derde blad
Zaterdag 25 Dec. 1926. No. 3288.
Eilandenstem.
Uit vorige dagen.
Land- en Tuinbouw.
Reclame-Mededeelingen.
Voor de Kerstdagen
een fijne tractatie
Nadruk verboden.
Waardevolle waarnemingen.
Vóór ons ligt het Verslag der Landbouw»
proefvelden onder beheer van den Rijksland»
bouwconsulent voor Noord-Gelderland te
Zutphen, in 1925. 't Is zeer de moeite waard
het te lezen, vooral de mededeelingen over
de bemergelings» en ontginningszieke proef»
velden. Opnieuw blijkt de zeer groote econo»
mische beteekenis van het kalkvraagstuk. De
opbrengstverliezen, welke door de kalkarme
omstandigheden en fouten in de keuze der
meststoffen worden geleden, vertegenwoordi»
gen spoedig een aanzienlijke waarde.
Het aardappelgewas reageert op bodemtoe»
standen veel minder dan vele andere gewassen,
getuige de gemakkelijkheid, waarmee men on»
der alle omstandigheden aardappelen ver»
bouwt. Toch komen de verschillen, die ook
op het veld waarneembaar waren bij alcalische
en zure bemesting, uit de opbrengsten eenigs»
zins te voorschijn. Wij laten de cijfers hier
maar achterwege.
Voorts werden nog de volgende verschijn»
selen o.m. waargenomen. Globaal werd de
indruk verkregen, dat de bekende gewone
aardappelziekte (Phytophtora) zich meer ver»
toonde, naarmate de grond kalarmer was, In
die voegorde stierven de perceelen ook af.
Naar den vorm der bemesting (stal. of kunst»
mest, zure of alcalische meststoffen) kon geen
verschil in de aantasting worden waargenomen.
Er werden bij het rooien mooie waarne»
mingen gedaan omtrent de aantasting door
schurft. Op alle perceelen van 20—27 waren
de knollen volkomen gladop die van 2 tot
12 trad zeer veel schurft op, terwijl de over»
gang gevormd werd op de perceelen van 11
tot 15. Wij komen hier dus ook weer, als
vroeger, tot een schurftgrens van ongeveer 12.
Op een proefveld te Rheden werd opnieuw
bevestigd, dat stalmest meer krlngerigheid geeft
dan uitsluitend kunstmest, Verdere conclusies
liet deze proef niet toe. Men vond de vol»
gende percentages kringerige knollen
Kringerigheid erg matig weinig niet
Stalmest 23 25 32 20
Kunstmst 6 20 38 36
Te Putten (Veluwe) demonstreerde de proef»
nemer P. v. d. Weitgraven goedgekeurde
Eigenheimer en Roode Star naast ouderen na»
bouw. Het resultaat stemde overeen met dat
van zeer talrijke proevenrekent men dat
de opbrengst van eigenheimers, te velde goed»
gekeurd op 100 pCt. wordt gesteld, gaf de
eerste nabouw van die soort 90 pCt., de ou»
dcre nabouw slechts 79 pCt.Roode Star, te
velde goedgekeurd 100 pCt, oudere nabouw
86 pCt. Het koopen van te velde goedgekeurd
pootgoed is, vooral van de Eigenheimer, zon»
der twijfel de goedkoopste en meest voordeelige
weg ter verkrijging van de hoogste opbrensten.
Zaaizaadenting bij Vlinderbloemigen. Er zijn
in Gelderland ook proeven genomen met het
enten van z aizaad van lupinen en serradella
met knolletjes»bacteriën. De proeven werden
genomen zoowel op bouwland, waarop in
minstens 8 jaar geen vlinderbloemigen werden
verbouwd, als op nieuw ontgonnen grond,
die voor het eerst in cultuur was. Het zaad
werd daartoe, nadat het iets vochtig gemaakt
was, geruimen tijd omgeschept met gesterilu
seerde grond, waarin de bacterie was gekweekt.
