J
BIGGELAAR's
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
linders
IN HOC SIGNO VINCES
kken e»
dules i
IERKES
terdam|
3250
ZATERDAG 14 AUGUSTUS 1926
41ste JAARGANG
somimsDUK
Ie Proeftuin
tte I
EERSTE BLAD.
Groen's standpunt.
Op den Uitkijk.
MORIAAN-BAY.
gekend lage J
i in het oude f
ird. Magazijn fl
PSTRAAT 73 I
aal met meer
00 modellen 1
TRAAT 44b
'ORGELS.
asgow en Cor-
elen te koop bij
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Ad ver tentiën en verdere Adminis tratie, franco toe te «enden aan de Uitgevers
PGONJE
laringvliet
Reclame-Mededeelincgen.
j e s in Buffetten,
ïiken Linnenkasten,
alon- en Uittrektafels,
Moquette en leer-
hilderijen, Schilder-
spiegels. Tegel-
uette Canapé, Huis-
n. Speciaal adres
met Huwelijksplan-
en 2e hands.
ROTTERDAM
>pende Harp f 595.
ipende Harp f 350.
isters f 245..
ion 'ergarantie. Voorts
ten, ook gebruikte,
hoog 114 c.M. 1 65.-
1 39.-
leuwste luidspreker.
bevelend,
DIRKSLAND
2e hands rijwielen
OVERFLAKKEE te
ngeweg) is op eiken
slangstellenden GRA»
Desgewenscht geeft
nlichtingen, die moch-
ïrd.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent hij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT,
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Telefoon 9390
Hen enz. flduies r 1,-
foor korenmaaien
tijd geholpen.
m
|gde auteurs,
TENTEELT,
|EELT, NA-
fLIJT, WA-
^nstaande is
it men iets.
Owooa——«ea—tfn'itmn—WHWat
ui.
Bij het lezen van Groen's geschriften
treft ons telkens weer de klaarheid en
de helderheid van Groen's inzicht in
het politieke leven. Met groote juistheid
zag hij het juiste karakter van iedere
politieke partij en hun onderlinge ver
houdingen.
En het is niet moeilijk uit de ge
schriften van Groen op te maken in
welke politieke richting deze groote
staatsman het wezenlijk gevaar zag voor
Kerk, Staat, Maatschappij, school en
huisgezin.
Alle anti-papisten van onze dagen
ten spijt, die zich zoo gaarne op Groen
willen beroepen, vraagt Groen steeds
weer in geschrift en redevoering de
saamwerking met Rome op politiek
terrein in den strijd tegen ongeloof n
revolutie.
En nu meene men niet, dat het een
driekwart eeuw geleden in de Liberale
partij gemakkelijk te onderkennen was
door welken geest zij gedreven werd.
Er was inderdaad wel een zienersblik
voor noodig om in die politieke richting,
die beleden werd door heel brave fat
soenlijke en christelijke liberale men-
schen, de satanische vrucht te zien "an
de Fransche Revolutie. De brute god
loochening van onze dagen kende men
toen nog niet zoo zeer. Men stelde het
nog alleszins op hoogen prijs met den
eerenaam van Christen genoemd te
worden. Men dweepte met het woor-
deke Liefde. En men meende in de
Liefde de geheele vervulling van het
Evangelie te zien.
Maar wat zegt Groen daarvan?:
„Niet slechts maakt menig radicaal,
die het Christendom verloochent, aan
spraak om onder de Christenen te
worden geteld, hij acht dat hij op dien
naam bij uitnemendheid recht heeft.
„Hij beroept zich op het kenmerk
van den Christendie liefde heeft is
Christen. Wie zou dus meer in waarheid,
zegt hij, Christen mogen heeten, dan
hij die onderlinge liefde als drijfveer
der samenleving verlangt, en die op de
revolutiebanier, naast de veelbeteeke-
nende woorden vrijheid en gelijkheid
ook het aandoenlijke woord broeder
schap gesteld heeft.
„Die liefde heeft is Christen" o ja,
mits men de Christelijke liefde bedoelt,
die onafscheidelijk is van het Christelijk
geloof.
En ais dan de liberale Opzoomer
leert: „Wie door broederliefde door
drongen is die is een discipel van
Christus en heeft het recht om Zijnen
Naam te dragen", dan voert Groiy
hiertegen aan„Maar dan is ook
jood en de Heiden, die liefde heeft, ee.
