Purol bij Winterhanden en Wintervoeten.
30 ct.
loot den Jondng
Leekepraatjes.
Gemengd Nieuws.
DOOS
90,60 en
Ezechiël 34: 316.
Wij staan weer aan het einde van
een jaar, dat als een schaduw daar
heen vlood. Zoo telt ons leven al maar
af. Wij zijn ook weer een jaar dichter
bij het einde van ons leven.
Velen gevoelen zich in de laatste ure
des jaars somber gestemd. Zooveel
droevigs komt hun weer in de herin
nering; oude wonden worden open
gereten, weer doorleven ze de bange
dagen, die het jaar hun bracht. En ook
al worden ze door dat alles niet ge
pijnigd, ze worden toch niet gaarne
aan het einde herinnerd. Het is hun
een verschrikkelijke gedachte van het
aardsche te moeten scheiden. Daar wil-
en zij niet aan denken. Toch komen
er oogenblikken, dat ze daaraan moeten
denken, en alle pogingen om zulke
gedachten van zich af te zetten, ijdel
zijn. Aan het einde des jaars zijn wij
allen min of meer onder den indruk
van de vergankelijkheid aller dingen.
Evenwel behoeft dat ons nog niet
somber te stemmen. Die laatste ure is
wel ernstig en stemt tot weemoed,
maar zij zal niet neerdrukken en be
nauwen, zoo wij slechts menschen
tegenover onzen God willen zijn en
ons oor geopend is voor Zijn Woord
„Gij zijt menschen, maar Ik ben uw
God."
In dit woord wordt de mensch in
zegeningen duizendwerf verzondigd.
Vallen wij met deze belijdenis voor Hem
te voet en bidden wij Hem om genade,
die een God is van menigvuldige schuld
vergeving in onzen Heere Jezus Christus.
Dan zal met de schuldbelijdenis zich
paren de danktoon, dat die groote God,
die in de hemelen woont, onze God
zijn geringheid en nietigheid gesteld
tegenover den grooten God. In dat:
„Gij zijt menschen" worden wij ver
maand te bedenken wie wij zijn, van
waar wij zijn en waar wij heengaan,
opdat wij onder den indruk komen,
dat wij, vergeleken bij God, niets zijn,
ja alle menschen te zamen een druppel
van den emmer en een stofje van de
weegschaal.
Onze nietigheid ligt reeds uitgedrukt
in den naam van „mensch." In het oor
spronkelijke wordt daarvoor het woord
„Adam" d. i. aarde gebruikt. De eerste
mensch heette Adam, omdat hij uit stof
genomen was. Zijn naam herinnerde aan
zijn afkomst, aan zijn broosheid en af
hankelijkheid. En na den val duidt die
naam nog te meer aan, hoe nietig de
mensch is, daar hij als mensch aan
zonde en dood onderworpen is. Uit het
stof der aarde genomen, keert hij tot
stof weder. Van hem zegt de Schrift
hij is kort van dagen en zat van onrust
hij komt voort als een bloem en wordt
afgesneden, ook vlucht hij als een scha
duw en bestaat niet.
Velen zouden 't gaarne vergeten,
vooral in deze tijden, waarin de men
schen lijden aan zelfoverschatting en
zichzelven op den troon van God plaat
sen. Maar de Heere ontziet en spaart
den mensch niet „Gij zijt menschen."
Zoo hoorden wij ook dit jaar Zijn stem in
watervloeden, pestilentiën en bijzondere
rampen, waardoor veler leven in korten
tijd werd afgesneden; zoo hoorden wij
ook Zijn stem in ons persoonlijk leven,
waar de dood teedere banden verbrak,
krankheid onze krachten sloopte, tegen-
heden ons bitterë teleurstellingen
brachten.
Ook in de laatste ure des jaars ver
nemen wij een stemme Gods, dat wij
maar menschen zijn. Hoe snelt ons leven
daarheen. Het is als een droom. Wij
zijn oud, voor wij er besef van hebben.