Beurtelings werd met ongeënt en geënt zaad
gezaaid op perceelen van '/2 Are en meer,
terwijl de proeven in 3»voud werden genomen.
Bij 2 proeven op ouden eschgrond en 2
andere op pas ontgonnen hei» en boschgron»
den te Almen en Harskamp zag men geen
resultaater was tusschen de perceelen met
geënt en ongeënt zaad geen verschil, alle
planten waren rijk met knolle'jes aan de wor»
tels voorzien. De bacteriën waren dus reeds
overal aanwezig, 't Zij door 't gebruik van
stalmest of door andere oorzaken, b.v. door
infectie vanuit naburige perceelen.
Een uitstekend resultaat werd echter ve»«
kregen op een juist ontgonnen perceel den»
nenbosch met hei van dhr. H. W. Roeterdink
te Gorssel Dit perceel lag vrij afgelegen tus»
schen weilanden en bosschen, terwijl bij de
andere proefvelden ook ouder bouwland in de
omgeving lag, De ongeënte lupinenbanen ble»
ven kort van stroo en bleek van kleur, terwijl
de knolletjes ontbraken of sporadisch voor»
kwamen. De geënte daarentegen teekenden
zich over het geheele veld af als een frisch
groen en veel langer gewas, rijk bezet met
knolletjes. De serradella leed aanmerkelijk door
de droogte, maar in Juli en Augustus traden
bij dit gewas dezelfde verschillen op. De en»
ting heeft dus hier zeer gunstig gewerktzon»
der enting was het een misgewas.
De totale indruk der proeven was deze
dat in een uitzonderingsgeval het enten van
het zaad inderdaad resultaat kan geven. Daar»
voor schijnt het echter noodig te zijn, dat het
betreffende perceel zeer geisoleerd ligt tusschen
nog woeste gronden. Zoodra eenigszins oudere
cultuurgronden in de omgeving liggen, schij»
nen de infectiekansen zoo groot te zijn. dat
een zaaizaadenting geen resultaat meer geeft.
Meerdere proeven zullen evenwel genomen
moeten worden om deze voorloopige conclu»
sie te bevestigen.
Korte Wenken en Mededeelingen.
Proeven met cososmeel gaven in vergelijking
met lijnkoek plus rogge, een hooger vetge»
halte der melk. Of men dit als regel mag aan»
nemen, is nog niet uitgemaakt. Een hoog eiwit»
gehalte heeft het niet. Men mag de voeder»
waarde van 1 K.G. ckoek en c<meel niet ge»
lijk stellen, wat het eiwit betreft, met 1 Kilo
van andere voedersoorten. Daarom voedere
men ze liefst bij een hoofdvoer, dat nogal
veel eiwit bevat. Bewaar de koeken op een
droge plaats, anders worden ze ranzig. Koop
katoenzaadmel steeds onder contróle I Niet
slechts om te weten hoeveel eiwit en vet ge
krijgt, maar vooral ook om te weten of het
frisch en gezond is, en niet teveel dopresten
en haren bevat Het Veevoederbureau van
Utrechtsch Landbouwgenootschap kreeg bij
veevoederproeven vooral bij varkens goede
resulaten van vleeschmeel en vischmeel Zij
zijn uitstekend tegen z g. stijfheid. Van visch»
meel vrage men 't xontvettedat geen na»
deeligen invloed heeft op de kwaliteit van
vleesch en spek. Vischmeel bevat wel 60pCt.
eiwit, men mag er dus niet veel van geven.
Met weinig beginnen om de dieren er aan te ge»
wennenlater b.v driemaal daags een hanvol.
