goeden naam ie schande maakt
(Deut. 24). Hij wist, dat het van den beginne
zoo niet geweest was. Maar Christus leert ons
dat die bepaling gegeven is vanwege de har
digheid des harten der kinderen Israels. Mozes
wist, dat God alle menschen gelijk van rechten
geschapen had, maar toch heeft een man bij
hem meerdere rechten dan een vrouw, mag
een vader zijn dochter verkoopen en regelt
hij de verhouding tusschen heer en knecht.
Aan den anderen kant verbiedt hij huwe
lijken tusschen menschen, die na aan elkaar
verwant zijn. Op zichzelf, dit wil zeggen, uit
scheppingsoogpunt beschouwd, kan dit geen
zonde geacht worden, en kan hier niet van
een verkeerde verhouding gesproken worden.
De zonen van Adam huwden met hunne
zusters, dat spreekt vanzelf. Ook Abram trouw
de zijn halfzuster. Het eerste voorbeeld toont
duidelijk, dat zulk een huwelijk niet strijdig
kan zijn met de door God uitgedachte levens
verhoudingen. Maar Mozes overwoog, dat het
licht kon komen tot groote zedeloosheid zoo
dit in het vervolg zoo bleef, want in het
Oosten woonden dikwijls alle leden des gezins
in ééne tent te samen, dag en nacht. Vandaar
dat verwantschap een beletsel tot huwelijk
moest zijn. Het spreekt vanzelf, dat een over
heid van onze dagen maar niet gewoon die
bepalingen heeft over te nemen. Zij moet
onderzoeken door welke huwelijken de hoe
rerij bevorderd wordt en die verbieden. Maar
dat onderzoek kan anders uitvallen dan bij
Mozes.
Natuurlijk vinden wij rechtsbeginselen
niet alleen bij Mozes. De profeten en het
geheele Nieuwe Testament geven veel bruik
baars voor den staatsman, die in het oog houdt,
dat Israel volk en kerk is, en dat zij tevens
bedoelen de menschen te verheffen tot een
hoog godsdienstig zedelijk leven.
Maar juist dat plaatst ons midden in de
moeilijkheid.
Nu een eenvoudig opslaan des Bijbels geen
antwoord geeft op de principieele vragen van
den staatsmanmaar hij beginnen moet met
moeilijkheden van tekst en uitleg zich te ge
troosten en dan probeeren moet den achter
grond der dingen te ziennu hij dezen tekst
verstaan moet in de omlijsting van zijn tijd,
en genen met zijn betrekking op het zedelijke,
weer een andere plaats met betrekking op het
godsdienstig leven van dat zoo rijk bedeelde
volk nu verwondert het ons niet, dat er
verschil van opvatting zal zijn, over eenzelfde
bijbelplaats, tusschen verschillende staatslieden
En nu is de vraag, welke opvatting voor
de overheid bindend zijn zal.
Voor den Israelitischen richter of voor den
koning bestond deze moeilijkheid niet. In
twijfelachtige gevallen raadpleegde hij den
Heere, die hem dan inlichtte. De koningen
werden door middel der profeten aangezegd
hoe of zij doen zouden. Zoo was Samuel in
Sauls beste dagen een goede raadsman van den
koning. Tot David, tot Salomo, tot Jerobeam,
tot Achab en zijn zonen, tot Jehu komen
profeten om hen zuiver politieke voorlichting
te geven. Later waarschuwen de profeten tegen
Juda's buitenlandsche politiek. En zij doen
dat niet eigener beweging. Maar God zendt
hen en geeft hun van zijnentwege voor elk
geval een speciale opdracht.
Dit houdt verband met Israels roeping ten
opzichte van zichzelve en ten opzichte van
de volkeren. Israel was Gods bondsvolk, en
door Israel te behouden, behield hij zijn kerk.
Wanneer Israel de politiek der volkeren volgde
en daarin werd meegesleurd, zou het zijn eigen
roeping vergeten, n.l. den Messias, den Zalig
maker der wereld, verwachten. Vandaar dat zijn
vertrouwen niet moest zijn op wagenen en
paarden, of op politieke verbonden want
daarop vertrouwden de heidenen maar op
hun God.
