voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
No. 3299
WOENSDAG 2 FEBRUARI 1927
41ste JAARGANG
IN HOC SIGNO VINCES
Uit de Pers.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Admlnis tratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers
De Provinciale Staten.
in.
Zenuwachtig, Overspannen
en Slapeloos
Mlfnhardt's Zenuwtabietten
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post f 1.— bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bq vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
W. BOEKHOVEN ZONEN
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent pet regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zq beslaan.
Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Waarvoor wij ons moeten wachten.
Wij zouden naar sommiger wensch handelen
indien wij in ons blad toestanden en gevallen
van plaatselijken aard bespraken,
Hoewel wij het op hoogen prijsstellen.dat
men de voorlichting en leiding van ons blad
niet versmaadt, kunnen wij aan deze wenschen
toch niet voldoen.
Wij trachten ons voortdurend te oriënteeren
van de omstandigheden en den gang van
zaken in het gewest waar ons blad verschijnt
en stellen dies een zoo nauw mogelijk contact
met plaatselijke organisaties op hoogen prijs.
De belangen van ons gewest, van onzen
streek, zullen wij dan ook zooveel in ons
vermogen is, in ons blad bespreken.
Doch daarbij moet het dan ook blijven.
Wij kunnen niet ingaan op allerlei verhou-
dingen en gebeurtenissen welke op bepaalde
dorpen voorvallen.
Hiervoor toch zou voor alles noodig zijn
^dat men zich een helder en juist oordeel vore
r jen kan van het geval, waarover bespreking
verlangt wordt (en dikwijls zal het zelfs niet
eens nuttig zijn er in 't publiek over te spreken,)
En juist de mogelijkheid om tot een juist
oordeel te komen ontbreekt meestal hem, die
niet zelf plaatselijk de dingen meemaakt en
dus geen eigen visie heeft op de zaken.
Hij moet zien door den bril van anderen,
wier brilleglazen allicht eenigermate gekleurd
zijn, waardoor een objectieven kijk op de
dingen onmogelijk wordt. De inlichtingen die
ingewonnen moeten worden zullen vaak een-
zijdig getint zijn. En zoodoende zou meer
bedorven dan goed gemaakt worden!
Wij herinneren ons een Kerkbode-redacteur,
die meende in zijn blad dingen uit het ker
kelijke leven, van een hem niet voldoende
bekende gemeente te moeten bespreken.
Zijn bedoelingen waren oprecht, maar de
gegevens die hem verstrekt werden bleken geen
objectieve weergave van de feiten, zijn kijk
'jp die gemeente werd eenzijdig en het slot
was dat hij een vechtpartij aanging met wind
molens. Hoe goed 's mans bedoelingen waren,
het werd een dwaas vertoon, met als eenig
gevolg dat het kwaad bevorderd werd 1
Voor dergelijke Don Quichotterie wenschen
wij ons te wachten.
Wij laten het plaatselijk werk over aan de
plaatselijke werkers en organisaties, hun voor
zichtigheid en tactisch beleid zal, waar de
wagen dreigt uit te wijken, dezen in het rechte
spoor moeten houden.
Roep om eenheid.
Daar gaat een roep om eenheid door 't land.
De tweespalt en de splijtzwam dreigen het
werk van tientallen jaren te vernietigen.
Waar moet dat heen?
Deze vraag stellen zich de leiders van ons
volk, die verder zien dan de menschen die
zich door enkele malcontenten laten opzwee-
pen.
En van die mannen die het gevaar zien
dat dreigt, wanneer de scheur doortrekt, gaat
een roep uit om eenheid.
Wij herinneren aan het betoog van Prof.
H. Visscher die te Dirksland met klem wees
op de noodzakelijkheid dat wij één zijn.
De Drie Provinciën, het blad van Dr. Se.
verijn te Dordt, schreef eveneens over de
splijtzwam die in ons Christenvolk haar ver
woestend werk doet.
Wij nemen het hier in zijn geheel over
Concordia res parvae crescunt, dixordia
maximae delabuntuz.
Door eendracht worden kleine machten
groot, maar door tweedracht gaan zelfs zeer
groote machten te niet.