Er zijn nogi
Er zijn nog boeren die hun stalmest aan
hoopjes op het land laten staan, inplaats van
ze direct uit te strooien er zijn nog boeren
die hetzelfde doen met kalk, welke dagen,
weken maanden lang soms aan het weer is
blootgesteld, zoodat ze haar fijnheid geheel
verliest; er zijn nóg boeren, die afkeerig zijn
van kunstmest, omdat die «zakjesmest* zoo
zeggen ze toch nooit zooveel voedsel kan be»
vatten als een kar stalmest; er zijn ook nog
heel wat boeren, die wel kunstmest gebruiken
maar niet weten, wat ze daarin aan het gewas
toedienener zijn nog boeren die bij het
koopen van kunstmest enkel vragen naar den
prijs, zonder het gehalte der meststof in aan»
merking te nemener zijn ook nog boeren,
die al blij zijn als hun een zak kunstmest
wordt gelever J, welke het vereischte gewicht
heeft en zich niet overtuigen, van welke partij
die mest afkomstig is, en wat het proefstation
daarvan zegter zijn nog heel wat boeren,
die door te goed vertrouwen zich heel wat
schade berokkenen, direct en, door een ge»
ringen oogst indirect nog meer.
B-r
Het Kerstfeest van Jan Pronk.
Diep de handen in de opgelapte broek,
de boeventronie in de kraag en ónder de naar
voren hangende klep van de flodderige pet,
liep «Jan Pronk« in tegen den vinnigen vries»
wind, die hem de beenen gemaakt had tot
ijsklompen en waar z'n banden eigenlijk zaten,
dat wist hij niet meer. Hij wist op 't oogen»
blik niet anders, dan dat hij spoedig in 't dorp
zou zijn en daar te komen was z'n eenigen
wenscT. Door z'n hoofd flikkerde een visioen
van een warm kroeglokaal en een vurigjene»
verglas danste voor z'n oogen, die zoo pijn
deden van den ijzigen wind.
Vloekend strompelde hij verder met z'n
woeste begeerte naar drank en hij grimlachte
om de drogredenen van z'n afgestompten
geest.
«As het maar waar is, Jan, dat je d'er
komt*. huilde de wind in z'n ooren.
»Hou je taai, Jan*, zei hij tegen zichzelf
en grijzend tegen de opduikende lichten van
het dorp, ging hij verder, staande gehouden
door den drankduivel, tot het licht van de
dorpstraat hem omsloot en hij waggelend de
deur inrolde van het lugubere kroegje, waar
hij vuur zou gieten in z'n koude lichaam,
het vuur der vertering.
Straks lag hij, trillend in z'n drankslaap, in
het vertrekje achter de gelagkamer, stuipachtig
de borst op en neer bewegend, onrustig, met
een uitdrukking van grooten angst op z'n
verloopen gezicht.
Het was reeds lang stil geworden in het
kroeglokaal.
De stilte van den nacht.
De wind was gaan liggen en de stille sterren,
het zachte manelicht predikten het blijde Evan»
gelie dat Gods Zoon op aarde gekomen was
om zondaren zalig te maken.
Kerstnacht was het.
Den volgenden morgen was Jan Pronk in de
kerk.
Dat gebeurde wel weer.
's Zondags bedelde hij niet en als hij in de
kroeg bleef, kwam hij licht in de verleiding
om een borrel te koopen.
«Borrels zijn duur en in de kerk hoef je
ze niet te koopen en 't is er toch lekker warm«,
was de redeneering van Jan Pronk.
Vanmorgen, toen de kerstklokken luidden,
had de kroegbaas hem wakker gemaakt met
de woorden: «Hallo Jan, 't is tijd voor de
kerk«. De man had zelf gelachen om z'n
reuzen»mop.
Zoo was Jan Pronk dan naar de kerk ge»
strompeld en zat neer onder de schare die
kwam luisteren naar de Blijde Boodschap.
Luisteren deed hij eigenlijk niet. Hij zat
maar een beetje te suffen en er over na te
denken dat z'n centen haast op waren en uit
te rekenen hoeveel borrels hij nog kon koopen.
Maar als Gad spreekt gaat de duivel op zij.
Opeens hief Jan Pronk het hoofd op, on»
rustig en hij voelde een onverklaarbare helder»
heid in z'n anders zoo versufte hersens.