Maar voor de overheden van onzen tijd is
het anders. Er is nu wel een kerk bij wien
de openbaring Gods leeft, maar door recht
streeks te spreken komt God niet meer tus-
schenbeide. Wel door zijn daden. Want de
gansche historie is ééne daad Gods, één gericht.
Nadat de kerk zich in het Romeinsche rijk
een tijdlang vrij ontwikkeld had, en zich alzoo
los gemaakt had van het staatkundig leven,
waaraan zij onder Israel gebonden was, kwam
het onder Constantijn den Groote weer tot
een nauwe aanhaling tusschen kerk en staat.
De Romeinsche keizers waren gewoon den
godsdienst van het volk te decreteeren. Van
daar de Christenvervolgingen. Toen de keizers
tot den Christelijken godsdienst overgingen,
meenden ze hiermee te moeten doorgaan. Niet
door hun alles in geloofszaken voor te schrij
ven, maar door zichzelf als de vaders der kerk
te beschouwen. Altoos met suprematie van
den staat.
In Rusland vloeiden, eer dat de revolutie
hieraan een einde maakte en godsdienst en
kerk door haar giftigen adem verwelkten, in
Rusland vloeiden staat en kerk ineen. De czaar,
het hoofd van den Russischen staat, was tevens
het hoofd der Grieksche kerk. Met zijn poli
tieke macht beschermde hij de kerk, en met
zijn kerkelijke macht maakte hij zijn onder
danen gewillig. (Wordt vervolgd).
VI.
Wij wezen op het uiteenloopend standpunt
van Thorbecke en Groen van Frinsterer inzake
het karakter der onderdeelen van het Rijk.
Thorbecke was als Liberaal man voor een-
traisatie, Groen daarentegen echter voor de
centralisatie. Het ééne beginsel opkomend uit
de Revolutie het andere ontspruitend aan het
beginsel der Anti-Revolutionaire partij.
Nu moeten wij ongetwijfeld niet uit het
oog verliezen dat er sinds den tijd van Groen
en Thorbecke veel veranderd is. De maat
schappelijke en sociale toestanden hebben zich
zoodanig gewijzigd, dat men die dagen niet
meer als voorbeeld stellen mag.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de be
ginselen van die dagen niet meer op onzen
tijd passen. Dat in geen geval.
Maar voornamelijk onder den invloed van
de Liberale school was in die dagen de over
heidsbemoeiing uiterst beperkt. Men bepaalde
zich tot den «politiestaat®. Of men hield zich
aan de gedachte van den wijsgeer Kant om
trent diens «Rechtstaaat®. De overheid had
te zorgen voor het recht, de financiën, het
leger en de administratie en de rest moest
worden overgelaten aan de burgerij zelve.
Wij weten wat er onder deze aller ellendigste
Liberale theorie is gebeurd Het sociale leven
richtte zich naar den macht van den sterkste.
Ontzettende sociale toestanden, vooral in En
geland maar evengoed in ons land wer
den er door verschillende enquêttes aan het
licht gebracht.
Eerst in de zeventiger jaren onder den
drang der omstandigheden ging men zich
allengs met het sociale leven inlaten, (be
smettelijke ziektewet wet van v. Houten
op de kinderarbeid 1874 De feitelijke
toestanden dwongen er toe dat de overheid
zich vele dingen ging aantrekken. Daarbij
kwam nog de uitvindingen op technisch ge
bied, het gas en de electriciteit, de waterleiding
enz., het maatschappelijke leven werd van
een ingewikkelde constructuur, de overheid
moest leiding geven.
Maar nu kan men weer twee kanten uit.
En hieruit blijkt dat het onderscheid tusschen
het beginsel van Groen en Thorbecke nog
terdege beteekenis had. Immers, moest men
öf streng centraliseerend te werk gaan óf
leidend en de uitvoering overlaten aan de
onderdeelen en waar slechts mogelijk aan het
particulier initiatier
Wij hebben reeds gezien, dat het zelfbestuur
in ons land groote beteekenis heeft. In dit
systeem maakt het Rijk wetten en de onder-
na het inwrijven Uwer gesprongen handen
met een weinig Genius Wondbalsem is de
pijn verdwenen en vangt de genezing aan.