R"ds de oude klassieken kenden dezen
,^aar bet schijnt helaas, dat de
christelijke partijen in Nederland dien ver-
gaten. Telkens en telkens brokkelen van
Ptolestantsch christelijke partijen grootere
en kleinere groepjes af, die in hun negatief
werk; het afbreken der groote christelijke
Partijen, de een den ander overtreffen. Tot-
ja d,e groote partijen te niet gaantotdat
£hrif.aivL d,e! d.ank, ZÜ jarenlangen strijd,
ristehjk Nederland verkreeg en waaraan
°og veelszins zoo op den voorgrond
«eaend christelijk karakter van ons volks,
leven te danken is, tot het verleden zal
oenoorendan zullen de Kerstens en t ing.
oeeken, en hoe andere splijtzwammen of
'«spirant splijtzwammen mogen heeten.het
resultaat van hun actie beleven. Reeds nu
doen zich de verschijnselen daarvan bespeu
ren.
Men zoekt al naar een nieuwe combinatie,
die, als de rechtsche partijen niet meer in
staat mochten zijn, door hun verdeeldheid,
om de regeering te voeren, bereid is de
teugels over te nemen. Terwijl het voor
een klein jaar Mr. Marchant niet gelukte
om een rood-roomsch bloc samen te stellen,
wordt nu reeds steeds duidelijker door man
nen als de Kamerleden Veraart en Arts
daarop gezinspeeld.
De heer Veraart liet zich dezer dagen in
dien zin uit, dat als de christelijk histori-
schen en antirevolutionairen niet vooruit
wilden, men het bij de vrijzinnig-democra
ten en de S. D. A. P. moest zoeken. De
katholieke partij laat zich niet op sleeptouw
nemenslechts onder haar leiding zal een
nieuwe partij-groepeering kunnen plaats
vinden.
Zie hier het resultaat der actie van eenige
dwazen, die het publiek, en misschien ook
zichzelf, diets maken, dat zij zijn de be
schermers van het protestantisme in Neder
land
En niet minder is de geneigdheid naar
een valsche democratie, bij gebreke van
eenheid van allen, die de christelijke grond
slagen onzer samenleving willen handhaven,
bij Mr. Arts aanwezig. Deze constateert, dat
hij hem drie jaar geleden kwalijk genomen
werd, dat hij een samengaan met links pre
fereerde boven een coalitie met antipapis
tische bondgenooten, doch dat nu in de
Roomsche staatspartij het de vraag is, of de
groote stap zal worden gezet, en een sa
mengaan van zwart met rood wordt aan
gedurfd.
God moge nog lang ons vaderland daar
voor bewaren maar, komt het eens zoo
ver, dan zal dit de gerechte straf zijn op
het klein en kleinzielig gedoe van hen, die
niet door de groote beginselen van een op
Gods Woord gegronde staatkunde, maar
door persoonlijke, kerkistische, economische
of allerlei andere factoren zich laten leiden
en den euvelen moed hebben om op staat
kundig gebied de kracht van Christelijk
Nederland te verbrokkelen, of met de splijt
zwam te coquetteeren.
Moge ook in onze Antirevolutionaire
partij, voor welke dit het groote gevaar onzer
dagen is, dit allen helder voor oogen staan.
Dan trekken we als één man op, en alleen
dan bestaat de mogelijkheid voor zuiverder
toepassing der beginselen van Gods Woord.
Immers wie durft dan de verantwoorde
lijkheid voor zoo snood bedrijf op zich
nemen
Er gaat een roepstem om eenheid door het
land.
Zullen wij naar deze ernstig-waarschuwende
stem luisteren, of zullen er onder ons zijn,
die het twistvuur blijven stoken, totdat het
werk door onze vaderen met zorg opgebouwd,
gansch verteerd is?
*a* Wat de aandacht vraagt.
Wij namen in ons blad van Zaterdag j.l.
een artikel op dat wij tet plaatsing ontvingen
van een Anti-Rev. landbouwer. Dit artikel
was getiteldDe Christelijke Lagere Land
bouwschool.
De consciëntie-kreet van dezen landbouwer
vindt weerklank in ons hart.
Het artikel vraagt de aandacht van onze
Christen-landbouwers uit ons gewest.