«Als is het ook®, sprak de Godsgezant op
de preekstoel, «dat ge verre afgedwaald zijt
Van een perceel aan de Lindegracht te Amsterdam de zijgevel ingestort.
In den avond van Vrijdag 17 Dec. j.l. om half twaalf stortte plotseling van het perceel Linde»
gracht 148 een zijgevel in. Het huis werd ontruimd en door de Brandweer gestut, zoodat
verder instorten voorkomen werd. De oorzaak moet waarschijalijk gezocht worden in het
graven van een geul naast het huis. waaraan men den dag te voren gewerkt had.
Het huis dateerde van 1757. Onze foto toont de instorting.
40 cent per regel.
AJP's Kerstpudding
Puddingfabriek A, J. POLAK, Groningen
van Gods weg, Christus is ook voor u ge»
boren en wij twijfelen niet aan Gods liefde
voor den meest verstokten zondaar. Nu her»
inner ik me iets wat onze dominéé zeide op
de catechisatie, jaren geleden, toen ik nog
jong was en ik zeg het hem na: Al ziet ge
ook een dronkaard in de goot liggen, een
verschoppeling der menschheid, een paria in
de maatschappij, die man kan wedergeboren
zijn en dan zal hij zich zeker nog bekeeren,
voordat de dood komt®.
Jan Pronk kreeg een spotlach om de lippen.
«Dan is er voor mij nog een kansje*,
dacht hij ironisch bij zichzelf, maar toch kon
hij niet meer terugkomen in z'n gewone on»
verschilligheid.
«Nog bekeeren, voordat de dood komt«,
hoorde hij de nagalm.
Hij huiverde.
Hij voelde de aftakeling van z'n lichaam
door den drank, en hij dacht eraan dat de dood
wel spoedig komen kon.
Die gedachte martelde hem en hij voelde
al de zonden van z'n vergooide leven op zich
aankomen.
Toen de dienst afgeloopen was durfde hij
niet naar de kroeg terug en zonder doel strom»
pelde hij langs de huizen van het dorp, zich»
zelve vervloekend, met een grooten angst voor
den dood.
Brr, wat was dat koud, had hij maar een
flinken borrel, dan zou hij wel opknappen.
Wat deed hij ook eigenlijk hier te loopen.
In «de Haan* was het warm en hier liep hij
te verkleumen en zich bang te maken.
Hij wilde reeds omkeeren, maar de onge»
woonte van om twaalf uur nog nuchter te
zijn en de groote kou maakten hem duizelig.
Een ellendig gevoel kwam over hem,
«Dat is de dood*, dacht hij en zonk be»
wusteloos ineen.
Op het politiebureau kwam hij spoedig weer
bij en daar, liggend in het arrestantenhok,
tobde hij verder, rusteloos, ongedurig, spot»
tend en biddend.
Totdat de ster van Berhlehem met haar
teeder licht zijn ziel kwam omstralen en de
Engelen die den Heiland begeleidden bij Zijn
komst op aarde, elkander vertelden dat wéér
een zondaar bekeerd Was.
Toen weder de nacht gedaald was en de
stille sterren devotelijk nederblikten, zagen ze
den gebroken zondaar, smeekend tot God
om genade.
Eenige dagen later werd Jan Pronk gevon»
den dood, gestorven aan de gevolgen van
z'n drankzucht en men gaf hem een ezelsbe»
grafenis.
De menschen zeiden: Jan Pronk, dat zwijn,
die dronkelap is dood. En ze dachten er bij
't zal wel niet richtig met hem zijn als hij
voor God verschijnen moet.
Maar ze hielden er geen rekening mee. dat
Christus is geborenvoor allen, die Hem
geloovig aannemen.
En dat had Jan Pronk gedaan.
D. VANDERES.
10)
HOOFDSTUK XI.
