Purol bij Winterhanden en Wintervoeten. 30 ct. loot den Jondng Leekepraatjes. Gemengd Nieuws. DOOS 90,60 en Ezechiël 34: 316. Wij staan weer aan het einde van een jaar, dat als een schaduw daar heen vlood. Zoo telt ons leven al maar af. Wij zijn ook weer een jaar dichter bij het einde van ons leven. Velen gevoelen zich in de laatste ure des jaars somber gestemd. Zooveel droevigs komt hun weer in de herin nering; oude wonden worden open gereten, weer doorleven ze de bange dagen, die het jaar hun bracht. En ook al worden ze door dat alles niet ge pijnigd, ze worden toch niet gaarne aan het einde herinnerd. Het is hun een verschrikkelijke gedachte van het aardsche te moeten scheiden. Daar wil- en zij niet aan denken. Toch komen er oogenblikken, dat ze daaraan moeten denken, en alle pogingen om zulke gedachten van zich af te zetten, ijdel zijn. Aan het einde des jaars zijn wij allen min of meer onder den indruk van de vergankelijkheid aller dingen. Evenwel behoeft dat ons nog niet somber te stemmen. Die laatste ure is wel ernstig en stemt tot weemoed, maar zij zal niet neerdrukken en be nauwen, zoo wij slechts menschen tegenover onzen God willen zijn en ons oor geopend is voor Zijn Woord „Gij zijt menschen, maar Ik ben uw God." In dit woord wordt de mensch in zegeningen duizendwerf verzondigd. Vallen wij met deze belijdenis voor Hem te voet en bidden wij Hem om genade, die een God is van menigvuldige schuld vergeving in onzen Heere Jezus Christus. Dan zal met de schuldbelijdenis zich paren de danktoon, dat die groote God, die in de hemelen woont, onze God zijn geringheid en nietigheid gesteld tegenover den grooten God. In dat: „Gij zijt menschen" worden wij ver maand te bedenken wie wij zijn, van waar wij zijn en waar wij heengaan, opdat wij onder den indruk komen, dat wij, vergeleken bij God, niets zijn, ja alle menschen te zamen een druppel van den emmer en een stofje van de weegschaal. Onze nietigheid ligt reeds uitgedrukt in den naam van „mensch." In het oor spronkelijke wordt daarvoor het woord „Adam" d. i. aarde gebruikt. De eerste mensch heette Adam, omdat hij uit stof genomen was. Zijn naam herinnerde aan zijn afkomst, aan zijn broosheid en af hankelijkheid. En na den val duidt die naam nog te meer aan, hoe nietig de mensch is, daar hij als mensch aan zonde en dood onderworpen is. Uit het stof der aarde genomen, keert hij tot stof weder. Van hem zegt de Schrift hij is kort van dagen en zat van onrust hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden, ook vlucht hij als een scha duw en bestaat niet. Velen zouden 't gaarne vergeten, vooral in deze tijden, waarin de men schen lijden aan zelfoverschatting en zichzelven op den troon van God plaat sen. Maar de Heere ontziet en spaart den mensch niet „Gij zijt menschen." Zoo hoorden wij ook dit jaar Zijn stem in watervloeden, pestilentiën en bijzondere rampen, waardoor veler leven in korten tijd werd afgesneden; zoo hoorden wij ook Zijn stem in ons persoonlijk leven, waar de dood teedere banden verbrak, krankheid onze krachten sloopte, tegen- heden ons bitterë teleurstellingen brachten. Ook in de laatste ure des jaars ver nemen wij een stemme Gods, dat wij maar menschen zijn. Hoe snelt ons leven daarheen. Het is als een droom. Wij zijn oud, voor wij er besef van hebben. Ongemerkt nemen onze krachten af. Met de jaren wordt ons huis bouw valliger. Wat staan wij machteloos aan de krank- en sterfbedden. Wat de dag van morgen zal geven, wij weten het niet. Wij zijn zoo in Gods hand, dat wij zonder Zijn wil, ons niet kunnen roeren of bewegen. Dwaze mensch, die een hoogen toon durft aanslaan tegen Hem, die den hemel en de aarde ge maakt heeft. Hij is een mensch, reeds met de kiem des