Ongemerkt nemen onze krachten af.
Met de jaren wordt ons huis bouw
valliger. Wat staan wij machteloos aan
de krank- en sterfbedden. Wat de dag
van morgen zal geven, wij weten het
niet. Wij zijn zoo in Gods hand, dat
wij zonder Zijn wil, ons niet kunnen
roeren of bewegen. Dwaze mensch, die
een hoogen toon durft aanslaan tegen
Hem, die den hemel en de aarde ge
maakt heeft. Hij is een mensch, reeds
met de kiem des doods in zich geboren
hij is uit stof en keert straks weder
tot stof. Roemende op zijn wijsheid en
sterkte, ondervindt hij toch op Gods
tijd, dat hij maar mensch is.
En gelukkig als wij mensch willen
zijn tegenover God, in het besef van
onze geringheid en afhankelijkheid voor
Zijn majesteit buigen. Dan zullen wij
ook verstaan, dat wij als menschen aan
God. als onzen God, als onzen Schepper
verantwoording schuldig zijn verant
woording van alles wat in dit jaar door
ons gesproken en gedaan werd. Laten
wij althans aan het einde van dit jaar
eens tot ons zeiven inkeeren en ons de
vraag stellen, wie wij geweest zijn
tegenover al de weldaden, die de Heere
ons bewees. Mogen wij getuigen, dat
Hij ons zegende, ons voedde en kleedde,
ons en de onzen spaarde bij het leven,
ons kracht verleende tot den arbeid
hebben wij Hem daarvoor erkend En
waar Zijn hand ons sloeg, waar heeft
het kruis ons gebracht onder God en
aan de voeten van Jezus Hebben wij
gehoord de stem van Zijn Woord en
zijn wij daardoor geleid tot geloof in
den Zoon van Zijn welbehagen en tot
bekeering van den weg der zonde?
Heeft de arbeid Gods aan ons dit
uitgewerkt, dat wij de onvergankelijke,
eeuwige dingen zijn gaan zoeken Als
onze God zal Hij ook eenmaal als onze
Rechter ons ter verantwoording roepen.
Ontbreke bij ons niet dezelfde aan
klacht Heere 1 ik was dit jaar niet,
die ik behoorde te zijn; ik heb uw
wilde zijn; met ons, nietige, schuldige
menschen weer een jaar lang wilde te
doen hebbenons weer een jaar lang
heeft gedragen in Zijne lankmoedigheid,
nooit met ons doende naar onze zonden,
ons zegende met tijdelijke en eeuwige
zegeningen. Dan zal 't ons een wonder
zijn, dat wij dit jaar weer door gekomen
zijn, en de Heere geen enkelen dag
ons onthouden heeft, wat ons noodig
was, maar in voor- en tegenspoed, in
blijdschap en droefheid, in gezondheid
en krankheid zich betoond heeft als
onzen almachtigen, genadigen en ge
trouwen Vader, die in de hemelen is,
zoodat wij uitroepen „Loof den Heere,
mijn ziel, en al wat binnen in mij is
Zijn heiligen Naam. Loof den Heere,
mijn ziel, en vergeet geen van Zijne
weldaden."
En als wij, na een oogenblik gerust
te hebben, de reisstaf weer opnemen,
dan gaan wij, gesterkt door 's Heeren
gunstbewijzen van dit jaar, weer voort,
een nieuw jaar in, met het vaste ver
trouwen in het hart„Ik hef mijn oogen
op naar de bergen, vanwaar mijn hulp
komen zal. Mijn hulp is van den Heere,
die hemel en aarde gemaakt heeft."
Land- en Tuinbouw.
binnenkamer hun geheime schuilhoeken heb»
ben gehad, waar niemnnd in gluren mocht,
betoonde het edele echtpaar aan het volk van
God de liefde, die het eigen kinderen niet
geven kon.
En vaak was het dan mevrouw, die waar
Groen met bezigheden overladen was, wel
dadigheid betrachtte.