Boer Cornelissen, voerman Klaas en Jacob
liepen wat zij konden, en bijna ademloos
kwamen zij in de kom van het dorp Alles
was verlicht door een rooden gloed, vermengd
met groote dikke rookwolken, die aanhoudend
als om strijd uit de brandende woning van
den bakker van Z. opstegen. De brand was
op de boutzolder van den bakker ontstaan
en de vlammen hadden zich in korten tijd
met zulk een kracht over het geheele huis
uitgebreid, dat, toen onze vrienden op de plaats
des onheils aankwamen, de gansche woning
reeds in vuur stond. Alleen de groote schoor»
steen stond daar nog midden in den vuur»
gloed als een vervaarlijke reus overeind, als
zag hij van zijn hoogte met minachting op
het tooneel van verwoesting neer. Een groote
menigte volks joelde en liep in de grootste
verwarring rondom het brandende huis. De
burgemeester met de brandmeesters waren
bezig om een oude brandspuit van het maaksel
der voorgaande eeuw in werking te brengen,
doch, hoe zij al schreeuwende hunne bevelen
gaven, niemand gehoorzaamde, en toen men
zoover was, dat de spuit water zou kunnen
geven, wajen de zuigers van de pomp stuk.
De dominé, de meester, de burgemeester en
alle hoogere en lagere autoriteiten, tot den
dorpsveldwachter en den koster van de kerk
en cluis gaven bevel om water te dragen en
met emmers -den brand te blusschen. Maar
niemand had lust te gehoorzamen, of iets uit
te voeren. Velen mompelden luid«De bakker
heeft genoeg verdiend door slecht en licht
brood te bakken; laat zijn huis maar branden,
het is loon naar verdienstee.
Terwijl allen naar den brandenden vuur»
klomp, waarin de woning van den bakker is
veranderd, staan te kijken, ziet niemand, dat
aan de anderen zijde van de straat het huis
van Jakobsen, den zwager van boer Jansen,
in brand vliegt. Het is alsof het geheele
strooien dak, waarmee de woning is gedekt,
een groote lucifer is, die op eens wordt aan»
gestreken.
•Helpt 1 helpt 1 hoort men van deze zijde
van de straat, en nu ziet men toch, dat het
tijd wordt om handen aan het werk te slaan.
Ieder grijpt thans een voorwerp, om water te
dragen Boer Jansen, hier mede tegenwoordig,
draagt het zelfs in zijn hoed.
Eensklaps wordt er een jammerkreet gehoord,
die boven al het gejoel uitklinkt
•Och mijn kind, mijn kind 1 Mijn Kaatje
vei brandt I«
«Wat is dat roepen allen te gelijk, en zij
dringen naar de plaats, waar deze kreet werd
gehoord.
Welk een tooneel 1 Vrouw Jakobsen trok
zich als een waanzinnige de haren uit het
hoofd en riep aanhoudend
«Mijn arme Kaatje I Mijn arm kind I Zie
daar boven, daar bóven 1*
Wat was er: daar boven? Op een zolder»
kamertje onder het stroodak wordt bij den
rooden gloed der vlam een meisje van drie
jaren gezien. In nachtgewaad en met loshan»
gende haren staat zij voor het vensterraam en
schreeuwt angstig om hulp.
Allen staan verslagen. Wie kan hier hulp
bieden Boer Jacobsen en zijn vrouw roepen
«Och, helpt mijn kind I Helpt mijn kind 1
Ik geef duizend, ja tienduizend gulden I« Maar
niemand heeft lust, zich in het brandende
huis te wagen.
Allen beginnen mede om hulp te roepen,
maar niemand helpt.
«Uit den weg 1 Uit den weg 1 Ruimte,
ruimteroept thans met zware stem voerman
Klaas.
Wat is dat Een lange ladder, van een hooi»
berg in de nabijheid gehaald, wordt door
Klaas en boer Cornelissen gedragen. Toen
men zich met geweld door de menigte voor
het brandende huis heeft heengedrongen,
waarbij de dominé en de burgemeester bijna
in den modder terecht kwamen, daar zij het
tooneel van nabij hadden gadegeslagen en
niet spoedig genoeg voor den voerman met
zijn ladder plaats maakten, werd met de
grootsten spoed de ladder zoo dicht mogelijk
bij het brandende huis geplaatst.