doods in zich geboren hij is uit stof en keert straks weder tot stof. Roemende op zijn wijsheid en sterkte, ondervindt hij toch op Gods tijd, dat hij maar mensch is. En gelukkig als wij mensch willen zijn tegenover God, in het besef van onze geringheid en afhankelijkheid voor Zijn majesteit buigen. Dan zullen wij ook verstaan, dat wij als menschen aan God. als onzen God, als onzen Schepper verantwoording schuldig zijn verant woording van alles wat in dit jaar door ons gesproken en gedaan werd. Laten wij althans aan het einde van dit jaar eens tot ons zeiven inkeeren en ons de vraag stellen, wie wij geweest zijn tegenover al de weldaden, die de Heere ons bewees. Mogen wij getuigen, dat Hij ons zegende, ons voedde en kleedde, ons en de onzen spaarde bij het leven, ons kracht verleende tot den arbeid hebben wij Hem daarvoor erkend En waar Zijn hand ons sloeg, waar heeft het kruis ons gebracht onder God en aan de voeten van Jezus Hebben wij gehoord de stem van Zijn Woord en zijn wij daardoor geleid tot geloof in den Zoon van Zijn welbehagen en tot bekeering van den weg der zonde? Heeft de arbeid Gods aan ons dit uitgewerkt, dat wij de onvergankelijke, eeuwige dingen zijn gaan zoeken Als onze God zal Hij ook eenmaal als onze Rechter ons ter verantwoording roepen. Ontbreke bij ons niet dezelfde aan klacht Heere 1 ik was dit jaar niet, die ik behoorde te zijn; ik heb uw wilde zijn; met ons, nietige, schuldige menschen weer een jaar lang wilde te doen hebbenons weer een jaar lang heeft gedragen in Zijne lankmoedigheid, nooit met ons doende naar onze zonden, ons zegende met tijdelijke en eeuwige zegeningen. Dan zal 't ons een wonder zijn, dat wij dit jaar weer door gekomen zijn, en de Heere geen enkelen dag ons onthouden heeft, wat ons noodig was, maar in voor- en tegenspoed, in blijdschap en droefheid, in gezondheid en krankheid zich betoond heeft als onzen almachtigen, genadigen en ge trouwen Vader, die in de hemelen is, zoodat wij uitroepen „Loof den Heere, mijn ziel, en al wat binnen in mij is Zijn heiligen Naam. Loof den Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijne weldaden." En als wij, na een oogenblik gerust te hebben, de reisstaf weer opnemen, dan gaan wij, gesterkt door 's Heeren gunstbewijzen van dit jaar, weer voort, een nieuw jaar in, met het vaste ver trouwen in het hart„Ik hef mijn oogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft." Land- en Tuinbouw. binnenkamer hun geheime schuilhoeken heb» ben gehad, waar niemnnd in gluren mocht, betoonde het edele echtpaar aan het volk van God de liefde, die het eigen kinderen niet geven kon. En vaak was het dan mevrouw, die waar Groen met bezigheden overladen was, wel dadigheid betrachtte. Edoch, als dit de hoofdzaak geweest ware in haar leven, zoo zouden we hier over haar gezwegen hebben, 't Is slechts de inlei» ding om Mevrouw Groen van Prinsterer te teekenen, als in bijzonderen zin méér dan andere vrouwen vaak kunnen zijn, wat haar echtgenoot betreft «een hulpe tegenover hem*. Zij leefde geheel in zijn arbeid mee. Zijn strijd steunde ze door hékr hulp. Neen, zijn »collega«, zijn «strijdmakker* was ze niet, zooals de geëmancipeerde vrouw 't zou willen zijn. Vróuw was en bleef zein alles, Maar dat Groen veertig jaren lang zijn reuzenstrijd voor de eere Gods heeft kunnen voeren, dat werd hem, menschelijkerwijs ge» sproken, door de trouwe zorg en de waarde» volle hulp zijner gade, mogelijk gemaakt. En daarom heeft ook Mevrouw Groen van Prinsterer er recht op, genoemd te worden in de historie der antirevolutionaire partij. Elizabeth Maria Magdalena van der Hoop was ongeveer acht jaar jonger dan Groen en en huwde met,hem in het jaar 1827 en in hetzelfde jaar werd hij benoemd