Christen. En wat onderscheidt oif
dan
Groen zegt: „Men wijst op den apo:
tel der liefde „Die lief heef t is uit Gc
geboren". Voorzeker; maar Johannt
schrijft ook: „Een iegelijk die geloc
dat Jezus is de Christus, die is uit On
geboren." De apostel der liefde is de
apostel van het geloof, zegt Groen.
En als dan de liberalen van zijn tijd er
op wijzen dat de Zaligmaker eenmaal
sprak„Hieraan zullen zij allen beken
nen dat gij mijne discipelen zijt, zoo
gij liefde hebt onder elkander", dan
antwoordt Groen Maar de Heere zegt
ook: Dit is het werk Gods dat gij
gelooft in Hem, dien Hij gezonden
heeft", en; „Zonder Mij kunt gij niets
doen."
Ziehier het oordeel van Groen over
deze „liberale liefde"
„Het is de liefde van het revolutionair
fanatisme, hetwelk, in eigen schatting,
aan zijne natuurgenooten de meest uit
nemende liefdedienst bewijst door de
prediking en verwezenlijking van the-
oriën waarin het een panacé ziet der
Menschheid, het middel om de aarde
te herscheppen in een Paradijs. Het is
de liefde welke in de ijselijkheden der
omwenteling een voorbijgaand en
vergelijkenderwijs weinigbeteekenend
kwaad ziet. Het is de liefde welke den
grondtoon uitmaakt van de menigvul
dige ontwerpen van Socialisten en Com
munisten.
Het is de liefde welke het kranke
Menschdom wil genezen, terwijl zij én de
oorzaak der kwaal, de zonde loochent
én het geneesmiddel, het Evangelie, in
zijn aard en strekking ten eene male
miskent. Een liefde welke, op straffe
des doods, onderwerping aan haar jam
merlijk Evangelie gebiedt. Een liefde
welke niet door vrijwillig geven maar
door gewelddadig ontrooven, de ge
meenschap der goederen tot stand
brengt. Een liefde waardoor, in naam
van het Algemeen Welzijn, het welzijn
en het zelfstandig aanzijn van iedereen,
onder den dwang van haar revolutionair
Staatswillekeur, te niet gaat."
Hier zegt dus Groen wat het liberale
beginsel niet is.
Maar hij stelt ook positief vast wat
dit beginsel dan wel is en dan wijst
hij op een boekske, geschreven in 1816
onder de nog levendigen en leerrijken
indruk der groote gebeurtenissen waar
door Europa geschokt werd. Uit dit
boekske citeert hij 't volgende
De valsche leer der Souvereiniteit
van het volk bragt de hartstogten in
beweging, terwijl zij haar een onge-
kenden overmoed gaf; het woord Volks-
souvereiniteit werd tot het plegen, ver
bloemen, verontschuldigen, regtvaardi-
gen van alle mogelijke gruwelen ge
bruikt. Onder deze firma hebben de
Revolutionairen alle begrippen veran
derd, alle woorden verdraaid, de zede-
leer zoowel als de zeden vergiftigd,
de godsdienst verbannen uit de kerk
gebouwen en uit de hartenhet verschil
van deugd en ondeugd onkenbaar ge
maakt, op het misdri'f het merk der
pligtsbetrachting, op de pligtsbetrach-
ting het merk van misdrijf gedrukt;
de meest strijdige vormen, de Consti-
tutioneele Monarchie, de Republiek, het
Directoire, het Consulaat, het Keizerrijk
geschapen en vernietigd. Dit alles was
niet het gevolg van toevalligheden, maar
de natuurlijke en noodzakelijke uitkomst
der grondstellingen waarvan in Frankrijk
alles uitging. En welke waarschuwing
voegt er de vriend der gematigdheid,
maar ook der ware wetenschap en der
voorzigtigheid bij „Hetzelfde", schrijft
hij, „met eenige wijzingen, die het
wezen der zaak niet betreffen, hetzelfde
zal plaats hebben bij ieder volk en in
eiken tijd, als deze grondstellingen
verschrikkeiijK amg mcasi?iïürn nét pielt ird
voor t menschdom vind je wel
Hij keek hen één voor één aanden kl
nen Rob ook, alsof hij het bevestigend a
woord in hun oogen wilde lezen. f"
«We hebben van dien Driemaster toch iet
gen men chen geredzei George Gospel e
een pauze, terwijl de wind nog geduchter
den sc voorsteen huilde.