Edoch, als dit de hoofdzaak geweest
ware in haar leven, zoo zouden we hier over
haar gezwegen hebben, 't Is slechts de inlei»
ding om Mevrouw Groen van Prinsterer te
teekenen, als in bijzonderen zin méér dan
andere vrouwen vaak kunnen zijn, wat haar
echtgenoot betreft «een hulpe tegenover hem*.
Zij leefde geheel in zijn arbeid mee.
Zijn strijd steunde ze door hékr hulp.
Neen, zijn »collega«, zijn «strijdmakker*
was ze niet, zooals de geëmancipeerde vrouw
't zou willen zijn.
Vróuw was en bleef zein alles,
Maar dat Groen veertig jaren lang zijn
reuzenstrijd voor de eere Gods heeft kunnen
voeren, dat werd hem, menschelijkerwijs ge»
sproken, door de trouwe zorg en de waarde»
volle hulp zijner gade, mogelijk gemaakt.
En daarom heeft ook Mevrouw Groen van
Prinsterer er recht op, genoemd te worden in
de historie der antirevolutionaire partij.
Elizabeth Maria Magdalena van der Hoop
was ongeveer acht jaar jonger dan Groen en
en huwde met,hem in het jaar 1827 en in
hetzelfde jaar werd hij benoemd tot Referen
daris bij het Kabinet des Konings.
Twee jaar lang was hij practiseerend advo»
kaat geweest.
Maar dat liet hem te weinig tijd voor studie
en gaarne greep hij de gelegenheid aan, die
hem deze benoeming bracht, om zich in zijn
vrijen tijd vooral met zijn lievelingsvakken
Geschiedenis en Staatsrecht bezig te houden.
Twee jaar later, in 1829 ontving hij de eer»
volle benoeming tot Kabinets secretaris, maar
moest deswege nu ook met zijn jonge gade,
als we reeds vroeger beschreven, koning Wil»
lem I naar Brussel volgeD, waarbeen deze
zich, om de dreigende Revolutie» crisis in
België begaf.
Daar kwam toen de groote keer in zijn
leveD.
Daar werden de echtgenooten, die door de
band der liefde vereenigd waren, nu ook door
den band des geloofs aan elkaar verbondeD,
ja 1 de vrouw die de laatste is in het aardsche
huwelijk was door Gods bestel de eerste op
den weg des levens.
Man en vrouw naar de wet der aardsche
liefde, zijn ze van nu voortaan ook broeder
en zuster naar de wetten des heils.
De Belgische Revolutie«storm drijft hen naar
Den Haag terug, waar ze eerst een woning in
het Voorhout, maar in 1839 hun vaste woon»
plaats krijgen op den Korten Vijverberg in
het huis, dat thins wel een gansch andere
bestemming verkregen heeft, maar door aan»
gebrachte steen»inscriptie nog steeds als het
aloude huis van Groen van Prinsterer te her»
kennen is.
In 1883 trof Groen een zware ziekte, die
hem bracht aan den oever van den dood.
Sterk was hij nooit geweest. Als student maakte
hij een ietwat tengeren indruk, zwak scher;
de man voor 't voetbalveld of voor rugby
zou hij niet zijn geweest 1 Zelfs moest hij 'n
keer zijn studiën enkele maanden laten rusten,
om weer wat op kracht te komen.
Dit echter was, zoover we weten, zijn eerste
zware ziekte en ongetwijfeld is zijn vrouw
hem daarin een trouwe verpleegster geweest.
Een 'angdurige nakuur in Zwitserland volgde
en toen Groen vandaar wederkwam, in 1883,
verraste de Koning hem door de eervolle
benoeming tot Bewaarder van het Koninklijk
Huisachief.
Maar we bepalen ons thans tot 't geen me»
vrouw Groen van Prinsterer voor haar man,
èn daarmede indirect ook voordeantirevolu»
tionaire beginselen is geweest en heeft gedaan.
Groen, buitenshuis, stond vaak in den storm.