Opmerkelijk is, dat in het zelfde nummer
van ons blad een verslag voorkomt van een
vergadering van de Christelijke landarbeiders-
vereeniging te Den Bommel, welk verslag
eveneens gewaagd van het treurige feit dat
wij hier geen afdeelingen kennen van den
Christelijken Boeren- en Tuindersbond.
Zal ooit de sociale verhoudingen ten onzent
overeenkomstig den eisch van Gods Woord
gesteld worden, dan zal eerst de Christen
landbouwer doordrongen moeten worden van
de noodzakelijkheid eener Christelijke orga
nisatie van landbouwers.
Nu missen zij allen invloed, gaat er geen
kracht van hun beginsel uit, staat hun licht
onder de korenmaat.
Christen-landbouwers, moet dat zoo blijven
Voor het Uitbreidingsplan.
De vorige week vergaderde te Rotterdam
het Frov. Com. van Zuid-Holland (Zuid) van
de Vrije Uuiversiteit.
't Was er een geanimeerd samenzijn. Het
onderwerp dat de aandacht vroeg, was het
uitbreidingsfonds, waarover we al eens in ons
blad schreven.
Gelukkig behoefde de Ring Haringvliet op
deze vergadering niet zulk een pover figuur
te maken als wel eens gebeurd is.
Er is vooruitgang. Er wordt althans op en
kele plaatsen gewerkt. En ook hier wordt weer
bewaarheid, dat waar in Gods Koninkrijk ge
werkt wordt, God de Heere ook wasdom geeft
Wij klagen wel, maar daarbij laten wij het
dan ook maar al te vaak.
Op werken komt het aan.
En ook hier is gebleken, dat dit werken
voorzeker driekwart moet bestaan uit het
persoonlijk woord, dat wij tot de menschen
spreken.
Vergaderen en redevoeringen houden, cou
rantengeschrijf enz. kan goed zijn, maar ten
slotte komt het aan op het persoonlijk woord,
dat wij tot de menschen richten.
Nu moeten wij voort op den ingeslagen weg.
Het uitbreidingsfonds moet voor 1930 het
doel bereikt hebben.
Het geldt hier een belang, dat al ons gere
formeerde volk uit welk kerkverband ook
aangaat.
En wij weten wel dat dit volk reeds veel
te offeren heeft.
Uit een der plaatsen uit deze omgeving,
ontvingen wij het bericht, dat df! gemeente
daar alleen voor haar kerk ongeveer f 100,—
per gezin per jaar moet opbrengen.
Dat is niet weinig. Een schoon voorbeeld
voor andere plaatsen die minder op te bren
gen hebben en waar het offeren al zuchtend
wordt gedaan.
Maar de gezinnen die zooveel opbrengen
voor 's Heeren dienst hebben toch dit voor
deel dat zij gewoon zijn te geven.
En de praktijk leert dat zij die gewend zijn
te geven veel gemakkelijker van hun stoffelijk
goed mededeelen, dan zij die de zegen van
deze heerlijke gewoonte niet kennen.
Art. 139 der Grondwet zegt«De Staten
benoemen uit hun midden een college van
Gedeputeerde Staten, waai aan volgens deregels
der wet te stellen, de dagelijksche leiding en
uitvoering van zaken worden opgedragen en
zulks hetzij de staten zijn vergaderd of niet.*
In de schets der Grondwet van Hogendorp
en in de Grondwet 1814 was de benoeming
van Ged. Staten facultatief gesteld. De Prov.
Staten konden dit college benoemen, zij kon
den het ook niet doen precies zooals zij wilden.
De Grondwet 1815 schreef het bestaan van
dit college echter imperatief voor.
Zooals men weet danken wij de herziening
der Grondwet reeds één jaar na haar geboorte
aan de Vereeniging van Nederland met België.
De Belgen nu eischten het imperatief voor
schrijven van een college van Ged. Staten in
de Grondwet. Zij vreesden dat anders de macht
van den Gouverneur der Provincie (in ons
vorig artikel beschreven) te uitgebreid zou
zijn. Zij meenden dat een college van Ged.
Staten een tegenwicht zou vormen.
Ged. Staten bestaan in iedere provincie uit
6 leden, uitgezonderd Drente dat 4 leden
heeft, zij moeten lid der Prov. Staten zijn.