De kapitein trok de schouders op.
»Negen nu ja I wat zijn er negen als et
gevaarvooV"* ifërl^'on^sfagen "van dns
volksleven waarom hij zich ten levens
doel stelde ons volk wakker te maken
en te mobiliseeren tegen dezen geest
des tijds.
In een volgend artikel willen wij iets
zeggen over de wijze waarop Groen
den geest van ongeloof en revolutie
bestreed.
Nadruk verboden.
Onze lezers en lezeressen zullen dus voor»
taan de Uitkijkbrieven van den heer Brouwer,
die de vorige week in de eeuwige heerlijkheid
mocht ingaan, moeten missen. Dat het voor
velen onzer werkelijk een gemis zal zijn daar
van zijn wij overtuigd. De Uitkijkbrieven
waren ons lief. Zij spraken steeds van een
kinderlijke liefde tc t den Hemelschen Vader.
Zij lieten op de dingen van het dagelijksch
leven het glanzend goud van het eeuwigheids-
licht vallen. Zij waren leerzaam en onderhou
dend en om zijn brieven hebben wij den
schrijver zelve lief gekregen.
Wij zijn er dan ook van overtuigd, dat wij
onze lezers en lezeressen een dienst bewijzen
om in den Uitkijkbrief van dit blad, de doch
ter van den heer Brouwer, die in 't Friesch
Dagblad onder den schuilnaam van Lydia
steeds de rubriek «Frouwenkout« verzorgt, voor
dit keer 't woord te geven in den rubriek van
haar Vader, waarin zij ons enkele dingen uit
het persoonlijk leven van haar Vader mededeelt.
VROUWENKOUT.
't Zal niemand verwonderen, dat ik nu, in
deze dagen, over niets en niemand anders
schrijven kan, dan over mijn pas-gestorven
Vader den hoofdredacteur v n ons blad.
't Is -moeilijk voor tnij een keuze te doen
uit de vele gedachten3 die zich aan mij op
dringen om neergeschreven te worden
zijn leven was zoo rijk zijn werk zoo veel
omvattend.
Zal ik schrijven over {zijn laatste levens- en
lijdensjaren waarin hij zoo bewonderens
waardig zijn werk gedaan heeft onder een
lichaamslijden waarvan wij, nu hij gestorven
is, pas de volle zwaarte voelen?
Maar dan hoor ik weer zijn zwakke stem,
waarmee hij vlak voor zijn dood ons met
moeite vroeg, «niet veel te zeggen of te schrij»
ven over zijn lijden». En wij moeten volgens
den uitdrukkelijken wensch van hem die nooit
zijn eigen persoon op den voorgrond drong
40 cent per regel.
Jeidttot het
pookenvan
Op de terreinen van het Oranje-Hotel te Zandvoort werd vorige week Zaterdag een Concours
de Carrosserie en d' Elegance gehouden. Een kijkje op het terras van het
Oranje-Hotel tijdens het Concours de Carrosserie.
een sluier daarover werpen. Zijn intieme vrien
den en kennissen weten wel hoe hij den laat»
sten tijd de kolommen van 't Dagblad vulde.
En de lezers en lezeressen van 't Dagblad
kennen zijn werk hier in Friesland. Ze kennen
»Uitkijk« en kennen P Br. Daarom spreek
ik hier niet verder over hem zooals hij hier
in Friesland was.
En als ik dan uit zijn vorig leven een tijd
moet kiezen om iets over te vertellen, gaan
mijn gedachten telkens en telkens weer terug
naar mijn eigen kinderjaren toen ik bij mijn
Vader op school was.
En uit de herinneringen aan dien lijd, die
ik als schatten bewaar en nu na den dood
van onzen onvergetelijken Vader nóg beter
bewaren zal daaruit wil ik kiezen en er
enkele kleinigheden van laten zien.
En als ik dan denk aan vroeger en aan de
school waar mijn Vader hoofd was de kleine
dorpsschool staande in de schaduw van groote
linden en iepen dan zie ik hem eerst weer
zooals hij ons 5de en 6de klassers Bijbel-
sche Geschiedenis vertelde.