tot Referen daris bij het Kabinet des Konings. Twee jaar lang was hij practiseerend advo» kaat geweest. Maar dat liet hem te weinig tijd voor studie en gaarne greep hij de gelegenheid aan, die hem deze benoeming bracht, om zich in zijn vrijen tijd vooral met zijn lievelingsvakken Geschiedenis en Staatsrecht bezig te houden. Twee jaar later, in 1829 ontving hij de eer» volle benoeming tot Kabinets secretaris, maar moest deswege nu ook met zijn jonge gade, als we reeds vroeger beschreven, koning Wil» lem I naar Brussel volgeD, waarbeen deze zich, om de dreigende Revolutie» crisis in België begaf. Daar kwam toen de groote keer in zijn leveD. Daar werden de echtgenooten, die door de band der liefde vereenigd waren, nu ook door den band des geloofs aan elkaar verbondeD, ja 1 de vrouw die de laatste is in het aardsche huwelijk was door Gods bestel de eerste op den weg des levens. Man en vrouw naar de wet der aardsche liefde, zijn ze van nu voortaan ook broeder en zuster naar de wetten des heils. De Belgische Revolutie«storm drijft hen naar Den Haag terug, waar ze eerst een woning in het Voorhout, maar in 1839 hun vaste woon» plaats krijgen op den Korten Vijverberg in het huis, dat thins wel een gansch andere bestemming verkregen heeft, maar door aan» gebrachte steen»inscriptie nog steeds als het aloude huis van Groen van Prinsterer te her» kennen is. In 1883 trof Groen een zware ziekte, die hem bracht aan den oever van den dood. Sterk was hij nooit geweest. Als student maakte hij een ietwat tengeren indruk, zwak scher; de man voor 't voetbalveld of voor rugby zou hij niet zijn geweest 1 Zelfs moest hij 'n keer zijn studiën enkele maanden laten rusten, om weer wat op kracht te komen. Dit echter was, zoover we weten, zijn eerste zware ziekte en ongetwijfeld is zijn vrouw hem daarin een trouwe verpleegster geweest. Een 'angdurige nakuur in Zwitserland volgde en toen Groen vandaar wederkwam, in 1883, verraste de Koning hem door de eervolle benoeming tot Bewaarder van het Koninklijk Huisachief. Maar we bepalen ons thans tot 't geen me» vrouw Groen van Prinsterer voor haar man, èn daarmede indirect ook voordeantirevolu» tionaire beginselen is geweest en heeft gedaan. Groen, buitenshuis, stond vaak in den storm. De strijd was soms hevig aan alle kant en hij stond er middenin, als Joab tusschen de Syriërs. Hij zou er onder bezweken zijn als God hem niet in zijn woning en bij zijn lieve gade een haven der ruste gegeven had, waar de storm hem niet bereiken kon. Zieh er een schoon getuigenis omtrent me» vrouw Groen Van Willem de Clercq, da Costa's boezem» vriend »Er zijn al heel weinig menschen schreef hij vertrouwelijk in 1829 met wie ik liever spreek dan met mevrouw Groen deze lieve vriendin heeft veel genade ontvangen een» voudigheid en moedeen ziele kostelijk voor God«. Zulk een kleinood heeft Groen een leven lang rijk gemaakt 1 Zijn levensstrijd voor de eere Gods, is ook de hare geweest. Maar zij streed dien naar der vrouwe aard door hém te sterken en te steunen met haar opwekkend en vertroostend woorddoor in te leven en zich vertrouwd te maken met z'n studie en arbeid door tenslotte in de binnen» kamer ook haar echtgenoot en zijn strijd op te dragen aan den Troon en Genade. Vele jaren lang is zij Groens trouwe secre» taresse geweest. Het schrijven viel hem soms bitter moeilijk. Hij had, gelijk zij 't eens omschreef, »een zwakheid in 't schrijven, dat hem zeer moeilijk viel* en dat juist iemand, die meer te schrijven had dan menig geleerde van zijn tijd, niet slechts zijn standaardwerken, maar ook de vele brochures en periodieken en daarbij een omvangrijke correspondentie met binnen» en buitenland. En altijd, als de nood 't vorderde, was zijn