Daar staat de ladder tegen het brandende
huis. Een gejuich gaat er op, want in een
oogwenk is Cornelissen boven. Maar wat te
doen Het raam is voorzien van ijzeren spijlen
of tralies, en de openingen zijn niet groot
genoeg om het schreeuwende en kermende
kind er door te halen. De vlammen slaan om
Cornelissen heen. Hij rukt en scheurt, en spant
al zijne krachten in, om de ijzeren tralies te
verbreken. Maar te vergeefs. Hij moet naar
beneden, zijn kleeren branden.
Daar is Klaas Hij vliegt den ladder op,
met een zware ijzeren staaf in de hand, die
hij uit de naastbijgelegen smederij heeft ge»
haald. Door rook en vlammen omgeven, zet
hij met de kracht van een reus den ijzeren
hefboom tusschen de traliën, en zij breken.
In minder dan een minuut is hij met het
brandende kind beneden, vliegt door de me»
nigte heen en springt in de sloot, die vol
water is, om zoodoende de brandende kleeren
zoo van zichzelven als van het kind te blus»
schen.
Een oorverdoovend gejuich wordt vernomen.
Vrouw Jacobsen en haar man weten niet,
wat zij den redder van haar kind, dat maar
een paar kleine brandwonden heeft bekomen,
zullen doen. Onderscheiden stemmen worden
uit het volk gehoord ten gunste van boer
Cornelissen en voerman Klaas, en menigeen
spreekt het overluid uit, terwijl de dominé
en de burgemeester er bij staan «Wat er ooit
gebeure, nooit zullen wij nog meedoen om
boer Cornelissen in de gevangenis te helpen,
en nimmer zullen wij hem weer uitschelden*.
Jakobsen en zijne vrouw zeggen, dat boer
Cornelissen en voer -an Klaas alles kunnen
krijgen, wat zij maar wenschen en dat zij te
allen tijde deze weldaad, aan hun kind be»
wezen, zullen blijven gedenken. Zelfs de bur»
gemeester en de dominé komen onze vrienden
de hand drukken en toonen niet de minste
boosheid, dat zij daar straks door de eenigs»
zins driftige manier waarmede voerman Klaas
met den ladder door het volk was heenge»
drongen, op den weg in modder en slijk waren
terecht gekomen. Zij dankten hen mede zeer
hartelijk voor de hulp, door hen verleend,
en verzekerden hun, dat zij in de toekomst,
wanneer zulks noodig mocht zijn, ook op
hunne hulp konden rekenen.
Onze vrienden hoorden al deze dankbe»
tuigingen en aanbiedingen met bedaardheid
aan en zeiden «wij hebben gedaan, hetgeen
God aan al zijne kinderen leert, en het is
alleen 's Heeren genade, dat wij dit kind
hebben mogen redden«.
Op een anderen tijd zouden zij om het
gezegde bespot zijn geworden, doch nu hoorde
men het met toestemming aan. Het huis van
Jacobsen, waarin een groote winkel en berg»
plaats voor hout en kolen was, welke artikelen
er verkocht werden, brandde tot den grond
af, doch gelukkig bleef de brand tot dit ge»
bouw bepaald.
Na het middernachtelijk uur, toen er niets
meer te blu~schen of te redden viel, keerden
onze vrienden huiswaarts. Hunne aangezich»
ten waren zoo zwart als van een schoorsteen»
vegeren de hoofdharen en wenkbrouwen,
vooral van voerman Klaas, waren geheel ge»
schroeid.
Hunne Zondagsche kleederen waren daarbij
vol brandgaten, en bovendien had Cornelissen,
die de ijzeren spijlen met geweld uit het ven»
sterraam had willen rukken, een groote brand»
wonde aan zijn rechterhand bekomen, door»
dien er een stuk brandend hout op gevallen
was.