Vertellen dèt kon hij. Ieder die zijn
"Van Week tot Week» las kan 't begrijpen
hóé wij aan zijn lippen hingen. Ik zie ons
nóg zitten na 't zingen en bidden dood
stil in brandend verlangen om «verder te
hooren». En dan zie ik mijn Vader. Hij zat
meestal bij 't vertellen op een verhooging
door ons «tribune» genoemd en die dienst
deed bij vergaderingen, zanguitvoeringen enz.
die in ons kleine dorp in de school werden
gehouden. Met een nauw-bedwongen glimlach
keek hij 't lokaal rond en altijd altijd weer
liet hij ons éven wachten. Eerst moest zijn
bril schoongemaakt en in dien tijd werd 't
zoo mogelijk nóg stiller in 't lokaal. Als 'k
teekenen kon zou 'k hem kunnen schilderen,
zóóals hij daar vóór ons zat. Ieder die hem
heeft gekend, weet hoe ingeroest sommige
gewoonten bij hem waren, tot in 't laatst van
zijn leven.
En din begón hij. Wij hebben gezien Adam
en Abraham en David al de helden van den
ouden dag wij waren thuis in de koningen,
want geen tijdperk werd bij hem overgeslagen
liefhebber van historie die hij altijd geweest
is, en bovenal wist hij ontroerend te teekenen
onze Heiland, - ooral in Zijn lijden. Hoe
herinner ik mij nog één jaar waarin hij
maanden achtereen met ons behandelde de
laatste dagen van den Heere Jezus wij
lazen de lijdenspsalmen de profetieën en als
mijn Vader het alles verklaarde en vertelde
waren wij den heelen morgen onder den in
druk en verlangden naar den volgenden dag
naar 't vervolg.
Een zucht ging door de klas als 't verteluur
óm was en nóg kan ik me indenken 't
gevoel van spijt als we vlak na een slotzin
als«En nu laten we David en zijn mannen
in de spelonk van Adullam, tot morgen»
onze nuchtere leien moesten krijgen om «som
men te maken« Hoewel alles wat we bij «den
bovenmeester» deden interessant was, omdat
hij in il het schoolwerk zijn geest en geest
drift wist te leggen.
Mijn Vader was stipt rechtvaardig dat is
hij in zijn oordeel altijd geweest de Dag
blad-lezers wéten dit.
Dat was hij al op school ook tegenover
ons zijn kinderen die ook zijn leerlingen waren.
Van vóórtrekken was geen sprake eer zou
ons een tekortkoming strenger worden aange
rekend dan de klasgenooten.
Ik was daarvan zóó overtuigd dat ik mijn
vader in school altijd «meester» noemde en
me daarin nooit zou vergissen. Daar waren
we allen gelijk hoe lief hij ons overigens ook
had.
'k Herinner mij nog mijn eersten schooldag.
Ons huis stond vlak aan de school gebouwd
door een deur kwam men binnen. Zoo had
ik al menigen schooltijd meegemaakt zittend
tusschen grootere kinderen eer ik zelf echt
leerlinge was. Toen had ik «een streepje vóór«,
werd doo- grootere meisjes wel verwend en
mijn Vader zag 't door de vingers als 'k me
eens niet precies naar «de regelen der school»
voegde.
En op den eersten morgen, dat ik echt school
ging, hadden mijn vader en onze onderwijzer
op de bank achter me, de klasserooster gelegd
en stonden daarover wat te praten. Ik wou
daar 't mijne van hebben en keerde me om,
gedachtig aan de vrijheid, die ik in school
altijd had genoten.
Maar dat was uit en streng keek mijn
Vader mij aan en zei kort«Recht zitten». Ik
schrok, want zóó was ik 't niet gewend
schóót recht en wist voorgoed mijn plaats
geen millimeter bóven een ander schoolkind
maar precies op dezelfde hoogte ja, door
zijn vrees om ook maar éven «vóór te trekken»
soms wel eens er ónder
Wat had mijn Vader ons kleine dorpje en
de school lief en wat een ontzettende moeite
kostte het hem, naar Zwolle te gaan. 'k Her
inner mij nog 't afscheid van de schoolkin
deren hoe ik zat te snikken op de achterste
bank, omdat 't zoo roerend was. En toen wij
samen aan den avond van den dag den weg
naar de stad liepen, vanwaar we den volgen
den morgen vroeg zouden vertrekken, (ik als
oudste mocht 't eerst mee naar Zwolle, terwijl
de anderen enkele dagen later zouden volgen)
toen we dan liepen den bekenden weg, zei
mijn Vader met bevende stem: «Kind, wat
ben ik blij, dat 't donker is, nu we weggaan«.