vrouw aan zijn zijde en schreef trouw wat hij dicteerde of stelde zelfstandig de brieven, waarvan hij haar den korten inhoud aangaf en 't was waarlijk geen gemakkelijke taak om den rijken gedachteninhoud van Groen weer te geven en zijn vluggen gedachtengang even vlug in schrift te stellen. Het ging Groen vaak als David in Adullam. Tot hem kwam, om raad en hulp, zoo schriftelijk als mondeling, «alle man, die be» nauwd was en alle man, die een schuldeischer had en alle man, wiens ziele bitter bedroefd was* Broeders en zusters in den Heere Christus, En ook wel eens wie zich wederrechtelijk alzoo heetten En in den regel was het dan mevrouw weer, die hem van dezen al te zwaren last onthief en met moederlijke teederheid, als êt een enkelen keer moest met mannelijke vastbera» denheid de beslissing, den raad, den steun voorbereidde, opdat Groen zich maar aan zijn eigenlijken arbeid geven kon. Groens leed was ook haér lijden. Vooral in dagen van verkiezingen konden fiolen vol gal en alsum over hem worden uitgegoten en een orkaan van verdachtmaking en smaad stormen om zijn hoofd. 't Is Groen al precies gegaan als 't later Kuyper ging, als Bilderdijk 't in zijn tijdon» dervonden had. Het grove volk stenigde hem met 't fijne stilet in het vleesch en tusschen de vele hooge eikeboomen in ons wetenschap» pelijk woud, die elk op zijn katheder stelden was voor Groens kleinheid, zijn gansche leven door géén plaats. Dat alles, wat men haar man aandeed, werd ook hiar aangedaan. Maar ook de roerende bewijzen van aan» hankelijkheid, die in kunstelooze brieven uit de kringen van Gods arme volk tot Groen werden gericht, verkwikten héér evenzeer als hem. En beiden dronken ze levenslang uit de Bron des Levens 1 Den rijken troost des Evangelies was beider deel. Aan een vriendin schreef mevrouw in 1860 naar ds. Vos in zijn «Groen van Prinsterer en zijn tijd* mededeelt «Wat zou dit leven met zooveel leed en smart toch wezen, als er niet bij onzen God een troostbron ware, zoo overvloedig en heerlijk, dat wij daar bij eigen ondervinding mogen herhalen«In de grootste smarten blijven onze harten in den Heer gerust«l« Een levenszegen van de grootste waarbij was zulk een vrouw voor den Vader en leider onzer antirevolutionaire partij en dat hij voor deze is kunnen zijn al wat hij geweest is, we danken het in Gods aanbiddelijk bestel mêe aan de plaats die »de« vrouw in zijn leven ingenomen heeft. P. Br. f. «Toen stond hij des morgens vroeg op Dat lezen we telkens in de Schrift. Met name als iemand van den Heere een gewichtige opdracht of een moeilijke taak had te verichten gekregen, dan lezen we dat hij er geen gras over groeien liet, maar zoodra de duisternis van den nacht geweken was en de slaap hem verliet, opstond om te volbren gen, wat God hem tot taak had gesteld. We zouden, dunkt me, den Bijbel al slecht lezen, als we hieruit nu gingen opmaken, dat de menschen van wie hier sprake is, de ge» woonte hadden om laat op te staan en nu, wanneer ze iets bijzonders te verrichten had» den, met die gewoonte braken en vróég bij de hand waren. Neen, de beteekenis zal zeker deze zijn ♦Toen stond hij bijzonder vroeg op*, 't Vroeg»op'zijn was dan de gewoonte. Maar omdat het de Heere was, die den mensch iets bijzonders had opgedragen had, werd het naar gewoonte töch al vroege uur, nog weer een accent vervroegd, om de taak des te eer te kunnen verrichten. In den patriarchalen tijd was men »vroeg«. Palestina toch en die andere Oostersch»Zui» delijke landen kennen niet de lange zomerda» gen, zooals onze Noordelijke streek ze heeft en van een «zomertijd* was bij hen heelemaal geen sprake. Op z'n uiterst begint het er tegen vijf uur te schemeren en op z'n langst is het tot 's avonds