De strijd was soms hevig aan alle kant en
hij stond er middenin, als Joab tusschen de
Syriërs.
Hij zou er onder bezweken zijn als
God hem niet in zijn woning en bij zijn
lieve gade een haven der ruste gegeven had,
waar de storm hem niet bereiken kon.
Zieh er een schoon getuigenis omtrent me»
vrouw Groen
Van Willem de Clercq, da Costa's boezem»
vriend
»Er zijn al heel weinig menschen schreef
hij vertrouwelijk in 1829 met wie ik liever
spreek dan met mevrouw Groen deze lieve
vriendin heeft veel genade ontvangen een»
voudigheid en moedeen ziele kostelijk
voor God«.
Zulk een kleinood heeft Groen een leven
lang rijk gemaakt 1
Zijn levensstrijd voor de eere Gods, is ook
de hare geweest.
Maar zij streed dien naar der vrouwe aard
door hém te sterken en te steunen met haar
opwekkend en vertroostend woorddoor in
te leven en zich vertrouwd te maken met z'n
studie en arbeid door tenslotte in de binnen»
kamer ook haar echtgenoot en zijn strijd op
te dragen aan den Troon en Genade.
Vele jaren lang is zij Groens trouwe secre»
taresse geweest.
Het schrijven viel hem soms bitter moeilijk.
Hij had, gelijk zij 't eens omschreef, »een
zwakheid in 't schrijven, dat hem zeer moeilijk
viel* en dat juist iemand, die meer te
schrijven had dan menig geleerde van zijn
tijd, niet slechts zijn standaardwerken, maar
ook de vele brochures en periodieken en
daarbij een omvangrijke correspondentie met
binnen» en buitenland.
En altijd, als de nood 't vorderde, was zijn
vrouw aan zijn zijde en schreef trouw wat hij
dicteerde of stelde zelfstandig de brieven,
waarvan hij haar den korten inhoud aangaf
en 't was waarlijk geen gemakkelijke taak
om den rijken gedachteninhoud van Groen
weer te geven en zijn vluggen gedachtengang
even vlug in schrift te stellen.
Het ging Groen vaak als David in Adullam.
Tot hem kwam, om raad en hulp, zoo
schriftelijk als mondeling, «alle man, die be»
nauwd was en alle man, die een schuldeischer
had en alle man, wiens ziele bitter bedroefd
was*
Broeders en zusters in den Heere Christus,
En ook wel eens wie zich wederrechtelijk
alzoo heetten
En in den regel was het dan mevrouw weer,
die hem van dezen al te zwaren last onthief
en met moederlijke teederheid, als êt een
enkelen keer moest met mannelijke vastbera»
denheid de beslissing, den raad, den steun
voorbereidde, opdat Groen zich maar aan zijn
eigenlijken arbeid geven kon.
Groens leed was ook haér lijden.
Vooral in dagen van verkiezingen konden
fiolen vol gal en alsum over hem worden
uitgegoten en een orkaan van verdachtmaking
en smaad stormen om zijn hoofd.
't Is Groen al precies gegaan als 't later
Kuyper ging, als Bilderdijk 't in zijn tijdon»
dervonden had. Het grove volk stenigde hem
met 't fijne stilet in het vleesch en tusschen
de vele hooge eikeboomen in ons wetenschap»
pelijk woud, die elk op zijn katheder stelden
was voor Groens kleinheid, zijn gansche leven
door géén plaats.
Dat alles, wat men haar man aandeed, werd
ook hiar aangedaan.
Maar ook de roerende bewijzen van aan»
hankelijkheid, die in kunstelooze brieven uit
de kringen van Gods arme volk tot Groen
werden gericht, verkwikten héér evenzeer als
hem.
En beiden dronken ze levenslang uit de
Bron des Levens 1
Den rijken troost des Evangelies was beider
deel.