Hij was zijn ontroering niet meer meester en
ik durfde niets zeggen, maar ik schaamde me
haast, daar mij de verandering zoo heerlijk
toeleek.
'k Geloof wel, dat die tijd in Leerbroek de
zonnigste per ode van zijn leven is geweest.
Nóg konden zijn oogen schitteren als we een
enkele maal over die jaren aan 't praten waren
en smakelijk kon hij vertellen van wat daar
gebeurd was tusschen de slooten en knot
wilgen van 't polderdorp. Tusschen de platte
landsbewoners kon hij 't best vinden, van
alle «stadsche opschepperij» had hij een af
keer of liever hij bezag die met een ironi-
schen glimlach.
Maar het dorp waar hij zijn eerste huwelijks
jaren geleefd heeft waar bijna al zijn kin
deren geboren werden waar hij met de
schooljongens sneeuwbalde waar hij onder
de boeren warme vrienden had dat had
een groote plaats in zijn hart.
En nu staat dat hart stil nu rijpt er geen
gedachte meer in dat altijd-denkend hoofd
nu zullen we zijn bekende schrift niet meer
zien de vingers waartusschen hij zijn pen
hield zijn verstijfd maar de glimlach waar
mee hij ons zoo liefdevol aan kon zien, ja
die zien we nu nog op zijn verstijfd gezicht.
En die wijst ons heen naar de zaligheid,
die hij thans geniet. Vast-bouwend op Gods
beloften, óók voor hem zondaar is hij
de eeuwige stad binnengegaan, waar hij nu
eindelijk rusten mag van zijn werk hier be
neden.
Zijn lichaam, verzwakt en verziekt in de
laatste jaren, dragen we straks grafwaarts en
dat zal moeilijk zijn maar zijn ziel juicht
bij den Heiland, van wien bij ons als kinderen
vertelde.
Hij woont nu daar waar geen inwoner zal
zeggen «ik ben ziek« en al huiveren we nu
al terug voor de leegte in ons leven die door
zijn dood daar kwam en al is het een diepe,
ongeneeslijke wonde, die God sloeg, door
hem tot zich te nemen, (ieder die hem van
nabij kende, zal dit begrijpen) toch durven
we hem geen seconde terugwenschen in zijn
aardsch omhulsel maar zingen al is 't ook in
tranen, met hem mee
«Hoe zalig is 't volk, dat naar Uw klanken
[hoort,
Zij wand'Ien Heer in 't licht van 't Godd'lijk
[aanschijn voort».
wetende dat hij leeft in de zalen van eeuwig
licht waar God alles is in allen.
8 Aug. 1926. LYDIA.
Het Stormjaar der Revolutie.
IV. Het .«fijne goud« verdonkerd 1
Maar hoe is 't nu toch mogelijk, dat óns
volk, ons Nederlandsche volk, dat stoere cal
vinistische geslacht zóó ver op den verkeerden
weg is afgeweken
Waar zijn de dagen van Willem den Zwijger,
van Maurits, van den grooten koning-stadhou
der, van Bogerman, van Voetius, van Cats,
van Huijgens Vergeten 1 Hun namen worden
nauwelijks meer genoemd. Men heeft thans
andere «mannen van naam«
Ach, hoe is het fijne goud van echte gods
vrucht verdonkerd 1 De ware belijders van het
Evangelie waren weggestorven en anderen
namen hun plaatsen in. Vrome klanken hoorde
men veel en ook vee! onvroom gekijf over
beuzelingen, maar 't geklank der reine, zilveren
bazuinen uit het Zion Gods werd haast niet
gehoord. Doode rechtzinnigheid dreef als een
zware wolk over ons land.
Nóg hing men over 't algemeen aan de letter
der »Formulieren«, al was de »smokkel« ook
op dit terrein reeds erg. Maar voor de heerlijke
waarheden, daarin beleden, en die onze vade
ren eeuwen lang de eenige troost waren, beide
in leven en sterven, zou als 't er om ging,
schier niemand een vinger in de asch gestoken