De zalf met de groote geneeskracht.
25 en 50 ets.
deelen geven hun medewerking aan de uit
voering daarvan. Door de gewijzigde sociale
en maatschappelijke toestanden zijn de onder
deelen gedeeltelijk omgezet van autonome
lichamen, in deelen met een mechanisch zelf
bestuur.
Ook zagen wij reeds, dat dit voortvloeide
uit de idee der Fransche Revolutie en de
organisatorische fouten van de provinciale
wet, die deze centralisatie in de hand werken,
(macht van de commissaris der Koningin,
onmacht der Prov. Staten, gemis aan des-
kundige elementen in Ged. Staten en gemis
aan contact tusschen Ged. Staten en Prov.
Staten),
Tot zoover het overzicht van de positie
onzer Prov. Staten.
Tot slot een enkele praktische wenk
Wij hebben gezien hoe de juridische figuur
der onderdeelen van het Rijk in onze Grond
wet en organieke wetten is opgebouwd.
Wij hebben er nu in ons politeke leven
er mede te doen wat de Engelschen noemen
«to make the best of it®, er van te maken
wat wij kunnen.
En dan spreekt natuurlijk vanzelf dat de
eene provincie de andere niet is. In Gelder
land moet anders bestuurd en geregeerd wor
den dan in Noord-Holland, in Zuid-Holland
anders dan in Brabant.
Toch kunnen de provinciën wel iets van
elkander leeren.
En dan wijzen wij op het voorbeeld van
onze eigen provincie, Zuid-Holland, dat nu
25 jaren achtereen bestuurd en geregeerd werd
door de Rechtsche partijen.
Wat hiervan de vrucht geweest is, mag ge
zien worden.
De liberalen toen in eigen oogen nog
«het denkend deel der natie® meenden in
1901 dat het vast onder die Rechtsche meer
derheid moest m sloopen.
Flappeerend voor den geest van dien tijd
was, wat het liberale Vaderland scbreef nadat
de Staten van Zuid-Holland Rechts geworden
waren«Dat is onze troost de keuze van
Anti-Rev. mannen, geschikt om in de Ged.
Staten te zitten, zal schaarsch zijn (Tegenover
de «superieure figuren® der Liberalen, zag het
blad slechts «kleine figuren® lagere grootheden
onder de Kerkelijken.
De liberalen troostten zich met de gedachte
dat ons volk geen mannen had om hun plaats
in Prov. Staten en Ged. Staten in te nemen.
De troost was wel schaarsch.'
En hoe is de uitkomst geweest?
In stoffelijk en geestelijk opzicht kan Zuid-
Holland de vergelijking met de linksche par
tijen schitterend doorstaan. In Zuid-Holland
nu een kwarteeuw door Rechtsch bestuurd,
zijn de opcenten op alle belastingen het laagst
van alle provinciën, is de krankzinnigever-
pleging krachtens, art 11 der krankzinnigenwet
voortreffelijk en op de minst kostbare wijze,
dank zij het particulier initiatief geregeld. Om
een voorbeeld te noemen, in Zuid-Holland
bedragen de verpleeggelden f 800,— k f 850,—
in het linksche Noora-Holland f 1400.—.
Onder Reschtsch regiem is Zuid-Holland
zoo verstandig geweest zich verre te houden
van provinciale bedrijven, prov. krankzinni
genhuizen enz.
Nu herhalen wij, dat de eene provincie
de andere niet is.
In de eene provincie kunnen waterleiding
en electriciteit aan de gemeenten worden over
gelaten, in de andere provincie zou dit on
mogelijk zijn.
Maar hoofdzaak is, dat wij vasthouden aan
het grondprincipe van Groendecentralisatie
en het particulier initiatief voorop. Men onU
houde zich van ingrijpen waar de mindere het
kan.
Voor de A.R Kiesvereeniging te Strijen trad
op voor een behoorlijk gevulde zaal de WelEd.
Gestr. Heer Mr. A. de Jong te Westmaas, met
het onderwerp «Politieke teekenen der tijden®.