Aan een vriendin schreef mevrouw in 1860
naar ds. Vos in zijn «Groen van Prinsterer
en zijn tijd* mededeelt
«Wat zou dit leven met zooveel leed en
smart toch wezen, als er niet bij onzen God
een troostbron ware, zoo overvloedig en
heerlijk, dat wij daar bij eigen ondervinding
mogen herhalen«In de grootste smarten
blijven onze harten in den Heer gerust«l«
Een levenszegen van de grootste waarbij
was zulk een vrouw voor den Vader en leider
onzer antirevolutionaire partij en dat hij voor
deze is kunnen zijn al wat hij geweest is, we
danken het in Gods aanbiddelijk bestel mêe
aan de plaats die »de« vrouw in zijn leven
ingenomen heeft.
P. Br. f.
«Toen stond hij des morgens vroeg op
Dat lezen we telkens in de Schrift.
Met name als iemand van den Heere een
gewichtige opdracht of een moeilijke taak had
te verichten gekregen, dan lezen we dat hij
er geen gras over groeien liet, maar zoodra
de duisternis van den nacht geweken was en
de slaap hem verliet, opstond om te volbren
gen, wat God hem tot taak had gesteld.
We zouden, dunkt me, den Bijbel al slecht
lezen, als we hieruit nu gingen opmaken, dat
de menschen van wie hier sprake is, de ge»
woonte hadden om laat op te staan en nu,
wanneer ze iets bijzonders te verrichten had»
den, met die gewoonte braken en vróég bij
de hand waren.
Neen, de beteekenis zal zeker deze zijn
♦Toen stond hij bijzonder vroeg op*,
't Vroeg»op'zijn was dan de gewoonte.
Maar omdat het de Heere was, die den
mensch iets bijzonders had opgedragen had,
werd het naar gewoonte töch al vroege uur,
nog weer een accent vervroegd, om de taak
des te eer te kunnen verrichten.
In den patriarchalen tijd was men »vroeg«.
Palestina toch en die andere Oostersch»Zui»
delijke landen kennen niet de lange zomerda»
gen, zooals onze Noordelijke streek ze heeft
en van een «zomertijd* was bij hen heelemaal
geen sprake.
Op z'n uiterst begint het er tegen vijf uur
te schemeren en op z'n langst is het tot 's
avonds zeven uur nog een weinig licht. Reke'
nen kan men als middentijd op een 'n dag
van zes tot zes.
Was dan 's avonds 't «groote licht* uit en
scheen geen maan, dan kon men, nu ja, bij
helder sterrelicht zijn pad nog wel vinden,
maar van arbeid kon geen sprake meer zijn.
Al vroeg zocht men dus zijn leger.
En dan sprak 't wel haast vanzelf, dat men
des morgens, na flinken, langen slaap volko»
men uitgerust, vróég van zijn leger opsprong
omdat men wist, dat er slechts twaalf uren
waren in den dag en de aard van den vee-
en veldarbeid ook meebracht, dat vooral in
de eerste daguren veel en flink werd gewerkt.
Wen toch vooral aan 't «vroeg»óp»zijn« ook
uw kind.
Hoe gaat het in menig huisgzezin?
Vader, als hij niet op 'n vroeg uur te werk
móét zijn, en moeder, geven al niet een be»
paald schitterend voorbeeld. Van «vroeg* is
geen sprake't u terste nippertje wordt afge»
wacht.
Maar dan is 't ook haast»je«rep»je 1
'Vader mag niet over tijd komen de kinders
krijgen straf als ze te laat zijnde melk moet
haastig gekookt en vliegt er natuurlijk «over«,
wat nooit meewerkt om 't humeur der huis»
vrouw zachtzinniger te stemmener is brood
te weinig, vliegens moet er nog wat bijgehaald
nu breekt er een veter, din is een haarlint
zoek, straks is de heele boekentasch weg
Van rustig samen bidden en lezen is zoo
zelden sprake. En de haast van 'thart, maakt
vaak de tong te gauw en de lippen bits. Er
valt 'n bitter woord; tranen worden gestort,
die gansch onnoodig zijn. En als eindelijk de
laatste stormvogel de deuropening is uitgevlo»
gen verzucht wie achter blijftHeerlijke rust 1
Zou zulk dag»begin zijn naar 's Heeren wil
P. Br. f
«Gij zijt menschen, maar Ik ben
God, spreekt de Heere, Heere.