zeven uur nog een weinig licht. Reke' nen kan men als middentijd op een 'n dag van zes tot zes. Was dan 's avonds 't «groote licht* uit en scheen geen maan, dan kon men, nu ja, bij helder sterrelicht zijn pad nog wel vinden, maar van arbeid kon geen sprake meer zijn. Al vroeg zocht men dus zijn leger. En dan sprak 't wel haast vanzelf, dat men des morgens, na flinken, langen slaap volko» men uitgerust, vróég van zijn leger opsprong omdat men wist, dat er slechts twaalf uren waren in den dag en de aard van den vee- en veldarbeid ook meebracht, dat vooral in de eerste daguren veel en flink werd gewerkt. Wen toch vooral aan 't «vroeg»óp»zijn« ook uw kind. Hoe gaat het in menig huisgzezin? Vader, als hij niet op 'n vroeg uur te werk móét zijn, en moeder, geven al niet een be» paald schitterend voorbeeld. Van «vroeg* is geen sprake't u terste nippertje wordt afge» wacht. Maar dan is 't ook haast»je«rep»je 1 'Vader mag niet over tijd komen de kinders krijgen straf als ze te laat zijnde melk moet haastig gekookt en vliegt er natuurlijk «over«, wat nooit meewerkt om 't humeur der huis» vrouw zachtzinniger te stemmener is brood te weinig, vliegens moet er nog wat bijgehaald nu breekt er een veter, din is een haarlint zoek, straks is de heele boekentasch weg Van rustig samen bidden en lezen is zoo zelden sprake. En de haast van 'thart, maakt vaak de tong te gauw en de lippen bits. Er valt 'n bitter woord; tranen worden gestort, die gansch onnoodig zijn. En als eindelijk de laatste stormvogel de deuropening is uitgevlo» gen verzucht wie achter blijftHeerlijke rust 1 Zou zulk dag»begin zijn naar 's Heeren wil P. Br. f «Gij zijt menschen, maar Ik ben God, spreekt de Heere, Heere. De nieuwe portiek aan de achterzijde van het Koninklijk Paleis te Amsterdam is Vrijdagj 1. gereed gekomen. Nadruk verboden. Varkensniestproef. Te Almelo bestaat een vereeniging van jonge landbouwers, «Ontwikkeling* geheeten, welke metterdaad toont haar kracht en voordeel te zoeken in ontwikkeling. Zoo heeft zij gepas» seerden zomer een varkensmestproef opgezet, aanvangende S Juli en afgesloten 24 Oct. Doel wasle. te laten zien, dat het heel goed mo» gelijk is, varkens te mesten, ook van jonge biggen af, zonder ondermelk, etc.2e. de waar» de van ondermelk als voedsel voor mestvar» kens te bepalen; 3e de rentabiliteit van 't varkensmesten te controleeren. De proef werd genomen met 8 biggen van dezelfde toom verdeeld in 2 X 4 stks. Groep A kreeg een meelmengsel van 45 pCt. maïsmeel, 45 pCt. gerstemeel en 10 pCt. grint, plus 2 Liter onder» melk op 1 K.G. meelmengsel, tot een maxi» mum van 5 L. per dag. Toen op 't laatst de varkens meer dan li/2 K G. meel elk kregen, gaf men ze niet meer dan elk 5 L. ondermelk. Groep B. ontving een meelmengsel van 40 pCt. maïsmeel, 40 pCt. gerstemeel, 10 pCt. grint en 10 pCt. vischmeel. Beide groepen kregen zooveel meel als ze (practisch) vreten wilden. Ook kregen ze behoorlijk weidegang. De varkens zijn 4 keer gewogen gewogen 5 Juli, 24* Aug., 16 Sept. en 24 Oct. (einde). Groep A was gegroeid 309 K.G.. groep B 271l/2 K.G.de varkens waren bij het afsluiten der proef ongeveer 66 ct per K.G.derhalve had groep A een meerweerde van 37V2 K.G. en in geld 3772 X 66 ets. is f 24.75. De proefne» mers kwamen o.m. tot de volgende conclusies le. dat varkensmesten, ook van jonge biggen af, zonder ondermelk heel goed mogelijk is. Varkens van 166 dagen oud, op een gemid» deld gewieht van 88 K.G. is lang niet slecht 1 't Waren ook nog mooie losse varkens zeer geschikt tot verder mesten2e. de volgens deze proef berekende voedingswaarde van ondermelk is gedurende de le periode (van 56 tot 128 dagen oud)3.15 ct. per L. Gedu» rende de le en 2e periode (van 56 tot 128 dagen oud) 2,7 ct. per L. Gedurende de 2e periode (van 105 tot 128 dagen oud) 2,03 ct. per L. Gedurende de le, 2e en 3e periode (heele proef), van 56 tot 166 dagen oud2,07 ct. per L. Gedurende de 3e periode (van 128 tot 166 dagen)1.3 ct. per L. Ondermelk maakt zich bij jonge varkens dus wel betaald, ook boven de analyrische waarde. Bij zwaardere varkens is 't niet rendabel. 