Allereerst werd gewezen op de zeer verschil
lende, veelal bedenkelijke begrippen, welke
heerschen onder het volk. De vraag naar brood
wordt helaas dikwerf meer gehoord dan het
aanschouwen van een zoeken te leven naar
's Heeren ordinantie.
De moderne cultuur neemt steeds hooger
vlucht en de afval openbaart zich op de meest
drieste wijze Een sterk opkomen voor den
naam des Heeren is allereerst eisch voor die
genen welke zich als belijders van Zijnen
naam openbaren.
De geschiedenis der laatste jaren doet de
waarheid zien van het oude woord «Vorsten
te voet en knechten te paard«.
Ons vaderland werd gespaard voor de groote
revolutieramp, welke onze naburige landen
trof.
De Anti-Rev. partij in zijn geheel zal zich
op te maken hebben voor de handhaving der
Christelijke beginselen en zich te verweren
tegen de ongeloovige wereldbeschouwing.
Spreker behandelt de saSmstelling van de
Rechtsche en Linksche partijen in ons Vader
land. De innerlijke verhoudingen worden uit
een gezet. Gewezen wordt op de verschillende
stroomingen, welke er in iedere, ook in de
Anti-Rev. partij, heerschen- Niettemin is de
grootste homogeniteit voor laatstgenoemde
partij geboden Het Woord Gods zal allen
moeten saambinden en zullen kleinere ver
schillen en practische vragen weg moeten val
len, bij de alles beheerschende zaak, n.l. werk
zaam zijn voor de eere Gods.
Onderling verschil met onze tegenstanders
mag ons in geen verkeerde houding tot hen
brengen. Personen en beginselen moeten steeds
worden onderscheiden. Ook bij de e.k. Staten
verkiezing zal het gaan vóór of tegen de
Christus. Wil men geregeerd worden door den
Volkswil, of schikt men zich onder het bestel
Gods
Spreker toont aan dat de achter ons lig
gende historie bewezen heeft dat het regeeren
voor onze Christelijke mannen in Staat en
provincie een zegen is geweest voor ons land,
gewest en volk
Ook de zegenrijke werking der thans, helaas
ontbonden Coalitie wordt geschetst. Nog
wordt gewezen op het verband dat bij deze
a.s. Statenverkiezing ligt tusschen de Eerste
Kamer en het College van Gedeputeerde Staten
dezer provincie. Spr. eindigt zijn rede met
een krachtige opwekking voor het ijveren der
Anti-Rev. beginselen, in woord en daad. Na
beëindiging werden eenige gestelde vragen
van uit de vergadering door den spreker op
bavredigende wijze beantwoord, waarna de
bijeenkomst op de gebruikelijke wijze wordt
gesloten.
Opwaartsche wegen. Dit tijdschrift is het
bondsorgaan van het verbond van Chr. letter
kundige kringen in Nederland. Den vierde
jaargang is nu voltooid. Met belangstelling en
genoegen hebben we dezen jaargang gevolgd.
Met name noemen we «Kerstdroom® door
Willem Evers. De boekbespreking hebben we
telkens weer gaarne gelezen. De opbouwende
of afbrekende critiek in deze rubriek is raak
geargumenteerd. Artikelen over verschillende
onderwerpen zooals b.v. over «Engelsche let
terkunde®, «Wezen der Christelijke Kritiek«,
«Henriëtte Roland Holst« en «Het Offer«, e.a.
geven degelijk studiewerk.
Ook onder de gedichten troffen we heel
goede aan. Een enkele opmerking over de ge
dichten «Goede Vrijdag® door W. A. P Smit
Deze gedichten deden ons pijnlijk aan. De ver
gelijking var den Heiland aan i-et kruis met
een vleermuis en doode kraai, kunnen we
niet alleen niet mooi vinden, maar het is pro
faan. In het November nummer hebben we
wel met belangstelling gelezen wat W. A. P. S.
in het artikel «Onze bouding tegenover kunst
en schoonheid« over deze verzen schreef, maar
overtuigd dat het mooi of toelaatbaar is der
gelijke vergelijkingen te maken heeft hij ons
niet. De houtsnede als bijlage in het Decem
ber nommer gegeven heeft ons ook niet kun
nen bekoren. Deze opmerkingen worden niet