De nieuwe portiek aan de achterzijde van het Koninklijk Paleis te Amsterdam is Vrijdagj 1.
gereed gekomen.
Nadruk verboden.
Varkensniestproef.
Te Almelo bestaat een vereeniging van jonge
landbouwers, «Ontwikkeling* geheeten, welke
metterdaad toont haar kracht en voordeel te
zoeken in ontwikkeling. Zoo heeft zij gepas»
seerden zomer een varkensmestproef opgezet,
aanvangende S Juli en afgesloten 24 Oct. Doel
wasle. te laten zien, dat het heel goed mo»
gelijk is, varkens te mesten, ook van jonge
biggen af, zonder ondermelk, etc.2e. de waar»
de van ondermelk als voedsel voor mestvar»
kens te bepalen; 3e de rentabiliteit van 't
varkensmesten te controleeren. De proef werd
genomen met 8 biggen van dezelfde toom
verdeeld in 2 X 4 stks. Groep A kreeg een
meelmengsel van 45 pCt. maïsmeel, 45 pCt.
gerstemeel en 10 pCt. grint, plus 2 Liter onder»
melk op 1 K.G. meelmengsel, tot een maxi»
mum van 5 L. per dag. Toen op 't laatst de
varkens meer dan li/2 K G. meel elk kregen,
gaf men ze niet meer dan elk 5 L. ondermelk.
Groep B. ontving een meelmengsel van 40
pCt. maïsmeel, 40 pCt. gerstemeel, 10 pCt.
grint en 10 pCt. vischmeel. Beide groepen
kregen zooveel meel als ze (practisch) vreten
wilden. Ook kregen ze behoorlijk weidegang.
De varkens zijn 4 keer gewogen gewogen
5 Juli, 24* Aug., 16 Sept. en 24 Oct. (einde).
Groep A was gegroeid 309 K.G.. groep B 271l/2
K.G.de varkens waren bij het afsluiten der
proef ongeveer 66 ct per K.G.derhalve had
groep A een meerweerde van 37V2 K.G. en
in geld 3772 X 66 ets. is f 24.75. De proefne»
mers kwamen o.m. tot de volgende conclusies
le. dat varkensmesten, ook van jonge biggen
af, zonder ondermelk heel goed mogelijk is.
Varkens van 166 dagen oud, op een gemid»
deld gewieht van 88 K.G. is lang niet slecht 1
't Waren ook nog mooie losse varkens zeer
geschikt tot verder mesten2e. de volgens
deze proef berekende voedingswaarde van
ondermelk is gedurende de le periode (van
56 tot 128 dagen oud)3.15 ct. per L. Gedu»
rende de le en 2e periode (van 56 tot 128
dagen oud) 2,7 ct. per L. Gedurende de 2e
periode (van 105 tot 128 dagen oud) 2,03 ct.
per L. Gedurende de le, 2e en 3e periode
(heele proef), van 56 tot 166 dagen oud2,07
ct. per L. Gedurende de 3e periode (van 128
tot 166 dagen)1.3 ct. per L. Ondermelk maakt
zich bij jonge varkens dus wel betaald, ook
boven de analyrische waarde. Bij zwaardere
varkens is 't niet rendabel. 3e. Varkens vreten
de ondermelk extra op, kunnen dus (en doen
't ook) sneller groeien, zijn eerder klaar. 4e.
Varkens mesten blijkt bij deze verhoudingen
niet erg schitterend, Een typische lijn ligt ook
in de rentabiliteit in verhouding tot den leef»
tijdeinde Ie periode f 0,72 verlies per stuk
einde 2e periode f 2,69 winst in de 2e periode
f 3,41, einde 3e periode f 7,27, in de 3e periode
f 7,27 f 2.69 is f 4,58 winst per stuk. Moge»
lijk kunnen velen onzer Jezers met de uitkom»
sten van deze belangwekkende proef hun
voordeel doen.