3e. Varkens vreten de ondermelk extra op, kunnen dus (en doen 't ook) sneller groeien, zijn eerder klaar. 4e. Varkens mesten blijkt bij deze verhoudingen niet erg schitterend, Een typische lijn ligt ook in de rentabiliteit in verhouding tot den leef» tijdeinde Ie periode f 0,72 verlies per stuk einde 2e periode f 2,69 winst in de 2e periode f 3,41, einde 3e periode f 7,27, in de 3e periode f 7,27 f 2.69 is f 4,58 winst per stuk. Moge» lijk kunnen velen onzer Jezers met de uitkom» sten van deze belangwekkende proef hun voordeel doen. Het »blauw« onder de schil by aardappelen. 't Is wel al een jaar of vijftien geleden, dat ik in het «Hbld* las van »blauwe« aard» appelen min of meer ongeschikt voor de con» sumptie waarschijnlijk, naar het oordeel van den schrijver, een gevolg van 't gebruik van kunstmest, bepaaldelijk van kali. Tegen dat oordeel ben ik toen opgekomen ik had toen n.l. acht jaren achtereen aardappelen geteeld in uitsluitend kunstmest, op hetzelfde land, dat in al dien tijd niet de minste natuurlijk^ mest had ontvangende aardappelen waren al de jaren door puik geweestzonder ziekte zonder »blauw« dus ook, en fijn van smaak' Natuurlijk was bij den kunstmest ook de kali niet vergeten, en zelfs in den vorm van patent, kali in ruime mate aangewend, omdat aard, appelen gelijk bekend, evenals andere knolge, wassen veel van kali houden. Thans, na zooveel jaren, is «het blauw onder de schil*, dat zijn blauwgrijze vlekken in het vleesch van den knol, nog aan de orde. Het verschijnsel dat tijdens de bewaring nog sterk kan toenemen, doet de kwaliteit van den aard, appel zeer verminderen. Vandaar, dat men zocht naar een bestrijdingsmiddel. Zoo zijn in 1926 veldproeven genomen door den Plan, tenziektenkundigen Dienst, door het Labora, torium voor Mycologie (paddestoelenonder, zoek) en aaidappelonderzoek en door den be, kenden onderzoeker Dr. J. Oortwijn Botjes te Groningen. 't Onderzoek is hiermee niet afgeloopen maar toch heeft het reeds een zoodanig resul, taat opgeleverd, dat men in staat is de richting aan te wijzen, waarin de bestrijding gezocht zal moeten worden, 't Is gebleken, dat de be, mesting in deze een niet onbelangrijke factor is, en dewijl vele landbouwers in den winter reeds hun bemestingsplan opmaken en zelfs bij gunstig weer, uitvoeren, vestigen we nu ook al hun aandacht op de zaak. De schrijver in het «Hbld.*, hierboven bedoeld, wordt allerminst in het gelijk gesteld, integendeel. Tegen het »blauw« wordt nu juist een vrij sterke kalibemesting aanbevolen men kan deze geven in den vorm van kalizout 40 pCt. of als patentkali. De eerste meststof moet men met bet oog op mogelijke cbloorbeschadiging, uitstrooien in December of Januariwordt het later in den tijd, dan gebruike men patent» kali. De proeven hebben doen zien, dat een zoodanige bemesting in vele gevallen het «blauw* zeer sterk doet verminderen, in andere zelfs geheel doet verdwijnen. Op de perceelen, waar het verschijnsel »blauw« wel eens voor» kwam, kan men dus het volgend jaar de proef nemen met genoemde kalimeststoflen. Hoeveel gegeven moet worden, hangt natuurlijk af van den bemestingstoestand van het perceel. Op» gemerkt wordt nog, dat het blauw worden kan optreden na elke voorvrucht; in erge mate kan het zich echter vertoonen op ge» scheurd grasland, ook al is het s heuren al jaren