Vrouw Cornelissen, die te huis was gebleven,
had reeds van een en ander gehoord en was
zeer blijde haar man en Jakob, al was het
dan ook met half verbrande kleeren, zwarte
gezichten en geschroeide haren, terug te zien
komen. Men had haar reeds verteld, dat haar
mans heele arm verbrand was en dat voerman
Klaas in een sloot was verdronkendoch an»
deren hadden haar weder verteld, dat zij hen
beiden nog zonder letsel hadden gezien, en
hoe zij het kind van Jakobsen gered hadden.
Den volgenden dag sprak het geheele dorp
over den brand, en vooral over boer Corne»
lissen en voerman Klaasen hen, die men
een dag te voren nog alleen had genoemd
om hen te bespotten, verhief men nu hemel»
hoog, wegens hun heldenmoed en hunne op»
offerende liefde.
Den volgenden Zondag was er weder een
kleine vergadering van vrienden in het huis
van Cornelissen, doch niemand dacht er meer
aan om degenen, die zich hierheen begaven,
na te roepen of leed te doen. Het wis, alsof
met den brand in het dorp op eens alle haat
en vijandschap uit de harten der bewoners
van Z. tegen hen was uitgebrand.
In den namiddag zag men in de woning
van onzen boer ook Janssen met zijne vrouw
en Koosje, benevens zijn zwager Jakobsen en
de vrouw, met Kaatje, die wel eenige kleine
brandwonden had gekregen, maar toch zoo
gaarne naar boer Cornelissen wilde gaan, om
hem en voerman Klaas, dien men wist dat
daar ook was, n jgmaals hartelijk te bedanken.
Juist zoog de kleine vriendenkring, die hier
vergaderd was, het zevende vers van Psalm
118:
De Heer is mij tot hulp en sterkte,
Hij is mijn lied, mijn pslamgezang.
Hij was het, die mijn heil bewerkte;
Dies loof ik Hem, mijn leven lang.
Men hoort der vromen tent weergalmen
Van hulp en heil, ons aangebracht
Daar zingt men biij, met dankbre psalmen,
Gods rechterhand doet groote kracht.
De binnengekomen buren want Jakobsen
was nu met zijn gezin bij Janssen gehuisvest,
zongen het laatste gedeelte van dit vers
met betraande oogen mede.
Nadat boer Cornelissen de nieuwaangekomen
gasten welkom geheeten, en hun een zitplaats
aangewezen had, zeide hij: «Ja buur, God
heeft het gedaan. Hij heeft uw nichtje ver»
leden Zondagavond uit de vlammen gered*.
•Dat is waar, maar gij, buurman, en Klaas
zijt er het middel toe geweest*, was aanstonds
het antwoord. «Wij komen daarom met ons
nichtje, om u nog eens hartelijk dank te zeg»
gen en u te vragen, of gij geen schade aan
uw kleeren hebt bekomen; wij wilden dat
gaarne vergoeden en u nieuwe kleeren koopen*.
«Wel neen, buur«, antwoordt Cornelissen,
«wij willen ons voor deze daad, die de Heere
ons in het hart gaf en waartoe Hij ons wijs»
heid heeft geschonken, zoodat wij haar door
zijne genade zoo gelukkig hebben mogen vol»
brengen, niet laten betalen*.
«Dat willen wij ook niet doen*, viel vrouw
Jakobsen boer Cornelissen in de rede, «maar
wij willen zoo gaarne u een bewijs van er»
kentelijkheid gevenook onze Kaatje, die gij
het leven gered hebt, zou dit zoo gaarne zien*.
«Dat is alles goed, maar wij hebben geen
schade meer*, zeide boer Cornelissen, «want
mijn vrouw en Mietje hebben mijn jas en
broek al weder geheel hersteld en voor Jakob
zouden wij toch een nieuwe pet koopen hij
draagt nu maar zoolang zijn blauw katoenen
slaapmuts, en die zit hem goed warm«.