Het »blauw« onder de schil by
aardappelen.
't Is wel al een jaar of vijftien geleden,
dat ik in het «Hbld* las van »blauwe« aard»
appelen min of meer ongeschikt voor de con»
sumptie waarschijnlijk, naar het oordeel van
den schrijver, een gevolg van 't gebruik van
kunstmest, bepaaldelijk van kali. Tegen dat
oordeel ben ik toen opgekomen ik had toen
n.l. acht jaren achtereen aardappelen geteeld
in uitsluitend kunstmest, op hetzelfde land,
dat in al dien tijd niet de minste natuurlijk^
mest had ontvangende aardappelen waren
al de jaren door puik geweestzonder ziekte
zonder »blauw« dus ook, en fijn van smaak'
Natuurlijk was bij den kunstmest ook de kali
niet vergeten, en zelfs in den vorm van patent,
kali in ruime mate aangewend, omdat aard,
appelen gelijk bekend, evenals andere knolge,
wassen veel van kali houden.
Thans, na zooveel jaren, is «het blauw onder
de schil*, dat zijn blauwgrijze vlekken in het
vleesch van den knol, nog aan de orde. Het
verschijnsel dat tijdens de bewaring nog sterk
kan toenemen, doet de kwaliteit van den aard,
appel zeer verminderen. Vandaar, dat men
zocht naar een bestrijdingsmiddel. Zoo zijn
in 1926 veldproeven genomen door den Plan,
tenziektenkundigen Dienst, door het Labora,
torium voor Mycologie (paddestoelenonder,
zoek) en aaidappelonderzoek en door den be,
kenden onderzoeker Dr. J. Oortwijn Botjes
te Groningen.
't Onderzoek is hiermee niet afgeloopen
maar toch heeft het reeds een zoodanig resul,
taat opgeleverd, dat men in staat is de richting
aan te wijzen, waarin de bestrijding gezocht
zal moeten worden, 't Is gebleken, dat de be,
mesting in deze een niet onbelangrijke factor
is, en dewijl vele landbouwers in den winter
reeds hun bemestingsplan opmaken en zelfs
bij gunstig weer, uitvoeren, vestigen we nu
ook al hun aandacht op de zaak. De schrijver
in het «Hbld.*, hierboven bedoeld, wordt
allerminst in het gelijk gesteld, integendeel.
Tegen het »blauw« wordt nu juist een vrij
sterke kalibemesting aanbevolen men kan deze
geven in den vorm van kalizout 40 pCt. of
als patentkali. De eerste meststof moet men
met bet oog op mogelijke cbloorbeschadiging,
uitstrooien in December of Januariwordt
het later in den tijd, dan gebruike men patent»
kali. De proeven hebben doen zien, dat een
zoodanige bemesting in vele gevallen het
«blauw* zeer sterk doet verminderen, in andere
zelfs geheel doet verdwijnen. Op de perceelen,
waar het verschijnsel »blauw« wel eens voor»
kwam, kan men dus het volgend jaar de proef
nemen met genoemde kalimeststoflen. Hoeveel
gegeven moet worden, hangt natuurlijk af van
den bemestingstoestand van het perceel. Op»
gemerkt wordt nog, dat het blauw worden
kan optreden na elke voorvrucht; in erge
mate kan het zich echter vertoonen op ge»
scheurd grasland, ook al is het s heuren al
jaren geledeff gebeurd. Ook is de kans op
het ziekteverschijnsel grooter na klaver, lucerne
erwten en bieten als voorvrucht. Wie nog
nader wenscht te worden ingelicht, kan zich
daartoe wenden tot den Plantenziektenkundi»
gen Dienst te Wageningen.