Prof. Buys was hier tegen, de verplichte keus
suit hun midden*, wilde hij doen vervallen,
omdat de keus thans te beperkt is. Er zullen
volgens hem weinig personen te vinden zijn,
die tijd beschikbaar hebben en bereid zijn
om zich een verkiezing te laten welgevallen.
In 1905 is er eenige verbetering gekomen.
Vóór dat jaar was de keus zeer beperkt. Pro
cureurs en practizeerende advocaten waren
toen nog van het lidmaatschap uitgesloten,
wat reeds Thorbecke bejammerd had, daar
juist het juridisch element in Ged. Staten zoo
zeer gewenscht is. (Zij zijn met administratieve
rechtspraak belast). De schaduwzijde zou zijn,
wanneer Ged. Staten niet meer uit de Prov.
Staten verkozen behoefden te worden, dat de
kiezersinvloed zou verminderen en bovendien
staat een college van Ged. Staten, die lid van
de Prov. Staten zijn sterker tegenover den
Comm. der Koningin.
Volgens de Grondwet wordt aan Ged. Staten
volgens regels door de wet te stellen de da-
gelijksche leiding en uitvoering van zaken
opgedragen. Op het gebied van zelfbestuur
komt aan Ged. Staten het leeuwenaandeel toe.
Wat betreft de autonomie, geldt de regel.dat
aan Ged. Staten slechts de bevoegdheid toe
komt, welke hen uitdrukkelijk door de wet
wordt opgedragen. Al het overige behoort
tot de bevoegdheid der Prov. Staten. De be
voegdheid van Ged. Staten is dus «attributief*
omschreven.
Voor 1848 ontbrak een wettelijke omschrij
ving van de taak van Ged. Staten en dien
tengevolge nam dit college bijna geheel de
plaats in van de Prov. Staten. Bij de totstand
koming der Provinciale wet in 1850 kwam hierin
echter verbetering.
Ged. Staten zijn de uitvoerders van de pro
vinciale reglementen en verordeningen. Hun
instructie wordt onder Koninklijke goedkeu
ring door de Provinciale Staten vastgesteld.
Dit zelfbestuur wordt, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald door Ged. Staten uitgeoefend,
zeiden we reeds. Dit onder co itrole der Kroon.
Geschiedt de uitvoering niet volgens re
gelen door Kroon of Staten voorgeschre
ven, dan is mogelijk dat de Comm. d. K. door
de Kroon machtiging wordt verleend om in de
uitvoering te voorzien. (Prov. Wet Art. 129)
De medewerking aan de uitvoering van
wetten stelle men zich niet te licht voor. Het
omvat heel wat. Wij noemen de voornaamste
wetten en a.m.v.b. waarvoor Ged. Staten hun
medewerking verleenen
Onderwijs, drankwet, krankzinnigenverple
ging, begrafeniswet, gezondheidswet, woning
wet, vestiging van kerken, hinderwet, beroeps-
wet, maten en gewichten, paardenwet, jacht
en visscherij, makingen en schenkingen, armen
wezen, pandhuiswet, strandvonderij, militie,
rijks directe belastingen, motor- en rijwielwet,
zullen Uw zenuwen kalmeeren en sterken
en Uw slapeloosheid verdrijven
Buisje 75 ct. Bij Apoth. Drogisten.
huurcommissiewet, toegangswegen naar spoor
wegstations, archiefwet, landarbeiderswet, wa
renwet en vleeschkeuringswet.
Een belangrijke functie van Ged. Staten is
ook het toezicht op de gemeenten. Art. 146
der Grondwet draagt aan Ged. Staten de
goedkeuring van besluiten van gemeentebestu
ren «rakende zoodanige beschikking over ge
meente-eigendom of zoodanige andere burger
lijke rechtshandelingen, als de wet aanwijst*.
Idem de goedkeuring van -ie gemeentebegroo»
ting. De gemeentewet geeft aan Ged. Staten
de bevoegdheid om gemeentelijke verordenin
gen aan den Koning ter schorsing of vernieti
ging voor te dragen. Strafverordeningen van
de gemeenten worden krachtens de gemeente
wet vóór hun afkondiging aan Ged. Staten
medegedeeld.
Het toezicht op de gemeentebesturen breidt
zich zeer ver uit. Vooral geldt dit voor de
onderwijswet, vleeschkeuringswet en warenwet,
't Laat zich goed verstaan, dat de gemeente
raadsleden zich wel eens wat onbehaaglijk
voelen onder het strenge toezicht van Ged.