geledeff gebeurd. Ook is de kans op het ziekteverschijnsel grooter na klaver, lucerne erwten en bieten als voorvrucht. Wie nog nader wenscht te worden ingelicht, kan zich daartoe wenden tot den Plantenziektenkundi» gen Dienst te Wageningen. Weet gij 1 Dat in 1925 door de 435 fabrieken, welke zijn aangesloten bij den F. N. Z., niet minder dan ruim 1741 millioen K.G. melk is verwerkt, zijnde 7 pCt. meer dan in 1924dat het voor» al de provinciën Overijsel, Gelderland Limburg en Brabant zijn, die tot deze vermeerdering hebben bijgedragen, om'dat daar steeds meer grond in cultuur wordt gebracht en steeds meer boeren zich bij de coöperatieve fabrieken aansluiten Weet gij, dat de meeste boter naar Duitschland gaat31500 ton van de 40000 ton, dus bijna 79 pCt. En weet ge ook, dat hierin voor de toekomst een gevaar ligt, om» dat hierdoor de andere markten eenigszins worden verwaarloosd en dit zich later kan wreken Weet gij dat de lijmbanden. -die in 't begin van October om de stammen der vruchtboomen worden gelegd, alleen dienstig zijn tegen de wintervlinders waarvan de wijf» jes ongevleugeld zijn, en niet tegen andere vlinders, die vliegende de kroon kunnen be> reiken en daarin de eitjes kunnen leggen dat het wijfje van den wintervlinder soms haar eitjes legt onder aan den stam beneden den band, waarom het gewenscht is, dat gedeelte in Februari te bespuiten met 10 pCt. Vrucht» boomcarbolineum Wenken en mededeellngen. Voor boerenmeiden werd tot heden verschil» lend geplaktdoor den een 30, door den ander 40 cents. De Centrale Raad van Beroep te Utrecht heeft d.d. 27 Oct. 1925 uitgemaakt, dat voor dienstboden beneden 18 jaar, die niet in het huishouden meehelpen, kan worden volstaan met 30 cents; voor de andere, die zoowel in de huishouding als in het bedrijf werken, dient 40 cents te worden geplakt. Op een tentoonstelling op het gebied van de huishouding te Praag werd gewezen op de beteekenis van den arbeid der vronw in den landbouw. De aandacht werd gevestigd op de praktische en hygiënische inrichting der huis» houding, waarvoor zelfs een wedstrijd werd uitgeschreven, maar ook werd in't licht gesteld de belangrijke rol der boeren bij de organi» satie van de landbouwproductie. Ook daar wordt dus ingezien, dat de welvaart in de boerderij, ook in de toekomst, van de boerin zoo goed als van den boer afhankelijk is. De verzor» ging der hoenders is veelal voor de boerin. Welnu zij zorge dan, dat de kippen goed gehuisvest zijn. Dit is een eerste voorwaarde, om in den winter eieren te kunnen rapen. Waar dit laatste niet geschiedt, betalen de kippen misschien juist de kost, of maar weinig meer. Een goed hok is de hoeksteen van iedere rendabele kippenhouderij. B-r. VreeseUjk ongeluk by Lelden» Twee meisjes vermorzeld. Maandagavond is nabij de houtfabriek «Pa» dox* bij barmond een vreeselijk ongeluk gebeurd. De 22»jarige A. M. Vink en de 24,jarige G. Kerkvliet, hadden als gewoonlijk de kan» toren dezer fabriek schoongemaakt en gingen om half 9 naar haar buis te Warmond. De houten brug, welke zij moesten pas» seeren, was opgehaald en vermoedelijk heeft de brugwachter, die aan de overzijde woont, haar niet gehoord. Daarom wilden zij via den spoorweg naar huis gaan. Door den dichten mist hebben zij den trein uit Leiden niet opgemerkt, en deze heeft haar gegrepen, vermorzeld en in het water geslingerd. Toen ze niet thuis kwamen, werd een on< derzoek ingesteld, met het gevolg, dat aan de zijde van den weg een arm van een der ongelukkigen gevonden werd. De politie» marechaussees, die onmiddellijk een verder onderzoek instelden, zijn tot Dins» dagmiddag er niet in geslaagd de ljjken te vinden.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1927 | | pagina 2