Weet gij 1
Dat in 1925 door de 435 fabrieken, welke
zijn aangesloten bij den F. N. Z., niet minder
dan ruim 1741 millioen K.G. melk is verwerkt,
zijnde 7 pCt. meer dan in 1924dat het voor»
al de provinciën Overijsel, Gelderland Limburg
en Brabant zijn, die tot deze vermeerdering
hebben bijgedragen, om'dat daar steeds meer
grond in cultuur wordt gebracht en steeds
meer boeren zich bij de coöperatieve fabrieken
aansluiten Weet gij, dat de meeste boter
naar Duitschland gaat31500 ton van de 40000
ton, dus bijna 79 pCt. En weet ge ook, dat
hierin voor de toekomst een gevaar ligt, om»
dat hierdoor de andere markten eenigszins
worden verwaarloosd en dit zich later kan
wreken Weet gij dat de lijmbanden. -die in
't begin van October om de stammen der
vruchtboomen worden gelegd, alleen dienstig
zijn tegen de wintervlinders waarvan de wijf»
jes ongevleugeld zijn, en niet tegen andere
vlinders, die vliegende de kroon kunnen be>
reiken en daarin de eitjes kunnen leggen dat
het wijfje van den wintervlinder soms haar
eitjes legt onder aan den stam beneden den
band, waarom het gewenscht is, dat gedeelte
in Februari te bespuiten met 10 pCt. Vrucht»
boomcarbolineum
Wenken en mededeellngen.
Voor boerenmeiden werd tot heden verschil»
lend geplaktdoor den een 30, door den
ander 40 cents. De Centrale Raad van Beroep
te Utrecht heeft d.d. 27 Oct. 1925 uitgemaakt,
dat voor dienstboden beneden 18 jaar, die
niet in het huishouden meehelpen, kan worden
volstaan met 30 cents; voor de andere, die
zoowel in de huishouding als in het bedrijf
werken, dient 40 cents te worden geplakt.
Op een tentoonstelling op het gebied van de
huishouding te Praag werd gewezen op de
beteekenis van den arbeid der vronw in den
landbouw. De aandacht werd gevestigd op de
praktische en hygiënische inrichting der huis»
houding, waarvoor zelfs een wedstrijd werd
uitgeschreven, maar ook werd in't licht gesteld
de belangrijke rol der boeren bij de organi»
satie van de landbouwproductie. Ook daar wordt
dus ingezien, dat de welvaart in de boerderij,
ook in de toekomst, van de boerin zoo goed
als van den boer afhankelijk is. De verzor»
ging der hoenders is veelal voor de boerin.
Welnu zij zorge dan, dat de kippen goed
gehuisvest zijn. Dit is een eerste voorwaarde,
om in den winter eieren te kunnen rapen.
Waar dit laatste niet geschiedt, betalen de
kippen misschien juist de kost, of maar weinig
meer. Een goed hok is de hoeksteen van iedere
rendabele kippenhouderij.
B-r.
VreeseUjk ongeluk by Lelden»
Twee meisjes vermorzeld.
Maandagavond is nabij de houtfabriek «Pa»
dox* bij barmond een vreeselijk ongeluk
gebeurd.
De 22»jarige A. M. Vink en de 24,jarige
G. Kerkvliet, hadden als gewoonlijk de kan»
toren dezer fabriek schoongemaakt en gingen
om half 9 naar haar buis te Warmond.
De houten brug, welke zij moesten pas»
seeren, was opgehaald en vermoedelijk heeft
de brugwachter, die aan de overzijde woont,
haar niet gehoord.
Daarom wilden zij via den spoorweg naar
huis gaan.
Door den dichten mist hebben zij den
trein uit Leiden niet opgemerkt, en deze heeft
haar gegrepen, vermorzeld en in het water
geslingerd.
Toen ze niet thuis kwamen, werd een on<
derzoek ingesteld, met het gevolg, dat aan
de zijde van den weg een arm van een der
ongelukkigen gevonden werd.
De politie» marechaussees, die onmiddellijk
een verder onderzoek instelden, zijn tot Dins»
dagmiddag er niet in geslaagd de ljjken te
vinden.