St. Toch is 't zoo misschien beter dan anders.
Wie weet welke ongehoorde toestanden erin
de gemeentehuishouding zouden ontstaan in
dien de gemeentebesturen eens ongehinderd
hun gang konden gaan. Wij vreezen dat er niet
veel van terecht zou komen.
Toch kleven er aan den huidigen toestand
betreffende het college van Ged. Staten ook
ongetwijfeld bezwaren. Prof. Kranenburg wijst
er in zijn werk «Het Nederlandsch Staatsrecht*
op, dat de beslissing in bestuursgeschillen, op
gedragen aan Ged. Staten, bezwaren heeft.
Het Administratief Recht is geen gemakkelijke
materie. En de samenstelling der colleges van
Ged. Staten waarborgt nu niet altijd dat dit
lichaam bij uitstek geschikt zou zijn om ad
ministratief Recht uit te oefenen. Prof. Kranen
burg acht de veronderstelling niet gewaagd
dat dit recht grootendeels door de juridisch
geschoolde ambtenaren ter provinciale griffie
wordt uitgeoefend.
Een bezwaar is ongetwijfeld ook dat in het
college van Ged. Staten nog veelszins de des
kundige voorlichting ontbreekt. De gemeente
wet kent in art. 54 de «vaste commissies
van voorbereiding* en de commissie van bij
stand voor Burg. en Weth De Prov. wet kent
niet iets dergelijks voor Ged. Staten. Toch is
de invoering van vaste commissies van bijstand
zeer gewenscht.
In de eerste plaats zou dit ten goede kunnen
komen aan de deskundige voorlichting van
Ged. Staten, die belangrijke bedrijven te be»
heeren hebben. (Electriciteit, waterleiding enz.)
En in de tweede plaats zou zoodanige com
missie kunnen leiden tot versterking van den
band tusschen Ged. Staten en Prov. Staten en
zou de invloed van Prov. Staten op de han
deling van Ged. Staten hierdoor verruimd
kunnen wordeD.
Wat betreft het eerste punt, dient te worden
opgemerkt dat Ged. Staten inzake deskundige
voorlichting, thans geheel zijn aangewezen op
hun ambtenaren, terwijl hun handelingen juist
gecontroleerd zouden moeten worden.
De directeuren van bedrijven gevoelen zich
thans geheel vrij en gaan hun eigen gang. De
Ged. Staten kunnen echter zoo de verant
woordelijkheid moeilijk dragen. Bedroevende
toestanden leverde in dit opzicht het openbaar
gemaakt verslag van het Provinciaal Electrici-
teitsbedrijf van Noord-Holland. Door de
instelling van vaste commissies van bijstand
zou veel kwaads voorkomen kunnen worden
Natuurlijk blijft ook hier het bezwaar be
staan, dat uit de Prov. Staten niet de elementen
te betrekken zijn die deskundige voorlichtingen
kunnen geven. Doch dan blijft er nog een
andere weg open.
De Staatscommissie Oppenheim inzake in
stellingen van vaste bestuurscommissiën in de
geme nte, wil volgens haar rapport de gelegen
heid openen tot het instellen van vaste be
stuurscommissies, waarin ook deskundigen, niet
raadsleden zullen kunnen zitting nemen. Deze
commissies zullen zelfs voor d« speciale tak
der gemeente-huishouding, waarvoor zij worden
ingesteld onder eigen verantwoordelijkheid het
bestuur voeren. Dit nu zou bij Ged. Staten
ook in te voeren zijn
Zooals de toestand nu is, past zij wel op
vroeger dagen, toen men nog geen publiek
rechtelijke bedrijven kenden. Maar de maat
schappelijke verhoudingen zijn gewijzigd. Wij
zijn in geheel andere toestanden overgegleden
en hierbij heeft men de taak en de samenstel
ling van het college van Ged. Staten nog steeds
niet doen aanpassen.
Dat is een fout die correctie behoeft.
L. PENNING, f
Een herinneringsartikel.