Jakob, die zich voor Koosje geschaamd had
over dit wonderlijk hoofddeksel op Zondag,
was achter de groote kast gekropen, doch
moest nu te voorschijn komen en, met een
kleur als bloed, aan de buren en aan Koosje
laten zien, hoe hij er met de slaapmuts uitzag.
«Neen*, zei vrouw Jakobsen, «dat mag zoo
niet. Die goeie jongen heeft zijn pet verloren,
t«en mijn Kaatje gered is. Kaatje en Koosje,
komt eens hier*, en meteen nam zij een oud»
Hollandschen Driegulden uit haar groote
knipbeurs en stopte dien haar nichtje Koosje
in de hand en zei stilletjes tot haar«Breng
dien eens aan Jakob*.
De meisjes waren hiertoe aanstonds bereid
en jjakob nam het geldstuk met blijdschap
uit de hand van Koosje, en gaf haar een
hartelijken handdruk terug, zooals jonge Gel»
dersche boeren dat reeds vroeg kunnen.
Eerst wilde Cornelissen niet toestaan, dat
Jakob den Driegulden behield, doch na lang
tegenstribbelen gaf hij ten laatste toe. Doch
hierbij moest het nu dan ook blijven. Ook
voerman Klaas wilde niets aannemen. Zij waren
het hierin eensde Heere had het gedaan,
niet zij.
Daar men juist een oude preek zoude gaan
lezen, bleven allen er bij tegenwoordig. Na
het einde sprak Cornelissen nog over ds. S.
en vertelde, wat er te V. was voorgevallen,
en met hoeveel genot hij ds S. had- gehoord
en dat deze ook te Z. zou komen prediken.
«Dan ben ik de man, die hem zal haleD,«
sprak boer Janssen, en Jakobsen wilde dan
gaarne medegaan. Boer Cornelissen maakte
hiertegen echter vele bezwaren, en wel voor»
namelijk, dat hij niemand in gevaar wilde
brengen, daar de soldaten wellicht zouden
komen om deze prediking te verhinderen, en
dat degenen, die de behulpzame hand aan ds.
S. boden, zeker weder beboet en in de gevan»
genis geworpen zouden worden. Doch welke
bezwaren Cornelissen ook maakte, niets deed
boer Janssen afschrikken Hij zeide
«Buurman, ik heb nu gezien, welk een edel
hart gij hebt. Allen zouden mijn nichtje levend
hebben laten verbranden, als gij en voerman
Klaas er niet bij waart gekomen. Dus laat
deze dienst, dien ik wensch te verrichten,
voor u een bewijs zijn van de liefde, die wij
u toedragen voor de redding van Kaatje.«
«Wat wij u heel ons leven niet kunnen
vergelden,* voegde Jacobsen er bij.
Dus werd het voorstel aangenomen en men
besloot aan ds. S. te schrijven, dat hij over
drie weken zoude komen, dan zou men hem
te N. afhalen, en hij kon dan bij gunstig
weder in de appelboomgaard van boer Cor»
nelissen preeken. Allen waren opgetogen over
hetgeen komen zou en boer Cornelissen sloot
met een hartelijk dankgebed deze samenkomst.
Vooraf zongen zij echter te samen Fsalm 133
vs. 1 en 3
Ai ziet 1 hoe goed, boe lieflijk is 't, dat zonen
Van 't zelfde huis, als broeders, samenwonen,
Daar liefdevuur niet wordt verdoofd 1
't Is als de zalf op 's Hoogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar' reuk het hart verblijdt.
Waar liefde woont, gebiedt de Heer den
[zegen.
Daar woont Hij zelf, daar wordt zijn heil
[verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid!
Toen allen heengingen en ook Jakob met
zijn blauwe slaapmuts tot de deur medeging,
zeide boer Janssen in stilte tot zijn buurman
«Kunt gij het mij vergeven, wat ik u heb
misdaan Het antwooord luidde aanstonds
«Ik heb het u vergeven,en zoo scheidde
men.
(Wordt vervolgd.)