Een enkele maal wordt in een herinnerings
artikel naar aanleiding van het heengaan van
Penning bijzonder opgemerkt, dat Penning
meer verteller dan kunstenaar was. Zoo licht
leidt dit er toe, dat aan het graf van dezen
geliefden schrijver onnoodig critiek aan het
woord komt. Er is zooveel dankensstof voor
wat God in Penning gaf, dat dit niet speciaal
naar voren behoeft gebracht. Ook de critiek
moet haar tijd kennen.
In De Bazuin schrijft Ds. C. Lindeboom
Ds. P. Biesterveld, de latere hoogleeraar,
die van 1885 tot 1890 predikant in Gorin»
chem was, «ontdekte* in hem de gave, di
weldra tot zoo rijke ontplooiing komen zou.
Biesterveld gaf den stoot tot oprichting
van het anti-revolutionaire weekblad -.-De
Drie Provinciën« en Penning werd Aange
zocht om een feuilleton, spoedig ook om
het politiek weekoverzicht te schrijven.
«Het beleg van Gorcum« zoo heette het
eerste feuilleton (1889), dat sinds hls boek
meermalen werd herdrukt. En het politiek
overzicht heeft Penning gegeven ijedurende
heel zijn verder lev.n na de Gorcumsche
jaren ln het door hem opgerichte «Christe
lijke Volksblad« dat later uitgebreid en in
«Het Schouwvenster* omgezet werd, het
allerlaatst een paar dagen voor zijn dood,
toen hij het op zijn ziekbed aan zijn dochter
dicteerde
Reeds had hij den 40-jarigen leeftijd over
schreden, toen zijn eerste «groote* boek ver
scheen «De Helden van Zuid.Afrika« (1896)
weldra door «De Scherschutters* en «De
Ruiters* gevolgd.
Aanvankelijk ging het niet vlot, een uit.
gever te vinden, en toen die gevonden was,
moest hij zich met een pover honorarium
tevreden stellen.
Maar het trio ging er in bij ons volk, en
toen in 1889 Engeland aan de Zuid-Afrikaan-
sche republieken den oorlog verklaarde,
werd hij de man. De eene uitgever na den
andere klopte bij hem aan om copie. En de
aandrang werd ten slotte zoo groot, dat hij
er zijn betrekking aan gaf, om nu voortaan
niets anders te doen dante schrijven.
Ongeveer dertig jaar heeft hij zrch van
deze taak mogen kwijten. Onverdroten en
onvermoeid werd door hem gearbeid, zoodat
het aantal boeken van zijn hand in dit tijds
bestek bijna de honderd bereikte. Op de
«Geschiedenis van den Zuid-Afrikaansche>n
Oorlog*, een driedeelig werk, dat een oplaag
verkreeg van bijna 60,000 exemplaren, volgde
menig Afrikaansch verhaal. We noemen
slechts de beroemde «Wessel-serie« in 5
deelen, waarvan het eerste getiteld is «De
Leeuw van Modderspruit*.
Hoe groot was zijn voldoening, toen hij
nu enkele jaren geleden Zuid-Afrika bezocht,
telkens van de «boeren* te mogen vernemen,
dat hij plaatsen en toestanden over het alge
meen juist had geteekend. Na zijn terug
keer gaf hij nog twee mooie boeken «Het
Lichtende Spoor* en het pas onlangs ver
schenen »Voortrekkersbloed«.
Men onderschatte de bcteekenis van deze
uitgebreide Afrika-literatuur niet. Terecht
verwonderde zich het «Algemeen Weekblad
voor Christendom en Cultuur* dat Penning
op zijn 70»sten verjaardag (1924) alleen reeds
ter wille daarvan niet werd gedecoreerd en
het vroeg waarom wel Kloos en Van Deys»
sel en Couperus voor een onderscheiding
in aanmerking kwamen, «maar niet een man
als de 70-jarige Penning, die een half hon
derd boeken op zijn naam heeft, welke hem
niet misschien literairen roem hebben ge
bracht, maar waardoor hij waarschijnlijk
méér voor den Nederlandschen stam en voor
den band van Nederland met Zuid-Afrika
heeft gedaan dan de officieele literatoren,
die daar nu staan als de officieele dragers
van den roem der Nederlandsche letterkunde
en van wier werk het grootste deel van
ons volk onkundig is gebleven«.
Zoo is het metterdaad. Penning heeft met
zijn boeken den weg gevonden tot het ha